Besluit intrekking toezichtkaders onder vaststelling Onderzoekskaders 2017

Geraadpleegd op 01-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-08-2017 en zichtdatum 01-08-2017.
Geldend van 01-08-2017 t/m heden

Besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 24 januari 2017, nr. 1119820, tot intrekking van toezichtkaders onder vaststelling van Onderzoekskaders 2017

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 13, eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht;

Gezien de voordracht van de Inspecteur-generaal van het onderwijs van 15 december 2016;

Besluit:

Artikel 1

De volgende onderzoekskaders worden vastgesteld:

  • 1. Onderzoekskader 2017 voor het toezicht op de voorschoolse educatie en het primair onderwijs (bijlage I);

  • 2. Onderzoekskader 2017 voor het toezicht op het voortgezet onderwijs (bijlage II);

  • 3. Onderzoekskader 2017 voor het toezicht op het (voortgezet) speciaal onderwijs (bijlage III); en

  • 4. Onderzoekskader 2017 voor het toezicht op het middelbaar beroepsonderwijs (bijlage IV).

Artikel 2

De volgende beleidsregels worden ingetrokken:

  • 1. Beleidsregel Financieel toezicht po en vo 2011 (Stcrt. 2011, 21154);

  • 2. Signaalgestuurd VVE-Toezicht (Stcrt. 2010, 12822);

  • 3. Toezichtkader PO/VO 2012 (Stcrt. 2012, 12749);

  • 4. Toezichtkader 2012 speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs (Stcrt. 2012, 21805);

  • 5. Toezichtkader VO 2013 (Stcrt. 2012, 26249);

  • 6. Besluit van de Inspecteur-generaal van het Onderwijs, van 1 september 2015, nr. 4617506, tot wijziging van het Toezichtkader VO 2013 in verband met technische aanpassingen van het daarin opgenomen waarderingskader (Stcrt. 2015, 34562);

  • 7. Beleidsregel van de Inspecteur-generaal van het Onderwijs van 5 juni 2014, nr. 4160445, houdende het instellen van een beslisregel bij het Toezichtkader VO 2013 en het van toepassing verklaren van het Toezichtkader VO 2013 op scholen als bedoeld in artikel 56 Wet op het voortgezet onderwijs (Stcrt. 2014, 17582);

  • 8. TOEZICHTKADER BVE 2012 (Stcrt. 2011, 18890);

  • 9. Addendum Toezichtkader bve 2012 (Stcrt. 2012, 5757);

  • 10. Beleidsregel van de Inspecteur-generaal van het Onderwijs, van 19 november 2014, nr. 4452248, houdende toevoegen van een addendum aan het Toezichtkader BVE 2012 (Stcrt. 2014, 34724); en

  • 11. Integraal toezicht op de samenwerkingsverbanden in het primair en voortgezet onderwijs (Stcrt. 2013, 24447).

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. Bussemaker

I. Onderzoekskader 2017 voor het toezicht op de voorschoolse educatie en het primair onderwijs

1. Inleiding

Het onderzoekskader 2017 van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: onderzoekskader) beschrijft hoe het toezicht op de voorschoolse educatie en het primair onderwijs (po) is ingericht. Het onderzoekskader omvat het waarderingskader en de werkwijze. De inleiding beschrijft allereerst het wettelijk kader dat de grondslag vormt van het toezicht, en vervolgens de reikwijdte en werking van het onderzoekskader. We sluiten de inleiding af met een leeswijzer.

1.1. Wettelijk kader toezicht op primair onderwijs

De Wet op het onderwijstoezicht (WOT, 2002) vormt de grondslag voor het toezicht. Krachtens deze wet is het toezicht op het onderwijs opgedragen aan de inspectie en heeft de inspectie de taak de kwaliteit van het onderwijs te beoordelen en te bevorderen, daaronder begrepen de kwaliteit van het onderwijspersoneel, aan instellingen als bedoeld in de volgende onderwijswetten.

De inspectie houdt toezicht op instellingen als bedoeld in bovengenoemde onderwijswetten. Dit zijn basisscholen, scholen voor speciaal basisonderwijs (sbo), voorzieningen voor onderwijs aan nieuwkomers, gemeenten in het kader van kinderopvang en voor- vroegschoolse educatie, locaties voor voorschoolse educatie, onderwijs in Caribisch Nederland, niet-bekostigd onderwijs en het Nederlands onderwijs in het buitenland. Daarnaast heeft de inspectie toezicht op de samenwerkingsverbanden Passend onderwijs. Voor het niet-bekostigd onderwijs en het Nederlands onderwijs in het buitenland zijn separate onderzoekskaders opgesteld.

1.2. Deugdelijkheidseisen en eigen aspecten van kwaliteit

Per 1 juli 20171 is de Wet op het onderwijstoezicht gewijzigd. Met de wetswijziging maakt de inspectie in haar toezicht onderscheid in bij wet geregelde deugdelijkheidseisen en eigen aspecten van kwaliteit van bestuur en scholen. Deugdelijkheidseisen zijn objectiveerbare, zoveel mogelijk op het niveau van de wet geregelde algemene kwaliteitsnormen, die zodanig helder zijn dat de vrijheid van richting en inrichting gewaarborgd blijven. Deugdelijkheidseisen hebben betrekking op de onderwijskwaliteit en het financieel beheer. We vatten dit samen met het begrip basiskwaliteit.

Een school die niet voldoet aan de deugdelijkheidseisen biedt onderwijs van onvoldoende kwaliteit. Onvoldoende onderwijskwaliteit en/of onvoldoende financieel beheer kan leiden tot sanctionering en in laatste instantie tot ingrijpen door de minister. Vanuit de waarborgfunctie van het toezicht ziet de inspectie er op toe dat de deugdelijkheidseisen zoals deze in de sectorwetten zijn vastgelegd worden nageleefd.

Eigen aspecten van kwaliteit hebben betrekking op de ambities en doelen die een bestuur / school zelf stelt en die verder reiken dan basiskwaliteit. Vanuit de stimuleringsfunctie onderzoekt de inspectie hoe deze elementen bijdragen aan (de continue en duurzame verbetering van) de onderwijskwaliteit. De inspectie voert het gesprek hierover met scholen en besturen en in rapporten maakt de inspectie helder onderscheid in oordelen die voortvloeien uit de deugdelijkheidseisen, en bevindingen die gaan over eigen aspecten van kwaliteit.

1.3. Object van toezicht en object van onderzoek

In het primair onderwijs vormen de school en het bestuur het object van toezicht. Interventies met een juridisch karakter hebben in voorkomende gevallen betrekking op deze niveaus.

Het object van onderzoek is datgene wat de inspectie onderzoekt om tot haar oordeel of waardering over de school of de besturing te komen.

1.4. Werking en evaluatie

Het onderzoekskader 2017 is van kracht met ingang van 1 augustus 2017. Reeds lopende interventies en afspraken die op basis van de vigerende toezichtkaders tot die datum zijn gemaakt blijven van kracht.

De inspectie heeft conform het voorschrift in de WOT met alle betrokkenen overleg gevoerd over het onderzoekskader. Bij de uitwerking van de deugdelijkheidseisen in het waarderingskader is de inspectie uitgegaan van een redelijke uitleg van de wet. Over deze uitleg is overeenstemming met het onderwijsveld bereikt.

Evaluatie van de werking en de effecten van het onderzoekskader vindt plaats uiterlijk voor 1 januari 2022. De eerste vierjarige cyclus is dan afgerond.

Ervaringen met dit onderzoekskader, ontwikkelingen in de samenleving, in de verschillende sectoren of in de politiek kunnen leiden tot een vervroegde bijstelling van (delen van) dit onderzoekskader.

1.5. Opbouw en leeswijzer

Het onderzoekskader omvat de werkwijze en het waarderingskader. De hoofdlijnen van de werkwijze, met name de uitgangspunten, staan beschreven in hoofdstuk 2. Hoofdstuk 3 omvat het waarderingskader. De normering en oordeelsvorming is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5, 6 en 7 geven een beschrijving van de werkwijze bij het toezicht op besturen en hun scholen. Hoofdstuk 8 beschrijft hoe de vierjaarlijkse onderzoeken hun neerslag krijgen in de rapporten en hoe de inspectie daarover communiceert. Hoofdstuk 9 beschrijft het vervolgtoezicht en de interventies en sancties in het kader van herstel en verbetering. In hoofdstuk 10 lichten we toe hoe we onze stelselonderzoeken inrichten. Tot slot geven we in hoofdstuk 11 een overzicht van onderwijsvoorzieningen waarvoor specifieke wetgeving geldt en waar het waarderingskader op is aangepast (zie par. 1.1). Voor de volledigheid zijn de waarderingskaders integraal opgenomen in de bijlagen.

2. Beter onderwijs, goed bestuur, passend toezicht

Het Nederlandse onderwijs presteert steeds beter. Het aantal scholen dat onvoldoende scoort neemt af; (zeer) zwakke scholen slagen er steeds beter in de kwaliteit van het onderwijs op een voldoende niveau te brengen en te houden. Dat is winst. Maar ook scholen die voldoende presteren moeten hun kansen grijpen om zich te verbeteren. Dat is goed voor alle leerlingen en goed voor onze samenleving2.

Daar ligt in de komende jaren de uitdaging voor alle onderwijssectoren. Het vraagt van besturen dat zij werken aan een kwaliteitscultuur waarbij het voor alle partijen vanzelfsprekend is om continu verbetering na te streven, ook als de kwaliteit op orde is.

We sluiten met ons toezicht hier op aan door enerzijds te (helpen) bewaken dat de basiskwaliteit en het financieel beheer op orde is en blijft, en anderzijds door besturen te stimuleren om het verbeterpotentieel dat wij bij scholen aantreffen ten volle te benutten in het streven naar goede onderwijskwaliteit. We vatten deze beide rollen samen in de waarborgfunctie en stimuleringsfunctie van het toezicht.

In dit hoofdstuk beschrijven we de hoofdlijnen van het toezicht: wat willen we met het toezicht bereiken en vanuit welke uitgangspunten opereren we.

2.1. Uitgangspunten van het toezicht en rol van de toezichthouder

Het eigenaarschap van de onderwijskwaliteit ligt bij besturen en hun scholen. Het bestuur is eindverantwoordelijk voor de kwaliteit en continuïteit van het onderwijs. We hanteren daarom een bestuursgerichte aanpak. Vanuit onze waarborgfunctie en stimuleringsfunctie maken we in ons waarderingskader helder onderscheid in basiskwaliteit (wat móet het bestuur en de school) en de eigen kwaliteitsambities (wat wíl het bestuur en de school). Voor deze eigen ambities vormt het schoolplan het vertrekpunt. We werken transparant en alle kwaliteitsinformatie is openbaar. Op stelselniveau willen we antwoorden vinden op problemen die zich schooloverstijgend voordoen en we treden daarbij agenderend op. Met dit onderzoekskader willen we bereiken dat scholen steeds meer zichzelf beoordelen of zich door peers laten beoordelen. We willen met het toezicht op deze beweging aansluiten.

Meer concreet helpt het onderzoekskader ons bij de taak om te:

  • bewaken dat scholen ten minste voldoen aan basiskwaliteit;

  • interveniëren bij instellingen (besturen en scholen), waar deze niet voldoen aan basiskwaliteit zodat zij dit zo snel mogelijk herstellen;

  • stimuleren dat besturen en scholen eigen ambities formuleren en hier doelgericht aan werken;

  • rapporteren over de staat van het onderwijs, zowel op schoolniveau als op stelselniveau;

  • agenderen als knelpunten in het onderwijsstelsel om een oplossing vragen;

  • communiceren met belanghebbenden over toezichtinformatie over prestaties van het stelsel en van scholen.

2.2. Hoofdlijnen van het toezicht

Het onderzoekskader is langs de volgende inhoudelijke lijnen opgesteld.

2.2.1. Waarborg: basiskwaliteit

De samenleving moet er op kunnen vertrouwen dat leerlingen onderwijs volgen dat van voldoende kwaliteit is. We noemen dit basiskwaliteit. De norm voor basiskwaliteit is dat een bestuur en zijn scholen voldoen aan de deugdelijkheidseisen ten aanzien van de onderwijskwaliteit, de kwaliteitszorg en het financieel beheer zoals wij die in het waarderingskader hebben opgenomen.

Voor de uitvoering van onze waarborgfunctie is het van belang dat we zicht hebben op de financiële continuïteit van besturen en op risico’s bij scholen ten aanzien van de onderwijskwaliteit. We monitoren de prestaties daarom continu en we voeren minimaal jaarlijks per bestuur een prestatieanalyse uit. Daarnaast voeren we eens in de vier jaar een onderzoek uit bij alle besturen en een deel van hun scholen. Dit vierjaarlijks onderzoek geeft ons antwoord op de vraag of het bestuur voldoende zorg draagt voor de onderwijskwaliteit en het financieel beheer. Als uit onze analyse en/of onderzoek blijkt dat een school niet voldoet aan basiskwaliteit, dan zijn onze interventies er op gericht dat het bestuur er voor zorg draagt dat de school binnen een aanvaardbare hersteltermijn aan de betreffende deugdelijkheidseisen voldoet. Dit geldt ook voor tekortkomingen die wij op het niveau van het bestuur constateren.

Jaarlijks leggen we in het kader van het stelseltoezicht (hoofdstuk 10) in ons jaarwerkplan vast welke deugdelijkheidseisen we bij een of meer sectoren gaan onderzoeken.

2.2.2. Stimuleren tot beter: eigen aspecten van kwaliteit

We zijn streng waar het moet en stimulerend waar het kan. Bij besturen en scholen die net aan de basiskwaliteit voldoen houden we de vinger aan de pols. We kijken dan met name of er sprake is van een verbetercultuur, een gezamenlijk streven om de onderwijskwaliteit niet alleen op voldoende niveau te brengen maar ook duurzaam te verbeteren. Als deze verbetercultuur aanwezig is ontstaat er ruimte om de onderwijskwaliteit als geheel op een hoger plan te brengen. Binnen onze stimulerende rol willen we daar actief aan bijdragen. In onze werkwijze komt dit op verschillende manieren tot uiting.

In de eerste plaats hanteren we naast het oordeel ‘voldoende’ ook de waardering ‘goed’. Bij de waardering ‘goed’ worden naast de deugdelijkheidseisen ook eigen aspecten van kwaliteit betrokken. Een gebrekkige realisatie van eigen kwaliteitsdoelen leidt daarentegen niet tot een oordeel ‘onvoldoende’, maar tot de waardering ‘kan beter’. We houden de school/het bestuur een spiegel voor en laten zien in welke mate zij haar eigen doelen realiseert. Dit stimuleert scholen om verbeteringen op eigen wijze en binnen eigen kaders doelgericht vorm te geven.

Onze stimulerende rol is ook merkbaar in de stijl van onze gesprekken met scholen en besturen. We geven ruimte aan besturen en scholen om hun visie en ambities en de wijze waarop zij deze op eigen wijze vertalen in hun onderwijspraktijk te presenteren. We voeren de dialoog aan de hand van de eigen aspecten van kwaliteit; in het waarderingskader geven we daarbij mogelijke onderwerpen aan. Na afronding van het onderzoek organiseren we zogenoemde feedbackgesprekken. Daarmee krijgen scholen en besturen aan de hand van eigen casuïstiek meer inzicht in onze oordeelsvorming en dit biedt hen concrete aanknopingspunten voor verbeteracties. Tot slot komt onze stimuleringsfunctie tot uiting in onze rapporten. Waar niet wordt voldaan aan de deugdelijkheidseisen vermelden we dit in onze rapporten; we doen dit echter ook als we goede praktijken aantreffen. Op deze manier geven we een evenwichtig beeld van de kwaliteit zoals we die hebben aangetroffen.

De excellente school

Goede scholen kunnen ook het predicaat ‘excellent’ krijgen. Een excellente school onderscheidt zich van andere goede scholen op een specifiek gebied, bijvoorbeeld door een innovatief en motiverend onderwijsaanbod of een onderscheidende aanpak bij een specifieke groep leerlingen.

Excellente scholen verdienen ruimte voor de verwezenlijking van de eigen visie en ambities. Een onafhankelijke jury bepaalt in voorkomende gevallen of een school voor het predicaat ‘excellent’ in aanmerking komt3.

2.2.3. Eenduidig toezicht en op maat

Besturen en scholen organiseren hun onderwijs zo dat het optimaal is toegesneden op hun doelgroep en dat een doorgaande ontwikkeling voor leerlingen wordt gewaarborgd. We zien de diversiteit in (experimentele) onderwijs- en organisatievormen toenemen, evenals het aantal gecombineerde besturen. We hanteren daarom voor het po, vo, (v)so en mbo een grotendeels gemeenschappelijk waarderingskader, dat bruikbaar is voor de grote diversiteit die we in de praktijk aantreffen. Daarmee realiseren we tevens eenduidig toezicht voor besturen die onderwijs verzorgen op basis van meerdere sectorwetten. We richten onze onderzoeken zo in dat we tot betekenisvolle uitspraken komen. We stemmen onze onderzoeksactiviteiten daar op af.

Het maatwerk dat we nastreven betreft niet alleen de aansluiting op de organisatie van het onderwijs maar ook op de verantwoording van de onderwijskwaliteit door het bestuur. Het schoolplan vormt daarbij de belangrijkste bron.

2.2.4. Aansluiten bij verantwoordelijkheid bestuur

Het schoolbestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit en de continuïteit van het onderwijs. Elk bestuur heeft zijn eigen proces om de onderwijskwaliteit te waarborgen en te ontwikkelen; dat specifieke eigen proces wordt voor ons uitgangspunt in het toezicht.

Parallel aan de jaarlijkse prestatieanalyse voeren we eens in de vier jaar een onderzoek uit naar de kwaliteitszorg en het financieel beheer door het bestuur. We kijken in de eerste plaats of het bestuur de onderwijskwaliteit goed in beeld heeft, daarbij zo nodig verbeteringen doorvoert en of de financiën op orde zijn. We voeren een zogenoemd verificatieonderzoek uit als onderdeel van het vierjaarlijks onderzoek. We doen dit bij een selectie van scholen en op deze manier geeft het onderzoek ons inzicht in de kwaliteit van het onderwijs bij de onderzochte scholen en het financieel beheer bij de betreffende besturen. We voeren ook onderzoek uit bij enkele risicoscholen en goede scholen; dit laatste kan op eigen verzoek van het bestuur (zie par. 5.2.4).

Het schoolplan van de te onderzoeken scholen geeft een beschrijving van het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het stelsel van kwaliteitszorg. In ons toezicht sluiten we aan bij deze eigen informatie. De inspectie oordeelt of het schoolplan voldoet aan de wettelijke eisen. Daarnaast kan de inspectie haar bevindingen delen over de uitvoering van het schoolplan, met name waar het de eigen opdrachten van de school betreft.

Naarmate besturen en scholen een beter proces van aansturing en borging hanteren bieden zij meer betrouwbare informatie over de kwaliteit van hun onderwijs. Dat komt de kwaliteit van het onderwijs ten goede.We geven dan vertrouwen en meer ruimte. Daar waar besturen goed functioneren kan de samenleving er immers op vertrouwen dat de kwaliteit wordt gewaarborgd. In gevallen dat de basiskwaliteit niet op orde is en het bestuur niet bij machte blijkt om hier verandering in te brengen passen we ons toezicht daar op aan. We vatten dit samen in passend toezicht: minder toezicht waar het kan, meer waar het moet.

3. Het waarderingskader

In dit hoofdstuk beschrijven we het waarderingskader. Na een samenvatting van de wettelijke taken van het basisonderwijs (par. 3.1) beschrijven we de opbouw van het kader in paragraaf 3.2. In paragraaf 3.3 is vervolgens het volledig waarderingskader voor de sector po opgenomen. In de laatste paragraaf (3.4) gaan we in op de overige wettelijke vereisten.

3.1. Wettelijke taken basisonderwijs

In de Wet op het primair onderwijs (WPO) zijn in artikel 2 twee taken aan het basisonderwijs opgedragen:

  • Het geven van onderwijs aan leerlingen vanaf vier jaar.

  • Het leggen van de grondslag voor aansluitend vervolgonderwijs.

Het bestuur legt in het schoolplan vast hoe zij deze taken vormgeeft (art. 12 WPO).

Vervolgens geeft de WPO verplichtingen waar het schoolbestuur aan moet voldoen.

Het schoolbestuur moet zorgdragen voor de sociale, psychische en fysieke veiligheid van de leerlingen (art. 4c, WPO) en moet het onderwijs zodanig inrichten dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelproces kunnen doorlopen. Het onderwijs wordt op de voortgang in hun ontwikkeling afgestemd (art. 8, eerste lid, WPO) en deze voortgang moet worden getoetst (art. 8, vierde, zesde en zevende lid en art. 9b, WPO). Het aanbod moet voldoen aan de kerndoelen en referentieniveaus (art. 9, WPO) Daarbij moeten de leerlingen minimumresultaten behalen op de kernvakken van het onderwijs (art. 10 en 10a, WPO).

Het schoolbestuur moet zorgdragen voor de kwaliteit van het onderwijs door een kwaliteitszorgsysteem uit te voeren (art. 10 en 12, vierde lid, WPO) en moet verantwoording afleggen aan belanghebbenden (art. 13, 17a t/m 17c en 171, WPO en de WMS). Tot slot moet het schoolbestuur de Rijksbekostiging doelmatig en rechtmatig besteden (art. 148, WPO en art. 34a besluit bekostiging, WPO).

Genoemde wettelijke eisen vormen in het bijzonder de grondslag voor het waarderingskader.

3.2. Opbouw van het waarderingskader

In het waarderingskader onderscheiden we vijf kwaliteitsgebieden: Onderwijsproces, Schoolklimaat, Onderwijsresultaten, Kwaliteitszorg en ambitie en Financieel beheer.

Met het waarderingskader krijgen we zicht op de drie elementaire vragen over de betekenis van het onderwijs voor leerlingen: Leren ze genoeg (Onderwijsresultaten), krijgen ze goed les (Onderwijsproces) en zijn ze veilig (Schoolklimaat). De standaarden in deze drie gebieden geven gezamenlijk de kern van het onderwijs weer zoals de leerling dat ontvangt. De gebieden Kwaliteitszorg en ambitie en Financieel beheer zijn voorwaardelijk voor (het voortbestaan van) de kwaliteit. We definiëren onderwijskwaliteit dan ook als het geheel van de prestaties van de school op deze gebieden.

Iedere standaard binnen het kwaliteitsgebied is op basis van de betreffende deugdelijkheidseisen geoperationaliseerd. Bij iedere standaard is tevens ruimte voor een dialoog over de eigen kwaliteitsaspecten die het bestuur en de school tentoonspreiden of ambiëren; we benoemen deze in de vorm van onderwerpen en deze zijn niet uitputtend. We betrekken eigen aspecten van kwaliteit bij onze oordeelsvorming voor de waardering ‘goed’ (zie hoofdstuk 4). Daarbij onderzoeken we of het bestuur/de school haar eigen ambities realiseert en of de school daarmee volgens wetenschappelijke inzichten goed onderwijs realiseert.

Specifieke toepassingen van het waarderingskader

Specifieke wet-en regelgeving die betrekking heeft op onderwijsvoorzieningen zoals genoemd in paragraaf 1.1 vertalen we ook in een waarderingskader. Een overzicht van deze specifieke onderwijsvormen is met verantwoording van het wettelijk kader opgenomen in hoofdstuk 11. De betreffende waarderingskaders zijn voor de volledigheid integraal opgenomen in de bijlagen.

Het waarderingskader primair onderwijs kent de volgende opbouw4.

KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN

  • OP ONDERWIJSPROCES

  • OP1 Aanbod

  • OP2 Zicht op ontwikkeling

  • OP3 Didactisch handelen

  • OP4 (Extra) ondersteuning

  • OP6 Samenwerking

  • OP8 Toetsing en afsluiting

  • SK SCHOOLKLIMAAT

  • SK1 Veiligheid

  • SK2 Pedagogisch klimaat

  • OR ONDERWIJSRESULTATEN

  • OR1 Resultaten

  • OR2 Sociale en maatschappelijke competenties

  • OR3 Vervolgsucces

  • KA KWALITEITSZORG EN AMBITIE

  • KA1 Kwaliteitszorg

  • KA2 Kwaliteitscultuur

  • KA3 Verantwoording en dialoog

  • FB FINANCIEEL BEHEER

  • FB1 Continuïteit

  • FB2 Doelmatigheid

  • FB3 Rechtmatigheid

3.3. Kwaliteitsgebieden en standaarden

Het waarderingskader primair onderwijs telt per gebied een aantal standaarden, in totaal zeventien. Bij elke standaard is in het rode vlak aangegeven wat we verstaan onder basiskwaliteit (wat moet het bestuur en de school) en benoemen we vervolgens in het groene vlak een aantal onderwerpen die betrekking kunnen hebben op de eigen ambities en doelen van de school (wat wil het bestuur en school).

Ter verantwoording van de interpretatie van basiskwaliteit geven we tot slot per standaard een toelichting op de wettelijke eisen die op de standaard van toepassing zijn.

Kwaliteitsgebied Onderwijsproces

ONDERWIJSPROCES (OP)

OP1. Aanbod

Het aanbod bereidt de leerlingen voor op vervolgonderwijs en samenleving.

Basiskwaliteit

De school biedt een breed en op de kerndoelen gebaseerd aanbod dat ook de referentieniveaus taal en rekenen omvat en dat aansluit bij het (beoogde) niveau van alle leerlingen.

Het onderwijs gaat ervan uit dat leerlingen opgroeien in een pluriforme samenleving. Daarom is het onderwijs gericht op het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie, en op kennis hebben van en kennismaken met verschillende achtergronden en culturen van leeftijdgenoten. Het aanbod draagt bij aan de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.

Het aanbod sluit aan op het niveau van de leerlingen bij binnenkomst van de school, wordt afgestemd op de onderwijsbehoeften die kenmerkend zijn voor de leerlingenpopulatie en bereidt hen voor op het aanbod bij de start van het vervolgonderwijs. Daartussenin verdelen de leraren de leerinhouden evenwichtig en in samenhang over de leerjaren heen.

De school legt de doelen voor het onderwijs en de opbouw van het aanbod vast in het schoolplan.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Toekomstgericht aanbod

  • Aanbod gericht op het leren van leerstrategieën

  • Een aantrekkelijke, uitdagende leeromgeving

Toelichting wettelijke eisen

De school formuleert de doelen van het onderwijs in het schoolplan (art. 12, tweede lid, WPO).

De wet geeft aan dat de inhouden van het onderwijs zich richten op de emotionele en verstandelijke ontwikkeling, op het ontwikkelen van creativiteit, en op het verwerven van noodzakelijke kennis en van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden (art. 8, tweede, en artikel 9, eerste en tweede lid, WPO). De vakgebieden en inhouden zijn vastgelegd in kerndoelen en referentieniveaus (art 9, eerste, tweede, negende en elfde lid, WPO), en omvatten ook de brede ontwikkeling en inhoud die in relatie staan tot het opgroeien in een pluriforme samenleving, het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie en het kennis hebben van en kennismaken met verschillende achtergronden en culturen van leeftijdsgenoten (art. 8, derde lid, WPO).

De inhouden van het onderwijsaanbod dienen te zijn afgestemd op verschillende leerbehoeften van leerlingen en worden evenwichtig en in samenhang over de leerjaren heen verdeeld (art. 8, eerste lid, WPO). Dat houdt ook in dat het onderwijs dusdanig wordt ingericht dat er structureel en herkenbaar aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden op alle gebieden waaronder rekenen en in het bijzonder in de beheersing van de Nederlandse taal (art. 8, elfde lid, WPO). De school bereidt de leerlingen voor op de start van het vervolgonderwijs (art. 2 WPO). Uit de eis van een ononderbroken voortgang in de ontwikkeling van leerlingen volgt dat de school de inhouden aan dient te bieden in een logische fasering/opbouw, opklimmend in niveaus op een wijze die past bij de leeftijd.

Het schoolplan dient de uitwerking van de wettelijke opdrachten voor de uitgangspunten, doelstellingen en inhoud te bevatten (art. 12, tweede lid, onder a, WPO). Daaronder vallen de doelen van het onderwijs en de opbouw van het aanbod.

OP2. Zicht op ontwikkeling

De school volgt de ontwikkeling van haar leerlingen zodanig dat zij een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen.

Basiskwaliteit

De school verzamelt vanaf binnenkomst met behulp van een leerling- en onderwijsvolgsysteem systematisch informatie over de kennis en vaardigheden van haar leerlingen. Voor de kennisgebieden taal en rekenen/wiskunde gebeurt dit met betrouwbare en valide toetsen die tevens een indicatie geven van de bereikte referentieniveaus. Leraren vergelijken deze informatie met de verwachte ontwikkeling. Deze vergelijking maakt het mogelijk om het onderwijs af te stemmen op de onderwijsbehoeften van zowel groepen als individuele leerlingen. Wanneer leerlingen niet genoeg lijken te profiteren analyseert de school waar de ontwikkeling stagneert en wat mogelijke verklaringen hiervoor zijn. Vervolgens bepaalt zij wat er moet gebeuren om eventuele achterstanden bij leerlingen te verhelpen.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Systematisch volgen van leerlingen op meerdere (ontwikkelings)gebieden

  • Systematisch volgen van de ontwikkeling van jonge kinderen

Toelichting wettelijke eisen

De school heeft de wijze waarop het onderwijs wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen, mede met behulp van het leerling- en onderwijsvolgsysteem, in het schoolplan beschreven (art. 12, vierde lid, onder a, WPO).

De wet vraagt dat de vorderingen van de leerlingen in kennis en vaardigheden door middel van een leerling- en onderwijsvolgsysteem worden gevolgd, en dat dit bij taal en rekenen/wiskunde gebeurt met genormeerde toetsen (art. 8, eerste en zesde en achtste lid, WPO). Dit waarborgt dat de school daadwerkelijk de ononderbroken ontwikkeling van leerlingen voor ogen kan hebben in het onderwijs en ook dat het onderwijs aansluit bij de verschillende leerbehoeften van leerlingen, bijvoorbeeld als uit de vorderingen blijkt dat de ontwikkeling stagneert. Bij deze laatste groep leerlingen zoekt de school naar mogelijke verklaringen voor de stagnatie, zodat het onderwijs daarop kan worden aangepast (art. 8, eerste, vierde en elfde lid, WPO).

OP3. Didactisch handelen

Het didactisch handelen van de leraren stelt leerlingen in staat tot leren en ontwikkelen.

Basiskwaliteit

De leraren plannen en structureren hun handelen met behulp van informatie die zij over leerlingen hebben. De leraren zorgen ervoor dat het niveau van hun lessen past bij het beoogde eindniveau van leerlingen. De aangeboden leerstof is logisch opgebouwd binnen een reeks van lessen alsook binnen één les.

