Besluit experimenten flexibel hoger onderwijs

[Regeling vervalt per 01-01-2025.]
Geraadpleegd op 21-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 10-02-2017 en zichtdatum 10-02-2017.
Geldend van 10-02-2017 t/m heden

Besluit van 8 april 2016, houdende voorschriften voor diverse experimenten op het terrein van flexibilisering van het hoger onderwijs, in het bijzonder van het deeltijdse en duale onderwijs, met het oog op verbetering van de kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid van het hoger onderwijs (Besluit experimenten flexibel hoger onderwijs)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 14 december 2015, nr. WJZ//860091(6770), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken;

Gelet op de artikelen 1.7a, eerste en tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, 118t van de Wet op het voortgezet onderwijs en 205a van de Wet voortgezet onderwijs BES;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 12 februari 2016, nr. W05.15.0436/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 6 april 2016, nr. WJZ/914254(6770), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Algemene begripsbepalingen experimenten

In dit besluit wordt verstaan onder:

Artikel 2. Informeren van studenten

Het bestuur van een instelling voor hoger onderwijs die deelneemt aan een experiment in de zin van dit besluit is verplicht

  • a. tijdig zodanige informatie aan studenten en aanstaande studenten te verstrekken over de deelname aan en inrichting van het desbetreffende experiment dat het hen in staat stelt zich voorafgaand aan de inschrijving een goed oordeel te vormen over de gevolgen daarvan; en

  • b. tijdig in de onderwijs- en examenregeling bekend te maken op welke opleidingen of Ad-programma’s en op welke wijze dit besluit van toepassing is.

Artikel 3. Zorgplicht voor studenten en medezeggenschap

  • 1 Onverminderd artikel 5a.12 van de wet, zorgt het bestuur van een instelling voor hoger onderwijs die deelneemt aan een experiment in de zin van dit besluit ervoor dat in geval van beëindiging van het desbetreffende experiment de onderwijscontinuïteit voor de betrokken studenten is gewaarborgd.

  • 2 Het bestuur van een bekostigde instelling voor hoger onderwijs die deelneemt aan het experiment leeruitkomsten of het experiment educatieve module stelt de medezeggenschapsraad in de gelegenheid te adviseren over de inrichting van het desbetreffende experiment.

  • 3 Indien het bestuur van een bekostigde instelling voor hoger onderwijs die deelneemt aan het experiment leeruitkomsten op grond van artikel 10.16a, eerste lid, van de wet heeft besloten dat de Wet op de ondernemingsraden met uitzondering van hoofdstuk VIIB van toepassing is, stelt het bestuur de gezamenlijke vergadering van de ondernemingsraad in de gelegenheid te adviseren over de inrichting van het experiment.

  • 4 Het bestuur van een bekostigde instelling voor hoger onderwijs die deelneemt aan het experiment flexstuderen stelt de medezeggenschapsraad, of in geval van een universiteit, de universiteitsraad, in de gelegenheid te adviseren over de inrichting van het desbetreffende experiment.

  • 5 Indien het bestuur van een bekostigde instelling voor hoger onderwijs die deelneemt aan het experiment flexstuderen, op grond van de artikelen 9.30, eerste lid, of 10.16a, eerste lid, van de wet heeft besloten dat de Wet op de ondernemingsraden met uitzondering van hoofdstuk VIIB van toepassing is, stelt het bestuur het orgaan dat is ingesteld op grond van de medezeggenschapsregeling, bedoeld in de artikelen 9.30, derde lid, tweede volzin, of 10.16a, derde lid, tweede volzin, in de gelegenheid te adviseren over de inrichting van het experiment.

Artikel 4. Evaluatie experimenten

  • 1 Onze Minister evalueert uiterlijk in 2023 het experiment leeruitkomsten en het experiment accreditatie onvolledige opleidingen. Onze Minister evalueert uiterlijk in 2021 het experiment educatieve module. Onze Minister evalueert uiterlijk in 2022 het experiment flexstuderen.

  • 2 Bij de evaluatie wordt in ieder geval onderzocht of de wijze waarop de experimenten op grond van dit besluit zijn vormgegeven, doelmatig is, mede in relatie tot de administratieve lasten.

  • 3 Onze Minister kan zich in het kader van de evaluatie laten bijstaan door een van Onze Minister onafhankelijke deskundige.

  • 4 Onze Minister stelt de inspectie en het accreditatieorgaan in de gelegenheid hun zienswijze naar voren te brengen naar aanleiding van een ontwerp van een verslag als bedoeld in artikel 1.7a, vijfde lid, van de wet.