De leraren creëren een leerklimaat waardoor leerlingen actief en betrokken zijn. Met geschikte opdrachten en heldere uitleg structureert de leraar het onderwijsaanbod zo dat de leerling het zich eigen kan maken. De leraren stemmen de instructies en spelbegeleiding, opdrachten en onderwijstijd af op de behoeften van groepen en individuele leerlingen. De afstemming is zowel op ondersteuning als op uitdaging gericht, afhankelijk van de behoeften van leerlingen.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Hoge verwachtingen van leerlingen

  • Feedback naar leerlingen

  • Efficiënte benutting van de onderwijstijd

Toelichting wettelijke eisen

De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan geformuleerd (art. 12, tweede en derde lid, WPO). Dit beleid is zichtbaar in het dagelijks handelen van de leraren.

De wet geeft aan dat leerlingen het aanbod zo aangeboden moeten krijgen dat dit afgestemd is op hun ontwikkelproces (art. 8, eerste lid, WPO). Voor deze ‘ononderbroken ontwikkeling’ is het nodig dat het onderwijs aansluit bij het ontwikkelingsniveau van de leerling. Daaruit vloeit voort dat voor een ononderbroken ontwikkeling de volgende voorwaarden gelden:

  • Er is sprake van een leerklimaat dat leren mogelijk maakt (dat houdt in: ondersteuning en uitdaging).

  • De uitleg is helder.

  • De les verloopt gestructureerd.

Ook moet de les indien nodig mogelijkheden bevatten om de afstemming van de leerstof op de leerlingen daadwerkelijk mogelijk te maken. Dit is voorwaardelijk voor betrokkenheid van leerlingen bij de les, zodat zij daadwerkelijk in staat gesteld worden tot het doorlopen van een ononderbroken ontwikkelproces. Eveneens moet het niveau van de lessen passen bij het beoogde eindniveau van de groep en de school (art. 2, WPO).

OP4. (Extra) ondersteuning

Leerlingen die dat nodig hebben ontvangen extra aanbod, ondersteuning en begeleiding.

Basiskwaliteit

Voor leerlingen die structureel een onderwijsaanbod nodig hebben op een ander niveau dan de leeftijdsgroep, biedt de school een passend onderwijsaanbod, ondersteuning en/of begeleiding, gebaseerd op de mogelijkheden van de desbetreffende leerlingen. Het aanbod, de ondersteuning en/of de begeleiding zijn gericht op een ononderbroken ontwikkeling van de leerling. De school evalueert periodiek of het aanbod het gewenste effect heeft en stelt de interventies zo nodig bij.

De school heeft in het schoolondersteuningsprofiel vastgelegd wat zij onder extra ondersteuning verstaat en welke voorzieningen de school kan bieden in aanvulling op het door het samenwerkingsverband omschreven niveau van basisondersteuning. Voor de leerlingen die deze extra ondersteuning nodig hebben, legt de school in het ontwikkelingsperspectief vast hoe het onderwijs wordt afgestemd op de behoefte van de leerling.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Betrokkenheid leerlingen bij het stellen van ontwikkelingsdoelen

Toelichting wettelijke eisen

De wet vraagt dat voor leerlingen die om wat voor reden dan ook niet het beoogde eindniveau behalen door specifieke belemmerende factoren, de school het onderwijs aan de leerling daarop afstemt, de uitkomsten daarvan periodiek evalueert en bij afwijking het onderwijs bijstelt (art. 8, eerste en elfde lid, WPO, voor zover het gaat om leerlingen zonder extra ondersteuning, en art. 8, vierde en achtste lid en art. 40a WPO voor leerlingen met extra ondersteuning).

In het schoolondersteuningsprofiel is vastgelegd welke voorzieningen zijn getroffen voor leerlingen die extra ondersteuning behoeven (art. 1, WPO). Het bevoegd gezag stelt ten minste eenmaal in de vier jaar het schoolondersteuningsprofiel vast (art. 8, vijfde lid, WPO). De school heeft in het schoolplan beschreven op welke manier het ondersteuningsprofiel betrokken wordt bij het onderwijskundig beleid. Het bevoegd gezag stelt vervolgens na op overeenstemming gericht overleg met de ouders vast of een leerling extra ondersteuning nodig heeft (art. 40, derde lid, WPO). Voor die leerlingen geldt de wettelijke verplichting om een ontwikkelingsperspectief vast te stellen en minimaal eens per jaar met de ouders te evalueren (art. 40a WPO). In het ontwikkelingsperspectief is informatie opgenomen over de begeleiding die de leerling geboden wordt, naar welke onderwijssoort in het voorgezet onderwijs de leerling naar verwachting uitstroomt en over de belemmerende en de bevorderende factoren die van invloed zijn op het onderwijs aan de leerling (art. 40a WPO en art. 34.7 Besluit Bekostiging WPO).

OP6. Samenwerking

De school werkt samen met relevante partners om het onderwijs voor haar leerlingen vorm te geven.

Basiskwaliteit

De school werkt samen met voorschoolse voorzieningen en voorgaande scholen door informatie over leerlingen in achterstandssituaties uit te wisselen en het onderwijs in een doorgaande leerlijn te realiseren. Aan het eind van de schoolperiode en bij tussentijds vertrek van leerlingen informeert ze de ouders en de vervolgschool over de ontwikkeling van de leerlingen.

Voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte werkt de school samen met het samenwerkingsverband en, indien nodig, met partners in de zorg. De school voert afspraken uit de Lokale Educatieve Agenda en ten aanzien van vroegschoolse educatie uit.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Betrokkenheid van ouders

  • Samenwerking met ketenpartners

Toelichting wettelijke eisen

Voor kinderen in achterstandssituaties werkt de school op basis van gemaakte afspraken met voorschoolse voorzieningen samen om de informatieoverdracht en op die manier een doorgaande leerlijn te garanderen (art. 167 WPO). Daarnaast voeren scholen de gemaakte afspraken met de gemeente over te bereiken resultaten van vroegschoolse educatie uit (art. 167 WPO), evenals de afspraken uit de lokale educatieve agenda (art. 167a WPO) Voor leerlingen met extra ondersteuning werkt de school samen met het samenwerkingsverband en partners in de zorg (art. 8, vierde lid, WPO).

In het belang van de doorgaande ontwikkeling verplicht de wet de school informatie te verstrekken bij vertrek van de leerling naar een andere school of vervolgonderwijs (art. 42, eerste lid, en 43 WPO). Dit staat ook in relatie met de wettelijke eis om het onderwijs af te stemmen op de ontwikkeling van leerlingen (art. 8, eerste lid, WPO).

OP8. Toetsing en afsluiting

De toetsing en afsluiting verlopen zorgvuldig.

Basiskwaliteit

Alle leerlingen (behoudens wettelijke uitzonderingen) in leerjaar 8 maken een eindtoets.

Tijdens de schoolperiode maken ze toetsen van het leerlingvolgsysteem, waarmee in elk geval de kennis en vaardigheden op het terrein van Nederlandse taal en rekenen en wiskunde worden gemeten. De leraren nemen de toetsen af conform de voorschriften.

Ouders worden geïnformeerd over de vorderingen van de leerlingen.

Alle leerlingen krijgen een advies voor het vervolgonderwijs. De school hanteert hierbij een zorgvuldige procedure.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Hanteren van toetsen op alle (ontwikkelings)gebieden

  • Borging van adviesprocedure

Toelichting wettelijke eisen

De school houdt de ouders op de hoogte van de vorderingen van de leerlingen (art. 11 WPO). De wet schrijft voor dat alle leerlingen (behoudens uitzonderingen) een eindtoets maken, dat deze conform voorschriften wordt afgenomen (art. 9b, WPO) en dat leerlingen toetsen maken van het leerlingvolgsysteem dat aan kwaliteitseisen voldoet (art. 8, zesde en zevende lid, WPO). Bij advisering wordt eveneens een zorgvuldige procedure gevolgd (art. 42, tweede lid, WPO).

Kwaliteitsgebied Schoolklimaat

SCHOOLKLIMAAT (SK)

SK1. Veiligheid

Schoolleiding en leraren dragen zorg voor een veilige omgeving voor leerlingen.

Basiskwaliteit

De school zorgt voor de sociale, fysieke en psychische veiligheid van de leerlingen in en om de school gedurende de schooldag. Dit blijkt onder andere uit de beleving van de veiligheid en het welbevinden van leerlingen. De school monitort dit tenminste jaarlijks.

De school heeft een veiligheidsbeleid (beschreven in het schoolplan of een ander document), gericht op het voorkomen, afhandelen, registreren en evalueren van incidenten. Als de uitkomsten van de monitoring daartoe aanleiding geven,treft de school maatregelen om de situatie te verbeteren. De school heeft een persoon als aanspreekpunt als het gaat om pesten en voor coördinatie van het beleid tegen pesten. Schoolleiding en leraren voorkomen pesten, agressie en geweld in elke vorm en treden zo nodig snel en adequaat op. De uitingen van leerlingen en personeel zijn in lijn met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Beleid sociale media

  • Preventieve maatregelen

  • Afstemming met actoren buiten de school

Toelichting wettelijke eisen

De wet bepaalt dat de school ten minste een veiligheidsbeleid (sociale, psychische en fysieke veiligheid) heeft beschreven en voert dat bestaat uit een samenhangende set van maatregelen gericht op preventie en op het afhandelen van incidenten (art. 4c en art. 12, lid 2,WPO).

Daarvoor is nodig dat leraren een veilige ruimte scheppen, waarin duidelijke afspraken gelden en het mogelijk is om sociaal gedrag aan te leren (art. 4c, WPO en art. 8, tweede lid, WPO).

De wet geeft aan dat de school de veiligheid van leerlingen jaarlijks monitort met een gestandaardiseerd instrument dat een representatief en actueel beeld geeft (art. 4c, eerste lid, onder b, WPO). Een school kan pas goed beleid ten aanzien van sociale veiligheid (art. 4c, eerste lid, onder a, WPO) voeren als zij inzicht heeft in de feitelijke en ervaren veiligheid en het welbevinden van de leerlingen.

Voor ouders en leerlingen is het van belang dat ze een laagdrempelig aanspreekpunt hebben binnen de school, wanneer er sprake is van een situatie waarin gepest wordt. Daarom schrijft artikel 4c, eerste lid, onderdeel c, van de WPO voor dat iedere school de navolgende taken op school belegt bij een persoon:

  • coördinatie van het beleid in het kader van het tegengaan van pesten op school;

  • fungeren als aanspreekpunt in het kader van pesten.

Het onderwijs op de school moet mede gericht zijn op het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie (art. 8, derde lid, onder b, WPO en art. 9, negende lid, WPO in combinatie met kerndoel 37). Daarom dienen de uitingen van leraren in lijn te zijn met de democratische rechtsstaat, en dient te worden ingegrepen als de uitingen van leerlingen daarmee in strijd zijn.

SK2. Pedagogisch klimaat

De school heeft een ondersteunend pedagogisch klimaat.

Basiskwaliteit

Geen wettelijke eisen.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Gedragsregels voor leerlingen en leraren

  • Betrokkenheid leerlingen bij het realiseren van een positief schoolklimaat

  • Voorbeeldgedrag door leraren

  • Inrichten van oefensituaties om leerlingen te begeleiden bij de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties

  • Inrichting van het gebouw

Kwaliteitsgebied Onderwijsresultaten

ONDERWIJSRESULTATEN (OR)

OR1. Resultaten

De school behaalt met haar leerlingen leerresultaten die ten minste in overeenstemming zijn met de gestelde norm.

Basiskwaliteit

De cognitieve eindresultaten liggen op het niveau dat op grond van de kenmerken van de leerlingenpopulatie verwacht mag worden. Dit betekent dat de eindresultaten op de kernvakken Nederlandse taal en rekenen/wiskunde voldoen aan de gestelde norm.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • De verwachtingen over de eindresultaten die leerlingen kunnen bereiken gebaseerd op de kenmerken van de leerlingenpopulatie

  • Bereikte leergroei van leerlingen

  • Te bereiken doelen op andere ontwikkelingsgebieden dan taal en rekenen

Toelichting wettelijke eisen

De wet geeft aan dat scholen voldoende leerresultaten behoren te behalen (art. 10a WPO). Er is sprake van voldoende leerresultaten wanneer de resultaten op of boven de normering liggen (die is afgestemd op de samenstelling van de leerlingenpopulatie van scholen) zoals vastgelegd in de Regeling leerresultaten PO.

OR2. Sociale en maatschappelijke competenties

De leerlingen behalen sociale en maatschappelijke competenties op het niveau dat ten minste in overeenstemming is met de gestelde doelen.

Basiskwaliteit

Geen wettelijke eisen.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • De doelen die de school wil bereiken ten aanzien van sociale en maatschappelijke competenties van leerlingen

  • Het bereiken van de gestelde doelen

OR3. Vervolgsucces

De bestemming van de leerlingen na het verlaten van de school is bekend en voldoet ten minste aan de verwachtingen van de school.

Basiskwaliteit

Geen wettelijke eisen.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Vervolgsucces van leerlingen na het verlaten van de school

  • Conclusies over de mate waarin het vervolgsucces aansluit bij de gegeven adviezen

Kwaliteitsgebied Kwaliteitszorg en ambitie

KWALITEITSZORG EN AMBITIE (KA)

KA1. Kwaliteitszorg

Het bestuur en de school hebben een stelsel van kwaliteitszorg ingericht en verbeteren op basis daarvan het onderwijs.

Basiskwaliteit

Het bestuur zorgt voor een stelsel van kwaliteitszorg op de scholen. Dit stelsel staat uitgewerkt in het schoolplan van de school. Vanuit dit stelsel bewaakt en bevordert het bestuur de kwaliteit van het onderwijsleerproces en de leerresultaten.

Het bestuur en de scholen hebben zicht op de kwaliteit van het onderwijs. Er zijn toetsbare doelen geformuleerd en er wordt regelmatig geëvalueerd of deze doelen gehaald worden. De oorzaken van eventueel tekortschietende onderwijskwaliteit zijn geanalyseerd en waar nodig worden verbeteringen doelgericht doorgevoerd. De verantwoordelijkheidsverdeling tussen bestuur en scholen maakt een functionerend stelsel van kwaliteitszorg mogelijk.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid over de wijze waarop de kwaliteit wordt bewaakt en bevorderd en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Te denken valt aan:

  • Ambitieuze doelen die passen bij de maatschappelijke opdracht

  • Betrokkenheid van stakeholders en onafhankelijke deskundigen bij evaluaties

  • Strategisch financiële planning

Toelichting wettelijke eisen

Het schoolplan en de zorgplicht voor de kwaliteit van het onderwijs staan centraal om het verbeteren van en het verantwoorden over de kwaliteit van het onderwijs te bevorderen. Het bevoegd gezag dient zorg te dragen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder ‘zorg dragen voor’ wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wettelijke bepalingen en het uitvoeren van het stelsel van kwaliteitszorg (art. 10 WPO).

De wet vraagt dat de school door haar stelsel van kwaliteitszorg zorg draagt voor de ononderbroken ontwikkeling van leerlingen en de afstemming van het onderwijs op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen (art. 12, lid 4, en art. 10, WPO). Ook moet zij vaststellen waar maatregelen ter verbetering nodig zijn. De uitwerking van deze deugdelijkheidseisen dient het bevoegd gezag te beschrijven in het schoolplan. Het functioneren van de kwaliteitscyclus staat centraal. Met de wettelijke opdracht wordt bedoeld: de wettelijke voorschriften inzake de inhoud, de uitgangspunten en de doelstellingen van het onderwijs. Dit betreft het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces en de wijze van toetsen. De eisen veronderstellen dat de zorg voor kwaliteit cyclisch, systematisch en planmatig is en ook gericht is op het vasthouden van gerealiseerde kwaliteit.

Uit de deugdelijkheidseisen vloeit voort dat het bevoegd gezag/de school de zorg voor kwaliteit vormgeeft op een wijze waarvan aangenomen mag worden dat het daadwerkelijk leidt tot zicht op de eigen kwaliteit en op relevante verbetermaatregelen.

KA2. Kwaliteitscultuur

Het bestuur en zijn scholen kennen een professionele kwaliteitscultuur en functioneren transparant en integer.

Basiskwaliteit

Het bestuur handelt volgens de code van goed bestuur en legt uit wanneer zij daarvan afwijkt. Deze handelwijze leidt tot een integere en transparante organisatiecultuur. Ieder werkt vanuit zijn eigen rol aan de verbetering van de onderwijskwaliteit.

Het bestuur zorgt voor bekwaam en bevoegd personeel op alle scholen en maakt mogelijk dat het personeel haar bekwaamheid onderhoudt. De schoolleiding en het team werken gezamenlijk aan een voortdurende verbetering van hun professionaliteit. Leraren houden daarbij rekening met de gestelde bekwaamheidseisen en beroepsprofielen en behaalde resultaten bij leerlingen. Zij krijgen daartoe voldoende gelegenheid. De wijze waarop ze dit doen, staat helder beschreven in het schoolplan.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid over de professionalisering en de kwaliteitscultuur en (hoe) wordt dit beleid gerealiseerd?

Te denken valt aan:

  • Onderwijskundig leiderschap

  • Draagvlak voor visie en ambities

  • Eigenaarschap van leraren bij pedagogisch en didactisch concept

Toelichting wettelijke eisen

De uitvoering van de wettelijke eisen rondom kwaliteitszorg vraagt van de school een gezamenlijke inspanning vanuit een verbetercultuur en professionaliteit. Dit veronderstelt onderwijskundig leiderschap, effectieve taakverdeling, resultaatgerichtheid en aanspreekbaarheid van het personeel van de school. Integriteit, zorgvuldigheid en bewustzijn van effecten van het handelen zijn algemeen aanvaarde kwaliteitsbeginselen die behoren bij het professioneel handelen in het onderwijs. Deze komen dan ook terug in de code goed bestuur die het bevoegd gezag dient te hanteren, en waarvan eventuele afwijkingen dienen te worden verantwoord in het jaarverslag (art. 171, eerste lid, WPO). Het vaststellen van een managementstatuut waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling in de aansturing van de school blijkt, is verplicht volgens artikel 31 WPO.

Het zodanig inrichten van het onderwijs dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen, het afstemmen van het onderwijs op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen (art. 8, eerste lid, WPO) en het uitvoeren van de verbetermaatregelen op basis van het kwaliteitszorgsysteem (art. 10 en 12, vierde lid, WPO) kunnen alleen gerealiseerd worden door personeel dat professioneel is en blijft. In het schoolplan moet een beschrijving van het personeelsbeleid worden opgenomen (art. 12, derde lid, WPO). Daarmee wordt uitdrukking gegeven aan het feit dat het personeel zijn bekwaamheid onderhoudt en uitbreidt, maar ook aan het feit dat het daarbij gaat om een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de schoolleiding en het team, passend in het beleid van de school. Het bevoegd gezag moet zijn personeel ook daadwerkelijk in staat stellen tot dat onderhoud. Dat volgt ook uit de verplichting om bekwaamheidsdossiers bij te houden (art. 32b, WPO): als de bekwaamheid niet wordt bijgehouden is dat immers ook niet mogelijk.

KA3. Verantwoording en dialoog

Het bestuur en de school leggen intern en extern toegankelijk en betrouwbaar verantwoording af over doelen en resultaten en voeren daarover actief een dialoog.

Basiskwaliteit

Het bestuur en de scholen hebben tegenspraak georganiseerd. Dit gebeurt in ieder geval door het intern toezicht en de (G)MR te betrekken bij beleids- en besluitvorming. Het bestuur en de scholen brengen minimaal jaarlijks verslag uit over haar doelen en de resultaten die zij behaalt. Zij doen dit op toegankelijke wijze. Het bestuur verantwoordt zich aan de intern toezichthouder. Het bestuur en de scholen verantwoorden zich aan de overheid en belanghebbenden.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid over de wijze waarop verantwoording wordt afgelegd en (hoe) wordt dit beleid gerealiseerd?

Te denken valt aan:

  • Een actieve dialoog met de omgeving over ambities en resultaten

Toelichting wettelijke eisen

De wet gaat ervan uit dat het bestuur verantwoording aflegt in het jaarverslag (onder meer ten behoeve van het interne toezicht) (art. 171,WPO). De wet gaat er ook van uit dat de school in de schoolgids duidelijk aangeeft wat de doelen van het onderwijs zijn en welke resultaten met het onderwijsleerproces worden bereikt (art. 13 WPO). In de schoolgids dienen ook de gedane bevindingen te worden opgenomen ten aanzien van het stelsel van kwaliteitszorg, evenals de maatregelen die naar aanleiding daarvan zijn getroffen [art. 13, eerste lid, onder l, WPO]. Daarnaast verantwoordt het bestuur aan de (G)MR de beslissingen en het beleid dat zij voorstaat (art. 8, 10 t/m 13, WMS).

Kwaliteitsgebied Financieel beheer

FINANCIEEL BEHEER (FB)

FB1. Continuïteit5

Het bestuur is financieel gezond en kan op korte en langere termijn voldoen aan zijn financiële verplichtingen.

Basiskwaliteit

Voor continuïteit is het van belang dat het bestuur inzicht heeft in de financiële uitgangspositie en de ontwikkelingen in de komende drie jaar, en daar beleid op uitzet. In de continuïteitsparagraaf van het jaarverslag geeft het bestuur inzicht in deze ontwikkelingen en de daaraan verbonden financiële gevolgen. Het bestuur bespreekt het voorgaande regelmatig met de interne toezichthouder en medezeggenschap, treft zo nodig corrigerende maatregelen en verantwoordt zich over het geheel in de jaarverslaggeving.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de continuïteit van het bestuur/de scholen en (hoe) wordt dit beleid gerealiseerd?

Te denken valt aan:

  • De wijze waarop het bestuur het duurzaam voortbestaan waarborgt

  • De financiële positie van het bestuur waarmee het alle financiële verplichtingen op korte en langere termijn kan nakomen

  • De analyse van de belangrijkste kengetallen in relatie tot de signaleringswaarden

Toelichting wettelijke eisen

De verplichting voor het bevoegd gezag om een continuïteitsparagraaf aan het jaarverslag toe te voegen vloeit voort uit artikel 4, vierde lid, van de RJO.

De sectorwetgeving verplicht de interne toezichthouder het jaarverslag inclusief continuïteitsparagraaf goed te keuren. Over deze taak (het goedkeuren) moet de interne toezichthouder verantwoording afleggen in het jaarverslag (art. 17c, eerste lid, onder a en onder e, WPO).

Een ‘regelmatige bespreking’ is een beleidsmatige invulling van de verplichting de interne toezichthouder te voorzien van taken en bevoegdheden, zodanig dat hij een deugdelijk toezicht kan uitoefenen (art. 17c, tweede lid, WPO).

Op grond van artikel 8, tweede lid, onder b, van de WMS ontvangt de MR jaarlijks het jaarverslag (inclusief continuïteitsparagraaf). Over tussentijdse ontwikkelingen die de continuïteit van de school/instelling bedreigen dient de MR eveneens geïnformeerd te worden. De MR kan verder zelf initiatief nemen om met het bestuur in gesprek te gaan over ontwikkelingen die de continuïteit van de school/instelling raken.

FB2. Doelmatigheid

Het bestuur maakt efficiënt en effectief gebruik van de onderwijsbekostiging.

Basiskwaliteit

Het bestuur (bevoegd gezag) besteedt de overheidsbekostiging zo dat deze adequaat ten goede komt aan de in het schoolplan geformuleerde ambities inzake effectief onderwijs en de ontwikkeling van alle leerlingen.

Toelichting wettelijke eisen

De minister is bevoegd de bekostiging te corrigeren in het geval hij van oordeel is dat er sprake is van een ondoelmatige besteding (art. 34a Bekostigingsbesluit WPO). Uit deze bevoegdheid vloeit de verplichting voor het bevoegd gezag voort om de bekostiging op doelmatige wijze te besteden, zowel in de zin dat onnodige uitgaven worden voorkomen als in de zin dat er niet onnodig geld wordt opgepot.

FB3. Rechtmatigheid

Het bestuur verwerft en besteedt de onderwijsbekostiging conform wet- en regelgeving.

Basiskwaliteit

Het bestuur beschikt over de vereiste deskundigheid en handelt integer en transparant. Het legt verantwoording af over de verwerving en besteding, hetgeen vooral beoordeeld wordt door een accountant die wordt aangesteld door het intern toezicht. Deze accountant opereert volgens de beroepsmaatstaven van de NBA6 en speciaal volgens het onderwijsaccountantprotocol dat door de inspectie is opgesteld.

Toelichting wettelijke eisen

In de sectorwetten zijn diverse bepalingen opgenomen waaraan het bestuur zich moet houden bij de verwerving en besteding van de bekostiging. Ingevolge artikel 17a, WPOzorgt het bestuur voor een goed bestuurde school. Dat impliceert dat het bestuur deskundig moet zijn.

De minister is bevoegd een aanwijzing op te leggen indien een bestuurder zich schuldig maakt aan wanbeheer (art. 163b, WPO).

De jaarverslaggeving dient transparant te zijn (moet een waarheidsgetrouw beeld geven). Titel 9 van Boek 2 BW en artikel 3, onder a, van de RJO jo. de Richtlijn Jaarverslag Onderwijs alsmede het onderwijsaccountantprotocol stellen tal van regels om deze transparantie in de verantwoording te verkrijgen. Een controleverklaring is verplicht op grond van artikel 2 RJO jo. artikel 2:393 BW.

3.4. Overige wettelijke vereisten

Het waarderingskader omvat niet alle deugdelijkheidseisen zoals die in de sectorwet(ten) en andere onderwijswetten zijn opgenomen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de Verklaring omtrent gedrag (VOG) en de vrijwillige ouderbijdrage. De deugdelijkheidseisen die niet aan een standaard in het waarderingskader zijn verbonden vatten we samen onder de noemer overige wettelijke vereisten.

In ons jaarwerkplan, dat op de website van de inspectie wordt gepubliceerd, geven we aan welke thema’s en/of specifieke wettelijke vereisten we in het kader van het stelseltoezicht onderzoeken (zie hoofdstuk 10). Niet naleving van (een of meer van) de overige wettelijke vereisten kan dan niet leiden tot een oordeel ‘school van onvoldoende kwaliteit’, of tot het oordeel ‘zeer zwak onderwijs’. Wel dient de school/het bestuur de tekortkoming binnen een door de inspectie te bepalen tijd te herstellen. Dit wordt in het rapport vastgelegd.

4. Normering en Oordeelsvorming

In dit hoofdstuk beschrijven we hoe we met behulp van het waarderingskader uit hoofdstuk 3 tot oordelen komen over de kwaliteit van het onderwijs bij scholen en over de kwaliteitszorg en het financieel beheer van de besturen.

4.1. Oordeelsvorming op drie niveaus

We beoordelen de kwaliteit van het onderwijs, de kwaliteitszorg en het financieel beheer primair op het niveau van de standaard. In paragraaf 4.2 beschrijven we de normering op basis van de deugelijkheidseisen en in paragraaf 4.3 beschrijven we de richtlijn voor de waardering van de eigen aspecten van kwaliteit.

Het oordeel op de standaard leidt tot een oordeel op het kwaliteitsgebied (par. 4.4) én tot een oordeel over de school als geheel (par. 4.5). In de volgende paragrafen werken we dat uit.

4.2. Normering standaarden

Standaarden omvatten deugdelijkheidseisen en eigen aspecten van kwaliteit.

Of een standaard als voldoende of onvoldoende wordt beoordeeld is alleen gebaseerd op de vraag of het bestuur/de school voldoet aan de deugdelijkheidseisen. Voor de waardering goed worden de eigen aspecten van kwaliteit als volgt bij de oordeelsvorming betrokken.

Oordeel / waardering

standaard

Norm voor standaarden met deugdelijkheidseisen

Goed

De school voldoet aan alle deugdelijkheidseisen bij de standaard en realiseert op overtuigende wijze eigen aspecten van kwaliteit.

Voldoende (basiskwaliteit)

De school voldoet aan de deugdelijkheidseisen.

Onvoldoende

De school voldoet niet aan de deugdelijkheidseisen.

4.3. Waardering eigen aspecten van kwaliteit

De waardering van de eigen aspecten van kwaliteit vindt op twee manieren plaats.

  • 1. Bij de oordeelsvorming op de standaard zijn de eigen aspecten van kwaliteit doorslaggevend voor de waardering ‘goed’ (par. 4.2).

  • 2. De standaarden Pedagogisch klimaat, Sociale en maatschappelijke competenties en Vervolgscucces kennen in het po geen wettelijke basis. Als de school op deze standaarden geen eigen ambities en doelen stelt/realiseert dan leidt dat niet tot een oordeel ‘onvoldoende’, maar geven we dit aan als ‘kan beter’. Als de school de eigen aspecten van kwaliteit op overtuigende wijze laat zien (zowel in ambitie als realisatie) dan verbinden we daar de waardering ‘goed’ aan.

Waardering standaard

Richtlijn voor waardering eigen aspecten van kwaliteit

Goed

De school laat de eigen aspecten van kwaliteit op overtuigende wijze zien.

Voldoende

De school laat de eigen aspecten van kwaliteit zien.

Kan beter

De school laat de eigen aspecten van kwaliteit niet of beperkt zien.

4.4. Normering kwaliteitsgebieden

Binnen de gebieden Onderwijsproces, Schoolklimaat en Onderwijsresultaten benoemen we zogenoemde kernstandaarden. Deze wegen zwaarder dan de andere standaarden bij een oordeel (on)voldoende. De kernstandaarden zijn Zicht op ontwikkeling, Didactisch handelen, Veiligheid en Leerresultaten.

Het oordeel op de standaarden leidt als volgt tot een oordeel over het kwaliteitsgebied.

Onderwijsproces

Norm

Goed

Alle standaarden binnen het gebied zijn ten minste voldoende, én twee van de zes standaarden zijn goed.

Voldoende

Zicht op ontwikkeling en begeleiding en Didactisch handelen zijn ten minste voldoende en niet meer dan één van de andere standaarden is onvoldoende.

Onvoldoende

Zicht op ontwikkeling óf Didactisch handelen is onvoldoende óf twee andere standaarden onvoldoende

Schoolklimaat

Norm

Goed

Beide standaarden in het gebied zijn ten minste voldoende, én één van beide is goed.

Voldoende

Veiligheid is ten minste voldoende.

Onvoldoende

Veiligheid is onvoldoende.

Onderwijsresultaten

Norm

Goed

Alle standaarden binnen het gebied zijn ten minste voldoende, én één van de drie standaarden is goed.

Voldoende

Leerresultaten zijn ten minste voldoende.

Onvoldoende

Leerresultaten zijn onvoldoende.

Kwaliteitszorg en ambitie

Norm

Goed

De drie standaarden in het gebied zijn ten minste voldoende en Kwaliteitscultuur is goed.

Voldoende

De drie standaarden zijn voldoende.

Onvoldoende

Eén van de drie standaarden is onvoldoende.

Financieel beheer ¹

Norm

Voldoende

De drie standaarden zijn voldoende.

Onvoldoende

Eén van de drie standaarden is onvoldoende.

¹ Een onvoldoende voor rechtmatigheid of doelmatigheid is gebaseerd op materiële bevindingen.

4.5. Normering schoolniveau

Het oordeel of de waardering over de kwaliteit van de school komt tot stand op basis van de volgende normen.