Artikel 5. Beëindiging experimenten

Onze Minister kan een experiment in de zin van dit besluit bij een instelling voor hoger onderwijs geheel of gedeeltelijk beëindigen, indien:

  • a. de desbetreffende instelling voor hoger onderwijs de voorschriften van dit besluit niet naar behoren naleeft; of

  • b. door het experiment afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit of toegankelijkheid van het hoger onderwijs.

Hoofdstuk 2. Experiment leeruitkomsten

Artikel 6. Experiment leeruitkomsten; bijzondere begripsbepaling

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder deelnemende instelling: instelling voor hoger onderwijs die deelneemt aan het experiment leeruitkomsten.

Artikel 7. Experiment leeruitkomsten; inhoud en duur

  • 1 Instellingen voor hoger onderwijs kunnen deeltijdse en duale Ad-programma’s, deeltijdse en duale bacheloropleidingen of deeltijdse en duale masteropleidingen, aanbieden waarbij geen sprake hoeft te zijn van een samenhangend geheel van onderwijseenheden als bedoeld in artikel 7.3 van de wet, maar waarbij sprake kan zijn van een samenhangend geheel van eenheden van leeruitkomsten, op basis waarvan opleidingstrajecten kunnen worden ingericht en afgestemd op de uitgangspositie, werksituatie, kenmerken en behoeften van individuele studenten of groepen studenten.

  • 2 Het experiment leeruitkomsten, bedoeld in het eerste lid, duurt van 1 juli 2016 tot en met 30 juni 2022.

Artikel 8. Experiment leeruitkomsten; doel

Met het experiment leeruitkomsten wordt beoogd te onderzoeken of het verzorgen van hoger onderwijs als bedoeld in artikel 7 leidt tot:

  • a. een grotere deelname van studenten aan deeltijdse en duale opleidingen en deeltijdse en duale Ad-programma’s; en

  • b. het verlenen van meer graden als bedoeld in de artikelen 7.10a en 7.10b van de wet.

Artikel 9. Experiment leeruitkomsten; afwijkingen van de wet

In verband met het experiment leeruitkomsten wordt afgeweken van de artikelen 7.3, tweede lid, en 7.4 van de wet.

Artikel 10. Experiment leeruitkomsten; evaluatiecriteria

Onze Minister evalueert het experiment leeruitkomsten op basis van de volgende criteria:

  • a. de mate waarin het verzorgen van hoger onderwijs als bedoeld in artikel 7 tot een grotere deelname door studenten aan deeltijdse en duale Ad-programma’s, deeltijdse en duale bacheloropleidingen of deeltijdse en duale masteropleidingen en tot het verlenen van meer graden als bedoeld in de artikelen 7.10a en 7.10b van de wet leidt;

  • b. de mate waarin flexibiliteit van de inrichting en uitvoering van het hoger onderwijs, bedoeld in artikel 7, leidt tot meer tevredenheid bij studenten en werkgevers; en

  • c. de mate waarin de tijdens het experiment gehanteerde kaders ter borging van de onderwijskwaliteit effectief blijken te zijn.

Artikel 11. Experiment leeruitkomsten; deelname

Deelname aan het experiment leeruitkomsten staat open voor instellingen voor hoger onderwijs die een aanvraag hebben ingediend op grond van de Subsidieregeling flexibel hoger onderwijs voor volwassenen.

Artikel 12. Experiment leeruitkomsten; aanvraag om toestemming voor deelname

  • 1 Voor deelname aan het experiment leeruitkomsten is toestemming van Onze Minister vereist.

  • 2 Een instelling voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 11 die toestemming wenst te verkrijgen voor deelname aan het experiment leeruitkomsten, dient daartoe voor 1 mei 2016, voor 1 november 2016 of voor 1 mei 2017 bij Onze Minister een aanvraag in.

  • 3 In de aanvraag maakt de aanvrager inzichtelijk hoe de desbetreffende opleiding of het desbetreffende Ad-programma, bedoeld in artikel 7, zal worden vormgegeven.

Artikel 13. Experiment leeruitkomsten; toestemming voor deelname

  • 1 Onze Minister legt een aanvraag na ontvangst ter advisering voor aan het accreditatieorgaan.

  • 2 Het accreditatieorgaan adviseert Onze Minister binnen zes weken over de mate waarin de kwaliteit van de desbetreffende opleiding of van het desbetreffende Ad-programma is gewaarborgd.

  • 3 Onze Minister neemt na ontvangst van het advies van het accreditatieorgaan binnen een redelijke termijn gelijktijdig een besluit over de voor 1 mei 2016, voor 1 november 2016 of voor 1 mei 2017 ingediende aanvragen tot deelname aan het experiment leeruitkomsten.

  • 4 Onze Minister verleent uitsluitend toestemming voor deelname aan het experiment leeruitkomsten, indien de aanvraag het doel, bedoeld in artikel 8, in voldoende mate ondersteunt.

  • 5 Toestemming wordt in ieder geval geweigerd, indien uit het advies, bedoeld in het tweede lid, blijkt dat de kwaliteit van de desbetreffende opleiding of het desbetreffende Ad-programma onvoldoende is gewaarborgd.

  • 6 Onze Minister bepaalt in het besluit op welke opleidingen of Ad-programma’s de toestemming betrekking heeft.

Artikel 14. Experiment leeruitkomsten; verplichtingen van het instellingsbestuur

  • 1 Het bestuur van een deelnemende instelling stelt voor een opleiding die, of een Ad-programma dat tot het experiment leeruitkomsten is toegelaten, de leeruitkomsten en de daaraan verbonden studiepunten vast.

  • 2 Het bestuur van een deelnemende instelling stelt vast hoe de studiepunten, bedoeld in het eerste lid, zijn opgebouwd en op welke wijze zij met elkaar samenhangen.

  • 3 De studielast van een eenheid van leeruitkomsten bedraagt niet meer dan 30 studiepunten.

  • 4 Het bestuur van een deelnemende instelling maakt de vastgestelde leeruitkomsten, de daaraan verbonden studiepunten, alsmede de opbouw en samenhang daarvan tijdig bekend in de onderwijs- en examenregeling.

  • 5 Het bestuur van een deelnemende instelling maakt in de onderwijs- en examenregeling voorts tijdig bekend:

Artikel 15. Experiment leeruitkomsten; verplichtingen van de examencommissie

De examencommissie stelt vast:

Artikel 16. Experiment leeruitkomsten; onderwijsovereenkomst

  • 1 Het bestuur van een deelnemende instelling sluit met een student die zich wenst in te schrijven voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 7, een onderwijsovereenkomst, waarin in ieder geval de duur van de overeenkomst en het onderwijsprogramma voor de betrokken student worden vastgelegd.

  • 2 Het bestuur van een deelnemende instelling maakt in de onderwijs- en examenregeling bekend op welke wijze de onderwijsovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, wordt gesloten en welke wederzijdse rechten en verplichtingen daarin in ieder geval worden vastgelegd.

Artikel 17. Experiment leeruitkomsten; andere verplichtingen voor deelnemende instellingen

  • 1 Van 2017 tot en met 2020 rapporteert het bestuur van een deelnemende instelling jaarlijks over de uitvoering van het experiment leeruitkomsten in het voorafgaande kalenderjaar.

  • 2 Voor 1 mei 2021 rapporteert het bestuur van een deelnemende instelling over de uitvoering van het experiment leeruitkomsten in het tijdvak 2016 tot en met 2020.

  • 3 Het bestuur van een bekostigde instelling voor hoger onderwijs neemt de rapportages, bedoeld in het eerste en tweede lid, op in het verslag, bedoeld in artikel 2.9 van de wet. Het bestuur van een andere deelnemende instelling neemt de rapportages, bedoeld in het eerste en tweede lid, op in het verslag, bedoeld in artikel 1.12, derde lid, van de wet.

  • 4 Het bestuur van een deelnemende instelling verstrekt desgevraagd nadere informatie aan Onze Minister in verband met de deelname aan en monitoring, evaluatie en effectmeting van het experiment leeruitkomsten.

  • 5 Onze Minister kan een deelnemende instelling in verband met het experiment leeruitkomsten andere, op de individuele instelling of op een categorie instellingen voor hoger onderwijs afgestemde, verplichtingen opleggen.

Hoofdstuk 2a. Experiment flexstuderen

Artikel 17a. Experiment flexstuderen; bijzondere begripsbepaling

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder deelnemende instelling: een universiteit als bedoeld in de onderdelen a en b van de bijlage behorende bij de wet, of een hogeschool als bedoeld in onderdeel g van die bijlage, die deelneemt aan het experiment flexstuderen.

Artikel 17b. Experiment flexstuderen; inhoud

  • 1 Een deelnemende instelling kan een student die is ingeschreven voor een voltijdse bachelor- of masteropleiding of een Ad-programma de mogelijkheid bieden die opleiding, het Ad-programma, of een deel daarvan, flexibel te volgen, waarbij

    • a. de hoogte van het collegegeld wordt bepaald door de omvang van het onderwijs dat de student van plan is te volgen, en

    • b. de student uitsluitend het onderwijs volgt waarvoor hij collegegeld betaalt.