Eindoordeel/

waardering school

Norm

Goed

Alle standaarden zijn ten minste voldoende, de standaard Kwaliteitscultuur is goed en ten minste twee standaarden uit het gebied Onderwijsproces en/of Schoolklimaat zijn goed.

Voldoende (basiskwaliteit)

Zicht op ontwikkeling, Didactisch handelen, Veiligheid en Leerresultaten, zijn voldoende en niet meer dan één standaard in het gebied Onderwijsproces is onvoldoende.

Onvoldoende

Zicht op ontwikkeling of Didactisch handelen of Veiligheid of Leerresultaten is onvoldoende, óf twee andere standaarden in de gebieden Onderwijsresultaten, Onderwijsproces of Schoolklimaat zijn onvoldoende.

Zeer zwak

Leerresultaten is onvoldoende; én Zicht op ontwikkeling óf Didactisch handelen óf Veiligheid is onvoldoende.

De waardering ‘goed’ op het niveau van de school spreken we alleen uit als het bestuur een verzoek heeft ingediend voor een onderzoek bij een school die volgens hen de waardering goed verdient7. Een dergelijk onderzoek kan worden ingediend bij de vierjaarlijkse onderzoeken (zie hoofdstuk 7).

4.5.1. Wettelijke norm zeer zwak onderwijs

De norm voor het oordeel ‘zeer zwak’ is bij wet bepaald. [Artikel 10, WPO] stelt dat onderwijs zeer zwak is indien de leerresultaten op de school aan het eind van het zevende of het achtste schooljaar op groepsniveau ernstig en langdurig tekortschieten en het bevoegd gezag in verband met dit tekortschieten eveneens tekortschiet in de naleving van een of meer bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften. In de tabel hierboven is aangegeven hoe we deze wettelijke norm in het waarderingskader hebben vertaald.

Een bestuur kan bezwaar en beroep aantekenen tegen het oordeel zeer zwak (art. 20, zesde lid, WOT).

Normering bij niet te beoordelen resultaten

[Artikel 10, vijfde lid van de WPO] bepaalt dat indien de leerresultaten van de school niet kunnen worden beoordeeld op grond van de regels gesteld, is de kwaliteit van het onderwijs zeer zwak indien de school tekortschiet in de naleving van twee of meer bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften en de school dientengevolge tekortschiet in het zorg dragen voor de veiligheid op de school, bedoeld in artikel 4c, of het zodanig inrichten van het onderwijs dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelproces kunnen doorlopen dan wel het afstemmen van het onderwijs op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, WPO.

In alle gevallen dat de opbrengsten niet zijn te beoordelen hanteren we op basis van bovengenoemd wetsartikel de volgende normering.

Normering bij niet te beoordelen opbrengsten po

Onvoldoende

Zicht op ontwikkeling of Didactisch handelen of Veiligheid of Kwaliteitszorg is onvoldoende, óf twee standaarden in het gebied Onderwijsproces zijn onvoldoende.

Zeer zwak

Twee van de vier volgende standaarden zijn onvoldoende: Zicht op ontwikkeling, Didactisch handelen, Veiligheid en/of Kwaliteitszorg.

4.6. Normering bestuursniveau

Op bestuursniveau geven we twee oordelen: op het kwaliteitsgebied Kwaliteitszorg en ambitie en op het kwaliteitsgebied Financieel beheer. We hanteren daarbij onderstaande norm.

Oordeel/waardering

bestuursniveau

Norm

Kwaliteitszorg en ambitie

Norm

Financieel beheer

Goed

Alle drie standaarden zijn ten minste voldoende en de standaard Kwaliteitscultuur is goed.

Niet van toepassing.

Voldoende

(basiskwaliteit)

Alle drie standaarden zijn voldoende.

Alle drie standaarden zijn voldoende.

Onvoldoende

Eén standaard is onvoldoende.

Eén standaard is onvoldoende.

Gefaseerde invoering van de norm voor Kwaliteitszorg en ambitie op bestuursniveau

In het eerste vierjaarlijks onderzoek op bestuursniveau hanteren we in het funderend onderwijs de norm voor Kwaliteitszorg en ambitie als volgt. We geven een oordeel op de drie standaarden. In het rapport geven we aan de hand van deze oordelen een kwalitatieve beschrijving van het gebied Kwaliteitszorg en ambitie.

Het gebied Finaniceel beheer wordt vanaf de invoering van het onderzoekskader conform bovenstaande norm beoordeeld.

4.7. Oordeelsvorming

4.7.1. Beoordelen naleving deugdelijkheidseisen

Bij onze oordeelsvorming hanteren we bovengenoemde normering als richtlijn. De mate waarin de onderwijspraktijk de essentie en bedoeling van met name de deugdelijkheidseisen tentoonspreidt is bepalend voor ons oordeel. Daarbij hanteren we het uitgangspunt dat voor een oordeel voldoende aan de deugdelijkheidseisen behorende bij de standaard moet worden voldaan. We beoordelen echter niet de naleving van elke deugdelijkheidseis per standaard op zichzelf, maar in relatie tot de kwaliteit die met de standaard wordt beoogd. Het kan zijn dat een school op een standaard een positief beeld laat zien, maar dat aan een bepaald element van de standaard (nog) niet wordt voldaan. Als het niet naleven van die deugdelijkheidseis beperkt van invloed is op de aangetroffen kwaliteit én als het punt eenvoudig en op korte termijn kan worden hersteld, dan geven we het oordeel voldoende op de standaard. Het bestuur ziet zelf toe op herstel van naleving en informeert de inspectie als de tekortkoming is hersteld (zie ook par. 9.2.1).

4.7.2. Waarderen eigen aspecten van kwaliteit

Waar we voor de cesuur voldoende/onvoldoende heldere richtlijnen hanteren op basis van deugdelijkheidseisen, ligt dit voor de waardering ‘goed’ genuanceerder. Naast het zichtbaar voldoen aan alle deugdelijkheidseisen bij de standaard kijken we voor een waardering goed met name naar de eigen aspecten van kwaliteit: laat de school op overtuigende wijze zien hoe zij haar eigen kwaliteitsbeleid op de betreffende standaard vormgeeft en realiseert en of de school daarmee volgens wetenschappelijke inzichten goed onderwijs realiseert. Het schoolplan is daarbij de belangrijkste bron. De interpretatieruimte is hier groter en we baseren ons daarbij primair op de ambities van het bestuur en de keuzes die de school daarin maakt.

4.7.3. Omgevingsfactoren

Omgevingsfactoren, de context waarbinnen de school opereert, kunnen in positieve of negatieve zin van invloed zijn op de onderwijskwaliteit en de financiële continuïteit. Omgevingsfactoren zijn onder meer: de ontwikkeling van de leerlingpopulatie, huisvesting, personele samenstelling, fusiegeschiedenis, organisatieontwikkeling, ontwikkeling bestuur en intern toezicht. Echter, onze oordelen betreffen altijd de kwaliteit van het onderwijs zoals leerlingen dat ontvangen, ongeacht de omgevingsfactoren.

Hoewel omgevingsfactoren dus niet van invloed zijn op het oordeel, spelen zij spelen wel een rol bij het bepalen van passende interventies in het kader van vervolgtoezicht. Het effect van het niet naleven van een deugdelijkheidseis kan verschillen per doelgroep en dit wegen we mee in het bepalen van de herstelopdracht. Interventies kunnen afhankelijk van de contextfactoren een meer of minder directief karakter hebben. In hoofdstuk 9 gaan we hier verder op in.

4.7.4. Expertoordeel

Het karakter van het waarderingskader met enerzijds een stevige wettelijke basis en anderzijds ruimte voor eigen aspecten van kwaliteit stelt hoge eisen aan onze expertise. Met het waarderingskader als instrument en de richtlijnen voor de oordeelsvorming beoordelen we de feitelijke realisatie van het onderwijs zoals leerlingen dat ontvangen. We typeren het inspectieoordeel en onze waarderingen daarom als een expertoordeel. Met onze deskundigheid als toezichthouder en met kennis van zaken op de onderscheiden kwaliteitsgebieden zijn we in staat om in gelijke situaties tot gelijke oordelen te komen, maar we willen ook in ongelijke situaties tot ongelijke oordelen komen.

Onze oordelen hebben een wettelijke basis en komen tot stand met gebruik van meerdere bronnen, zoals documenten van de instelling en gesprekken met leraren, leerlingen, ouders en medezeggenschapsorganen. We passen hoor en wederhoor toe. We werken in teams, onze oordelen komen in consensus tussen de inspecteurs tot stand en referenten beoordelen in de rapportagefase de onderbouwing van onze bevindingen. Met deze werkwijze komen we tot een afgewogen oordeel.

Voor de waardering van de eigen aspecten van kwaliteit hanteren we een soortgelijke werkwijze. We hebben hier de rol van de critical friend. Het bestuur en de school zijn hier zelf aan zet en we passen onze toezichtstijl daar op aan.

Onze focus gedurende het gehele proces van oordelen en waarderen is dat we recht doen aan de onderwijskwaliteit die we aantreffen en we zijn hierin geslaagd als besturen en scholen onze oordelen en waarderingen als fair ervaren.

5. Werkwijze toezicht op besturen en scholen

Hiervoor hebben we beschreven waar we bij de uitvoering van het toezicht naar kijken (het waarderingskader in hoofdstuk 3) en hoe we dat beoordelen (hoofdstuk 4). In dit hoofdstuk beschrijven we de hoofdlijnen van onze werkwijze. Deze is gebaseerd op twee pijlers: de jaarlijkse prestatieanalyse en het vierjaarlijks onderzoek. In de laatste paragraaf van dit hoofdstuk geven we dit schematisch weer.

5.1. Jaarlijkse prestatieanalyse en vierjaarlijks onderzoek

We monitoren voortdurend de prestaties van besturen en scholen. Als daarbij risico’s worden gesignaleerd dan leidt dit tot een onderzoek. Dat onderzoek voeren we uit aan de hand van het waarderingskader. We stellen in dat onderzoek vast of de school voldoet aan de basiskwaliteit. Deze continue monitoring van risico’s ondersteunt ons in de uitvoering van onze waarborgfunctie (zie hoofdstuk 6). Als er sprake is van kwaliteitsrisico’s dan starten we een kwaliteitsonderzoek. Als er financiële risico’s zijn dan onderzoeken we dit op bestuursniveau.

Om een beeld te krijgen van de mate waarin een bestuur zelf de kwaliteit en continuïteit bewaakt en monitort, voeren we daarnaast eens in de vier jaar bij alle besturen een onderzoek uit. We kijken dan niet alleen of en hoe een bestuur mogelijke risico’s ten aanzien van de onderwijskwaliteit en/of het financieel beheer aanpakt, we krijgen dan ook zicht op de ambities van het bestuur en de wijze waarop het continue streeft naar verbetering. De kern van het vierjaarlijks onderzoek is het onderzoek naar de kwaliteitszorg en het financieel beheer van het bestuur. Het startpunt van dit onderzoek wordt gevormd door de verantwoording hierover van het bestuur zelf. Om te zien in welke mate het bestuur effectief de kwaliteit bewaakt en verbetert doen we verificatieonderzoek bij scholen.

Deze combinatie van de kort cyclische prestatieanalyse en de lang cyclische vierjaarlijkse onderzoeken geven in samenhang een betrouwbaar beeld van de onderwijskwaliteit, de kwaliteitszorg en het financieel beheer. In paragraaf 5.4 geven we de toezichtcyclus schematisch weer.

In hoofdstuk 6 beschrijven we de inrichting en organisatie van de jaarlijkse prestatieanalyse. Hieronder geven we een overzicht van de onderdelen van het vierjaarlijks onderzoek. De organisatie daarvan staat beschreven in hoofdstuk 7.

5.2. Onderdelen vierjaarlijks onderzoek

In het vierjaarlijks onderzoek naar bestuur en scholen doen we uitspraken over de kwaliteitszorg van het bestuur, het financieel beheer en de onderwijskwaliteit van een deel van de scholen. We doen dus onderzoek op twee niveaus: op het niveau van het bestuur, en op het niveau van de scholen. Op het niveau van het bestuur doen we onderzoek naar de kwaliteitszorg en het financieel beheer van het bestuur (par. 5.2.1). Op het niveau van de scholen onderscheiden we drie typen onderzoek: verificatieonderzoek (par. 5.2.2), onderzoek naar risicoscholen (par. 5.2.3) en onderzoek naar goede scholen (par. 5.2.4).

5.2.1. Onderzoek naar de kwaliteitszorg en financieel beheer van het bestuur

Het bestuur is eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs van al zijn scholen. Het bestuur is verantwoordelijk voor de doelen die afgesproken worden met de scholen, en heeft zicht op de onderwijskwaliteit bij de scholen. De informatie over de onderwijskwaliteit biedt het bestuur de mogelijkheid om te evalueren of de doelstellingen gehaald worden en of bijsturing noodzakelijk is.

Het bestuur kan per school specifieke doelen stellen, maar kan ook aanvullende doelstellingen formuleren die voor alle scholen gelden.

Het doel van het onderzoek naar kwaliteitszorg en financieel beheer is vast te stellen of het bestuur een doeltreffend systeem van kwaliteitszorg hanteert waarmee het de kwaliteit en de continuïteit van de aangeboden onderwijs garandeert en of het tot verdere kwaliteitsverbetering stimuleert.

Om antwoord te krijgen op de vraag of kwaliteitszorg en het financieel beheer op is voeren we de volgende onderzoeksactiviteiten uit.8

  • Documentonderzoek

    We bestuderen documenten die het bestuur zelf heeft opgesteld, zodat we inzicht krijgen in de opzet en werking van het systeem. Relevante documenten zijn onder meer: strategische plannen, statuten, schoolplannen, externe audits, evaluatierapporten, monitor-rapporten.

  • Expertanalyse

    We leggen een relatie tussen de bestudeerde documenten, de toezichthistorie en kengetallen over resultaten en financieel beheer. We beoordelen jaarverslagen, evenals relevante andere documenten, waaruit kan worden afgeleid hoe het bestuur zich verantwoordt over de kwaliteit.

  • Gesprekken met sleutelfiguren

    Op basis van de expertanalyse bepalen we welke sleutelfiguren wij willen spreken, bijvoorbeeld: kwaliteitszorgmedewerkers, schoolleiders, coördinatoren. Dit geeft ons informatie over de vraag of er binnen de instelling sprake is van een open dialoog over kwaliteit en verantwoording en daarmee op de werking van het kwaliteitszorgsysteem en de besturing. We voeren in dit kader altijd een gesprek met het bestuur, het intern toezicht en het medezeggenschapsorgaan (als informatiebron).

  • Verificatieonderzoek bij een selectie van scholen (zie par. 5.2.2).

5.2.2. Verificatieonderzoek

Verificatieonderzoek voeren we in de eerste plaats uit om vast te stellen of het kwaliteitsgebied kwaliteitszorg en ambitie voldoende is. Het geeft ons in de tweede plaats informatie over de feitelijke onderwijskwaliteit van de school.

We voeren dit onderzoek uit als een onderdeel van het onderzoek naar de kwaliteitszorg en het financieel beheer op bestuursniveau.

Het gaat ons bij verificatieonderzoek niet alleen om de vraag of de informatie van het bestuur juist is, maar ook om de vraag of de sturing op kwaliteit werkt. Om vast te stellen of het systeem werkt kan onder meer worden nagegaan of het beleid van het bestuur doorwerkt tot op het niveau van de leraren en de leerlingen. We nemen de informatie waarover het bestuur beschikt als startpunt van het onderzoek. Daarbij gaat het onder meer om de jaarverantwoording, maar ook om evaluatierapporten en/of zelfevaluaties. We verifiëren de juistheid van de informatie over de onderwijskwaliteit.

Bij een verificatieonderzoek wordt gebruik gemaakt van het waarderingskader en het onderzoek omvat een beredeneerde selectie van de standaarden. De selectie van de standaarden die worden onderzocht bepalen we op basis van onze expertanalyse en de verantwoordingsinformatie van het bestuur.

We gaan uit van een beredeneerde steekproef bij scholen. We houden daarbij rekening met de inrichting van het bestuur en we kijken daarbij naar een evenwichtige verdeling over de scholen. We onderzoeken bij deze scholen één of een beperkt aantal standaarden. We kijken in ieder geval ook naar de kwaliteitszorg op het niveau van de scholen, omdat dit informatie geeft over de doorwerking van het systeem naar de werkvloer.

Een verificatieonderzoek gebeurt op grond van artikel 11, achtste lid, van de WOT.

Als we tijdens de verificatieonderzoeken op onverwachte risico’s stuiten, dan kunnen we een kwaliteitsonderzoek starten (par. 5.2.3). De termijn waarbinnen dit gebeurt, is afhankelijk van de ernst en omvang van de risico’s.

5.2.3. Kwaliteitsonderzoek bij risico’s

We voeren een onderzoek uit bij scholen waarvan het vermoeden bestaat dat zij onvoldoende kwaliteit bieden (art. 11, derde lid, WOT) of op bestuursniveau risico’s vertonen ten aanzien van het financieel beheer. Dit vermoeden kan voortkomen uit de expertanalyse ter voorbereiding van het vierjaarlijks onderzoek. Het risico kan ook zichtbaar worden tijdens een verificatieonderzoek. Het kwaliteitsonderzoek moet antwoord geven op de vraag of er sprake is van wettelijke tekortkomingen en of de school dus voldoet aan basiskwaliteit. De omvang van het onderzoek is afhankelijk van de informatie die het bestuur over de onderwijskwaliteit en/of de continuïteit kan geven en de selectie van te onderzoeken standaarden wordt daar op afgestemd.

Bij het eerste vierjaarlijks onderzoek voert de inspectie deze onderzoeken zelf uit. Als de kwaliteitszorg van het bestuur als voldoende of goed wordt beoordeeld, kan in een volgend vierjaarlijksonderzoek een onderzoek bij scholen met risico’s op verzoek van de inspectie door het bestuur zelf worden uitgevoerd.

5.2.4. Onderzoek op verzoek bij goede scholen

Een bestuur kan bij het vierjaarlijks onderzoek een verzoek doen aan de inspectie onderzoek uit te voeren bij scholen die naar de mening van het bestuur goed zijn. We voeren het onderzoek uit bij een beperkt aantal scholen en daarbij geldt als voorwaarde dat het bestuur een zelfevaluatie heeft laten opstellen. We beoordelen dan de feitelijke kwaliteit en vergelijken deze met het beeld dat het bestuur over de betreffende school heeft. Het onderzoek wordt uitgevoerd aan de hand van het waarderingskader.

5.3. Specifiek onderzoek

Op grond van artikel 15 van de WOT kan de inspectie ter uitvoering van haar taken uit eigen beweging dan wel op verzoek van de minister specifiek onderzoek verrichten. Aanleiding voor het verrichten van specifiek onderzoek kan onder meer liggen in ernst en omvang van risico’s ten aanzien van de naleving van wettelijke vereisten, de kwaliteit van het onderwijs en/of het financieel beheer van een bestuur, of bij klachten en/of berichten in de media daarover. De inspectie voert dan een onderzoek uit bij de betreffende school/scholen en/of het bestuur. Als het reguliere waarderingskader inhoudelijk niet toereikend blijkt voor het onderzoek, bijvoorbeeld op het terrein van veiligheid, dan stelt de inspectie een passend beoordelingskader op. Afhankelijk van de aard en ernst van de problematiek kan de inspectie het onderzoek zonder aankondiging uitvoeren.

Een bijzondere vorm van onderzoek op grond van artikel 15 van de WOT is het onderzoek naar bestuurlijk handelen (par. 9.3.2).

5.4. Stroomschema toezichtcyclus

Bijlage 258284.png

6. Monitor bestuur en scholen

Voor de uitvoering van onze waarborgfunctie is het van belang dat we continu de prestaties van besturen en hun scholen monitoren en daarmee eventuele risico’s tijdig kunnen detecteren. In dit hoofdstuk beschrijven we hoe we dit doen. We onderscheiden daarbij drie fasen: jaarlijkse prestatieanalyse, expertanalyse risico’s en het bestuursgesprek.

6.1. Jaarlijkse prestatieanalyse

Doel: Tijdige detectie van mogelijke risico’s ten aanzien van de onderwijskwaliteit en het financieel beheer bij besturen en hun scholen.

Analysevraag: Laten de prestaties van het bestuur en haar school/scholen risico’s zien die nadere analyse vergen?

De monitoring van de prestaties op het niveau van het bestuur en hun scholen helpt ons om tijdig eventuele risico’s op het spoor te komen. We doen dit conform artikel 11 van de WOT aan de hand van de volgende indicatoren:

  • Schoolplan,

  • Leerresultaten en de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen,

  • Monitor inzake de veiligheid van leerlingen op school,

  • Informatie uit de jaarstukken, met inbegrip van het financieel jaarverslag, en

  • Beschikbare signalen over mogelijke knelpunten, waaronder het gevoerde personeelsbeleid, voor zover daar op grond van artikel 6a, eerste en tweede lid, aanleiding toe bestaat.

Ten minste eenmaal per jaar voeren we een analyse uit op de data die we met de monitor verkrijgen.

Als er geen vermoeden van risico’s is dan wordt de analyse afgesloten. Besturen worden dan niet actief over de uitkomst van de prestatieanalyse op de hoogte gesteld. Als er een vermoeden van risico’s is dan voeren we een expertanalyse uit (par. 6.2).

6.2. Expertanalyse risico’s

Doel: Expertoordeel over de ernst en omvang van de risico’s.

Analysevraag: Zijn de risico’s van dien aard en/of omvang dat er aanleiding is voor een bestuursgesprek?

De expertanalyse risico’s bevestigt al dan niet de vermoedens van tekortkomingen ten aanzien van de onderwijskwaliteit en/of het financieel beheer. De analyse wordt uitgevoerd door een expertteam, waarin kennis en deskundigheid op het terrein van data-analyse, onderwijskwaliteit en financieel beheer aanwezig is. Zo ontstaat een integraal beeld van de onderwijskwaliteit, sturingskwaliteit en financiën. De expertanalyse wordt in eerste instantie uitgevoerd op basis van de prestatieanalyse in combinatie met het het schoolplan, het jaarverslag, eventuele signalen die bij ons bekend zijn en de toezichthistorie. Zo nodig vragen we aanvullende informatie op bij het bestuur.

Afhankelijk van de ernst en urgentie van de uitkomst van de analyse organiseren we een bestuursgesprek. Als er op korte termijn een vierjaarlijks onderzoek staat gepland dan nemen we de expertanalyse mee in de voorbereiding van dit onderzoek (par. 7.2.1).

6.3. Bestuursgesprek

Doel: Oordeelsvorming over de mate waarin het bestuur effectief de risico’s bestrijdt.

Analysevraag: Zijn de risico’s bij het bestuur bekend en zo ja: handelt het bestuur effectief in de aanpak daarvan?

Als de expertanalyse nog onvoldoende uitsluitsel biedt over de vraag of de geconstateerde risico’s tot kwaliteitsproblemen en/of financiële problemen leiden, dan nodigen we het bestuur uit voor een gesprek. In dit gesprek bespreken we de risico’s bij specifieke scholen en we maken een inschatting van de mate waarin het bestuur in staat is de kwaliteitsproblemen zelf aan te pakken. Bij financiële risico’s vragen we het bevoegd gezag zo mogelijk een eigen risicoanalyse te maken en daar op aansluitend een plan van aanpak op te stellen.

Op basis van het bestuursgesprek bepalen we of er voldoende vertrouwen is in het bestuur om zelf tot een effectieve aanpak van de risico’s te komen of dat we aanleiding zien voor een kwaliteitsonderzoek bij scholen op basis van artikel 11, derde lid van de WOT (par. 6.4), of bij het bestuur op basis van artikel 15 van de WOT (par. 5.3).

6.4. Kwaliteitsonderzoek bij risico’s

We voeren een onderzoek uit bij scholen waarvan het vermoeden bestaat dat zij onvoldoende kwaliteit bieden (art. 11, derde lid, WOT) of risico’s vertonen ten aanzien van het financieel beheer door het bestuur. Dit vermoeden kan voortkomen uit de jaarlijkse prestatieanalyse.

Het kwaliteitsonderzoek moet antwoord geven op de vraag of er sprake is van wettelijke tekortkomingen en of de school en het bestuur dus voldoen aan basiskwaliteit. De omvang van het onderzoek is afhankelijk van de informatie die het bestuur over de onderwijskwaliteit en/of de continuïteit kan geven en de selectie van te onderzoeken standaarden wordt daar op afgestemd. Als de kwaliteitszorg met voldoende of goed is beoordeeld kan een onderzoek naar risico’s bij scholen door het bestuur zelf worden uitgevoerd.

7. Vierjaarlijks onderzoek bestuur en scholen

In dit hoofdstuk beschrijven we de organisatie van het vierjaarlijks onderzoek. Het onderzoek wordt uitgevoerd op basis van de uitgangspunten zoals geformuleerd in hoofdstuk 2 en met behulp van het waarderingskader en de normering zoals beschreven in hoofdstuk en 4. Het vierjaarlijks onderzoek kent drie fasen: de voorbereiding (par. 7.2), de uitvoering (par. 7.3) en de afronding (par. 7.4). We starten met de onderzoeksvragen.

7.1. Doel en onderzoeksvragen

Het vierjaarlijks onderzoek heeft tot doel een antwoord te formuleren op de volgende centrale vraag en daarvan afgeleide deelvragen:

Centrale vraag:

Is de sturing op kwaliteit op orde en is er sprake van deugdelijk financieel beheer?

Deelvragen:

  • 1. Heeft het bestuur doelen afgesproken met de scholen, heeft zij voldoende zicht op de onderwijskwaliteit en stuurt zij op de verbetering van de onderwijskwaliteit?

  • 2. Heeft het bestuur een professionele kwaliteitscultuur en functioneert het transparant en integer?

  • 3. Communiceert het bestuur actief over de eigen prestaties en ontwikkelingen en die van zijn scholen?

  • 4. Is het financieel beheer deugdelijk?

Het onderzoek naar deze deelvragen is daarmee gericht op de standaarden binnen de kwaliteitsgebieden Kwaliteitszorg en ambitie en Financieel beheer.

7.2. Voorbereiding

7.2.1. Expertanalyse bestuurlijke verantwoording

Doel: Het verkrijgen van een voorlopig beeld van de kwaliteitszorg, de onderwijskwaliteit en het financieel beheer.

Resultaat: Expertanalyse als basis voor bestuursgesprek.

Ieder onderzoek start met een expertanalyse van de informatie die de inspectie beschikbaar heeft. We analyseren het schoolplan (voldoet het aan de wettelijke voorschriften, en welke ambities bevat het plan), het jaarverslag en relevante andere documenten zoals beleidsplan(nen), en documenten die de evaluatie en beoordeling van de kwaliteit betreffen. Deze documenten vormen de basis van de expertanalyse. Daarnaast baseren wij ons op signalen, toezichthistorie en data zoals resultaatgegevens en andere kengetallen.

De gegevensverzameling voor de expertanalyse kan plaats vinden op basis van papieren documenten, databestanden, via een login van het bestuur en/of op locatie. In bijzondere gevallen vragen we aanvullende documenten op bij het bestuur.

We bekijken of de informatie van de instelling actueel is en of de informatie betrekking heeft op onze onderzoeksvragen (par. 7.1) en daarmee ook de kwaliteitsgebieden van het waarderingskader dekt.

Op basis van de uitkomst van de expertanalyse stellen we de agenda op voor het startgesprek met het bestuur.

7.2.2. Startgesprek met het bestuur

Doel: Verkrijgen van een voorlopig beeld van de prestaties en ontwikkelingen van bestuur en scholen en bepalen van de inrichting van het onderzoek op hoofdlijnen.

Resultaat: Afspraken over de selectie van scholen waar verificatieonderzoek, kwaliteitsonderzoek of een onderzoek op verzoek naar goede scholen plaatsvindt.

In het startgesprek vragen we het bestuur zijn analyse van de prestaties en ontwikkelingen van zijn scholen te presenteren. We toetsen dat aan onze eigen expertanalyse. De opbrengst van het gesprek is tevens de start van de oordeelsvorming over de stand van de kwaliteitszorg en het financieel beheer.

Op basis van de expertanalyse en de aanvullende informatie die het bestuur geeft wordt in hoofdlijnen afgesproken op welke school/scholen een verificatieonderzoek wordt uitgevoerd. Als uit de expertanalyse is gebleken dat er sprake is van een of meer risico-scholen, dan wordt bij deze scholen een kwaliteitsonderzoek uitgevoerd. Het bestuur kan daarnaast het verzoek doen om een onderzoek te doen bij een ‘goede school’.

Voor een beschrijving van de aangegeven onderzoekstypen verwijzen we naar paragraaf 5.2.

Het bestuur informeert de geselecteerde scholen over het inspectieonderzoek en maakt daarbij gebruik van de informatie die wij daartoe leveren.

7.2.3. Onderzoeksplan

Doel: Informatie en verantwoording van doel, opzet, inhoud en reikwijdte van het vierjaarlijks onderzoek voor het bestuur en de geselecteerde scholen.

Resultaat: Door inspectie vastgesteld onderzoeksplan.

Wij maken een onderzoeksplan op basis van de expertanalyse en de uitkomst van het bestuursgesprek. Het onderzoeksplan is een gestructureerd en helder overzicht van de activiteiten die in de verschillende onderzoeksfasen plaatsvinden. Wij bepalen daarin wát wij willen verifiëren/onderzoeken en hoe we dat doen. Uit het plan blijkt welke scholen we onderzoeken voor de verificatie, en op welke standaarden. Ook geeft het plan inzicht in de scholen die we willen onderzoek naar aanleiding van risico’s en eventuele onderzoek naar goede scholen die het bestuur voordraagt (par. 5.2.4). Het onderzoeksplan omvat tevens de standaarden die in het kader van het stelseltoezicht worden onderzocht (hoofdstuk 10). Voor de planning en organisatie van de onderzoeksactiviteiten zoeken wij zoveel mogelijk afstemming met het bestuur.

Het bestuur bekijkt het onderzoeksplan op organisatorische en logistieke haalbaarheid voor de instelling. Zo nodig en zo mogelijk voeren we wijzigingen door.

Bij besturen met meer onderwijssectoren (po/vo) specificeren wij in het onderzoeksplan welke scholen uit de verschillende sectoren wij gaan onderzoeken.

7.2.4. Presentatie door scholen

Doel: Verkrijgen van een zelfbeeld van de school.

Resultaat: Het inspectieteam heeft een zo volledig mogelijk beeld van de visie, ambities, doelen en resultaten van de school.

We willen zo veel mogelijk aansluiten bij het zelfbeeld van de school en de informatie die zij ons daarover beschikbaar stelt; daarbij is met name het schoolplan van belang. We bieden scholen de gelegenheid om bij de start van het onderzoek een presentatie te verzorgen, waarin zij (het team) een zo volledig mogelijk beeld geven van ‘waar ze staan’: hun visie, ambities, doelen en beoogde/behaalde resultaten. De vorm is vrij. Wij luisteren, kijken en stellen vragen om zoveel mogelijk relevante informatie te verwerven voor de inrichting van het onderzoek. We kijken ook hoe de informatie aansluit op het schoolplan. Een presentatie kan zowel bij scholen die we onderzoeken ter verificatie, als bij kwaliteitsonderzoeken naar risico’s. De planning van de presentatie wordt in overleg met de school bepaald.