  • 2 Aan het experiment flexstuderen kunnen uitsluitend studenten deelnemen die het volledig wettelijk collegegeld verschuldigd zijn als bedoeld in artikel 7.45a van de wet en die, voor zover het studenten aan een bacheloropleiding betreft, bij de desbetreffende opleiding hun propedeutisch examen als bedoeld in artikel 7.8, derde lid, van de wet hebben behaald of bij de desbetreffende opleiding geen afwijzing hebben ontvangen als bedoeld in artikel 7.8b, derde lid, van de wet.

  • 3 Het collegegeldtarief voor het volgen van onderwijs, bedoeld in het eerste lid, bedraagt voor onderwijs met een studielast van één studiepunt, het bedrag van het wettelijk collegegeld, geldend voor het desbetreffende studiejaar, gedeeld door 60 en vermeerderd met 15 procent van dat breukdeel.

Artikel 17c. Experiment flexstuderen; omvang

  • 1 Een deelnemende instelling laat in een studiejaar niet meer studenten toe tot het experiment flexstuderen dan 10 procent van het totaal aantal studenten dat in het daaraan voorafgaande studiejaar per 1 oktober was ingeschreven bij alle voltijdse opleidingen van die instelling.

  • 2 Per studiejaar laat een deelnemende instelling maximaal 1.000 nieuwe studenten toe tot het experiment flexstuderen.

  • 3 Vanaf het studiejaar 2021–2022 kunnen studenten niet meer voor de eerste keer deelnemen aan het experiment flexstuderen.

Artikel 17d. Experiment flexstuderen; duur

Het experiment flexstuderen duurt van 1 september 2017 tot 1 september 2023, tenzij Onze Minister een besluit neemt als bedoeld in artikel 17h, tweede lid.

Artikel 17e. Experiment flexstuderen; doel

Met het experiment flexstuderen wordt beoogd te onderzoeken of het aanbieden van hoger onderwijs als bedoeld in artikel 17b leidt tot een toegankelijker aanbod van voltijds hoger onderwijs, dat beter aansluit bij de behoeften van studenten en daardoor leidt tot meer tevredenheid van en ontplooiingsmogelijkheden voor studenten en tot minder uitval.

Artikel 17f. Experiment flexstuderen; afwijkingen van de wet

Artikel 17g. Experiment flexstuderen; evaluatiecriteria

Onze Minister evalueert het experiment flexstuderen op basis van de volgende criteria: de mate waarin het aanbieden van hoger onderwijs als bedoeld in artikel 17b positief bijdraagt aan

  • a. een toegankelijker aanbod van hoger onderwijs, dat

  • b. beter aansluit bij de behoeften van studenten en daardoor leidt tot

  • c. meer tevredenheid van studenten,

  • d. meer ontplooiingsmogelijkheden voor studenten en

  • e. tot minder uitval.

Artikel 17h. Experiment flexstuderen; tussentijds onderzoek

  • 1 Onze Minister doet in het studiejaar 2018–2019 tussentijds een onderzoek naar het experiment flexstuderen. Daarbij wordt in het bijzonder onderzocht:

    • a. of de belangstelling voor deelname aan het experiment flexstuderen bij studenten toereikend is met het oog op een betekenisvolle evaluatie; en

    • b. of voortzetting van het experiment flexstuderen verantwoord is uit een oogpunt van financiële beheersbaarheid en organisatorische uitvoerbaarheid.

  • 2 Indien de uitkomsten van de tussentijdse beoordeling, bedoeld in het eerste lid, negatief zijn, kan Onze Minister, na overleg met de deelnemende instellingen, het experiment met ingang van het studiejaar 2019–2020 beëindigen.

Artikel 17i. Experiment flexstuderen; deelname door instellingen

Aan het experiment flexstuderen kan uitsluitend worden deelgenomen door universiteiten als bedoeld in de onderdelen a en b van de bijlage behorende bij de wet, en door hogescholen als bedoeld in onderdeel g van die bijlage.

Artikel 17j. Experiment flexstuderen; aanvraag om toestemming voor deelname

  • 1 Voor deelname aan het experiment flexstuderen is toestemming van Onze Minister vereist.