7.3. Uitvoering

7.3.1. Onderzoek op schoolniveau

Doel: Oordeelsvorming over de centrale vraag en deelvragen uit het onderzoeksplan op schoolniveau.

Resultaat: Een voorlopig oordeel over de zorg die het bestuur heeft voor de feitelijke onderwijskwaliteit en voorlopige oordelen over de onderzochte standaarden op schoolniveau.

Het verificatieonderzoek, de eventuele kwaliteitsonderzoeken en het mogelijke onderzoek op verzoek, worden conform het onderzoeksplan uitgevoerd. Bij de oordeelsvorming hanteren we het waarderingskader. Het gebruik van meerdere bronnen en consensus over de oordelen vormt daarbij een belangrijk uitgangspunt. Het bestuur draagt er zorg voor dat de onderzoeksactiviteiten volgens plan kunnen verlopen.

Een kwaliteitsonderzoek naar risico’s bij een school wordt altijd afgerond met een terugkoppeling van de bevindingen en voorlopige oordelen. Dat geldt ook voor een onderzoek op verzoek naar een goede school.

7.3.2. Onderzoek op bestuursniveau

Doel: Het delen van de bevindingen op schoolniveau en daarmee tevens verkrijgen van aanvullende informatie over de kwaliteitszorg en financiën ten behoeve van de oordeelsvorming.

Resultaat: Een voorlopig oordeel over de stand van de kwaliteitszorg en het financieel beheer.

Op basis van de bevindingen op schoolniveau stellen wij voorlopige oordelen op, die we bespreken met het bestuur. Onze voorlopige oordelen toetsen wij aan het beeld dat het bestuur hierover heeft. Worden de geconstateerde risico’s herkend en hoe stuurt het bestuur op verbetering? En levert de verificatie een bevestiging op van wat het bestuur hierover heeft verantwoord? Het bestuur kan zo nodig aanvullende informatie verstrekken.

7.4. Afronding

7.4.1. Rapport

Doel: Het vastleggen en onderbouwen van de oordelen en bevindingen op zodanige wijze dat het bestuur (en scholen) zich in de oordelen herkennen en gestimuleerd worden noodzakelijke en wenselijke verbeteringen door te voeren.

Resultaat: Concept rapport vierjaarlijks onderzoek.

Het inspectieteam stelt het concept rapport op, nadat de voorlopige oordelen en bevindingen voldoende zijn besproken. Het rapport beschrijft de conclusie op de hoofdvraag en deelvragen en de onderbouwing daarbij. De oordelen en waarderingen over de scholen en de eventuele herstelopdrachten zijn opgenomen in het rapport. Dat geldt zowel voor de scholen die ter verificatie zijn onderzocht als voor de scholen die zijn onderzocht omdat er risico’s waren. Ook de uitkomsten van het eventuele onderzoek op verzoek naar een goede school wordt in het rapport opgenomen. Het rapport is beknopt en gericht aan het bestuur.

Het bestuur kan in reactie op het concept rapport eventuele feitelijke onjuistheden en algemene opmerkingen schriftelijk aan de inspectie melden.

7.4.2. Feedbackgesprek

Doel: Herkennen en erkennen van oordelen en waarderingen.

Resultaat: Draagvlak voor oordelen en aanknopingspunten voor herstel en verbetering.

We willen dat onze oordelen en waarderingen zodanig betekenis hebben voor de school en het bestuur dat deze niet alleen worden (h)erkend, maar ook aanzetten tot verbetering. Op basis van het concept rapport geven we de school en het bestuur feedback over onze bevindingen.

Feedbackgesprekken worden op verzoek van de school georganiseerd en hebben alleen betrekking op een kwaliteitsonderzoek naar aanleiding van risico’s. Feedback naar aanleiding van verificatieonderzoeken vindt plaats op bestuursniveau.

Op basis van bespreking van concrete casuïstiek en/of vragen die scholen hebben geven we een toelichting op onze oordelen. Daarbij kunnen we meer informatie teruggeven aan leerkrachten en schoolleiders dan in de rapporten is aangegeven. Als het eigen aspecten van kwaliteit betreft leggen we nadrukkelijk de relatie met het schoolplan.

Het juiste moment voor een feedbackgesprek wordt in overleg bepaald.

7.4.3. Eindgesprek met het bestuur

Doel: Informeren van het bestuur over de conclusies op de onderzoeksvragen en (zo nodig) afspraken maken over herstel en verbetering.

Resultaat: Definitief rapport.

In het eindgesprek worden de conclusies toegelicht en worden zo nodig aanvullende afspraken gemaakt over herstel en verbetering. Hierbij onderscheiden we ‘wat beter moet’ (deugdelijkheidseisen) en ‘wat beter kan’ (eigen aspecten van kwaliteit). Ook benoemen we wat goed gaat en we leggen daarbij een verbinding met het schoolplan. Afhankelijk van het oordeel over de kwaliteitszorg van het bestuur maken we afspraken over de rol die het bestuur zelf krijgt bij eventueel herstelonderzoek (par. 9.1).

Op basis van dit gesprek stellen wij het definitief rapport op en sturen dat naar het bestuur. Het bestuur kan desgewenst een zienswijze indienen (par. 8.3).

In het feedbackgesprek kan al voldoende informatie zijn gewisseld over de bevindingen en conclusies, waarmee een afrondend bestuursgesprek overbodig kan zijn.

7.5. Doorlooptijden

De totale doorlooptijd van het vierjaarlijks onderzoek is grotendeels afhankelijk van het aantal scholen dat bij een onderzoek is betrokken. Per onderzoek kan dit dus variëren.

8. Rapporteren en communiceren

Al onze onderzoeken worden afgerond met een rapport en alle rapporten zijn openbaar9. We zijn daarmee transparant in onze werkwijze en onze oordelen en waarderingen. In dit hoofdstuk geven een we een toelichting op de verschillende rapportagevormen.

In de laatste paragraaf beschrijven we hoe we de kennis en informatie die we met onze onderzoek opdoen breed willen benutten.

8.1. Rapport vierjaarlijks onderzoek

Het rapport van het vierjaarlijks onderzoek is gericht aan het bestuur en geeft een totaalbeeld van de bevindingen op bestuursniveau en de scholen waar een verificatieonderzoek, een kwaliteitsonderzoek of een onderzoek naar goede scholen op verzoek is uitgevoerd. In het rapport maken we onderscheid in enerzijds de beoordeling van de naleving van de deugdelijkheidseisen (voldoet het bestuur en zijn scholen aan basiskwaliteit) en anderzijds onze bevindingen over de eigen doelen en ambities van het bestuur en de scholen. Door dit in één rapport op te nemen geven we een integraal beeld van de kwaliteit van het bestuur en de onderzochte scholen.

We rapporteren op twee manieren over de verificatieonderzoeken. In de beschrijving van de kwaliteitszorg van het bestuur geven we beknopt weer wat we hebben aangetroffen bij de scholen, en in hoeverre dat strookt met de informatie waarover het bestuur beschikt. We beschrijven tevens hoe het kwaliteitszorgsysteem doorwerkt, aan de hand van doelstellingen van het bestuur die we hebben geselecteerd om dat vast te stellen. Daarnaast rapporteren we de resultaten van de verificatie over de kwaliteit op de geselecteerde standaarden bij de betreffende scholen.10

8.1.1. Bestuursprofiel

We vatten onze oordelen en waarderingen op bestuursniveau in een bestuursprofiel samen. Hieronder zijn twee voorbeelden opgenomen.

Voorbeeld 1. Bestuursprofiel Kwaliteitszorg en Financieel beheer

Kwaliteitsgebied en standaarden

Oordeel / waardering

Kwaliteitszorg en ambitie

VOLDOENDE1

Kwaliteitszorg

Voldoende

Kwaliteitscultuur

Voldoende

Verantwoording en dialoog

Goed

Financieel beheer

VOLDOENDE

Continuïteit

Voldoende

Doelmatigheid

Voldoende

Rechtmatigheid

Voldoende

1 In het eerste vierjaarlijks onderzoek geven we op bestuursniveau geen oordeel op het niveau van het gebied Kwaliteitszorg en ambitie, maar geven we een kwalitatieve beschrijving op basis van de oordelen op de onderliggende standaarden (zie paragraaf 4.6). We geven wel een oordeel op de drie standaarden.

In onderstaande voorbeeldtabel zijn alleen de standaarden opgenomen die ter verificatie van de kwaliteitszorg van het bestuur bij een of meer scholen door ons zijn onderzocht. Door onze oordelen te confronteren met de informatie van het bestuur, kunnen we verifiëren of die informatie juist en volledig is. De tabel betreft een voorbeeld.

Voorbeeld 2. Bestuursprofiel verificatie kwaliteitsborging onderwijskwaliteit

Standaard

School 1

School 2

School 3

Zicht op ontwikkeling

Goed

Voldoende

Onvoldoende

Didactisch handelen

Goed

Goed

Voldoende

Veiligheid

Voldoende

Voldoende

Onvoldoende

Kwaliteitscultuur

Voldoende

Onvoldoende

Onvoldoende

In een apart hoofdstuk van het rapport van het vierjaarlijks onderzoek wordt een nadere toelichting gegeven op de oordelen op de onderwijskwaliteit.

8.1.2. Kwaliteitsprofiel scholen

Bij een kwaliteitsonderzoek gericht op risico’s worden de standaarden die door ons zijn beoordeeld in een tabel weergegeven. We noemen dit het kwaliteitsprofiel.

Wanneer een bestuur als onderdeel van het vierjaarlijks onderzoek een onderzoek bij een goede school heeft aangevraagd, dan wordt ook dit onderzoek samengevat in een kwaliteitsprofiel.

We vermelden in het overzicht onze oordelen en waarderingen op de standaarden en kwaliteitsgebieden én op het niveau van de school. We geven daarbij een enkelvoudig eindoordeel (zie voorbeeld 3).

Voorbeeld 3. Kwaliteitsprofiel school

Kwaliteitsgebieden en Standaarden

Oordeel / Waardering

ONDERWIJSPROCES

VOLDOENDE

Aanbod

goed

Zicht op ontwikkeling

voldoende

Didactisch handelen

voldoende

(Extra) ondersteuning

onvoldoende

Samenwerking

goed

Toetsing en afsluiting

voldoende

SCHOOLKLIMAAT

GOED

Veiligheid

voldoende

Pedagogisch klimaat

goed

ONDERWIJSRESULTATEN

VOLDOENDE

Resultaten

voldoende

Sociale en maatschappelijke competenties

voldoende

Vervolgsucces

kan beter

KWALITEITSZORG EN AMBITIE

ONVOLDOENDE

Kwaliteitszorg

voldoende

Kwaliteitscultuur

goed

Verantwoording en dialoog

onvoldoende

Eindoordeel school:

VOLDOENDE

8.1.3. Ontwikkeling kwaliteitszorg en onderwijskwaliteit

Naast het bestuursprofiel en de kwaliteitsprofielen van de scholen geven we ook een beeld van de ontwikkeling van de instelling (terugblikkend en vooruitkijkend) en we beschrijven daarbij de omgevingsfactoren die mede van invloed zijn op de onderwijskwaliteit zoals we die hebben aangetroffen.

8.1.4. Afspraken vervolgtoezicht

Tot slot worden in het rapport de eventuele herstelopdrachten vastgelegd die betrekking hebben op het herstel van niet naleving van de deugdelijkheidseisen.

We geven aan wanneer we een herstelonderzoek gaan doen. In het rapport leggen we tevens vast wat het bestuur zelf doet om het herstel van naleving en/of de kwaliteitsverbetering te onderzoeken. Ook leggen we de termijnen vast waarbinnen de tekortkoming(en) moeten zijn hersteld (zie verder hoofdstuk 9).

8.2. Rapport kwaliteitsonderzoek gericht op risico’s

Als een kwaliteitsonderzoek wordt uitgevoerd naar aanleiding van de jaarlijkse prestatieanalyse dan maken we een rapport van bevindingen en ook dan is de adressant het bestuur.

Naast een beschrijving van de bevindingen worden de oordelen op de kwaliteitsgebieden en standaarden in een kwaliteitsprofiel weergegeven. Ook wordt het eindoordeel toegevoegd (voorbeeld 3). Het rapport en het kwaliteitsprofiel van de school worden op onze website geplaatst.

8.3. Openbaarmaking, zienswijze en bezwaar

Onze rapporten zijn openbaar. We plaatsen een rapport in de vijfde week na vaststelling op onze website (art. 21, eerste lid, WOT). Als het bestuur op basis van het definitief rapport een eigen zienswijze heeft opgesteld voegen we die toe aan het rapport. De zienswijze betreft geen feitelijke onjuistheden, deze zijn op basis van het concept rapport gecorrigeerd.

Een bestuur kan bezwaar maken tegen de openbaarmaking (dus niet tegen de inhoud) van een rapport op grond van een artikel 15-onderzoek (par. 5.3).

8.4. Publieksinformatie via de website

We hebben een publieke taak en dat betekent dat we ouders en samenleving informeren over onze bevindingen. We doen dit met onze rapporten, via onze website en via het onderwijsloket. Alle rapporten zijn via onze website toegankelijk.

Van ieder bestuur en van alle door ons onderzochte scholen plaatsen we het rapport op onze website.

Bovendien wordt het kwaliteitsprofiel van de school/scholen (par. 8.1.2), dat in de rapporten is opgenomen, ook op een toegankelijke wijze op de website geplaatst.

Het rapport van het vierjaarlijks onderzoek wordt integraal geplaatst op de pagina op onze website waar informatie over het betreffende bestuur te vinden is. Ook het kwaliteitsprofiel van het bestuur (oordelen over de kwaliteitszorg en financieel beheer) plaatsen we op onze website, bij het betreffende bestuur.

Als we in het kader van het vierjaarlijks onderzoek een of meer risicoscholen hebben onderzocht dan is informatie over die school in het vierjaarlijks onderzoeksrapport opgenomen. We plaatsen bovendien een kwaliteitsprofiel over de school op onze website. We nemen een link op naar het rapport, waarin de informatie over het betreffende school is opgenomen.

De oordelen die voortkomen uit de verificatieonderzoeken zijn opgenomen in het rapport van het vierjaarlijks onderzoek. We verwijzen op onze website bij de betreffende school waar we verificatieonderzoek hebben gedaan naar het rapport op bestuursniveau. We maken hiervan echter geen kwaliteitsprofiel, omdat we slechts enkele standaarden hebben onderzocht.

Bij besturen waar wij het oordeel uitspreken dat de kwaliteitszorg goed11 én het financieel beheer voldoende is (par. 4.4)hebben wij het vertrouwen dat het bestuur zelf goede informatie verstrekt over zijn kwaliteit, en daar waar nodig verbeteringen doorvoert. Bij die besturen nemen wij een link op naar de website van de onderwijsinstelling zelf. We nemen in dat geval tevens bij elke (niet onderzochte) school op onze website de tekst op dat de inspectie het bestuur heeft onderzocht en dat de inspectie vertrouwen heeft in de informatie die het bestuur over zijn scholen verstrekt. De volgende tekst wordt bij elke school opgenomen: ‘Het bestuur heeft inzicht in de kwaliteit van zijn scholen en verbetert de kwaliteit waar nodig. Het bestuur is bovendien financieel gezond. U kunt voor meer informatie de website van dit bestuur raadplegen’. Bij scholen die we zelf onderzocht hebben plaatst de inspectie een kwaliteitsprofiel op de website.

Als uit herstelonderzoek is gebleken (zie hoofdstuk 9) dat een bestuur de aangetroffen tekortkomingen heeft hersteld dan wordt dit nieuwe oordeel kort na herstel in de monitor zichtbaar, evenals in de jaarlijkse prestatieanalyse van het bestuur en zijn scholen. Dit wordt ook zichtbaar als publieksinformatie via de website.

In situaties dat het bestuur in opdracht van de inspectie zelf het herstelonderzoek uitvoert, worden bij voldoende kwaliteit de resultaten op de inspectiesite gemeld met een verwijzing naar de site van het bestuur.

Parallel aan onze publieksinformatie zien we dat sectorraden hun besturen ondersteunen met het bieden van actuele informatie over prestaties van besturen en scholen. De publieksinformatie van de inspectie vormt daarbij een van de bronnen en draagt daarmee bij aan een transparante verantwoording van onderscheiden besturen en de sector als geheel. Als die informatie toereikend is kunnen wij in de toekomst meer verwijzen naar die publieke informatie.

Via het onderwijsloket kunnen ouders, besturen en scholen vragen stellen over het onderwijs in het algemeen of over specifieke scholen waar zij belanghebbende zijn. Ook kunnen hier klachten worden gemeld. Klachten hebben voor ons een signaalfunctie en worden meegenomen bij de jaarlijkse prestatieanalyse en de expertanalyse ter voorbereiding van het vierjaarlijks onderzoek. De inspectie behandelt individuele klachten overigens niet.

8.5. De Staat van het Onderwijs

Een specifieke vorm van rapportage betreft De Staat van het Onderwijs. Dit rapport publiceren we jaarlijks in april. Hierin beschrijven we hoe het staat met de kwaliteit van de onderscheiden onderwijssectoren. We benutten de onderzoeksgegevens uit onze vierjaarlijkse onderzoeken naar het bestuur en hun scholen, uit themaonderzoeken en uit specifieke onderzoeken om een actueel beeld te geven van de prestaties van de sector als geheel.

Met De Staat van het Onderwijs richten we ons niet tot het individuele bestuur, maar – namens de minister – tot de samenleving. Voor besturen en scholen biedt De Staat van het Onderwijs echter ook relevantie informatie, met name als het gaat om het toetsen van de eigen prestaties aan het landelijk beeld van de prestaties van besturen en scholen.

8.6. Kennis delen

We willen onze kennis over de onderwijskwaliteit binnen de sector meer toegankelijk maken voor besturen en scholen. We doen dat onder meer met de volgende activiteiten.

Feedbackgesprekken

Met onze onderzoeken verzamelen we veel kennis en informatie. Veel leggen we vast in onze rapporten, maar veel informatie gaat door onze drang naar beperking ook verloren.

We voeren daarom in de afronding van onze onderzoeken feedbackgesprekken met besturen en scholen waarin we hen meer uitvoerig kunnen informeren over bevindingen die ten grondslag liggen aan onze oordeelsvorming. Dit leidt tot herkenning en erkenning van onze oordelen, maar ook biedt het scholen en besturen concrete aanknopingspunten voor verbetering.

Compliance assistance

Als scholen of besturen vragen hebben over de wijze waarop zij aan de deugdelijkheidseisen kunnen voldoen, dan geven wij informatie. Ook verwijzen we naar scholen en besturen waar we voorbeelden hebben aangetroffen van goede praktijken.

Themabijeenkomsten / toezichtlab

Aan de hand van onze onderzoeken en De Staat van het Onderwijs selecteren we jaarlijks thema’s waarover we in dialoog gaan met het onderwijsveld. We organiseren daartoe bijeenkomsten / toezichtlabs waarbij we ons primair richten op management, besturen en raden van toezicht.

9. Herstel en verbetering

In de vorige hoofdstukken hebben we beschreven hoe wij onze onderzoeken inrichten en hoe wij met behulp van het waarderingskader tot een oordeel komen. In dit hoofdstuk beschrijven we het vervolgtoezicht, wat we doen als er sprake is van niet naleving van de deugdelijkheidseisen. We sluiten het hoofdstuk af met een beschrijving van onze stimulerende rol bij verbeteringen die een bestuur aanvullend op basiskwaliteit wil realiseren.

9.1. Vervolgtoezicht na het vierjaarlijks onderzoek

Eens in de vier jaar voeren we een onderzoek uit naar de kwaliteitszorg en het financieel beheer op bestuursniveau. We kijken dan of het bestuur de onderwijskwaliteit goed in beeld heeft, daarbij zo nodig verbetering doorvoert en of zij de financiën op orde heeft. We leggen onze bevindingen vast in een rapport en maken (waar nodig) afspraken over herstel van tekortkomingen en het doorvoeren van wenselijke verbeteringen. In deze paragraaf beschrijven we de inrichting van het vervolgtoezicht.

9.1.1. Oordeel kwaliteitszorg bestuur is leidend

Het oordeel over het financieel beheer en met name de kwaliteitszorg op bestuursniveau is leidend voor de inrichting van het vervolgtoezicht. Daarbij stellen we de vraag: wat moet op basis van de inspectieoordelen worden hersteld of verbeterd en welke rol krijgt het bestuur zelf bij de monitoring en beoordeling van dit herstel of de verbetering. We onderscheiden grofweg vier scenario’s.

  • 1. Kwaliteitszorg op orde en geen tekortkomingen: vertrouwen

    In het meest gunstige scenario zijn er geen (of beperkt) tekortkomingen geconstateerd en zijn er geen of slechts beperkte risico’s op schoolniveau. Als daarbij de kwaliteitszorg en het financieel beheer op orde zijn dan spreken we vertrouwen uit in het bestuur en komen we in principe na vier jaar opnieuw langs. We maken afspraken met het bestuur over wanneer en hoe het bestuur zich verantwoordt over het eventuele herstel van de tekortkomingen en risico’s. Wij verifiëren of de verbeteringen zijn gerealiseerd.

    We bieden het bestuur de mogelijkheid om tussentijds één keer een ‘uitwisselingsgesprek’ te voeren over de stand van zaken en eventuele nieuwe ontwikkelingen.

  • 2. Kwaliteitszorg op orde, maar tekortkomingen: afspraken met bestuur over eigen rol bij kwaliteits- en/of herstelonderzoek

    Als de kwaliteitszorg en het financieel beheer op orde zijn en we tekortkomingen hebben geconstateerd op het niveau van de scholen dan formuleren we herstelopdrachten en maken we afspraken met het bestuur wat het bestuur zelf (her)onderzoekt en wat het aandeel van de inspectie is. Bij eventuele risico’s die het bestuur zelf onderzoekt maken we afspraken over hoe het bestuur zich verantwoordt over de uitkomsten daarvan en de maatregelen die daaruit kunnen voortvloeien. We maken daarnaast afspraken over de vraag wanneer en hoe het bestuur zich verantwoordt over het herstel. In overleg met het bestuur wordt bepaald welk herstel door het bestuur zelf wordt onderzocht en hoe het bestuur zich over het herstel verantwoordt. De rol van de inspectie kan in dit scenario variëren van ‘vinger aan de pols’ tot uitvoering van een volledig herstelonderzoek. Bij de rolverdeling wordt meegewogen wat de omvang van de geconstateerde tekortkoming(en) is en wat de impact is bij niet spoedig herstel.

  • 3. Kwaliteitszorg niet op orde: in alle gevallen voert de inspectie kwaliteits- en/of herstelonderzoek uit.

    Als een bestuur de kwaliteitszorg niet op orde heeft, dan is het aannemelijk dat de geconstateerde tekortkomingen bij de onderzochte scholen niet op zichzelf staan. De kwaliteitszorg is niet op orde als één van de standaarden binnen dit kwaliteitsgebied onvoldoende is. De inspectie kan er dan voor kiezen om nog een of meer kwaliteitsonderzoek(en) te doen naar risico’s.

    Het bestuur krijgt een herstelopdracht opgelegd, met als belangrijk onderdeel de verbetering van de kwaliteitszorg. In het vervolgtoezicht voert de inspectie het herstelonderzoek uit.

  • 4. Financieel beheer niet op orde: combinatie van scenario’s

    Daar waar de kwaliteitszorg op bestuursniveau voldoende of goed is, maar het financieel beheer onvoldoende gebruiken we een combinatie van scenario’s: het bestuur krijgt (beperkte) ruimte om zelf vorm te geven aan de verbetering van de tekortkomingen op het gebied van de kwaliteit, maar de inspectie voert zelf vervolgonderzoek uit in het kader van de verbetering van het financieel beheer.

    Er is geen eenduidige beslisregel voor de keuze van een scenario. Dit is onder meer afhankelijk van het aantal scholen en de omvang ervan onder een bestuur, de complexiteit (aantal sectoren) van het bestuur, de ernst en omvang van de tekortkomingen en de eventuele risico’s, de mate en snelheid van herstel van lopende toezichttrajecten, de toezichthistorie en de ontwikkeling van de kwaliteit en de kwaliteitszorg.

    De beslissing over de inrichting van het vervolgtoezicht wordt vastgelegd in het rapport van het vierjaarlijks onderzoek naar bestuur en scholen. Hierin wordt ook vastgelegd in hoeverre het bestuur, dan wel de inspectie herstelonderzoek uitvoert op de scholen waar tekortkomingen zijn vastgesteld.

    Bij grotere besturen kan het voorkomen dat bij het vierjaarlijks onderzoek niet alle scholen zijn onderzocht waar we risico’s vermoeden. In dat geval kunnen we (aanvullend) kwaliteitsonderzoek uitvoeren. Ook in dit geval is het oordeel over de kwaliteitszorg van het bestuur leidend voor de vraag welke rol het bestuur zelf krijgt bij het (aanvullend) onderzoek en de eventuele verbeteracties.

9.1.2. Monitoren van herstel en verbetering

De afspraken met het bestuur over het vervolgtoezicht worden in principe bepaald voor de periode van maximaal vier jaar, volgend op het laatste vierjaarlijkse onderzoek. Deze afspraken kunnen in de tussentijd worden aangepast, afhankelijk van het verloop van het herstel van eventuele eerder vastgestelde tekortkomingen en van nieuwe ontwikkelingen (zowel positief als negatief) die naar voren komen in de jaarlijkse prestatieanalyse. Het eerdere oordeel over de kwaliteitszorg van het bestuur is hierbij leidend. Dit kan, afhankelijk van het tempo van herstel en de aanwezigheid van nieuwe risico’s of signalen ertoe leiden dat het bestaande scenario tussentijds kan worden verlicht of kan worden verzwaard. Dit betekent dat de inspectie, afhankelijk van de keuze van het scenario en de afspraken met het bestuur naar aanleiding van het vorige vierjaarlijkse onderzoek bepaalt hoe om te gaan met eventuele risico’s die naar voren komen in de daarop volgende jaren en tot welke eventuele aanpassingen van de afspraken met het bestuur dit moet leiden. Bij besturen bij wie de kwaliteitszorg en/of het financieel beheer als onvoldoende is beoordeeld, kan het oordeel tussentijds worden aangepast naar voldoende als de tekortkomingen zijn hersteld. In de tussenliggende jaren kan het oordeel over deze kwaliteitsgebieden worden bijgesteld op basis van een bestuursonderzoek op maat. Het is dus niet noodzakelijk om een volledig vierjaarlijks bestuursonderzoek uit te voeren om tot bijstelling van het oordeel over het kwaliteitsgebied Kwaliteitszorg en ambitie te komen. Bij besturen bij wie de kwaliteitszorg als voldoende was beoordeeld, maar waar zich in de tussenliggende jaren (ernstige en/of veelvuldige) nieuwe risico’s voordoen of bij wie het herstel achterblijft, kan het toezicht tussentijds worden verzwaard door versneld een onderzoek uit te voeren bij dat bestuur.

9.2. Onvoldoende: Opdracht tot herstel

Herstel van naleving is gericht op scholen en besturen die niet voldoen aan de deugdelijkheidseisen. Voor een school heeft dit betrekking op de onderwijskwaliteit, voor een bestuur betreft dit de kwaliteitszorg en het financieel beheer. Zij schieten dusdanig tekort in wat zij leerlingen bieden, voldoen niet aan de vereisten voor kwaliteitszorg en/of lopen dusdanige financiële risico’s, dat herstel van die tekorten vereist is. Vanuit onze waarborgfunctie zien wij toe op dat herstel.

9.2.1. Herstelopdracht en herstelonderzoek

Bij het opleggen van een herstelopdracht hanteren we drie opties:

  • 1. Als het oordeel op schoolniveau of een kwaliteitsgebied onvoldoende is, krijgt het bestuur een opdracht tot herstel en volgt herstelonderzoek. De herstelopdracht en de afspraken over het herstelonderzoek maken deel uit van het rapport12.

  • 2. Als een kwaliteitsgebied voldoende is, maar een standaard binnen het gebied is onvoldoende, dan krijgt het bestuur opdracht tot herstel. We vertrouwen er op dat het bestuur de tekortkoming binnen de afgesproken termijn herstelt. We doen in principe geen herstelonderzoek. Deze afspraak wordt vastgelegd in het rapport.

  • 3. Als een standaard voldoende is, maar er is niet aan alle wettelijke eisen voldaan (zie 4.7.1) dan benoemen we de tekortkoming – met de handhaving van het oordeel voldoende – in het rapport. Het bestuur draagt er zorg voor dat herstel zo snel mogelijk plaatsvindt. In een dergelijke situatie nemen we in principe geen herstelopdracht op in het rapport en er volgt ook geen herstelonderzoek.

De herstelopdracht zoals bedoeld onder 1 en 2 omvat de formulering van de wettelijke tekortkoming en de termijn waarbinnen herstel moet zijn gerealiseerd. Dit wordt vastgelegd in het rapport. De mate waarin wij directief optreden bij het bepalen van de herstelopdracht is mede afhankelijk van de ernst en omvang van de tekortkomingen en de omgevingsfactoren die op het niet naleven van invloed zijn.

Afhankelijk van ons oordeel over de kwaliteitszorg van het bestuur voeren wij zelf het herstelonderzoek uit of laten we dit over aan het bestuur. Het kan zijn dat wij op afstand volgen of het bestuur adequaat bijstuurt, het kan ook dat wij zelf intensief en actief monitoren op de noodzakelijke verbeteringen.

Op verzoek van het bestuur kan een herstelonderzoek eerder worden uitgevoerd dan afgesproken, bijvoorbeeld omdat eerder dan de gestelde termijn de verbeteringen al zijn gerealiseerd.

Het herstelonderzoek heeft tot doel te beoordelen of eerder door ons geconstateerde tekortkomingen in de naleving van de deugdelijkheidseisen door het bestuur en/of de school zijn hersteld. Het herstelonderzoek kan een volledig kwaliteitsonderzoek zijn, of een verificatie van de informatie die we van het bestuur hebben gekregen. We leggen onze bevindingen vast in een rapport of brief van bevindingen conform artikel 20 en 21 van de WOT.

9.2.2. Herstel financieel beheer

Als er op het gebied van financieel beheer sprake is van risico’s ten aanzien van de continuïteit of van niet naleven van wettelijke vereisten, dan leggen we vast welke maatregelen het bestuur moet treffen voor de verbetering van de financiële positie of de financiële beheersing. Als er sprake is van het oordeel onvoldoende op financieel beheer, dan spreken we van aangepast financieel toezicht. De interventie is er op gericht dat de risico’s of tekorten binnen een beperkte periode zijn opgeheven. Doorgaans moet dit binnen twee jaar het geval zijn. We leggen vast op welke wijze en op welk moment het bestuur ons informatie levert. We maken daarbij gebruik van nadere richtlijnen voor de stappen bij het aangepast financieel toezicht. Het bestuur wordt geïnformeerd over het escalatietraject als herstel niet binnen de gestelde termijn is gerealiseerd.