  • 2 Een universiteit of een hogeschool die toestemming wenst te verkrijgen voor deelname aan het experiment flexstuderen, dient daartoe voor 1 maart 2017 bij Onze Minister elektronisch een aanvraag in via het e-mailadres experimentflexstuderen@minocw.nl.

  • 3 In de aanvraag maakt de aanvrager inzichtelijk hoe het experiment bij de instelling zal worden vormgegeven.

Artikel 17k. Experiment flexstuderen; toestemming voor deelname

  • 1 Onze Minister neemt binnen zes weken gelijktijdig een besluit over de voor 1 maart 2017 ingediende aanvragen tot deelname aan het experiment flexstuderen.

  • 2 Onverminderd het derde tot en met vijfde lid verleent Onze Minister uitsluitend toestemming voor deelname aan het experiment flexstuderen, indien de aanvraag het doel, bedoeld in artikel 17e, in voldoende mate ondersteunt.

  • 3 Toestemming wordt geweigerd, indien uit de aanvraag niet blijkt dat het bevoegde medezeggenschapsorgaan, bedoeld in artikel 3, vierde en vijfde lid, heeft ingestemd met het voornemen tot deelname aan het experiment flexstuderen.

  • 4 Toestemming kan worden geweigerd, indien honorering van de aanvraag in verband met de wenselijke omvang van het experiment flexstuderen de uitvoerbaarheid daarvan ernstig zou bemoeilijken.

  • 5 Bij het besluit tot verlening van toestemming en in voorkomend geval bij het selecteren van deelnemende instellingen betrekt Onze Minister de variëteit van de ingediende plannen en de mate waarin de plannen zijn uitgewerkt.

Artikel 17l. Experiment flexstuderen; voorwaarde voor uitvoering

Bij onvoldoende belangstelling voor deelname aan het experiment flexstuderen of indien er onvoldoende voor het doel, bedoeld in artikel 17e, geschikte plannen zijn ingediend, kan Onze Minister besluiten het experiment flexstuderen niet uit te voeren.

Artikel 17m. Experiment flexstuderen; rechten en verplichtingen van de student

  • 1 Deelname aan het experiment flexstuderen geeft de student uitsluitend het recht:

    deel te nemen aan het onderwijs waarvoor hij overeenkomstig artikel 17b betaalt, tentamens af te leggen van de onderwijseenheden waarvoor hij overeenkomstig artikel 17b betaalt en in voorkomend geval examens af te leggen. Artikel 7.48 van de wet is niet van toepassing.

  • 2 De student die deelneemt aan het experiment flexstuderen, kan gedurende het studiejaar volgens door de instelling vastgestelde regels van procedurele aard alsnog kiezen voor het volgen van voltijds onderwijs tegen volledig wettelijk collegegeld. In dat geval betaalt de student het resterende deel van het wettelijk collegegeld naar rato van de omvang van het resterende deel van het desbetreffende studiejaar. In een studiejaar betaalt de deelnemende student in totaal niet meer dan het bedrag van het wettelijk collegegeld, geldend voor het desbetreffende studiejaar vermeerderd met 15 procent van dat bedrag.

  • 3 Een student die deelneemt aan het experiment flexstuderen verstrekt desgevraagd nadere informatie aan de deelnemende instelling waar hij is ingeschreven in verband met de deelname aan het experiment flexstuderen door de instelling en de monitoring, evaluatie en effectmeting van het experiment flexstuderen door Onze Minister.

Artikel 17n. Experiment flexstuderen; bevoegdheden van het instellingsbestuur

  • 1 Met inachtneming van dit besluit richt het bestuur van een deelnemende instelling het experiment flexstuderen naar eigen inzicht in.

  • 2 Het bestuur van een deelnemende instelling kan in verband met de uitvoering van het experiment flexstuderen afwijken van de verplichting jegens een deelnemende student tot het bieden van financiële ondersteuning, bedoeld in de artikelen 7.51 tot en met 7.51i van de wet, indien die ondersteuning in verband met de deelname van de student aan het experiment flexstuderen niet nodig is.

  • 3 Het bestuur van een deelnemende instelling kan in verband met de uitvoering van het experiment flexstuderen de wijze van betalen van het collegegeld, bedoeld in artikel 17b, derde lid, regelen.

Artikel 17o. Experiment flexstuderen; verplichtingen van het instellingsbestuur

  • 1 Het bestuur van een deelnemende instelling voert het experiment flexstuderen overeenkomstig de aanvraag uit.

  • 2 Het bestuur van een deelnemende instelling neemt zodanige maatregelen dat studenten die deelnemen aan het experiment flexstuderen uitsluitend onderwijs kunnen volgen en uitsluitend tentamens en examens kunnen afleggen in de vakken van de opleiding waarvoor zij betalen.

  • 3 Het bestuur van een deelnemende instelling maakt de inrichting van het experiment flexstuderen binnen de instelling tijdig bekend. De informatie, bedoeld in de eerste volzin, betreft in ieder geval de volgende onderwerpen:

    • a. een vermelding van de voltijdse bachelor- of masteropleidingen of de Ad-programma’s waarop het experiment flexstuderen betrekking heeft;

    • b. de wijze van aanmelding door studenten voor het experiment flexstuderen;

    • c. de maximaal tot het experiment flexstuderen toe te laten studenten en de in verband daarmee vastgestelde selectiecriteria en -procedure;

    • d. een regeling voor het herkansen van tentamens en de geldigheidsduur van tentamenresultaten;

    • e. het maximum aantal, al dan niet aaneengesloten, studiejaren, dat een student kan deelnemen aan het experiment flexstuderen;

    • f. de wijze waarop het instellingsbestuur de overstap door studenten van deelname aan het experiment flexstuderen naar het volgen van regulier voltijds hoger onderwijs, bedoeld in artikel 17m, tweede lid, en omgekeerd in procedurele en financiële zin heeft geregeld;

    • g. de wijze waarop het bestuur gebruik maakt van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 17n, tweede en derde lid;

    • h. het handhavingsbeleid van het bestuur in verband met de verplichting, bedoeld in het tweede lid; en

    • i. de inhoud van de informatieverplichting voor studenten, bedoeld in artikel 17m, derde lid.

  • 4 De aspecten, bedoeld in het derde lid, onderdelen a en d, worden vastgesteld in de onderwijs- en examenregeling.

  • 5 Het bestuur van een deelnemende instelling rapporteert jaarlijks in het verslag, bedoeld in artikel 2.9 van de wet, aan Onze Minister over de uitvoering van het experiment flexstuderen in het voorafgaande kalenderjaar.

  • 6 Het bestuur van een deelnemende instelling verstrekt desgevraagd nadere informatie aan Onze Minister in verband met de deelname aan en monitoring, evaluatie en effectmeting van het experiment flexstuderen.

  • 7 Onze Minister kan een deelnemende instelling in verband met het experiment flexstuderen andere, op de individuele instelling of op een categorie instellingen voor hoger onderwijs afgestemde verplichtingen opleggen.

Hoofdstuk 3. Experiment accreditatie onvolledige opleidingen

Artikel 18. Experiment accreditatie onvolledige opleidingen; bijzondere begripsbepaling

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder een deelnemende rechtspersoon voor hoger onderwijs: een rechtspersoon voor hoger onderwijs die deelneemt aan het experiment accreditatie onvolledige opleidingen.

Artikel 19. Experiment accreditatie onvolledige opleidingen; inhoud en duur

  • 1 Het accreditatieorgaan kan accreditatie of toets nieuwe opleiding verlenen voor deeltijdse of duale bacheloropleidingen in het hoger beroepsonderwijs verzorgd door rechtspersonen voor hoger onderwijs:

    • a. die deelnemen aan het experiment leeruitkomsten;

    • b. waarbij het onderwijsaanbod beperkt is tot de afsluitende fase van de opleiding; en

    • c. waarbij de studielast van het aangeboden onderwijs minder bedraagt dan 240 studiepunten.

  • 2 Het experiment accreditatie onvolledige opleidingen duurt van 1 juli 2016 tot en met 30 juni 2022.

Artikel 20. Experiment accreditatie onvolledige opleidingen; doel

Met het experiment accreditatie onvolledige opleidingen wordt beoogd te onderzoeken of het verlenen van accreditatie of een toets nieuwe opleiding als bedoeld in artikel 19 leidt tot een groter aanbod niet bekostigde deeltijdse en duale bacheloropleidingen, een hogere deelname aan die opleidingen in het hoger beroepsonderwijs en tot het verlenen van meer graden als bedoeld in de artikelen 7.10a en 7.10b van de wet.

Artikel 21. Experiment accreditatie onvolledige opleidingen; afwijkingen van de wet

In verband met het experiment accreditatie onvolledige opleidingen wordt afgeweken van de artikelen 7.4b, eerste lid, en 7.8, tweede lid, van de wet.