Als herstel van naleving niet binnen de afgesproken termijn plaatsvindt en/of het bestuur niet bij machte blijkt om het herstel te realiseren dan kunnen we besluiten tot versnelling van het vierjaarlijks onderzoek. Een andere mogelijkheid is dat we de aard van de interventie(s) verzwaren. We noemen dit escalatie.

9.3. Escalatie bij voortduren niet naleving

Indien er vertraging in het herstel optreedt, waardoor leerlingen (te lang) onderwijs van onvoldoende kwaliteit krijgen of de risico’s ten aanzien van kwaliteitszorg of financieel beheer niet verminderen, dan volgt escalatie van het toezicht. Dit heeft tot doel te bewerkstelligen dat het bestuur alsnog en zo snel mogelijk de tekortkoming(en) herstelt. We maken daarbij gebruik van interventies die de druk op herstel doen toenemen, zoals een bestuursgesprek waarin we bijvoorbeeld prestatieafspraken vastleggen.

9.3.1. Opschorten of inhouden van de bekostiging

Indien een bestuur na een herstelopdracht niet binnen de afgesproken termijn de desbetreffende wettelijke eis naleeft, kan een bekostigingssanctie worden opgelegd. De minister heeft de bevoegdheid om de bekostiging geheel of gedeeltelijk op te schorten of in te houden (art. 164, WPO), en deze bevoegdheid is aan de inspectie gemandateerd tot aan vijftien procent van de bekostiging. De manier waarop de minister en de inspectie met deze bevoegdheid omgaan is vastgelegd in de Beleidsregel financiële sancties bij bekostigde onderwijsinstellingen.

Voorafgaand aan een besluit tot opschorting of inhouding van de bekostiging wordt het bestuur van dit voornemen in kennis gesteld, en gevraagd een zienswijze te geven. Deze zienswijze wordt meegewogen in het uiteindelijke besluit.

9.3.2. Onderzoek bestuurlijk handelen

Als we bij besturen ernstige tekortkomingen hebben vastgesteld op het gebied van de kwaliteitszorg en/of de financiën, en het bestuur heeft deze niet binnen de afgesproken termijn hersteld dan kunnen we een onderzoek doen naar het bestuurlijk handelen. Het functioneren van het intern toezicht en de medezeggenschap maakt veelal deel uit van het onderzoek.

Een onderzoek bestuurlijk handelen kan leiden tot afspraken met het bestuur teneinde alsnog herstel te realiseren, tot een bekostigingssanctie (par. 9.3.1) of tot een voordracht bij de minister met een advies over de sancties die de minister kan treffen op basis van de wet. De minister kan op basis van de voordracht een aanwijzing geven of tot opschorting of inhouding van de bekostiging overgaan.

9.3.3. Escalatieteam ministerie en inspectie

In uitzonderlijke gevallen kan een situatie ontstaan, waarin de interventiemogelijkheden van de inspectie zijn uitgeput en waarin de inspectie er geen vertrouwen in heeft dat het bestuur er in zal slagen om de afspraken ten aanzien van de noodzakelijke verbeteringen binnen een redelijke termijn na te komen. Dit kan het geval zijn bij een combinatie van aanhoudende risico’s ten aanzien van de kwaliteit in combinatie met risico’s ten aanzien van het financieel beheer. Zo’n situatie kan zich ook voordoen naar aanleiding van een zeer ernstig incident. Het ministerie en de inspectie vormen dan samen een escalatieteam en maken afspraken over de te volgen lijn en ieders rol daarin. De samenwerking is er op gericht de best passende oplossing voor het probleem te arrangeren, zodat de voorwaarden voor kwaliteit van het onderwijs en/of het financieel beheer worden gegarandeerd.

9.3.4. Overige sancties

Naast de hierboven genoemde sancties kan de inspectie in bijzondere gevallen ook nog andere sancties opleggen. Het gaat dan om bestuurlijke boetes op grond van de Leerplichtwet, dwangsommen op grond van de Wet normering topinkomens en terugvordering van bekostiging op grond van de Algemene wet bestuursrecht.

9.4. Toezichtplan bij zeer zwak onderwijs

Als bij een school sprake is van ‘zeer zwak onderwijs’ dan legt de inspectie het betreffende bestuur een herstelopdracht op. De inspectie stelt een toezichtplan op dat sturend is voor het verdere verloop van het toezicht. Er mag niet langer dan een jaar sprake zijn van zeer zwak onderwijs. Het herstelonderzoek vanwege zeer zwak onderwijs wordt altijd uitgevoerd door de inspectie. Als het herstelonderzoek uitwijst dat de kwaliteit niet is verbeterd, melden we de school bij de minister. Deze kan besluiten de school te sluiten c.q. de bekostiging te beëindigen. De inspectie adviseert de minister over de maatregelen die genomen moeten worden.

Voor de categorie zeer zwakke scholen geldt een aantal aanvullende interventies. Deze hebben tot doel belanghebbenden rond de school actief over het oordeel ‘zeer zwak onderwijs’ te informeren (art. 4, vierde lid, WOT). Dit betekent dat wij in de eerste plaats de minister over het oordeel ‘zeer zwak’ informeren en dat de school op onze website als zodanig wordt vermeld. Daarnaast dient het bestuur van de school (omdat het funderend onderwijs betreft) de ouders te informeren over het inspectierapport op basis van een door de inspectie opgesteld samenvattend rapport (art. 45a, WPO). Tot slot informeren we de betreffende gemeente aan de hand van het inspectierapport.

9.5. Verbeteren boven basiskwaliteit

Als een school voldoet aan basiskwaliteit houdt onze rol niet op. Naast onze waarborgfunctie willen we besturen en scholen stimuleren hun kwaliteitsdoelen hoger te formuleren dan basiskwaliteit. In onze onderzoeken voeren we daarom de dialoog over de eigen doelen en ambities die het bestuur zichzelf stelt en hoe deze worden gerealiseerd. Ook kunnen we tijdens het vierjaarlijks onderzoek op verzoek van besturen een onderzoek doen naar scholen die het volgens het bestuur goed doen. Onze bevindingen zijn er dan op gericht om het bestuur en zijn scholen feedback te geven op de kwaliteit die zij al dan niet laten zien. Op deze wijze werken inspectie, besturen en scholen samen aan de verdere ontwikkeling van de kwaliteitscultuur.

10. Stelseltoezicht

Toezicht op de kwaliteit van het onderwijs richt zich naast het toezicht besturen en hun scholen ook op het stelsel als geheel. In de eerste negen hoofdstukken van dit onderzoekskader hebben we beschreven hoe we de kwaliteit van individuele besturen en hun scholen beoordelen. In dit hoofdstuk beschrijven we het stelseltoezicht zoals we dat voor de sectoren po, vo, (v)so en mbo vormgeven.

10.1. Versterking relatie toezicht op instellingen en stelseltoezicht

Onder stelselkwaliteit verstaan we de mate waarin het stelsel van scholen, opleidingen en besturen erin slaagt de kernfuncties van onderwijs – kwalificatie, socialisatie en selectie/allocatie – met succes én in evenwicht te realiseren. Onze periodieke onderzoeken bij scholen, opleidingen en besturen geven daarvan een aardig beeld, maar stelselkwaliteit is niet een optelsom van de oordelen en kwaliteitsbeelden die we met het instellingstoezicht verkrijgen. Daar is meer voor nodig.

Met het waarderingskader doen we uitspraken over de kwaliteit van scholen, opleidingen en besturen op basis van de (selectie van) standaarden. Dit kwaliteitsbeeld is niet alles omvattend. Ouders, leerlingen, docenten, schoolleiders en bestuurders ervaren soms knelpunten die relevant zijn voor (het ontbreken van) onderwijskwaliteit, maar waarvoor andere partijen nodig zijn om tot verbetering of een oplossing te komen. Zo kan vigerend overheidsbeleid tot ongewenste effecten leiden, wordt nieuw beleid om diverse redenen moeizaam geïmplementeerd, of nemen niet alle partijen hun verantwoordelijkheid om gezamenlijk aan de gewenste oplossing bij te dragen. Inspecteurs krijgen dergelijke signalen en voorbeelden bij hun schoolonderzoeken aangereikt; vaak reiken deze onderwerpen verder dan de onderzoeksvraag van het onderzoek bij die ene school. We willen deze stelselinformatie beter benutten en als toezichthouder nadrukkelijk een rol vervullen bij het agenderen van knelpunten op stelselniveau. Daarvoor is het nodig dat we ons continu een beeld vormen van de knelpunten die zich schooloverstijgend voordoen. We richten het stelseltoezicht daarop vervolgens in.

We kunnen met ons toezicht bovendien meer effect scoren als we de relatie tussen het toezicht op individuele scholen en instellingen en het stelseltoezicht versterken. We richten het stelseltoezicht zodanig in dat we enerzijds de (gestandaardiseerde en niet-gestandaardiseerde) informatie die we op school- en instellingniveau verkrijgen benutten voor de keuze van stelselonderzoeken. Anderzijds richten we onze instellingsonderzoeken proportioneel in mede op basis van breed verkregen stelselinformatie. We doen dit op hoofdlijnen waar het goed gaat en verdiepend waar het nodig blijkt.

We selecteren jaarlijks onderwerpen die herkenbaar zijn in het onderwijsveld. Afhankelijk van de aard van de problematiek en de oplossingsrichting communiceren we met relevante partijen over de uitkomsten en dringen we aan op een oplossing van het probleem.

Samenvattend richten we ons met het stelseltoezicht op stelselproblemen, waarvoor de oplossing het niveau van individuele schoolbesturen overstijgt. We treden daarbij stimulerend, agenderend en activerend op.

10.2. Stelselmonitoring

We volgen permanent de belangrijkste kenmerken van het onderwijsstelsel. Dat doen we op verschillende onderdelen. Naast de drie kernfuncties – kwalificatie, socialisatie en selectie/allocatie – doen we dit ook op aspecten van voorwaarden en doelmatigheid, zoals beschikbaarheid en besteding van financiële middelen, bestuurlijk handelen en kwaliteitszorg, personeelsbeleid en faciliteiten.

Om tot een beeld van het stelsel als geheel te komen, brengen we in kaart hoe het er voor staat, per sector maar ook voor het stelsel. We maken daarbij gebruik van de jaarlijkse prestatieanalyse van besturen, scholen en opleidingen (par. 6.1). Daarnaast hanteren we diverse bronnen zoals informatie uit gesprekken bij instellingonderzoeken, informatie uit toezichtteams, signalen die bij de inspectie binnen komen, kennis uit externe (wetenschappelijke) onderzoeken, berichten in de media, bestuurlijke overleggen, informatie van toezichthouders op verwante domeinen. We maken ook gebruik van informatie die door anderen verzameld is, zoals inschrijvingen en stroomgegevens van leerlingen, financiële gegevens en demografische gegevens.

De resultaten van de monitoring geven inzicht in ontwikkelingen in het onderwijs en mogelijke tekortkomingen in het stelsel. Dit wordt jaarlijks intern en met externe belanghebbenden besproken. De belangrijkste trends, opvallende ontwikkelingen en tekortkomingen beschrijven we in De Staat van het Onderwijs. Ook tussendoor publiceren we onderzoeksresultaten en organiseren we themabijeenkomsten.

10.3. Themakeuze en werkwijze

Op basis van de stelselmonitoring kiezen we jaarlijks enkele thema’s. Prioritering vindt plaats aan de hand van criteria die verband houden met nut en noodzaak van een verdere verkenning en de rol die de inspectie daarbij betekenisvol kan vervullen (stimulerend, agenderend, activerend). We kijken wat de beste manier is om een bepaald thema onder de aandacht te brengen: met een thematisch onderzoek, door het organiseren van expertbijeenkomsten of symposia of bijvoorbeeld door informatiedeling via een webinar of e-magazine. Een thema kan sectorspecifiek zijn of meerdere sectoren omvatten en de selectie van thema’s wordt vastgelegd in ons jaarwerkplan.

Als een themaonderzoek wordt uitgevoerd, dan koppelen we dit bij voorkeur aan het vierjaarlijks onderzoek naar besturen en hun scholen. Daarmee houden we de toezichtlast zo beperkt mogelijk.

Bij het vierjaarlijks onderzoek bij besturen en scholen kiezen we jaarlijks een tot drie standaarden die altijd bij elk (verificatie)onderzoek bij twee of meer van de sectoren po, vo (v)so, mbo worden beoordeeld. Op deze manier ontstaat een representatief beeld op stelselniveau. Daarnaast kan iedere sector een of meer sectorspecifieke standaarden aanwijzen die in een bepaalde periode bij alle onderzoeken binnen de betreffende sector worden beoordeeld. De keuze voor de ‘stelselstandaarden’ wordt altijd gebaseerd op de analyse van de stelselmonitor. Deze analyse kan er tevens toe leiden dat een of meer standaarden uit het waarderingskader op voorhand niet worden onderzocht bij het instellingstoezicht omdat de analyse daar geen aanleiding toe geeft.

Als voorbeeld noemen we didactisch handelen. We willen de kwaliteit op deze standaard in alle sectoren onderzoeken. Dit komt dan aan de orde in alle vierjaarlijkse onderzoeken. Er wordt een representatief beeld opgesteld per sector.

Zo geldt dit ook voor sectorspecifieke thema’s, zoals de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming in het mbo of de samenwerking van besturen in po, vo en (v)so in het kader van passend onderwijs.

Op basis van de keuzes in ons jaarwerkplan informeren we besturen bij het vierjaarlijks onderzoek over de zogenoemde ‘stelselstandaarden’ die we onderzoeken. We nemen dit ook op in het onderzoeksplan dat we bij een vierjaarlijks onderzoek opstellen (zie par. 7.2.3)

De resultaten van het (aan het vierjaarlijks onderzoek gekoppeld) themaonderzoek worden opgenomen in De Staat van het Onderwijs (zie par. 8.5) en worden niet separaat in de rapporten van de vierjaarlijkse onderzoeken vermeld. Het bestuur wordt hier apart over geïnformeerd.

Een thematisch onderzoek kan niet altijd gekoppeld worden aan het vierjaarlijks onderzoek naar besturen en hun scholen. De aard van het vraagstuk bepaalt of een koppeling met het vierjaarlijks onderzoek mogelijk is.

Een urgent stelselprobleem kan leiden tot voorrang op de onderzoeksagenda.

11. Specifieke toepassingen van het onderzoekskader

In dit hoofdstuk worden enkele bijzondere toezichtsituaties beschreven waarvoor het waarderingskader en/of de werkwijze afwijkt van het onderzoekskader, zoals dat hiervoor is beschreven. De reden om af te wijken is omdat voor specifieke doelgroepen afwijkende wet- en regelgeving van toepassing is. Voor enkele doelgroepen wordt komende jaren toegewerkt naar een betere aansluiting bij het onderzoekskader. Het tijdpad daarvoor is per situatie aangegeven.

Achtereenvolgens worden de volgende toezichtsituaties beschreven: speciaal basisonderwijs, voorzieningen voor nieuwkomers, samenwerkingsverbanden passend onderwijs, voorscholen/vve, en onderwijs in Caribisch Nederland.

Het toezicht op het niet-bekostigd onderwijs en op Nederlands onderwijs in het buitenland is in separate onderzoekskaders opgenomen.

11.1. Speciaal Basisonderwijs

Het speciaal basisonderwijs (sbo) valt onder de WPO. De doelgroep leerlingen is echter een andere dan van een reguliere basisschool. In het sbo hebben alle leerlingen extra ondersteuningsbehoeften en een toelaatbaarheidsverklaring voor het sbo. In het ontwikkelingsperspectief staat per leerling beschreven welk (eind)perspectief nagestreefd wordt en op welke wijze het onderwijs aangepast wordt om dit doel te bereiken. Om tegemoet te kunnen komen aan de specifieke onderwijsbehoeften van de leerlingen werken de leraren vanuit specifieke orthodidactische en orthopedagogische principes. Voor de leraren en leerlingen is daarnaast meer ondersteuning beschikbaar.

De aanpassingen in het toezicht op sbo betreffen met name enkele standaarden in het waarderingskader en de normering; de werkwijze van het onderzoek wijkt niet af van de beschrijving in hoofdstuk 4 t/m 9.

11.1.1. Aanpassing waarderingskader

De aanpassingen in het waarderingskader betreffen de standaarden Aanbod, Zicht op ontwikkeling, Extra ondersteuning en Resultaten.

  • De standaard Aanbod is aangepast aan de verplichtingen voor het aanbod op het sbo.

  • Het bieden van extra ondersteuning is een kerntaak van het sbo. De inhoud van de standaard (Extra) Ondersteuning is daarom samengevoegd met de standaard Zicht op ontwikkeling. Deze sbo-standaard noemen we Zicht op ontwikkeling en begeleiding. Hierin komt het volgen van de leerlingen vanuit ontwikkelingsperspectieven, het plannende aanbod en het bereiken van gestelde doelen samen.

  • Voor de leerresultaten van leerlingen in het sbo zijn geen normen vastgesteld. De leerresultaten worden daarom getoetst aan de doelen of normen die de school zelf heeft gesteld. De bevindingen wegen niet mee in het eindoordeel over de school.

Bijlage 1 bevat het volledige waarderingskader sbo en de normering.

11.1.2. Werkwijze

De werkwijze van het toezicht op sbo-scholen is zoals beschreven in hoofdstuk 4 t/m 9.

11.2. Onderwijs aan nieuwkomers

In het basisonderwijs onderscheiden we vier typen onderwijsvoorzieningen voor nieuwkomers. De indeling is gebaseerd op de organisatie van het onderwijs.

Type 1: scholen verbonden aan asielzoekerscentra en noodopvanglocaties (azc-scholen);

Type 2: scholen die uitsluitend onderwijs verzorgen aan nieuwkomers én basisscholen met drie of

meer nieuwkomersklassen;

Type 3: basisscholen met één of twee klassen voor nieuwkomers;

Type 4: basisscholen waar de nieuwkomers zijn geïntegreerd in reguliere klassen.

Type 1 en 2

Het eersteopvangonderwijs is bedoeld voor leerlingen die de Nederlandse taal niet of nauwelijks spreken. Na één tot anderhalf jaar stromen zij veelal door naar het reguliere onderwijs. Daarnaast zijn er voorzieningen waar kinderen van asielzoekers een langere periode verblijven, in afwachting van de verblijfsstatus dan wel de uitzetting. De aard van deze doelgroep brengt met zich mee dat enkele standaarden uit het waarderingskader niet van toepassing zijn of op een specifieke manier moeten worden geïnterpreteerd.

Type 3 en 4

Dit zijn scholen die één of twee klassen hebben voor eersteopvangonderwijs aan nieuwkomers (type 3) of waar nieuwkomers geïntegreerd deelnemen in reguliere klassen (type 4). Voor type 3 gebruiken we de reguliere werkwijze met het waarderingskader zoals in bijlage 2 is weergegeven. Voor type 4 gebruiken we de reguliere werkwijze en het reguliere waarderingskader.

11.2.1. Aanpassing waarderingskader

Voor voorzieningen van het type 1 en 2 zijn de volgende aanpassingen gedaan in het waarderingskader.

  • De standaarden Aanbod en Didactisch handelen zijn aangepast, omdat het hier een specifiek(er) (taal)aanbod en specifiek didactisch handelen voor nieuwkomers betreft.

  • De standaard Zicht op ontwikkeling en begeleiding omvat ook de extra ondersteuning aan de leerlingen die dat nodig hebben. De standaard Extra ondersteuning vervalt als aparte standaard.

  • Voor de standaard Resultaten zijn geen normen, maar wordt gekeken naar de eigen streefdoelen en normen van de nieuwkomersvoorziening.

  • De standaard Vervolgsucces is niet van toepassing voor het onderwijs aan nieuwkomers.

  • De standaarden Samenwerking, Kwaliteitszorg en Verantwoording en dialoog zijn toegespitst op de situatie voor nieuwkomers.

In bijlage 2 is het waarderingskader voor onderwijs aan nieuwkomers en de normering opgenomen.In alle gevallen kan voor het woord ‘school’ ook het woord ‘voorziening’ worden gelezen.

Voor het type 3 en 4 geldt het reguliere waarderingskader (hoofdstuk 3). We maken in voorkomende situaties gebruik van de inhoudelijke aanpassingen van het waarderingskader voor type 1 en 2. We betrekken dan de kwaliteit van het onderwijs aan nieuwkomers bij de standaard Zicht op ontwikkeling en begeleiding of de standaard (Extra) ondersteuning.

11.2.2. Werkwijze

Jaarlijks vindt voor alle typen voorzieningen voor nieuwkomers een prestatieanalyse plaats. De werkwijze is verder zoals beschreven in hoofdstuk 4 t/m 9.

11.3. Samenwerkingsverbanden passend onderwijs

Samenwerkingsverbanden moeten zorgen voor een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen. Leerlingen kunnen dan een ononderbroken ontwikkelingsproces doormaken en leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben krijgen een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs. Dit is een voorwaarde voor het kunnen waarmaken van de zorgplicht door de schoolbesturen en daarmee voor het succes van passend onderwijs. Hierop houden we toezicht.

Er is sprake van een sterke wederzijdse afhankelijkheid tussen schoolbesturen en het samenwerkingsverband en tussen schoolbesturen onderling. Het beleid van het samenwerkingsverband over de organisatie en bekostiging van de extra ondersteuning grijpt in op de kwaliteit van de scholen. Het samenwerkingsverband op zijn beurt is afhankelijk van de prestaties van de scholen waar het de realisatie van extra ondersteuning betreft. Deze wederzijdse afhankelijkheid betrekken we in de uitvoering van het toezicht op de samenwerkingsverbanden. Dit doen we door het toezicht op de samenwerkingsverbanden te verbinden met de onderwijspraktijk en het scholentoezicht. De werkwijze zoals beschreven in dit onderzoekskader geldt ook voor het toezicht op de samenwerkingsverbanden. Bij het toezicht op de samenwerkingsverbanden maken we gebruik van een afzonderlijk waarderingskader (Bijlage 3).

Het toezicht moet inzicht geven in de mate waarin samenwerkingsverbanden erin slagen hun taak te vervullen. De werkwijze bij de expertanalyse wijkt in lichte mate af omdat we hierbij ook de belanghebbenden bij het samenwerkingsverband raadplegen.

11.3.1. Toezicht op orthopedagogische-didactische centra

Soms lopen leerlingen tijdelijk vast in het reguliere onderwijs. Deze leerlingen kunnen kortdurend intensieve ondersteuning op een tussenvoorziening (opdc) krijgen. De leerling blijft ingeschreven op de reguliere school en de school is daarmee verantwoordelijk voor de effectiviteit van het onderwijs aan de leerling op het opdc. Daarmee blijft die school tevens verantwoordelijk voor de resultaten die de leerling behaalt.

De kwaliteit van het onderwijs op een opdc valt onder verantwoordelijkheid van het samenwerkingsverband waartoe het opdc behoort. In het ondersteuningsplan staat welke leerlingen in aanmerking kunnen komen voor het volgen van (een deel van) het onderwijsprogramma op een opdc. Het toezicht richt zich op de beoordeling van de onderwijskwaliteit van het opdc. Daarvoor wordt het waarderingskader voor po/vo gebruikt. De resultaten van leerlingen in een opdc (standaard OR1) tellen mee bij de school waar zij staan ingeschreven en niet op het opdc. Voor de beoordeling van de kwaliteit van het opdc geldt de beslisregel voor scholen waar de resultaten niet van te beoordelen zijn (zie par. 4.5.1.)

11.4. Kinderopvang en voor- en vroegschoolse educatie

De inspectie van het onderwijs houdt toezicht op de kinderopvang en op voor- en vroegschoolse educatie (vve). Daarnaast houdt de inspectie interbestuurlijk toezicht op de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten in het kader van de wet- en regelgeving kinderopvang en peuterspeelzalen.

Het wettelijke kader voor het toezicht wordt gevormd door de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko), de Regeling Wet Kinderopvang, de Gemeentewet, de WPO, de WOT en het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie.

De wijziging van de WOT en WPO per 1 augustus 2017 hebben gevolgen voor het toezicht op kinderopang, peuterspeelzalen en vve. Op beide niveaus van toezicht (gemeenten en locaties) zien we aanleiding om aanpassingen te doen in het toezicht. Het streven is te komen tot een meer geintegreerde uitvoering van het inspectietoezicht op de gemeenten. Ook streeft de inspectie bij het locatietoezicht naar effectieve en efficiënte samenwerking met gemeenten en de Gemeentelijke gezondheidsdient (GGD)13. De inspectie zal de mogelijkheden voor meer samenwerking en afstemming verkennen samen met de relevante partijen.

De waarderingskaders zijn opgenomen in bijlage 4 (Voor- en vroegschoolse educatie op gemeentelijk niveau) en bijlage 5 (Voorschoolse educatie).

Hieronder beschrijven we de werkwijze van het toezicht op de kinderopvang en peuterspeelzalen op gemeentelijk niveau (par. 11.4.1) en daarna het toezicht op de voor- en vroegschoolse educatie (par. 11.4.2).

11.4.1. Toezicht op kinderopvang en peuterspeelzalen op gemeentelijk niveau

Bij het toezicht op de gemeentelijk niveau gaan we als volgt te werk. We analyseren diverse informatiebronnen, zoals jaarverslagen van gemeenten, regio-overleggen met vooral gemeenten en GGD’en, bestuurlijke overleggen, congressen, overleggen met stakeholders en binnenkomende signalen. Op basis hiervan richten we het onderzoek in. Het kan gaan om individueel gemeentelijk toezicht, maar bijvoorbeeld ook om thema-onderzoeken, presentaties in regio-overleggen en workshops.

Daarnaast brengenn we jaarlijks het Landelijk Rapport gemeentelijk toezicht en handhaving kinderopvang uit. Dit rapport geeft landelijk een beeld over de uitvoering van de aan de gemeenten en de GGD-en opgedragen taken.

Gemeentelijke taken in dit kader zijn een juiste en actuele uitvoering van het landelijk register kinderopvang en peuterspeelzalen (hierin zijn alle locaties kinderopvang en peuterspeelzalen van de gemeente in opgenomen), tijdigheid afhandeling aanvragen, uitvoering inspecties (in opdracht van gemeenten door de GGD) en handhaving op geconstateerde tekortkomingen. Het Toezichtkader en het Waarderingskader kinderopvang is in februari 2014 gepubliceerd op de website van de inspectie.

Op individueel gemeentelijk niveau houden we risicogestuurd toezicht. Bij vermoeden van risico(‘s) doen we onderzoek bij gemeenten. Als de risico’s beperkt zijn verifieren we telefonisch de aard en omvang van de risico’s zodat we kunnen vaststellen of de uitvoering op orde is of dat deze zo snel mogelijk op orde gebracht moet worden.

Als we een onderzoek doen bij gemeenten dan publiceren we het onderzoeksrapport op onze website. Indien de kwaliteit van de uitvoering van de gemeente achterblijft worden er verbeterafspraken gemaakt om de uitvoering op orde te brengen.

De inspectie publiceert de statussen van gemeenten op haar website. Indien de gemeente nader is onderzocht, wordt het onderzoeksrapport tevens gepubliceerd. De inspectie hanteert drie statussen, te weten:

Status A: De gemeente leeft haar wettelijke taken na;

Status B: De gemeente leeft haar taken onvoldoende na en werkt mee aan verbetering;

Status C: De gemeente leeft haar wettelijke taken niet of onvoldoende na en werkt niet of onvoldoende mee met de inspectie aan de verbetering hiervan.

11.4.2. Toezicht op voor- en vroegschoolse educatie

De inspectie houdt toezicht op de kwaliteit van de vve in voor- en vroegscholen en op de wijze waarop de gemeenten de verplichtingen aangaande het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid (goab) nakomen. Voor- en vroegschoolse educatie (vve) richt zich op peuters en kleuters met een (risico op) taalachterstand. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de sociaal-emotionele, cognitieve en motorische ontwikkeling van kinderen. Het verschil in wetgeving tussen voor- en vroegschoolse educatie heeft gevolgen voor het toezicht. We beschrijven dat in deze paragraaf.

Gemeenten

We gaan na of er ten minste jaarlijks overleg is tussen de gemeente, de houders en de schoolbesturen en of er afspraken zijn gemaakt over: wie de doelgroepkinderen zijn voor voorschoolse educatie, de toeleiding, de doorlopende leerlijn en de resultaten van de vroegschoolse educatie. Dit kan via een vragenlijst of contact met de gemeente. De uitkomsten van de analyses kunnen leiden tot een onderzoek op gemeenteniveau of bijvoorbeeld een gesprek. Hierbij kan de inspectie ook veranderingen in het gemeentelijke vve-beleid opnemen in het onderzoek. Dat kan gaan om niet-wettelijke aspecten van kwaliteit zoals ouderbeleid en interne kwaliteitszorg en is bedoeld om de gemeentelijke context van vve op de locaties in beeld te brengen. Het onderzoek op gemeenteniveau leidt tot een rapport dat, na hoor en wederhoor, openbaar wordt op grond van artikel 8 van de Wet Openbaarheid Bestuur.

Voor het stelselonderzoek doen we een steekproef bij gemeenten. Hiermee brengen we op landelijk niveau de ontwikkelingen in het gemeentelijke vve-beleid in beeld.

Bij het toezicht op vve in oab-gemeenten gebruiken we het waarderingskader toezicht op gemeenten in bijlage 4.

Vervolgtoezicht gemeente

Indien de gemeente niet voldoet aan de wettelijke eisen dan dient dat zo snel mogelijk hersteld te worden. We voeren daartoe gesprekken met gemeenten en, indien van toepassing, schoolbesturen en/of houders. Uiteindelijk kan de inspectie het dossier overdragen aan de minister van OCW. De minister kan besluiten tot indeplaatsstelling.

Voorschoolse educatie op de voorschoollocaties

We houden signaalgestuurd toezicht op de kwaliteit van voorschoolse educatie op locaties met gesubsidieerde voorschoolse educatie in alle oab-gemeenten. Signalen kunnen leiden tot een onderzoek of bijvoorbeeld een gesprek met de houder van de voorschoolse voorziening.

Aanleidingen voor een onderzoek op een locatie met voorschoolse educatie kunnen onder andere zijn:

  • Signalen van de GGD over tekortkomingen in de basisvoorwaarden voorschoolse educatie en de pedagogische praktijk.

  • Signalen van de basisscholen over het ontbreken van voldoende kwaliteit van de voorschoolse educatie. Vanwege het belang van een doorgaande lijn kan de inspectie bij kwaliteitstekorten in de groepen 1 en 2 van basisscholen besluiten tot een onderzoek op de voorschoolse locatie(s) waar de school mee samenwerkt.

  • Signalen van anderen, zoals de gemeente, houders en ouders.

  • Een herbeoordeling.

  • Nieuwe locaties met voorschoolse educatie.

  • Een steekproef voor het stelselonderzoek. Hiermee brengen we de ontwikkelingen in de kwaliteit van voorschoolse educatie in beeld.

Zowel de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) als de Inspectie van het Onderwijs houden toezicht op voorschoolse educatie. Het (jaarlijkse) toezicht op de basisvoorwaarden voorschoolse educatie, zoals beschreven in het gelijknamige Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie (hierna: het besluit), vindt plaats door de GGD. Zie voor de basisvoorwaarden het waarderingskader VE in bijlage 5.

De GGD beoordeelt of locaties aan de eisen van het besluit voldoen. In sommige gemeenten kijkt de GGD ook meer inhoudelijk naar de kwaliteit van de educatie. Het veldinstrument observatie pedagogische praktijk dat de GGD hanteert, is te vinden op de website van de rijksoverheid.

In de (WOT art. 15i) staat beschreven dat de inspectie op de locaties met gesubsidieerde voorschoolse educatie onderzoek kan verrichten naar:

  • De basisvoorwaarden voor voorschoolse educatie.

  • Het informeren van ouders en ouderbetrokkenheid.

  • De kwaliteit van de educatie.

  • Ontwikkeling, zorg en begeleiding van de kinderen.

  • Kwaliteitszorg.

  • De doorgaande lijn tussen voor- en vroegschoolse educatie.

Een onderzoek op locatieniveau leidt tot een rapport dat, na hoor en wederhoor, openbaar wordt op grond van de WOT (zie par. 8.3). We sturen een afschrift van het rapport aan de gemeente.

Het waarderingskader voor voorschoolse educatie is te vinden in bijlage 5.

Vroegschoolse educatie op de basisscholen

Op scholen met veel doelgroepkinderen en gewichtenleerlingen houden we toezicht op de kwaliteit van het onderwijs, waaronder de kwaliteit van vroegschoolse educatie in de groepen 1 en 2. Ook hier kunnen signalen leiden tot een onderzoek of tot een andere actie, bijvoorbeeld een gesprek met het schoolbestuur.

Aanleiding voor een onderzoek op een basisschool, inclusief de vroegschoolse educatie, kan zijn:

  • Risico’s in de kwaliteit van het onderwijs, waaronder de kwaliteit van het onderwijs aan het jonge kind.

  • Signalen van gemeenten, houders of voorscholen over het ontbreken voldoende kwaliteit van de vroegschoolse educatie.

  • Een onderzoek op verzoek bij een goede school (zie par. 5.2.4).

We gebruiken het waarderingskader PO. Afhankelijk van de situatie strekt het onderzoek op een basisschool zich alleen uit tot de vroegschoolse educatie in de groepen 1 en 2, of maakt dit onderdeel uit van een onderzoek naar de kwaliteit van het onderwijs op de gehele basisschool.

11.4.3. Naleving wet- en regelgeving voorschoolse educatie

De GGD is de primaire toezichthouder op de de uitvoering van de basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie (zie 11.4.2). De onderwijsinspectie is ook bevoegd om toezicht te houden op deze voorwaarden, maar doet dit alleen in uitzonderlijke gevallen. Het gaat daarbij om de volgende voorwaarden uit het Besluit basisvoorwaarden voorschoolse educatie.

  • De omvang (art. 2). Dit artikel gaat over voldoende vve-tijd.

  • Het aantal beroepskrachten en de groepsgrootte (art. 3). Dit artikel gaat over de beroepskracht-kindratio.

  • De kwaliteit van beroepskrachten (art. 4). Dit artikel gaat over de opleiding van de beroepskrachten en de vve-scholing.

  • Het gebruik van een voorschools educatie-programma (art. 5). Dit artikel gaat over het voorschoolse aanbod op de verschillende ontwikkelingsgebieden.

  • De kwaliteit locatie (art. 6). Dit artikel geeft aan dat de voorschools educatie plaats dient te vinden in een kindercentrum of peuterspeelzaal.

  • Het opleidingsplan (art. 4, vierde lid). Dit artikel gaat over de verplichting voor houders om jaarlijks een opleidingsplan voorschoolse educatie op te stellen.

11.5. Onderwijs in Caribisch Nederland

Sinds 10 oktober 2010 zijn Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES) bijzondere gemeenten van Nederland. De eilanden worden ook wel 'Caribisch Nederland' genoemd. We houden toezicht op het onderwijs in Caribisch Nederland (po, vo, mbo, ho, sociale kanstrajecten jongeren en expertisecentra onderwijszorg). Tevens hebben we de taak van vertrouwensinspecteur voor Caribisch Nederland.

In 2011 is de Onderwijsagenda voor Caribisch Nederland, 'Samen werken aan kwaliteit', tot stand gekomen. Het doel van de Onderwijsagenda is dat in 2016 de onderwijskwaliteit in Caribisch Nederland op een naar Nederlandse en Caribische maatstaven aanvaardbaar niveau is. Anders gezegd: het onderwijs dient op alle scholen in 2016 voldoende basiskwaliteit te hebben. Op basis van de Onderwijsagenda heeft de inspectie de kenmerken van basiskwaliteit beschreven. Alle scholen hebben verbeterplannen opgesteld met activiteiten om de basiskwaliteit te bereiken.

Vervolgens is in 2014 gekeken welke voortgang is geboekt. De inspectie concludeert in het rapport ‘Onderwijsverbetering Caribisch Nederland’ dat ‘ondanks de vele inspanningen die de afgelopen jaren zijn gedaan en de verbetering van het onderwijs die daardoor is gerealiseerd, het onzeker is of de scholen en instellingen in Caribisch Nederland in augustus 2016 zullen voldoen aan basiskwaliteit.’ [Daarom zijn in de loop van 2016 nieuwe afspraken gemaakt om er voor te zorgen dat alle scholen voldoen aan de basiskwaliteit].

De hierna beschreven werkwijze is van toepassing voor scholen die de basiskwaliteit op orde hebben op 1 augustus 2017 of daarna voor de eerste keer de basiskwaliteit bereiken. Voor scholen in het po, vo en mbo waar dit nog niet het geval is, blijven de kaders over het bereiken van de basiskwaliteit geldig tot 1 januari 2019.14 Daarna is voor alle scholen de werkwijze en het waarderingskader zoals hierna beschreven van toepassing.

11.5.1. Aanpassing waarderingskader

De basis voor het waarderingskader voor het onderwijs in Caribisch Nederland is gelijk aan het waarderingskader zoals beschreven in hoofdstuk 3. De standaarden zijn aangepast op basis van de wetgeving die voor Caribisch Nederland geldt (WPO BES15, WVO BES en WEB BES) en er zijn aanpassingen gemaakt om het waarderingskader beter aan te laten sluiten bij de context. Mbo-opleidingen in Caribisch Nederland worden verzorgd door scholengemeenschappen in de zin van de WVO BES. Dit betekent dat het bestuur van deze scholengemeenschappen zowel met het waarderingskader van vo als van mbo van doen heeft. Ook zijn er enkele onderdelen die voor Caribisch Nederland niet van toepassing zijn, bijvoorbeeld omdat er geen scholen voor speciaal onderwijs of samenwerkingsverbanden passend onderwijs zijn in Caribisch Nederland.

Een andere bijzonderheid is dat nog niet alle artikelen van de WPO BES, WVO BES en WEB BES in werking zijn getreden. Daarom zijn sommige standaarden nu nog voorzien van eigen aspecten van kwaliteit, die gebaseerd zijn op wetgeving die in de toekomst alsnog in werking zal treden. Vanaf het moment van inwerkingtreding gelden deze onderdelen als deugdelijkheidseisen. Waar dit van toepassing is, is dat in het waarderingskader aangegeven. Het volledige waarderingskader is te vinden in bijlage 6.

11.5.2. Werkwijze

De hierna beschreven werkwijze is van toepassing voor scholen die de basiskwaliteit op orde hebben op 1 augustus 2017 of daarna voor de eerste keer de basiskwaliteit bereiken. Voor scholen in het po, vo en mbo waar dit nog niet het geval is, blijven de kaders over het bereiken van de basiskwaliteit geldig tot 1 januari 2019.16 Bij deze scholen houden we intensief toezicht en zij worden in elk geval jaarlijks door de inspectie bezocht. Voor het Expertisecentrum onderwijszorg (eoz) en de sociale kanstrajecten jongeren (skj) blijft de werkwijze en het waarderingskader zoals afgesproken in de documenten over basiskwaliteit.

De inspectie beoordeelt in Caribisch Nederland vooralsnog alleen op het niveau van de standaarden. Hiermee laat de inspectie zien op welke standaarden de school een onvoldoende, voldoende of goede beoordeling verdient. Op deze wijze stimuleert de inspectie de verdere schoolontwikkeling nu de basiskwaliteit is bereikt en wordt voor ouders, leerlingen en andere belanghebbenden duidelijk inzicht gegeven in eventuele verbeterpunten. Tekortkomingen op de wettelijke eisen kunnen leiden tot een onvoldoende oordeel op standaarden. Een onvoldoende oordeel op een standaard leidt tot een herstelopdracht (par. 9.2). Daarbij gelden de herstelprocedures als beschreven. Als standaarden niet zijn gebaseerd op een wettelijke eis, wordt het oordeel onvoldoende niet gegeven. In plaats daarvan geeft de inspectie bij tekortschietende kwaliteit de waardering ‘kan beter’.

Of de inspectie overgaat tot het geven van meer gedifferentieerde oordelen op schoolniveau (zeer zwak, onvoldoende, voldoende, goed) vraagt onderzoek naar de mogelijke effecten daarvan in de Caribische context. Het ligt niet voor de hand dat toe te passen in een situatie waarin de keuzevrijheid beperkt is of leerlingen zijn aangewezen op een enkele school of instelling. Des te belangrijker is dat belanghebbenden invloed kunnen uitoefenen op de gewenste schoolontwikkeling. Daarbij past dat zij op het niveau van de standaarden een goed beeld hebben van de kwaliteit van het onderwijs.

In dit stadium van de schoolontwikkeling in Caribisch Nederland worden alle scholen en besturen één keer in de twee jaar bezocht. In het tussenliggende jaar wordt met elk bestuur een bestuursgesprek gevoerd. Wanneer tijdens het meest recente onderzoek onvoldoendes op één of meerdere standaarden zijn geconstateerd, verantwoordt het bestuur tijdens dit gesprek welke verbeteringen zijn gerealiseerd. De inspectie kan daarbij een onderzoek uitvoeren om het oordeel van het bestuur te verifiëren.

Bijlage 1. Waarderingskader Speciaal basisonderwijs

In deze bijlage is het waarderingskader en de normering voor het speciaal basisonderwijs opgenomen. De toelichting op de aanpassing van het waarderingskader en/of de normering is te vinden in paragraaf 11.1.

KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN

ONDERWIJSPROCES (OP)

  • OP1 Aanbod

  • OP2 Zicht op ontwikkeling en begeleiding

  • OP3 Didactisch handelen

  • OP6 Samenwerking

  • OP8 Toetsing en afsluiting

SCHOOLKLIMAAT (SK)

  • SK1 Veiligheid

  • SK2 Pedagogisch klimaat

ONDERWIJSRESULTATEN (OR)

  • OR1 Resultaten

  • OR2 Sociale en maatschappelijke competenties

  • OR3 Vervolgsucces

KWALITEITSZORG EN AMBITIE (KA)

  • KA1 Kwaliteitszorg

  • KA2 Kwaliteitscultuur

  • KA3 Verantwoording en dialoog

FINANCIEEL BEHEER (FB)

  • FB1 Continuïteit

  • FB2 Doelmatigheid

  • FB3 Rechtmatigheid

ONDERWIJSPROCES (OP)

OP1. Aanbod

Het aanbod bereidt de leerlingen voor op vervolgonderwijs en samenleving.

Basiskwaliteit

De school biedt een breed en op de kerndoelen gebaseerd aanbod dat ook de referentieniveaus taal en rekenen omvat en dat aansluit bij het (beoogde) niveau van alle leerlingen. Wanneer de school afwijkt van de kerndoelen en referentieniveaus, wordt dit vermeld in het ontwikkelingsperpectief van de leerling.

Het onderwijs gaat ervan uit dat leerlingen opgroeien in een pluriforme samenleving. Daarom is het onderwijs gericht op het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie, en op kennis hebben van en kennismaken met verschillende achtergronden en culturen van leeftijdgenoten. Het aanbod draagt bij aan de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.

Het aanbod sluit aan op het niveau van de leerlingen bij binnenkomst van de school, wordt afgestemd op de onderwijsbehoeften die kenmerkend zijn voor de leerlingenpopulatie en bereidt hen voor op het aanbod bij de start van het vervolgonderwijs. Daartussenin verdelen de leraren de leerinhouden evenwichtig en in samenhang over de leerjaren heen.

De school legt de doelen voor het onderwijs en de opbouw van het aanbod vast in het schoolplan.

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Toekomstgericht aanbod

  • Aanbod gericht op het leren van leerstrategieën

  • Een aantrekkelijke, uitdagende leeromgeving

Toelichting wettelijke eisen

De school formuleert de doelen van het onderwijs in het schoolplan (art. 12, tweede lid, WPO).

De wet geeft aan dat de inhouden van het onderwijs zich richten op de emotionele en verstandelijke ontwikkeling, op het ontwikkelen van creativiteit, en op het verwerven van noodzakelijke kennis en van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden (art. 8, tweede, en art. 9, eerste en tweede lid, WPO). De vakgebieden en inhouden zijn vastgelegd in kerndoelen en referentieniveaus (art 9, eerste, tweede, negende en elfde lid, WPO), en omvatten ook de brede ontwikkeling en inhoud die in relatie staan tot het opgroeien in een pluriforme samenleving, het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie en het kennis hebben van en kennismaken met verschillende achtergronden en culturen van leeftijdsgenoten (art. 8, derde lid, WPO). Wanneer wordt afgeweken van de kerndoelen en referentieniveaus, wordt dit vermeld in het ontwikkelingsperspectief van de leerling (art. 40a, lid 5, WPO).

De inhouden van het onderwijsaanbod dienen te zijn afgestemd op verschillende leerbehoeften van leerlingen en worden evenwichtig en in samenhang over de leerjaren heen verdeeld (art. 8, eerste lid, WPO). Dat houdt ook in dat het onderwijs dusdanig wordt ingericht dat er structureel en herkenbaar aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden op alle gebieden waaronder rekenen en in het bijzonder in de beheersing van de Nederlandse taal (art. 8, elfde lid, WPO). De school bereidt de leerlingen voor op de start van het vervolgonderwijs (art. 2 WPO). Uit de eis van een ononderbroken voortgang in de ontwikkeling van leerlingen volgt dat de school de inhouden aan dient te bieden in een logische fasering/opbouw, opklimmend in niveaus op een wijze die past bij de leeftijd.

Het schoolplan dient de uitwerking van de wettelijke opdrachten voor de uitgangspunten, doelstellingen en inhoud te bevatten (art. 12, tweede lid, onder a, WPO). Daaronder vallen de doelen van het onderwijs en de opbouw van het aanbod.

OP2. Zicht op ontwikkeling en begeleiding

De school volgt de ontwikkeling van haar leerlingen zodanig dat zij een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen.

Basiskwaliteit

De school verzamelt vanaf binnenkomst met behulp van een leerling- en onderwijsvolgsysteem systematisch informatie over de kennis en vaardigheden van haar leerlingen. Voor de kennisgebieden taal en rekenen/wiskunde gebeurt dit met betrouwbare en valide toetsen die tevens een indicatie geven van de bereikte referentieniveaus. De school stelt bij de start van het onderwijs op basis van alle gegevens een passend ontwikkelingsperspectief voor elke leerling op dat sturing geeft aan het plannen en volgen van de ontwikkeling van de leerlingen.

Leraren vergelijken de verzamelde informatie met de verwachte ontwikkeling. Deze vergelijking maakt het mogelijk om het onderwijs af te stemmen op de specifieke onderwijsbehoeften van zowel groepen als individuele leerlingen. Wanneer leerlingen niet genoeg lijken te profiteren analyseert de school waar de ontwikkeling stagneert en wat mogelijke verklaringen hiervoor zijn. Vervolgens bepaalt zij wat er moet gebeuren om eventuele achterstanden bij leerlingen te verhelpen. De leerlingen krijgen daarmee de begeleiding die zij nodig hebben om beter het onderwijsprogramma te kunnen doorlopen. Voor leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften is er extra ondersteuning in zowel de cognitieve als de motorische als de sociale ontwikkeling. De extra ondersteuning is gericht op het realiseren van het ontwikkelingsperspectief. De school evalueert regelmatig of de extra ondersteuning voor die leerlingen het gewenste effect heeft en stelt zo nodig bij.

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Systematisch volgen van leerlingen op meerdere (ontwikkelings)gebieden

  • Systematisch volgen van de ontwikkeling van jonge kinderen

Toelichting wettelijke eisen

De school heeft de wijze waarop het onderwijs wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen, mede met behulp van het leerling- en onderwijsvolgsysteem, in het schoolplan beschreven (art. 12, vierde lid, onder a, WPO).

De wet vraagt dat de vorderingen van de leerlingen in kennis en vaardigheden door middel van een leerling- en onderwijsvolgsysteem worden gevolgd, en dat dit bij taal en rekenen/wiskunde gebeurt met genormeerde toetsen (art. 8, eerste en zesde en achtste lid, WPO). Dit waarborgt dat de school daadwerkelijk de ononderbroken ontwikkeling van leerlingen voor ogen kan hebben in het onderwijs en ook dat het onderwijs aansluit bij de verschillende leerbehoeften van leerlingen, bijvoorbeeld als uit de vorderingen blijkt dat de ontwikkeling stagneert. Bij deze laatste groep leerlingen zoekt de school naar mogelijke verklaringen voor de stagnatie, zodat het onderwijs daarop kan worden aangepast (art. 8, eerste, vierde en elfde lid, WPO). Hiervoor wordt het ontwikkelingsperspectief opgesteld, geëvalueerd (met ouders) en zo nodig aangepast (art. 40a WPO en onderliggende regelgeving).

De leraren gebruiken de informatie over de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen om het onderwijs dagelijks en op langere termijn af te stemmen op het niveau en de ontwikkeling van de kinderen, om hiaten of voorsprongen ten opzichte van de geplande ontwikkeling te signaleren en om te bepalen welke leerlingen extra ondersteuning, begeleiding of externe zorg nodig hebben (art. 40a WPO). Ze gebruiken daarbij een cyclische aanpak van evalueren, analyseren, plannen, uitvoeren en weer evalueren (art. 8, eerste en zesde lid, WPO).

OP3. Didactisch handelen

Het didactisch handelen van de leraren stelt leerlingen in staat tot leren en ontwikkelen.

Basiskwaliteit

De leraren plannen en structureren hun handelen met behulp van informatie die zij over leerlingen hebben. De leraren zorgen ervoor dat het niveau van hun lessen past bij het beoogde eindniveau van leerlingen. De aangeboden leerstof is logisch opgebouwd binnen een reeks van lessen alsook binnen één les.

De leraren creëren een leerklimaat waardoor leerlingen actief en betrokken zijn. Met geschikte opdrachten en heldere uitleg structureert de leraar het onderwijsaanbod zo dat de leerling het zich eigen kan maken. De leraren stemmen de instructies en spelbegeleiding, opdrachten en onderwijstijd af op de behoeften van groepen en individuele leerlingen. De afstemming is zowel op ondersteuning als op uitdaging gericht, afhankelijk van de behoeften van leerlingen.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Hoge verwachtingen van leerlingen

  • Feedback naar leerlingen

  • Efficiënte benutting van de onderwijstijd

Toelichting wettelijke eisen

De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan geformuleerd (art. 12, tweede en derde lid, WPO). Dit beleid is zichtbaar in het dagelijks handelen van de leraren.

De wet geeft aan dat leerlingen het aanbod zo aangeboden moeten krijgen dat dit afgestemd is op hun ontwikkelproces (art. 8, eerste lid, WPO). Voor deze ‘ononderbroken ontwikkeling’ is het nodig dat het onderwijs aansluit bij het ontwikkelingsniveau van de leerling. Daaruit vloeit voort dat voor een ononderbroken ontwikkeling de volgende voorwaarden gelden:

  • Er is sprake van een pedagogisch leerklimaat dat leren mogelijk maakt (dat houdt in: ondersteuning en uitdaging).

  • De uitleg is helder.

  • De les verloopt gestructureerd.

Ook moet de les indien nodig mogelijkheden bevatten om de afstemming van de leerstof op de leerlingen daadwerkelijk mogelijk te maken. Dit is voorwaardelijk voor betrokkenheid van leerlingen bij de les, zodat zij daadwerkelijk in staat gesteld worden tot het doorlopen van een ononderbroken ontwikkelproces. Eveneens moet het niveau van de lessen passen bij het beoogde eindniveau van de groep en de school (art. 2, WPO).

OP6. Samenwerking

De school werkt samen met relevante partners om het onderwijs voor haar leerlingen vorm te geven.

Basiskwaliteit

De school werkt samen met voorschoolse voorzieningen en voorgaande scholen door informatie over leerlingen in achterstandssituaties uit te wisselen en het onderwijs in een doorgaande leerlijn te realiseren.

Aan het eind van de schoolperiode en bij tussentijds vertrek van leerlingen informeert ze de ouders en de vervolgschool over de ontwikkeling van de leerlingen.

Voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte werkt de school samen met het samenwerkingsverband en, indien nodig, met partners in de zorg.

De school voert afspraken uit de Lokale Educatieve Agenda en ten aanzien van vroegschoolse educatie uit.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Betrokkenheid van ouders

  • Samenwerking met ketenpartners

Toelichting wettelijke

Voor kinderen in achterstandssituaties werkt de school op basis van gemaakte afspraken met voorschoolse voorzieningen samen om de informatieoverdracht en op die manier een doorgaande leerlijn te garanderen (art. 167 WPO). Daarnaast voeren scholen de gemaakte afspraken met de gemeente over te bereiken resultaten van vroegschoolse educatie uit (art. 167 WPO), evenals de afspraken uit de lokale educatieve agenda (art. 167a WPO) Voor leerlingen met extra ondersteuning werkt de school samen met het samenwerkingsverband en partners in de zorg (art. 8, vierde lid, WPO).

In het belang van de doorgaande ontwikkeling verplicht de wet de school informatie te verstrekken bij vertrek van de leerling naar een andere school of vervolgonderwijs (art. 42, eerste lid, en 43 WPO). Dit staat ook in relatie met de wettelijke eis om het onderwijs af te stemmen op de ontwikkeling van leerlingen (art. 8, eerste lid, WPO).

OP8. Toetsing en afsluiting

De toetsing en afsluiting verlopen zorgvuldig.

Basiskwaliteit

Alle leerlingen (behoudens wettelijke uitzonderingen) in leerjaar 8 maken een eindtoets.

Tijdens de schoolperiode maken ze toetsen van het leerlingvolgsysteem, waarmee in elk geval de kennis en vaardigheden op het terrein van Nederlandse taal en rekenen en wiskunde worden gemeten. De leraren nemen de toetsen af conform de voorschriften.

Ouders worden geïnformeerd over de vorderingen van de leerlingen.

Alle leerlingen krijgen een advies voor het vervolgonderwijs. De school hanteert hierbij een zorgvuldige procedure.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Hanteren van toetsen op alle (ontwikkelings)gebieden

  • Borging van adviesprocedure

Toelichting wettelijke eisen

De school houdt de ouders op de hoogte van de vorderingen van de leerlingen (art. 11 WPO). De wet schrijft voor dat alle leerlingen (behoudens uitzonderingen) een eindtoets maken, dat deze conform voorschriften wordt afgenomen (art. 9b, WPO) en dat leerlingen toetsen maken van het leerlingvolgsysteem dat aan kwaliteitseisen voldoet (art. 8, zesde en zevende lid, WPO). Bij advisering wordt eveneens een zorgvuldige procedure gevolgd (art. 42, tweede lid, WPO).

SCHOOLKLIMAAT (SK)

SK1. Veiligheid

Schoolleiding en leraren dragen zorg voor een veilige omgeving voor leerlingen.

Basiskwaliteit

De school zorgt voor de sociale, fysieke en psychische veiligheid van de leerlingen in en om de school gedurende de schooldag. Dit blijkt onder andere uit de beleving van de veiligheid en het welbevinden van leerlingen. De school monitort dit tenminste jaarlijks.

De school heeft een veiligheidsbeleid beschreven in het schoolplan, gericht op het voorkomen, afhandelen, registreren en evalueren van incidenten. Als de uitkomsten van de monitoring daartoe aanleiding geven, verbetert de school haar veiligheid. De school heeft een functionaris die aanspreekpunt is als het gaat om pesten. Schoolleiding en leraren voorkomen pesten, agressie en geweld in elke vorm en treden zo nodig snel en adequaat op. De uitingen van leerlingen en personeel zijn in lijn met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Beleid sociale media

  • Preventieve maatregelen

  • Afstemming met actoren buiten de school

Toelichting wettelijke eisen

De wet bepaalt dat de school ten minste een veiligheidsbeleid (sociale, psychische en fysieke veiligheid) heeft beschreven en voert dat bestaat uit een samenhangende set van maatregelen gericht op preventie en op het afhandelen van incidenten(art. 4c en art. 12, lid 2,WPO).

Daarvoor is nodig dat leraren een veilige ruimte scheppen, waarin duidelijke afspraken gelden en het mogelijk is om sociaal gedrag aan te leren (art. 4c, WPO en art. 8, tweede lid, WPO).

De wet geeft aan dat de school de veiligheid van leerlingen jaarlijks monitort met een gestandaardiseerd instrument dat een representatief en actueel beeld geeft (art. 4c, eerste lid, onder b, WPO). Een school kan pas goed beleid ten aanzien van sociale veiligheid (art. 4c, eerste lid, onder a, WPO) voeren als zij inzicht heeft in de feitelijke en ervaren veiligheid en het welbevinden van de leerlingen.

Voor ouders en leerlingen is het van belang dat ze een laagdrempelig aanspreekpunt hebben binnen de school, wanneer er sprake is van een situatie waarin gepest wordt. Daarom schrijft artikel 4c, eerste lid, onderdeel c, van de WPO voor dat iedere school de navolgende taken op school belegt bij een persoon:

  • coördinatie van het beleid in het kader van het tegengaan van pesten op school;

  • fungeren als aanspreekpunt in het kader van pesten.

Het onderwijs op de school moet mede gericht zijn op het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie (art. 8, derde lid, onder b, WPO en art. 9, negende lid, WPO in combinatie met kerndoel 37)). Daarom dienen de uitingen van leraren in lijn te zijn met de democratische rechtsstaat, en dient te worden ingegrepen als de uitingen van leerlingen daarmee in strijd zijn.

SK2. Pedagogisch klimaat

De school heeft een ondersteunend pedagogisch klimaat.

Basiskwaliteit

Geen wettelijke eisen.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Gedragsregels voor leerlingen en leraren

  • Betrokkenheid leerlingen bij het realiseren van een positief schoolklimaat

  • Voorbeeldgedrag door leraren

  • Inrichten van oefensituaties om leerlingen te begeleiden bij de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties

  • Inrichting van het gebouw

ONDERWIJSRESULTATEN (OR)

OR1. Resultaten

De school behaalt met haar leerlingen leerresultaten die ten minste in overeenstemming zijn met de gestelde norm.

Basiskwaliteit

Geen wettelijke eisen.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • De verwachtingen over de cognitieve eindresultaten die leerlingen kunnen bereiken, gebaseerd op de kenmerken van de leerlingenpopulatie

  • Bereikte leergroei van leerlingen

  • De doelen die de school heeft bereikt bij leerlingen ten aanzien van andere ontwikkelingsgebieden dan taal en rekenen

OR2. Sociale en maatschappelijke competenties

De leerlingen behalen sociale en maatschappelijke competenties op het niveau dat ten minste in overeenstemming is met de gestelde doelen.

Basiskwaliteit

Geen wettelijke eisen.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • De doelen die de school wil bereiken ten aanzien van sociale en maatschappelijke competenties van leerlingen

  • Het bereiken van de gestelde doelen

OR3. Vervolgsucces

De bestemming van de leerlingen na het verlaten van de school is bekend en voldoet ten minste aan de verwachtingen van de school.

Basiskwaliteit

Geen wettelijke eisen.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Vervolgsucces van leerlingen na het verlaten van de school

  • Conclusies over de mate waarin het vervolgsucces aansluit bij de gegeven adviezen

KWALITEITSZORG EN AMBITIE (KA)

KA1. Kwaliteitszorg

Het bestuur en de school hebben een stelsel van kwaliteitszorg ingericht en verbeteren op basis daarvan het onderwijs.

Basiskwaliteit

Het bestuur zorgt voor een stelsel van kwaliteitszorg op de scholen. Dit stelsel staat uitgewerkt in het schoolplan van de school. Vanuit dit stelsel bewaakt en bevordert het bestuur de kwaliteit van het onderwijsleerproces en de leerresultaten.

Het bestuur en de scholen hebben zicht op de kwaliteit van het onderwijs. Er zijn toetsbare doelen geformuleerd en er wordt regelmatig geëvalueerd of deze doelen gehaald worden. De oorzaken van eventueel tekortschietende onderwijskwaliteit zijn geanalyseerd en waar nodig worden verbeteringen doelgericht doorgevoerd. De verantwoordelijkheidsverdeling tussen bestuur en scholen maakt een functionerend stelsel van kwaliteitszorg mogelijk.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid over de wijze waarop de kwaliteit wordt bewaakt en bevorderd en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Te denken valt aan:

  • Ambitieuze doelen die passen bij de maatschappelijke opdracht

  • Betrokkenheid van stakeholders en onafhankelijke deskundigen bij evaluaties

  • Strategisch financiële planning

Toelichting wettelijke eisen

Het schoolplan en de zorgplicht voor de kwaliteit van het onderwijs staan centraal om het verbeteren van en het verantwoorden over de kwaliteit van het onderwijs te bevorderen. Het bevoegd gezag dient zorg te dragen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder ‘zorg dragen voor’ wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wettelijke bepalingen en het uitvoeren van het stelsel van kwaliteitszorg (art. 10 WPO).

De wet vraagt dat de school door haar stelsel van kwaliteitszorg zorg draagt voor de ononderbroken ontwikkeling van leerlingen en de afstemming van het onderwijs op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen (art. 12, lid 4, en art. 10, WPO). Ook moet zij vaststellen waar maatregelen ter verbetering nodig zijn. De uitwerking van deze deugdelijkheidseisen dient het bevoegd gezag te beschrijven in het schoolplan. Het functioneren van de kwaliteitscyclus staat centraal. Met de wettelijke opdracht wordt bedoeld: de wettelijke voorschriften inzake de inhoud, de uitgangspunten en de doelstellingen van het onderwijs. Dit betreft het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces en de wijze van toetsen. De eisen veronderstellen dat de zorg voor kwaliteit cyclisch, systematisch en planmatig is en ook gericht is op het vasthouden van gerealiseerde kwaliteit.

Uit de deugdelijkheidseisen vloeit voort dat het bevoegd gezag/de school de zorg voor kwaliteit vormgeeft op een wijze waarvan aangenomen mag worden dat het daadwerkelijk leidt tot zicht op de eigen kwaliteit en op relevante verbetermaatregelen.