Artikel 22. Experiment accreditatie onvolledige opleidingen; evaluatiecriteria

  • 1 Onze Minister evalueert het experiment accreditatie onvolledige opleidingen op basis van de volgende criteria:

    • a. de mate waarin het verlenen van accreditatie of toets nieuwe opleiding als bedoeld in artikel 19 tot een groter privaat aanbod en een hogere deelname aan deeltijdse en duale bacheloropleidingen in het hoger beroepsonderwijs en tot het verlenen van meer graden als bedoeld in de artikelen 7.10a en 7.10b van de wet leidt; en

    • b. de mate van effectiviteit van de kaders voor accreditatie of toets nieuwe opleiding die ten behoeve van het experiment accreditatie onvolledige opleidingen zijn gehanteerd.

  • 2 Bij de evaluatie wordt in ieder geval onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de toelating van aspirant-studenten, van het verzorgde onderwijsaanbod en van het gerealiseerde eindniveau.

Artikel 23. Experiment accreditatie onvolledige opleidingen; deelname

  • 1 Rechtspersonen voor hoger onderwijs die deeltijdse of duale bacheloropleidingen in het hoger beroepsonderwijs verzorgen, waarbij het onderwijsaanbod beperkt is tot de afsluitende fase van de opleiding en waarbij de studielast van het aangeboden onderwijs minder bedraagt dan 240 studiepunten, kunnen deelnemen aan het experiment accreditatie onvolledige opleidingen door het indienen van een aanvraag als bedoeld in de artikelen 5a.9 en 5a.11 van de wet bij het accreditatieorgaan.

  • 2 Een aanvraag wordt voor 1 januari 2018 worden ingediend.

  • 3 In de aanvraag geeft de aanvrager aan hoe het voor de desbetreffend onvolledige opleiding benodigde toelatingsniveau van aspirant-studenten wordt gewaarborgd.

  • 4 Het accreditatieorgaan neemt de aanvraag niet in behandeling, indien de aanvrager niet deelneemt aan het experiment leeruitkomsten.

Artikel 24. Experiment accreditatie onvolledige opleidingen; verplichtingen van het accreditatieorgaan

  • 1 Het accreditatieorgaan legt voor 1 juli 2016 in het accreditatiekader, bedoeld in artikel 5a.2a van de wet, vast op welke wijze en volgens welke criteria accreditatie of toets nieuwe opleiding wordt verleend aan de deeltijdse en duale bacheloropleidingen in het hoger beroepsonderwijs, bedoeld in artikel 19.

  • 2 Het accreditatieorgaan besteedt bij het vastleggen van de werkwijze en de beoordelingscriteria, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval aandacht aan de kwaliteit van de toetsing en beoordeling door de deelnemende rechtspersoon voor hoger onderwijs van het toelatingsniveau van aspirant-studenten op het niveau dat benodigd is voor deelname aan het onderwijs dat door de rechtspersoon voor hoger onderwijs wordt verzorgd in het kader van de desbetreffende opleiding.

  • 4 Het accreditatieorgaan meldt aan Onze Minister de indiening van een aanvraag als bedoeld in artikel 23 en de uitkomst van de daarmee verband houdende toets, bedoeld in artikel 23, vierde lid.

Artikel 25. Experiment accreditatie onvolledige opleidingen; verplichtingen deelnemende instellingen

  • 1 Van 2017 tot en met 2020 rapporteert het bestuur van een deelnemende rechtspersoon voor hoger onderwijs jaarlijks voor 1 juli in het verslag, bedoeld in artikel 1.12, derde lid, van de wet, aan Onze Minister over de uitvoering van het experiment accreditatie onvolledige opleidingen in het voorafgaande kalenderjaar.

  • 2 In 2021 rapporteert het bestuur van een deelnemende rechtspersoon voor hoger onderwijs aan Onze Minister over de uitvoering van het experiment accreditatie onvolledige opleidingen in het tijdvak 2016 tot en met 2020.

  • 3 Het bestuur van een deelnemende rechtspersoon voor hoger onderwijs verstrekt desgevraagd nadere informatie aan Onze Minister of het accreditatieorgaan in verband met de deelname aan en monitoring, evaluatie en effectmeting van het experiment accreditatie onvolledige opleidingen.

  • 4 Onze Minister kan in verband met het experiment accreditatie onvolledige opleidingen een deelnemende instelling andere, op een individuele instelling of op een categorie instellingen voor hoger onderwijs afgestemde, verplichtingen opleggen.

Hoofdstuk 4. Experiment educatieve module

Artikel 26. Experiment educatieve module; bijzondere begripsbepaling

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder een deelnemende instelling: een instelling voor hoger onderwijs als genoemd in de bijlage behorend bij artikel 2, tweede lid, van de Regeling verwantschapstabel educatieve minor.