KA2. Kwaliteitscultuur

Het bestuur en zijn scholen kennen een professionele kwaliteitscultuur en functioneren transparant en integer.

Basiskwaliteit

Het bestuur handelt volgens de code van goed bestuur en legt uit wanneer zij daarvan afwijkt. Deze handelwijze leidt tot een integere en transparante organisatiecultuur. Ieder werkt vanuit zijn eigen rol aan de verbetering van de onderwijskwaliteit.

Het bestuur zorgt voor bekwaam en bevoegd personeel op alle scholen en maakt mogelijk dat het personeel haar bekwaamheid onderhoudt. De schoolleiding en het team werken gezamenlijk aan een voortdurende verbetering van hun professionaliteit. Leraren houden daarbij rekening met de gestelde bekwaamheidseisen en beroepsprofielen en behaalde resultaten bij leerlingen. Zij krijgen daartoe voldoende gelegenheid. De wijze waarop ze dit doen, staat helder beschreven in het schoolplan.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid over de professionalisering en de kwaliteitscultuur en (hoe) wordt dit beleid gerealiseerd?

Te denken valt aan:

  • Onderwijskundig leiderschap

  • Draagvlak voor visie en ambities

  • Eigenaarschap van leraren bij pedagogisch en didactisch concept

Toelichting wettelijke eisen

De uitvoering van de wettelijke eisen rondom kwaliteitszorg vraagt van de school een gezamenlijke inspanning vanuit een verbetercultuur en professionaliteit. Dit veronderstelt onderwijskundig leiderschap, effectieve taakverdeling, resultaatgerichtheid en aanspreekbaarheid van het personeel van de school. Integriteit, zorgvuldigheid en bewustzijn van effecten van het handelen zijn algemeen aanvaarde kwaliteitsbeginselen die behoren bij het professioneel handelen in het onderwijs. Deze komen dan ook terug in de code goed bestuur die het bevoegd gezag dient te hanteren, en waarvan eventuele afwijkingen dienen te worden verantwoord in het jaarverslag (art. 171, eerste lid, WPO). Het vaststellen van een managementstatuut waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling in de aansturing van de school blijkt, is verplicht volgens artikel 31 WPO.

Het zodanig inrichten van het onderwijs dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen, het afstemmen van het onderwijs op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen (art. 8, eerste lid, WPO) en het uitvoeren van de verbetermaatregelen op basis van het kwaliteitszorgsysteem (art. 10 en 12, vierde lid, WPO) kunnen alleen gerealiseerd worden door personeel dat professioneel is en blijft. In het schoolplan moet een beschrijving van het personeelsbeleid worden opgenomen (art. 12, derde lid, WPO). Daarmee wordt uitdrukking gegeven aan het feit dat het personeel zijn bekwaamheid onderhoudt en uitbreidt, maar ook aan het feit dat het daarbij gaat om een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de schoolleiding en het team, passend in het beleid van de school. Het bevoegd gezag moet zijn personeel ook daadwerkelijk in staat stellen tot dat onderhoud. Dat volgt ook uit de verplichting om bekwaamheidsdossiers bij te houden (art. 32b, WPO): als de bekwaamheid niet wordt onderhouden is dat immers ook niet mogelijk.

KA3. Verantwoording en dialoog

Het bestuur en de school leggen intern en extern toegankelijk en betrouwbaar verantwoording af over doelen en resultaten en voeren daarover actief een dialoog.

Basiskwaliteit

Het bestuur en de scholen hebben tegenspraak georganiseerd. Dit gebeurt in ieder geval door de (G)MR te betrekken bij beleids- en besluitvorming.

Het bestuur en de scholen brengen minimaal jaarlijks verslag uit over haar doelen en de resultaten die zij behaalt. Zij doen dit op toegankelijke wijze. Het bestuur verantwoordt zich aan de intern toezichthouder. Het bestuur en de scholen verantwoorden zich aan de overheid en belanghebbenden.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid over de wijze waarop verantwoording wordt afgelegd en (hoe) wordt dit beleid gerealiseerd?

Te denken valt aan:

  • Een actieve dialoog met de omgeving over ambities en resultaten.

Toelichting wettelijke eisen

De wet gaat ervan uit dat het bestuur verantwoording aflegt in het jaarverslag (onder meer ten behoeve van het interne toezicht) (art. 171,WPO). De wet gaat er ook van uit dat de school in de schoolgids duidelijk aangeeft wat de doelen van het onderwijs zijn en welke resultaten met het onderwijsleerproces worden bereikt (art. 13 WPO). In de schoolgids dienen ook de gedane bevindingen te worden opgenomen ten aanzien van het stelsel van kwaliteitszorg, evenals de maatregelen die naar aanleiding daarvan zijn getroffen [art. 13, eerste lid, onder l, WPO]. Daarnaast verantwoordt het bestuur aan de (G)MR de beslissingen en het beleid dat zij voorstaat (art. 8, 10 t/m 13, WMS).

FINANCIEEL BEHEER (FB)

FB1. Continuïteit

Het bestuur is financieel gezond en kan op korte en langere termijn voldoen aan zijn financiële verplichtingen.

Basiskwaliteit

Voor continuïteit is het van belang dat het bestuur inzicht heeft in de financiële uitgangspositie en de ontwikkelingen in de komende drie jaar, en daar beleid op uitzet. In de continuïteitsparagraaf van het jaarverslag geeft het bestuur inzicht in deze ontwikkelingen en de daaraan verbonden financiële gevolgen. Het bestuur bespreekt het voorgaande regelmatig met de interne toezichthouder en medezeggenschap, treft zo nodig corrigerende maatregelen en verantwoordt zich over het geheel in de jaarverslaggeving.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de continuïteit van het bestuur/de scholen en (hoe) wordt dit beleid gerealiseerd?

Te denken valt aan:

  • De wijze waarop het bestuur het duurzaam voortbestaan waarborgt

  • De financiële positie van het bestuur waarmee het alle financiële verplichtingen op korte en langere termijn kan nakomen

  • De analyse van de belangrijkste kengetallen in relatie tot de signaleringswaarden

Toelichting wettelijke eisen

De verplichting voor het bevoegd gezag om een continuïteitsparagraaf aan het jaarverslag toe te voegen vloeit voort uit artikel 4, vierde lid, van de RJO.

De sectorwetgeving verplicht de interne toezichthouder het jaarverslag inclusief continuïteitsparagraaf goed te keuren. Over deze taak (het goedkeuren) moet de interne toezichthouder verantwoording afleggen in het jaarverslag (art. 17c, eerste lid, onder a en onder e, WPO).

Een ‘regelmatige bespreking’ is een beleidsmatige invulling van de verplichting de interne toezichthouder te voorzien van taken en bevoegdheden, zodanig dat hij een deugdelijk toezicht kan uitoefenen (art. 17c, tweede lid, WPO).

Op grond van artikel 8, tweede lid, onder b, van de WMS ontvangt de MR jaarlijks het jaarverslag (inclusief continuïteitsparagraaf). Over tussentijdse ontwikkelingen die de continuïteit van de school/instelling bedreigen dient de MR eveneens geïnformeerd te worden. De MR kan verder zelf initiatief nemen om met het bestuur in gesprek te gaan over ontwikkelingen die de continuïteit van de school/instelling raken.

FB2. Doelmatigheid

Het bestuur maakt efficiënt en effectief gebruik van de onderwijsbekostiging.

Basiskwaliteit

Het bestuur (bevoegd gezag) besteedt de overheidsbekostiging zo dat deze adequaat ten goede komt aan de in het schoolplan geformuleerde ambities inzake effectief onderwijs en de ontwikkeling van alle leerlingen.

Toelichting wettelijke eisen

De minister is bevoegd de bekostiging te corrigeren in het geval hij van oordeel is dat er sprake is van een ondoelmatige besteding (art. 34a Bekostigingsbesluit WPO). Uit deze bevoegdheid vloeit de verplichting voor het bevoegd gezag voort om de bekostiging op doelmatige wijze te besteden, zowel in de zin dat onnodige uitgaven worden voorkomen als in de zin dat er niet onnodig geld wordt opgepot.

FB3. Rechtmatigheid

Het bestuur verwerft en besteedt de onderwijsbekostiging conform wet- en regelgeving.

Basiskwaliteit

Het bestuur beschikt over de vereiste deskundigheid en handelt integer en transparant. Het legt verantwoording af over de verwerving en besteding, hetgeen vooral beoordeeld wordt door een accountant die wordt aangesteld door het intern toezicht. Deze accountant opereert volgens de beroepsmaatstaven van de NBA en speciaal volgens het onderwijscontroleprotocol dat door de inspectie is opgesteld.

Toelichting wettelijke eisen

In de sectorwetten zijn diverse bepalingen opgenomen waaraan het bestuur zich moet houden bij de verwerving en besteding van de bekostiging. Ingevolge artikel 17a, WPO zorgt het bestuur voor een goed bestuurde school. Dat impliceert dat het bestuur deskundig moet zijn.

De minister is bevoegd een aanwijzing op te leggen indien een bestuurder zich schuldig maakt aan wanbeheer (art. 163b, WPO).

De jaarverslaggeving dient transparant te zijn (moet een waarheidsgetrouw beeld geven). Titel 9 van Boek 2 BW en artikel 3, onder a, van de RJO jo. de Richtlijn Jaarverslag Onderwijs alsmede het onderwijscontroleprotocol stellen tal van regels om deze transparantie in de verantwoording te verkrijgen. Een controleverklaring is verplicht op grond van artikel 2 RJO jo. artikel 2:393 BW.

Normering onderwijskwaliteit sbo

Goed

Alle standaarden zijn minimaal voldoende, de standaard Kwaliteitscultuur is goed en ten minste twee standaarden uit het gebied Onderwijsproces en/of Schoolklimaat zijn goed.

Voldoende

(=basiskwaliteit)

Zicht op ontwikkeling en begeleiding, Didactisch handelen, Veiligheid en Kwaliteitszorg zijn voldoende en niet meer dan één standaard in het gebied Onderwijsproces is onvoldoende.

Onvoldoende

Zicht op ontwikkeling en begeleiding of Didactisch handelen of Veiligheid of Kwaliteitszorg is onvoldoende, óf twee andere standaarden in het gebied Onderwijsproces zijn onvoldoende.

Zeer zwak

Twee van de vier volgende standaarden zijn onvoldoende: Zicht op ontwikkeling en begeleiding, Didactisch handelen, Veiligheid en/of Kwaliteitszorg.

Bijlage 2. Waarderingskader Onderwijs aan nieuwkomers

In deze bijlage is het waarderingskader en de normering voor het onderwijs aan nieuwkomers opgenomen. De toelichting op de aanpassing van het waarderingskader en/of de normering is te vinden in paragraaf 11.2.

KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN

  • OP NDERWIJSPROCES

  • OP1 Aanbod

  • OP2 Zicht op ontwikkeling en begeleiding

  • OP3 Didactisch handelen

  • OP6 Samenwerking

  • SK SCHOOLKLIMAAT

  • SK1 Veiligheid

  • SK2 Pedagogisch klimaat

  • OR ONDERWIJSRESULTATEN

  • OR1 Resultaten

  • OR2 Sociale en maatschappelijke competenties

  • KA KWALITEITSZORG EN AMBITIE

  • KA1 Kwaliteitszorg

  • KA2 Kwaliteitscultuur

  • KA3 Verantwoording en dialoog

  • FB FINANCIEEL BEHEER

  • FB1 Continuïteit

  • FB2 Doelmatigheid

  • FB3 Rechtmatigheid

ONDERWIJSPROCES (OP)

OP1. Aanbod

Het aanbod bereidt de leerlingen voor op vervolgonderwijs en samenleving.

Basiskwaliteit

De school biedt een breed en op de kerndoelen gebaseerd aanbod dat ook de referentieniveaus taal en rekenen omvat en dat aansluit bij het (beoogde) niveau van alle leerlingen. Het leren van de Nederlandse taal in brede zin staat centraal.

Het onderwijs gaat ervan uit dat leerlingen opgroeien in een pluriforme samenleving. Daarom is het onderwijs gericht op het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie, en op kennis hebben van en kennismaken met verschillende achtergronden en culturen van leeftijdgenoten. Het aanbod draagt bij aan de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.

Het aanbod sluit aan op het niveau van de leerlingen bij binnenkomst van de school, wordt afgestemd op de onderwijsbehoeften die kenmerkend zijn voor de leerlingenpopulatie en bereidt hen voor op het aanbod bij de start van het vervolgonderwijs, ook als dit een andere school voor primair onderwijs is. Daartussenin verdelen de leraren de leerinhouden evenwichtig en in samenhang over de verblijfsperiode heen.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Toekomstgericht aanbod

  • Aanbod gericht op het leren van leerstrategieën

  • Een aantrekkelijke, uitdagende leeromgeving

Toelichting wettelijke eisen

De school formuleert de doelen van het onderwijs in het schoolplan (art. 12, tweede lid, WPO).

Bij nieuwkomersvoorzieningen voor eersteopvangonderwijs (verblijfsduur één tot anderhalf jaar) is het onderwijs erop gericht dat leerlingen in staat zijn om met succes het onderwijs in het basisonderwijs (en bij oudere leerlingen het voortgezet onderwijs) te vervolgen. Het leren van de Nederlandse taal staat daarbij centraal en de leerinhouden zijn daarop afgestemd.

Voor nieuwkomersvoorzieningen geldt dat het onderwijs dusdanig wordt ingericht dat er structureel en herkenbaar aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden, in het bijzonder in de beheersing van de Nederlandse taal (art. 8, elfde lid, WPO).

Het onderwijs bereidt leerlingen voor op het vervolgonderwijs (art. 2 WPO). Het gaat hierbij vaak om voorbereiding op vervolg in het basisonderwijs.

De kerndoelen en de referentieniveaus voor taal en rekenen/wiskunde zijn in beginsel ook van toepassing op nieuwkomersvoorzieningen (art. 9, negende en elfde lid WPO). Omdat nieuwkomers echter doorgaans niet de gehele schoolperiode op de school verblijven, zijn de leerinhouden gerelateerd aan de kerndoelen en zo mogelijk aan de referentieniveaus voor taal en rekenen/wiskunde. Dat wil zeggen dat de leerdoelen en de leerinhouden aansluiten op het niveau bij instroom en het beoogde (eind)niveau, in relatie tot de verblijfsduur van de leerlingen.

De leerinhouden zijn zoveel mogelijk gericht op de emotionele en verstandelijke ontwikkeling, op het ontwikkelen van creativiteit, en op het verwerven van noodzakelijke kennis van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden (art. 8, tweede en derde lid, en art. 9, eerste en tweede lid, WPO), zoals vastgelegd in de kerndoelen. Ook het opgroeien in een pluriforme samenleving, het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie en het kennis hebben en -maken met verschillende achtergronden en culturen van leeftijdsgenoten (art. 8, derde lid, WPO) maken deel uit van de leerinhouden.

OP2. Zicht op ontwikkeling en begeleiding

De school volgt de ontwikkeling van haar leerlingen zodanig dat zij een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen.

Basiskwaliteit

De school verzamelt vanaf binnenkomst met behulp van een leerling- en onderwijsvolgsysteem systematisch informatie over de kennis en vaardigheden van haar leerlingen. Voor de kennisgebieden taal en rekenen/wiskunde gebeurt dit met betrouwbare en valide toetsen die tevens een indicatie geven van de bereikte referentieniveaus. De school stelt bij de start van het onderwijs op basis van alle gegevens een passend (ontwikkelings)perspectief voor elke leerling op dat sturing geeft aan het plannen van het onderwijs en het volgen van de ontwikkeling van de leerlingen.

Leraren vergelijken deze informatie met de verwachte ontwikkeling. Deze vergelijking maakt het mogelijk om het onderwijs af te stemmen op de onderwijsbehoeften van zowel groepen als individuele leerlingen. Ook gebruiken zij deze informatie en om te bepalen welke leerlingen begeleiding, extra ondersteuning of externe zorg nodig hebben. Wanneer leerlingen niet genoeg lijken te profiteren analyseert de school waar de ontwikkeling stagneert en wat mogelijke verklaringen hiervoor zijn. Vervolgens bepaalt zij wat er moet gebeuren om eventuele achterstanden bij leerlingen te verhelpen. Voor leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften is er extra ondersteuning, die is gericht op het realiseren van het ontwikkelingsperspectief. De school evalueert regelmatig of de extra ondersteuning voor die leerlingen het gewenste effect heeft en stelt zo nodig bij.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Systematisch volgen van leerlingen op meerdere (ontwikkelings)gebieden

  • Systematisch volgen van de ontwikkeling van jonge kinderen

Toelichting wettelijke eisen

De school heeft de wijze waarop het onderwijs wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen, mede met behulp van het leerling- en onderwijsvolgsysteem, in het schoolplan beschreven (art. 12, vierde lid, onder a, WPO).

De wet vraagt dat de vorderingen van de leerlingen in kennis en vaardigheden door middel van een leerling- en onderwijsvolgsysteem worden gevolgd, en dat dit bij taal en rekenen/wiskunde gebeurt met genormeerde toetsen (art. 8, eerste en zesde en achtste lid, WPO). Dit waarborgt dat de school daadwerkelijk de ononderbroken ontwikkeling van leerlingen voor ogen kan hebben in het onderwijs en ook dat het onderwijs aansluit bij de verschillende leerbehoeften van leerlingen, bijvoorbeeld als uit de vorderingen blijkt dat de ontwikkeling stagneert. Bij deze laatste groep leerlingen zoekt de school naar mogelijke verklaringen voor de stagnatie, zodat het onderwijs daarop kan worden aangepast (art. 8, eerste, vierde en elfde lid, WPO).

Voor nieuwkomersvoorzieningen betekent dit dat scholen bij de start van het onderwijs een passend perspectief opstellen voor het beoogde uitstroomniveau dat rekening houdt met het instroomniveau van de leerlingen. Het beoogde uitstroomniveau is leidend voor de inrichting en de planning van het onderwijs en wordt ook gebruikt om de vorderingen van de leerlingen te volgen in relatie tot het opgestelde perspectief. Daarbij gebruiken scholen zo mogelijk deugdelijke (landelijk genormeerde) toetsen voor de taal- en rekenontwikkeling. Het perspectief wordt geëvalueerd en zo nodig aangepast. De scholen gebruiken daarbij een cyclische aanpak van evalueren, analyseren, plannen, uitvoeren en weer evalueren (art. 8, eerste lid, WPO). De signalering en analyses maken het mogelijk om het onderwijs af te stemmen op de onderwijsbehoeften van zowel groepen als individuele leerlingen, te begeleiden en om te bepalen voor welke leerlingen de basisondersteuning niet toereikend is (art. 8, eerste lid, WPO).

Voor nieuwkomers voor wie de basisondersteuning niet toereikend is, doet de voorziening een beroep op extra ondersteuning en stelt zij een ontwikkelingsperspectief op (art. 40a WPO). Ook hier is een cyclische aanpak van evalueren, analyseren, plannen, uitvoeren en weer evalueren, van toepassing.

OP3. Didactisch handelen

Het didactisch handelen van de leraren stelt leerlingen in staat tot leren en ontwikkelen.

Basiskwaliteit

De leraren plannen en structureren hun handelen met behulp van informatie die zij over leerlingen hebben. De leraren zorgen ervoor dat het niveau van hun lessen past bij het beoogde eindniveau van leerlingen. De lessen geven blijk van voldoende competentie op het gebied van de (vak)didactiek van Nederlands als tweede taal. De aangeboden leerstof is logisch opgebouwd binnen een reeks van lessen alsook binnen één les.

De leraren creëren een leerklimaat waardoor leerlingen actief en betrokken zijn. Met geschikte opdrachten en heldere uitleg structureert de leraar het onderwijsaanbod zo dat de leerling het zich eigen kan maken. De leraren stemmen de instructies en spelbegeleiding, opdrachten en onderwijstijd af op de behoeften van groepen en individuele leerlingen. De afstemming is zowel op ondersteuning als op uitdaging gericht, afhankelijk van de behoeften van leerlingen.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Hoge verwachtingen van leerlingen

  • Feedback naar leerlingen

  • Efficiënte benutting van de onderwijstijd

Toelichting wettelijke eisen

De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan geformuleerd (art. 12, tweede en derde lid, WPO). Dit beleid is zichtbaar in het dagelijks handelen van de leraren.

De wet geeft aan dat leerlingen het aanbod zo aangeboden moeten krijgen dat dit afgestemd is op hun ontwikkelproces (art. 8, eerste lid, WPO). Voor deze ‘ononderbroken ontwikkeling’ is het nodig dat het onderwijs aansluit bij het ontwikkelingsniveau van de leerling en dat in de voorzieningen voor nieuwkomers aandacht wordt besteed aan beheersing van de Nederlandse taal (art. 8, elfde lid, WPO). Daaruit vloeit voort dat voor een ononderbroken ontwikkeling de volgende voorwaarden gelden:

  • Er is sprake van een pedagogisch leerklimaat dat leren mogelijk maakt (dat houdt in: ondersteuning en uitdaging).

  • De uitleg is helder.

  • De les verloopt gestructureerd.

Ook moet de les indien nodig mogelijkheden bevatten om de afstemming van de leerstof op de leerlingen daadwerkelijk mogelijk te maken. Dit is voorwaardelijk voor betrokkenheid van leerlingen bij de les, zodat zij daadwerkelijk in staat gesteld worden tot het doorlopen van een ononderbroken ontwikkelproces. Eveneens moet het niveau van de lessen passen bij het beoogde eindniveau van de groep en de school (art. 2, WPO).

OP6. Samenwerking

De school werkt samen met relevante partners om het onderwijs voor haar leerlingen vorm te geven.

Basiskwaliteit

De school werkt samen met gemeente, COA, voorschoolse voorzieningen, voorgaande scholen, uitstroomscholen en ketenpartners door informatie over leerlingen uit te wisselen en het onderwijs in een doorgaande leerlijn te realiseren.

De school informeert ouders regelmatig over de ontwikkeling van hun kind. Aan het eind van de school- of verblijfsperiode en bij tussentijds vertrek van leerlingen informeert ze de ouders en de vervolgschool over de ontwikkeling van de leerlingen. Het onderwijskundig rapport en de overdracht hebben daarbij een centrale rol. Voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte werkt de school samen met het samenwerkingsverband en, indien nodig, met partners in de zorg.

De school voert afspraken uit de Lokale Educatieve Agenda en ten aanzien van vroegschoolse educatie uit.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Betrokkenheid van ouders

  • Samenwerking met ketenpartners

Toelichting wettelijke eisen

Voor kinderen in achterstandssituaties werkt de school op basis van gemaakte afspraken met voorschoolse voorzieningen samen om de informatieoverdracht en op die manier een doorgaande leerlijn te garanderen (art. 167, WPO). Daarnaast voeren scholen de gemaakte afspraken met de gemeente over te bereiken resultaten van vroegschoolse educatie uit (art. 167 WPO), evenals de afspraken uit de lokale educatieve agenda (art. 167a, WPO). Voor leerlingen met extra ondersteuning werkt de school samen met het samenwerkingsverband en partners in de zorg (art. 8, vierde lid, WPO).

In het belang van de doorgaande ontwikkeling verplicht de wet de school informatie te verstrekken bij vertrek van de leerling naar een andere school of vervolgonderwijs (art. 42, eerste lid, en 43, WPO).Kinderen van asielzoekers en arbeidsmigranten verhuizen veelvuldig. Voor een doorgaande leerlijn is het van groot belang dat in het onderwijskundig rapport de onderwijsontwikkeling en het leer- en ontwikkelingsniveau van de leerling beschreven staat én dat dit rapport meegaat naar de volgende school. We weten dat samenwerking en informatie-uitwisseling met voorgaande en vervolgscholen, ouders en andere ketenpartners leidt tot afstemming op individuele leerbehoeften van leerlingen en de ononderbroken ontwikkeling van leerlingen ten positieve beïnvloedt. Dit geldt in hoge mate voor leerlingen in achterstandssituaties of met een bijzondere ondersteuningsbehoefte. Dit staat ook in relatie met de wettelijke eis om het onderwijs af te stemmen op de ontwikkeling van leerlingen (art. 8, eerste lid, WPO).

SCHOOLKLIMAAT (SK)

SK1. Veiligheid

Schoolleiding en leraren dragen zorg voor een veilige omgeving voor leerlingen.

Basiskwaliteit

De school zorgt voor de sociale, fysieke en psychische veiligheid van de leerlingen in en om de school gedurende de schooldag. Dit blijkt onder andere uit de beleving van de veiligheid en het welbevinden van leerlingen. De school monitort dit tenminste jaarlijks.

De school heeft een veiligheidsbeleid beschreven in het schoolplan, gericht op het voorkomen, afhandelen, registreren en evalueren van incidenten. Als de uitkomsten van de monitoring daartoe aanleiding geven, verbetert de school haar veiligheid. De school heeft een functionaris die aanspreekpunt is als het gaat om pesten. Schoolleiding en leraren voorkomen pesten, agressie en geweld in elke vorm en treden zo nodig snel en adequaat op. De uitingen van leerlingen en personeel zijn in lijn met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Beleid sociale media

  • Preventieve maatregelen

  • Afstemming met actoren buiten de school

Toelichting wettelijke eisen

De wet bepaalt dat de school ten minste een veiligheidsbeleid (sociale, psychische en fysieke veiligheid) heeft beschreven en voert dat bestaat uit een samenhangende set van maatregelen gericht op preventie en op het afhandelen van incidenten(art. 4c en art. 12, lid 2,WPO).

Daarvoor is nodig dat leraren een veilige ruimte scheppen, waarin duidelijke afspraken gelden en het mogelijk is om sociaal gedrag aan te leren (art. 4c, WPO en art. 8, tweede lid, WPO).

De wet geeft aan dat de school de veiligheid van leerlingen jaarlijks monitort met een gestandaardiseerd instrument dat een representatief en actueel beeld geeft (art. 4c, eerste lid, onder b, WPO). Een school kan pas goed beleid ten aanzien van sociale veiligheid (art. 4c, eerste lid, onder a, WPO) voeren als zij inzicht heeft in de feitelijke en ervaren veiligheid en het welbevinden van de leerlingen.

Voor ouders en leerlingen is het van belang dat ze een laagdrempelig aanspreekpunt hebben binnen de school, wanneer er sprake is van een situatie waarin gepest wordt. Daarom schrijft artikel 4c, eerste lid, onderdeel c, van de WPO voor dat iedere school de navolgende taken op school belegt bij een persoon:

  • coördinatie van het beleid in het kader van het tegengaan van pesten op school;

  • fungeren als aanspreekpunt in het kader van pesten.

Het onderwijs op de school moet mede gericht zijn op het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie (art. 8, derde lid, onder b, WPO en art. 9, negende lid, WPO in combinatie met kerndoel 37). Daarom dienen de uitingen van leraren in lijn te zijn met de democratische rechtsstaat, en dient te worden ingegrepen als de uitingen van leerlingen daarmee in strijd zijn.

SK2. Pedagogisch klimaat

De school heeft een ondersteunend pedagogisch klimaat.

Basiskwaliteit

Geen wettelijke eisen.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Gedragsregels voor leerlingen en leraren

  • Betrokkenheid leerlingen bij het realiseren van een positief schoolklimaat

  • Voorbeeldgedrag door leraren

  • Inrichten van oefensituaties om leerlingen te begeleiden bij de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties

  • Inrichting van het gebouw

ONDERWIJSRESULTATEN (OR)

OR1. Resultaten

De school behaalt met haar leerlingen leerresultaten die ten minste in overeenstemming zijn met de gestelde norm.

Basiskwaliteit

Geen wettelijke eisen.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • De verwachtingen over de eindresultaten die leerlingen kunnen bereiken gebaseerd op de kenmerken van de leerlingenpopulatie

  • Bereikte leergroei van leerlingen

  • Te bereiken doelen op andere ontwikkelingsgebieden dan taal en rekenen

OR2. Sociale en maatschappelijke competenties

De leerlingen behalen sociale en maatschappelijke competenties op het niveau dat ten minste in overeenstemming is met de gestelde doelen.

Basiskwaliteit

Geen wettelijke eisen.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • De doelen die de school wil bereiken ten aanzien van sociale en maatschappelijke competenties van leerlingen

  • Het bereiken van de gestelde doelen

KWALITEITSZORG EN AMBITIE (KA)

KA1. Kwaliteitszorg

Het bestuur en de school hebben een stelsel van kwaliteitszorg ingericht en verbeteren op basis daarvan het onderwijs.

Basiskwaliteit

Het bestuur zorgt voor een stelsel van kwaliteitszorg op de scholen. Dit stelsel staat uitgewerkt in het schoolplan van de school, waar de voorziening voor nieuwkomers aan verbonden is. Dit stelsel is passend voor de context van de voorziening voor nieuwkomers. Vanuit dit stelsel bewaakt en bevordert het bestuur de kwaliteit van het onderwijsleerproces en de leerresultaten.

Het bestuur en de scholen hebben zicht op de kwaliteit van het onderwijs. Er zijn toetsbare doelen geformuleerd en er wordt regelmatig geëvalueerd of deze doelen gehaald worden. De oorzaken van eventueel tekortschietende onderwijskwaliteit zijn geanalyseerd en waar nodig worden verbeteringen doelgericht doorgevoerd. De verantwoordelijkheidsverdeling tussen bestuur en scholen maakt een functionerend stelsel van kwaliteitszorg mogelijk.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid over de wijze waarop de kwaliteit wordt bewaakt en bevorderd en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Te denken valt aan:

  • Ambitieuze doelen die passen bij de maatschappelijke opdracht

  • Betrokkenheid van stakeholders en onafhankelijke deskundigen bij evaluaties

  • Strategisch financiële planning

Toelichting wettelijke eisen

Het schoolplan en de zorgplicht voor de kwaliteit van het onderwijs staan centraal om het verbeteren van en het verantwoorden over de kwaliteit van het onderwijs te bevorderen. Het bevoegd gezag dient zorg te dragen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder ‘zorg dragen voor’ wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wettelijke bepalingen en het uitvoeren van het stelsel van kwaliteitszorg (art. 10 WPO).

De wet vraagt dat de school door haar stelsel van kwaliteitszorg zorg draagt voor de ononderbroken ontwikkeling van leerlingen en de afstemming van het onderwijs op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen (art. 12, lid 4, en art. 10, WPO). Ook moet zij vaststellen waar maatregelen ter verbetering nodig zijn. De uitwerking van deze deugdelijkheidseisen dient het bevoegd gezag te beschrijven in het schoolplan. Het functioneren van de kwaliteitscyclus staat centraal. Met de wettelijke opdracht wordt bedoeld: de wettelijke voorschriften inzake de inhoud, de uitgangspunten en de doelstellingen van het onderwijs. Dit betreft het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces en de wijze van toetsen. De eisen veronderstellen dat de zorg voor kwaliteit cyclisch, systematisch en planmatig is en ook gericht is op het vasthouden van gerealiseerde kwaliteit.

Uit de deugdelijkheidseisen vloeit voort dat het bevoegd gezag/de school de zorg voor kwaliteit vormgeeft op een wijze waarvan aangenomen mag worden dat het daadwerkelijk leidt tot zicht op de eigen kwaliteit en op relevante verbetermaatregelen.