Artikel 27. Experiment educatieve module; inhoud en duur

  • 1 Een deelnemende instelling kan, anders dan in het kader van een bacheloropleiding, een of meer modules wetenschappelijk onderwijs met een studielast van tenminste 30 studiepunten aanbieden op de opleidingsterreinen waarvoor deze instelling educatieve minoren kan verzorgen op grond van de Regeling verwantschapstabel educatieve minor.

  • 2 Een student die beschikt over een getuigschrift als bedoeld in artikel 7.11 van de wet betreffende een bacheloropleiding in het wetenschappelijk onderwijs of een masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs, kan zich bij een deelnemende instelling inschrijven voor een module als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Voor inschrijving voor een module als bedoeld in het eerste lid is de aspirant-student de helft van het wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 7.45a van de wet, verschuldigd.

  • 4 De examencommissie van de deelnemende instelling verstrekt aan een student een certificaat educatieve module, indien de student de module, bedoeld in het eerste lid, met goed gevolg heeft afgerond.

  • 5 Een student die beschikt over een getuigschrift als bedoeld in artikel 7.11 van de wet betreffende een bacheloropleiding in het wetenschappelijk onderwijs of een masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs en tevens beschikt over een certificaat educatieve module, is met inachtneming van de verwantschapsvoorschriften, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Regeling verwantschapstabel educatieve minor, bevoegd tot het geven van middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, het geven van onderwijs in de eerste drie leerjaren van het hoger algemeen voortgezet onderwijs of van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs of de Wet voortgezet onderwijs BES in een met zijn opleiding inhoudelijk overeenkomend vak in die leerjaren.

  • 6 Het experiment educatieve module duurt van 1 juli 2016 tot en met 30 juni 2019.

Artikel 28. Experiment educatieve module; doel

Met het experiment educatieve module wordt beoogd te onderzoeken of door educatieve modules nieuwe doelgroepen kiezen voor het leraarschap in het voortgezet onderwijs en meer gediplomeerden in het wetenschappelijk onderwijs worden opgeleid tot leraar in het voortgezet onderwijs.

Artikel 30. Experiment educatieve module; evaluatiecriteria

Onze Minister evalueert het experiment educatieve module op basis van de volgende criteria:

  • a. de mate waarin meer gediplomeerden in het wetenschappelijk onderwijs zijn opgeleid voor leraar in het voortgezet onderwijs; en

  • b. de mate waarin meer gediplomeerden op bachelorniveau in het wetenschappelijk onderwijs direct of indirect doorstromen naar een master lerarenopleiding op het niveau van wetenschappelijk onderwijs of naar het beroep leraar.

Artikel 31. Experiment educatieve module; deelname

  • 1 Aan het experiment educatieve module kan uitsluitend worden deelgenomen door de instellingen voor hoger onderwijs bedoeld in artikel 26.

  • 2 Een instelling die het voornemen heeft deel te nemen aan het experiment educatieve module meldt dat voor 1 september 2016 aan Onze Minister.

Artikel 32. Experiment educatieve module; verplichtingen deelnemende instellingen

  • 1 Van 2017 tot en met 2019 rapporteert het bestuur van een deelnemende instelling jaarlijks in het verslag, bedoeld in artikel 2.9 van de wet, over de uitvoering van het experiment educatieve module in het voorafgaande kalenderjaar.

  • 2 Voor 1 juli 2020 rapporteert het bestuur van een deelnemende instelling in het verslag, bedoeld in artikel 2.9 van de wet over de uitvoering van het experiment educatieve module in het tijdvak 2016 tot en met 2019.

  • 3 Het bestuur van een deelnemende instelling verstrekt desgevraagd nadere informatie aan Onze Minister of het accreditatieorgaan in verband met de deelname aan en monitoring, evaluatie en effectmeting van het experiment educatieve module.

  • 4 Het bestuur van een deelnemende instelling bevordert dat de met goed gevolg afgeronde educatieve module een vrijstelling oplevert voor een universitaire lerarenopleiding onverminderd de verantwoordelijkheden van de examencommissie, bedoeld in artikel 7.12 van de wet.

  • 5 Onze Minister kan in verband met het experiment educatieve module een deelnemende instelling andere, op een individuele instelling of op een categorie instellingen voor hoger onderwijs afgestemde, verplichtingen opleggen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

Wassenaar, 8 april 2016

Willem-Alexander

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. Bussemaker

Uitgegeven de tweeëntwintigste april 2016

De Minister van Veiligheid en Justitie,

G.A. van der Steur