KA2. Kwaliteitscultuur

Het bestuur en zijn scholen kennen een professionele kwaliteitscultuur en functioneren transparant en integer.

Basiskwaliteit

Het bestuur handelt volgens de code van goed bestuur en legt uit wanneer zij daarvan afwijkt. Deze handelwijze leidt tot een integere en transparante organisatiecultuur. Ieder werkt vanuit zijn eigen rol aan de verbetering van de onderwijskwaliteit.

Het bestuur zorgt voor bekwaam en bevoegd personeel op alle scholen en maakt mogelijk dat het personeel haar bekwaamheid onderhoudt. De schoolleiding en het team werken gezamenlijk aan een voortdurende verbetering van hun professionaliteit. Leraren houden daarbij rekening met de gestelde bekwaamheidseisen en beroepsprofielen en behaalde resultaten bij leerlingen. Zij krijgen daartoe voldoende gelegenheid. De wijze waarop ze dit doen, staat helder beschreven in het schoolplan.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid over de professionalisering en de kwaliteitscultuur en (hoe) wordt dit beleid gerealiseerd?

Te denken valt aan:

  • Onderwijskundig leiderschap

  • Draagvlak voor visie en ambities

  • Eigenaarschap van leraren bij pedagogisch en didactisch concept

Toelichting wettelijke eisen

De uitvoering van de wettelijke eisen rondom kwaliteitszorg vraagt van de school een gezamenlijke inspanning vanuit een verbetercultuur en professionaliteit. Dit veronderstelt onderwijskundig leiderschap, effectieve taakverdeling, resultaatgerichtheid en aanspreekbaarheid van het personeel van de school. Integriteit, zorgvuldigheid en bewustzijn van effecten van het handelen zijn algemeen aanvaarde kwaliteitsbeginselen die behoren bij het professioneel handelen in het onderwijs. Deze komen dan ook terug in de code goed bestuur die het bevoegd gezag dient te hanteren, en waarvan eventuele afwijkingen dienen te worden verantwoord in het jaarverslag (art. 171, eerste lid, WPO). Het vaststellen van een managementstatuut waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling in de aansturing van de school blijkt, is verplicht volgens artikel 31 WPO.

Het zodanig inrichten van het onderwijs dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen, het afstemmen van het onderwijs op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen (art. 8, eerste lid, WPO) en het uitvoeren van de verbetermaatregelen op basis van het kwaliteitszorgsysteem (art. 10 en 12, vierde lid, WPO) kunnen alleen gerealiseerd worden door personeel dat professioneel is en blijft. In het schoolplan moet een beschrijving van het personeelsbeleid worden opgenomen (art. 12, derde lid, WPO). Daarmee wordt uitdrukking gegeven aan het feit dat het personeel zijn bekwaamheid onderhoudt en uitbreidt, maar ook aan het feit dat het daarbij gaat om een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de schoolleiding en het team, passend in het beleid van de school. Het bevoegd gezag moet zijn personeel ook daadwerkelijk in staat stellen tot dat onderhoud. Dat volgt ook uit de verplichting om bekwaamheidsdossiers bij te houden (art. 32b, WPO): als de bekwaamheid niet wordt onderhouden is dat immers ook niet mogelijk.

KA3. Verantwoording en dialoog

Het bestuur en de school leggen intern en extern toegankelijk en betrouwbaar verantwoording af over doelen en resultaten en voeren daarover actief een dialoog.

Basiskwaliteit

Het bestuur en de scholen hebben tegenspraak georganiseerd. Dit gebeurt in ieder geval door de (G)MR te betrekken bij beleids- en besluitvorming.

Het bestuur en de scholen brengen minimaal jaarlijks verslag uit over haar doelen en de resultaten die zij behaalt. Zij doen dit op toegankelijke wijze. Het bestuur verantwoordt zich aan de intern toezichthouder. Het bestuur en de scholen verantwoorden zich aan de overheid en belanghebbenden.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid over de wijze waarop verantwoording wordt afgelegd en (hoe) wordt dit beleid gerealiseerd?

Te denken valt aan:

  • Een actieve dialoog met de omgeving over ambities en resultaten.

Toelichting wettelijke eisen

De wet gaat ervan uit dat het bestuur verantwoording aflegt in het jaarverslag, onder meer ten behoeve van het interne toezicht (art. 171,WPO). De wet gaat er ook van uit dat de school in de schoolgids duidelijk aangeeft wat de doelen van het onderwijs zijn en welke resultaten met het onderwijsleerproces worden bereikt (art. 13 WPO), passend bij de ouders van de leerlingen van de voorziening voor nieuwkomers. In de schoolgids dienen ook de gedane bevindingen te worden opgenomen ten aanzien van het stelsel van kwaliteitszorg, evenals de maatregelen die naar aanleiding daarvan zijn getroffen [art. 13, eerste lid, onder l, WPO]. Daarnaast verantwoordt het bestuur aan de MR de beslissingen en het beleid dat zij voorstaat (art. 8, 10 t/m 13, WMS).

FINANCIEEL BEHEER (FB)

FB1. Continuïteit

Het bestuur is financieel gezond en kan op korte en langere termijn voldoen aan zijn financiële verplichtingen.

Basiskwaliteit

Voor continuïteit is het van belang dat het bestuur inzicht heeft in de financiële uitgangspositie en de ontwikkelingen in de komende drie jaar, en daar beleid op uitzet. In de continuïteitsparagraaf van het jaarverslag geeft het bestuur inzicht in deze ontwikkelingen en de daaraan verbonden financiële gevolgen. Het bestuur bespreekt het voorgaande regelmatig met de interne toezichthouder en medezeggenschap, treft zo nodig corrigerende maatregelen en verantwoordt zich over het geheel in de jaarverslaggeving.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de continuïteit van het bestuur/de scholen en (hoe) wordt dit beleid gerealiseerd?

Te denken valt aan:

  • De wijze waarop het bestuur het duurzaam voortbestaan waarborgt

  • De financiële positie van het bestuur waarmee het alle financiële verplichtingen op korte en langere termijn kan nakomen

  • De analyse van de belangrijkste kengetallen in relatie tot de signaleringswaarden

Toelichting wettelijke eisen

De verplichting voor het bevoegd gezag om een continuïteitsparagraaf aan het jaarverslag toe te voegen vloeit voort uit artikel 4, vierde lid, van de RJO.

De sectorwetgeving verplicht de interne toezichthouder het jaarverslag inclusief continuïteitsparagraaf goed te keuren. Over deze taak (het goedkeuren) moet de interne toezichthouder verantwoording afleggen in het jaarverslag (art. 17c, eerste lid, onder a en onder e, WPO).

Een ‘regelmatige bespreking’ is een beleidsmatige invulling van de verplichting de interne toezichthouder te voorzien van taken en bevoegdheden, zodanig dat hij een deugdelijk toezicht kan uitoefenen (art. 17c, tweede lid, WPO).

Op grond van artikel 8, tweede lid, onder b, van de WMS ontvangt de MR jaarlijks het jaarverslag (inclusief continuïteitsparagraaf). Over tussentijdse ontwikkelingen die de continuïteit van de school/instelling bedreigen dient de MR eveneens geïnformeerd te worden. De MR kan verder zelf initiatief nemen om met het bestuur in gesprek te gaan over ontwikkelingen die de continuïteit van de school/instelling raken.

FB2. Doelmatigheid

Het bestuur maakt efficiënt en effectief gebruik van de onderwijsbekostiging.

Basiskwaliteit

Het bestuur (bevoegd gezag) besteedt de overheidsbekostiging zo dat deze adequaat ten goede komt aan de in het schoolplan geformuleerde ambities inzake effectief onderwijs en de ontwikkeling van alle leerlingen.

Toelichting wettelijke eisen

De minister is bevoegd de bekostiging te corrigeren in het geval hij van oordeel is dat er sprake is van een ondoelmatige besteding (art. 34a Bekostigingsbesluit WPO). Uit deze bevoegdheid vloeit de verplichting voor het bevoegd gezag voort om de bekostiging op doelmatige wijze te besteden, zowel in de zin dat onnodige uitgaven worden voorkomen als in de zin dat er niet onnodig geld wordt opgepot.

FB3. Rechtmatigheid

Het bestuur verwerft en besteedt de onderwijsbekostiging conform wet- en regelgeving.

Basiskwaliteit

Het bestuur beschikt over de vereiste deskundigheid en handelt integer en transparant. Het legt verantwoording af over de verwerving en besteding, hetgeen vooral beoordeeld wordt door een accountant die wordt aangesteld door de het intern toezicht. Deze accountant opereert volgens de beroepsmaatstaven van de NBA en speciaal volgens het onderwijscontroleprotocol dat door de inspectie is opgesteld.

Toelichting wettelijke eisen

In de sectorwetten zijn diverse bepalingen opgenomen waaraan het bestuur zich moet houden bij de verwerving en besteding van de bekostiging. Ingevolge artikel 17a, WPOzorgt het bestuur voor een goed bestuurde school. Dat impliceert dat het bestuur deskundig moet zijn.

De minister is bevoegd een aanwijzing op te leggen indien een bestuurder zich schuldig maakt aan wanbeheer (art. 163b, WPO).

De jaarverslaggeving dient transparant te zijn (moet een waarheidsgetrouw beeld geven). Titel 9 van Boek 2 BW en artikel 3, onder a, van de RJO jo. de Richtlijn Jaarverslag Onderwijs alsmede het onderwijscontroleprotocol stellen tal van regels om deze transparantie in de verantwoording te verkrijgen. Een controleverklaring is verplicht op grond van artikel 2 RJO jo. artikel 2:393 BW.

Normering onderwijskwaliteit nieuwkomers

Goed

Alle standaarden zijn minimaal voldoende, de standaard Kwaliteitscultuur is goed en ten minste twee standaarden uit het gebied Onderwijsproces en/of Schoolklimaat zijn goed.

Voldoende

(=basiskwaliteit)

Zicht op ontwikkeling en begeleiding, Didactisch handelen, Veiligheid en Kwaliteitszorg zijn voldoende en niet meer dan één standaard in het gebied Onderwijsproces is onvoldoende.

Onvoldoende

Zicht op ontwikkeling en begeleiding of Didactisch handelen of Veiligheid of Kwaliteitszorg is onvoldoende, óf twee andere standaarden in het gebied Onderwijsproces zijn onvoldoende.

Zeer zwak

Twee van de vier volgende standaarden zijn onvoldoende: Zicht op ontwikkeling en begeleiding, Didactisch handelen, Veiligheid en/of Kwaliteitszorg.

Bijlage 3. Waarderingskader swv passend onderwijs

In deze bijlage is het waarderingskader en de normering voor het samenwerkingsverband passend onderwijs opgenomen. De toelichting op de aanpassing van het waarderingskader en/of de normering is te vinden in paragraaf 11.3.

KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN

ONDERWIJSRESULTATEN (OR)

  • OR1 Resultaten

KWALITEITSZORG EN AMBITIE (KA)

  • KA1 Kwaliteitszorg

  • KA2 Kwaliteitscultuur

  • KA3 Verantwoording en dialoog

FINANCIEEL BEHEER (FB)

  • FB1 Continuïteit

  • FB2 Doelmatigheid

  • FB3 Rechtmatigheid

ONDERWIJSRESULTATEN (OR)

OR1. Resultaten

Voor alle leerlingen in het samenwerkingsverband die extra ondersteuning nodig hebben is een passende onderwijsplek beschikbaar.

Basiskwaliteit

Het samenwerkingsverband voert de aan hem opgedragen taken uit en realiseert een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen, zodanig dat alle leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen.

Het samenwerkingsverband doet al het mogelijke om passende ondersteuningsvoorzieningen te organiseren voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Wanneer voor een leerling extra ondersteuning is aangevraagd, dan handelt het samenwerkingsverband deze aanvraag af binnen de wettelijk voorgeschreven termijn. Het samenwerkingsverband bevordert dat alle leerplichtige leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, ingeschreven staan bij een school en daadwerkelijk onderwijs volgen. Waar nodig betrekt het daarbij ketenpartners.

Het samenwerkingsverband realiseert de resultaten zoals beschreven in het ondersteuningsplan. Het samenwerkingsverband heeft de regionale context bij het benoemen van zijn doelen betrokken. Het samenwerkingsverband zorgt voor een netwerkoverleg met de gemeenten en de onderwijsinstellingen in de regio daarbinnen, en heeft daarmee afspraken die leiden tot passende onderwijs(jeugdzorg)arrangementen.

Indien het samenwerkingsverband een orthopedagogisch-didactisch centrum heeft ingericht, dan realiseert het samenwerkingsverband voor de leerlingen op het opdc een ononderbroken ontwikkelingsproces.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdrachten heeft het samenwerkingsverband opgenomen in het ondersteuningsplan en realiseert het samenwerkingsverband dit beleid?

Te denken valt aan:

  • Regie en beleid rond thuiszitters

  • Inzicht in het traject van ondersteuningstoewijzing

  • Betrokkenheid zorgaanbieders bij het netwerkoverleg over passend onderwijs

  • Actueel beeld van de onderwijs (jeugdzorg)arrangementen in de regio

Toelichting wettelijke eisen

Om het mogelijk te maken dat in een regio van een samenwerkingsverband de schoolbesturen hun zorgplicht passend onderwijs kunnen nakomen (art. 40, vierde lid WPO, art. 27, lid 2c, WVO, art. 40, vijfde lid, WEC) is het nodig dat er voor deze leerlingen in of buiten de regio voldoende ondersteuningsvoorzieningen beschikbaar zijn. Daartoe werken alle bevoegde gezagsorganen met een of meer vestigingen in de regio van het samenwerkingsverband, samen in een samenwerkingsverband (art. 18a, eerste lid WPO, art. 17a, eerste lid WVO, art. 28a, eerste en tweede lid WEC). Dit moet ertoe leiden dat alle leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken. Daarvoor moeten zij ingeschreven staan bij een school (art. 18a, eerste en tweede lid, WPO, art. 17 a, eerste en tweede lid, WVO). De wettelijke taken van een samenwerkingsverband zijn erop gericht dat de aangeslotenen gezamenlijk werkafspraken maken (art. 18a, achtste lid WPO, art. 17a, achtste lid, WVO), ondersteuningsmiddelen en – voorzieningen verdelen en toewijzen, de toelaatbaarheid bepalen voor lichte en zware ondersteuning en op verzoek van de aangeslotenen adviseren over de ondersteuningsbehoefte van een leerling (art. 18a, zesde lid, WPO, art. 17a, zesde lid, WVO). De interne toezichthouder ziet toe op de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden door het bestuur en staat het bestuur met raad terzijde en legt hierover verantwoording af in het jaarverslag (art. 17c, eerste lid, WPO, art. 24 e1, eerste lid, WVO, 28i eerste lid, WEC). De toelaatbaarheidsverklaring die bepaalt of een leerling aangewezen is op lichte of zware ondersteuning is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (art. 18a, twaalfde lid, WPO, art. 17a, twaalfde lid, WVO en Kamerstukken II 2011/12, 33 106, nr. 3, p. 29).

Voor het bereiken van de gewenste resultaten is het nodig dat het samenwerkingsverband het beleid afstemt met de gemeenten (o.a. jeugdzorg), evenals met de samenwerkingsverbanden die samenvallen met de eigen regio (art. 18a, negende lid, WPO, art. 17a, negende lid, WVO).

Het samenwerkingsverband kan een orthopedagogisch-didactisch centrum (opdc) inrichten (art. 18a, lid 10a, WPO en art. 17a, lid 10a, WVO). (Zie Variawet passend onderwijs.) De verplichting van het samenwerkingsverband om hun voorzieningen zodanig te realiseren dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen heeft ook betrekking op leerlingen die les hebben op een OPDC (art. 18a, tweede lid, WPO en art. 17a, tweede lid, WVO).

KWALITEITSZORG EN AMBITIE (KA)

KA1. Kwaliteitszorg

Het samenwerkingsverband heeft vanuit zijn maatschappelijke opdracht doelen geformuleerd en verbetert de uitvoering van zijn taken op basis van regelmatige en systematische evaluatie van de realisatie van die doelen.

Basiskwaliteit

Het samenwerkingsverband stelt ten minste eenmaal in de vier jaar het ondersteuningsplan vast. De inhoud van ondersteuningsplan voldoet aan de wettelijke voorschriften. In het ondersteuningsplan vertaalt het samenwerkingsverband de beleidsdoelstellingen naar kwalitatieve en kwantitatieve resultaten (incl. bekostigingsaspecten), legt afspraken over de aanpak eenduidig vast en voert daarover op overeenstemming gericht overleg (oogo) met burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente of gemeenten en met de samenwerkingsverbanden die (geheel of gedeeltelijk) samenvallen met de regio van het eigen samenwerkingsverband. Aangesloten schoolbesturen kunnen elkaar aanspreken op het nakomen van de afspraken in het ondersteuningsplan. Indien het samenwerkingsverband een opdc in stand houdt voldoet het samenwerkingsverband aan de zorgplicht voor kwaliteit van het onderwijs op het opdc

Het samenwerkingsverband verantwoordt zich jaarlijks schriftelijk aan belanghebbenden over de gerealiseerde kwaliteit, de kwaliteitsverbetering en daarmee samenhangend de inzet van middelen en – indien van toepassing – de kwaliteit van het onderwijs op het opdc.

Op basis van de conclusies uit een zelfevaluatie werkt het samenwerkingsverband jaarlijks beargumenteerd, doelgericht aan verbeteractiviteiten.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdrachten heeft het samenwerkingsverband opgenomen in het ondersteuningsplan en realiseert het samenwerkingsverband dit beleid?

Te denken valt aan:

  • Normering van kwalitatieve en kwantitatieve resultaten in het oogo met gemeenten en met de samenvallende samenwerkingsverbanden en andere belanghebbenden in regio

  • Actueel beeld van de toewijzing van de extra ondersteuning die leerlingen nodig hebben en de plaatsing van deze leerlingen

  • De ondersteuningsprofielen van de deelnemende scholen

  • Toetsing van de verzamelde informatie aan de vastgestelde doelen en normen

  • Kennis van de leerlingenpopulatie in de regio voor wat betreft de ondersteuningsbehoeften

Toelichting wettelijke eisen

De wet vraagt dat het samenwerkingsverband een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen realiseert binnen en tussen de scholen en wel zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen (WPO art. 18a, tweede lid, tweede volzin, WVO art. 17a, tweede lid, tweede volzin). De uitwerking van deze deugdelijkheidseisen dient het bevoegd gezag te beschrijven in het ondersteuningsplan (WPO art. 18a, zevende en achtste lid, WVO art. 17a, zevende en achtste lid). Het samenwerkingsverband beschrijft in het ondersteuningsplan de beoogde en bereikte kwalitatieve en kwantitatieve resultaten van het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning behoeven en de daarmee samenhangende bekostiging (WPO art. 18a, achtste lid onder e, WVO art. 17a, achtste lid onder e). Uit de overlegverplichtingen volgt dat het taakgebied zich uitstrekt over een breder domein dan alleen onderwijs in de eigen sector en er samenhang is met andere aspecten binnen het jeugddomein (WPO art. 18a, negende lid, WVO art. 17a, negende lid).

Het ondersteuningsplan en de jaarverslaglegging staan centraal om het verbeteren van en de verantwoording over de kwaliteit van de uitvoering van de taken van het samenwerkingsverband te bevorderen. Het bevoegd gezag dient zorg te dragen voor de kwaliteit van de dienstverlening aan de aangeslotenen. Onder zorgdragen voor valt in elk geval het naleven van de wettelijke bepalingen en het uitvoeren van het stelsel van kwaliteitszorg (WPO art. 18a, achtste lid onder e, WVO art. 17a, achtste lid, onder e).

KA2. Kwaliteitscultuur

Het bestuur van het samenwerkingsverband kent een professionele kwaliteitscultuur en functioneert transparant en integer.

Basiskwaliteit

Het bestuur handelt volgens de code van goed bestuur en legt uit wanneer zij daarvan afwijkt. Deze handelwijze leidt tot een integere en transparante organisatiecultuur. Het intern toezicht functioneert onafhankelijk van het bestuur. Ieder werkt vanuit zijn eigen rol aan de versterking van de kwaliteit van de taakuitvoering en streeft naar realisatie van de gezamenlijke ambities die zijn verwoord in het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdrachten heeft het samenwerkingsverband opgenomen in het ondersteuningsplan en realiseert het samenwerkingsverband dit beleid?

Te denken valt aan:

  • Ambitie in relatie tot de maatschappelijke opdracht

  • De onafhankelijkheid van intern toezicht naast het bestuur; rolvermenging

  • Interne aanspreekbaarheid op de gemaakte afspraken

  • Draagvlak visie en ambities op alle niveaus

Toelichting wettelijke eisen

Voor de uitvoering van de taken van het samenwerkingsverband is cruciaal dat de kwaliteit van de samenwerking effectief is tussen betrokken aangesloten bevoegde gezagsorganen en regionale partijen zoals de gemeenten (WPO art. 18a, negende lid, WVO art. 17a, negende lid) en zorginstellingen

De uitvoering van de wettelijke eisen rondom kwaliteitszorg vragen bovendien van een samenwerkingsverband een gezamenlijk inspanning vanuit een verbetercultuur en professionaliteit. Dit veronderstelt een gezonde organisatie, effectieve taakverdeling, resultaatgerichtheid en aanspreekbaarheid van de betrokkenen bij het samenwerkingsverband. Integriteit, zorgvuldigheid en bewustzijn van effecten van het handelen zijn algemene aanvaarde kwaliteitsbeginselen die behoren bij het professioneel handelen (Zie ook de WPO art. 17a en 17b en 17aWVOart. 24d en 24 een 24 e1.)

KA3. Verantwoording en dialoog

Het bestuur van het samenwerkingsverband legt intern en extern toegankelijk en betrouwbaar verantwoording af over doelen en resultaten en voert daarover actief een dialoog.

Basiskwaliteit

Het bestuur van het samenwerkingsverband legt volgens de wettelijke voorschriften en afgesproken richtlijnen verantwoording af aan de intern toezichthouder, de overheid en de belanghebbenden. Het bestuur heeft tegenspraak georganiseerd, informeert zijn omgeving en verantwoordt zich onder andere in het jaarverslag over de resultaten op een voor alle betrokkenen toegankelijke wijze. Het bestuur overlegt periodiek met de ondersteuningsplanraad en – indien van toepassing de medezeggenschapsraad-personeel – en legt besluiten voor conform geldende wet- en regelgeving.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdrachten heeft het samenwerkingsverband opgenomen in het ondersteuningsplan en realiseert het samenwerkingsverband dit beleid?

Te denken valt aan:

  • Dialoog over doelen en resultaten met interne en externe belanghebbenden bij de ontwikkeling van hun doelen en beleid

  • Toegankelijkheid voor wensen en voorstellen van interne en externe belanghebbenden

Toelichting wettelijke eisen

De wet gaat ervan uit het bestuur verantwoording aflegt in jaarverslag, onder meer ten behoeve van het interne toezicht (art. 171, WPO en art. 103, WVO). De wet gaat er ook vanuit dat het samenwerkingsverband in het ondersteuningsplan duidelijk aangeeft wat de beoogde en bereikte kwalitatieve en kwantitatieve resultaten zijn van het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning behoeven en de daarmee samenhangende bekostiging. Daarnaast verantwoordt het bestuur aan de ondersteuningsplanraad de beslissingen en het beleid dat zij voorstaat. (art. 8, 11a en 14a, WMS).

De samenleving heeft er belang bij dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen. Omdat de aangesloten besturen in het samenwerkingsverband hiervoor een zorgplicht hebben is het nodig dat zij met elkaar en met andere partijen in het jeugddomein de doelen afstemt (art. 18a, negende lid, WPO, art. 17a, negende lid, WVO).

FINANCIEEL BEHEER (FB)

FB1. Continuïteit

Het samenwerkingsverband is financieel gezond en kan op korte en langere termijn voldoen aan zijn financiële verplichtingen.

Basiskwaliteit

Voor continuïteit is het van belang dat het samenwerkingsverband inzicht heeft in de financiële uitgangspositie en de ontwikkelingen in de komende drie jaar, en daar beleid op uitzet. In de continuïteitsparagraaf van het jaarverslag geeft het bestuur inzicht in deze ontwikkelingen en de daaraan verbonden financiële gevolgen. Het bestuur bespreekt het voorgaande regelmatig met de interne toezichthouder en medezeggenschap, treft zo nodig corrigerende maatregelen en verantwoordt zich over het geheel in de jaarverslaggeving.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdrachten heeft het samenwerkingsverband opgenomen in het ondersteuningsplan en realiseert het samenwerkingsverband dit beleid?

Te denken valt aan:

  • De wijze waarop het bestuur het duurzaam voortbestaan waarborgt

  • De financiële positie van het bestuur waarmee het alle financiële verplichtingen op korte en langere termijn kan nakomen

  • De analyse van de belangrijkste kengetallen in relatie tot de signaleringswaarden

Toelichting wettelijke eisen

De verplichting voor het bevoegd gezag om een continuïteitsparagraaf aan het jaarverslag toe te voegen vloeit voort uit artikel 4, vierde lid, van de RJO.

De sectorwetgeving verplicht de intern toezichthouder het jaarverslag inclusief continuïteitsparagraaf goed te keuren. En over deze taak (het goedkeuren) moet de interne toezichthouder verantwoording afleggen in het jaarverslag (art. 17c, eerste lid, WPO en art. 24e1, eerste lid, WVO).

Een ‘regelmatige bespreking’ is een beleidsmatige invulling van de verplichting de interne toezichthouder te voorzien van taken en bevoegdheden, zodanig dat hij een deugdelijk toezicht kan uitoefenen (art. 17c, tweede lid, WPO en art. 24e1, tweede lid, WVO).

Op grond van artikel 8, tweede lid, onder b, van de WMS ontvangt de ondersteuningsplanraad jaarlijks het jaarverslag (inclusief continuïteitsparagraaf). Over tussentijdse ontwikkelingen die de continuïteit van de school/instelling bedreigen dient de ondersteuningsplanraad eveneens geïnformeerd te worden. De ondersteuningsplanraad kan verder zelf initiatief nemen om met bestuur in gesprek te gaan over ontwikkelingen die de continuïteit van de school/instelling raken.

FB2. Doelmatigheid

Het samenwerkingsverband maakt efficiënt en effectief gebruik van de bekostiging

Basiskwaliteit

Het samenwerkingsverband besteedt de overheidsbekostiging zo dat deze adequaat ten goede komt aan de in het ondersteuningsplan geformuleerde ambities inzake de uitvoering van zijn taken in het licht van zijn maatschappelijke opdracht en niet aan andere zaken.

Toelichting wettelijke eisen

De Minister is bevoegd de bekostiging te corrigeren in het geval hij van oordeel is dat er sprake is van een ondoelmatige besteding (art. 34a, WPO en art. 21, WVO). Uit deze bevoegdheid vloeit de verplichting voor het bevoegd gezag voort om de bekostiging op doelmatige wijze te besteden, zowel in de zin dat het bestuur onnodige uitgaven voorkomt als in de zin dat het bestuur niet onnodige reserves aanhoudt.

FB3. Rechtmatigheid

Het samenwerkingsverband verwerft en besteedt de bekostiging conform wet- en regelgeving

Basiskwaliteit

Het bestuur beschikt over de vereiste deskundigheid en handelt integer en transparant. Het legt verantwoording af over de verwerving en besteding, hetgeen vooral een accountant beoordeelt aangesteld door de raad van toezicht. Deze accountant opereert volgens de beroepsmaatstaven van de NBA en speciaal volgens het controleprotocol dat door de inspectie is opgesteld.

Toelichting wettelijke eisen

In de sectorwetten zijn diverse bepalingen opgenomen waaraan het bestuur zich moet houden bij de verwerving en besteding van de bekostiging. Het bevoegd gezag draagt zorg voor een goed bestuurd samenwerkingsverband (WPO art. 17a, eerste lid jo derde lid, WVO art. 24d, eerste lid jo derde lid).

De jaarverslaggeving dient transparant te zijn (moet een waarheidsgetrouw beeld geven). Titel 9 van Boek 2 BW en artikel 3, onder a, van de RJO jo. de Richtlijn Jaarverslag Onderwijs alsmede het Onderwijscontroleprotocol stellen tal van regels om deze transparantie in de verantwoording te verkrijgen. Een controleverklaring is verplicht op grond van artikel 2 RJO jo. artikel 2:393 BW.

Oordeel standaard

Norm voor standaard

Goed

Het samenwerkingsverband voldoet aan alle deugdelijkheidseisen bij de standaard en realiseert op overtuigende wijze eigen aspecten van kwaliteit.

Voldoende (basiskwaliteit)

Het samenwerkingsverband voldoet aan de deugdelijkheidseisen.

Onvoldoende

Het samenwerkingsverband voldoet niet aan de deugdelijkheidseisen.

Oordeel bestuursniveau

Norm Resultaten

Norm Kwaliteitszorg en ambitie

Norm Financieel beheer

Goed

Standaard Resultaten is voldoende en realiseert op overtuigende wijze eigen aspecten van kwaliteit.

Alle drie standaarden zijn ten minste voldoende en de standaard Kwaliteitscultuur is goed.

Niet van toepassing.

Voldoende (basiskwaliteit)

Standaard Resultaten is voldoende.

Alle drie standaarden zijn voldoende.

Alle drie standaarden zijn voldoende.

Onvoldoende

Standaard Resultaten is onvoldoende.

Ten minste één standaard is onvoldoende.

Ten minste één standaard is onvoldoende.

Bijlage 4. Waarderingskader vVE gemeentelijk niveau

In deze bijlage is het waarderingskader en de normering voor de voor- en vroegschoolse educatie op gemeentelijk niveau opgenomen. Het waarderingkader is volledig gebaseerd op specifieke wetgeving. De toelichting op het waarderingskader en/of de normering is te vinden in paragraaf 11.4.

KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN

  • 1. Gemeentelijk vve-beleid

  • 1.1 Definitie doelgroepkind

  • 1.2 Bereik

  • 1.3 Toeleiding

  • 1.4 Doorgaande lijn

  • 1.5 Resultaten

  • 1.6 Vve-coördinatie op gemeentelijk niveau

  • 2. Vve-beleidscontext

  • 2.1 Integraal vve-programma

  • 2.2 Ouders

  • 2.3 Externe zorg

  • 2.4 Interne kwaliteitszorg voor- en vroegscholen

  • 2.5 Systematische evaluatie en verbetering van vve op gemeentelijk niveau

  • 3. Vve-condities

  • 3.1 De gemeente heeft geregeld dat de GGD de basiskwaliteit van de voorscholen beoordeelt

  • 3.2 Er is een gemeentelijk vve-subsidiekader

1. GEMEENTELIJK VVE-BELEID

1.1 Definitie doelgroepkind

Basiskwaliteit

Bij de bekostiging van vve gaat het rijk uit van de gewichtenregeling. Op basis van het aantal kleuters van 4 en 5 jaar met laag opgeleide ouders in een gemeente op de teldatum waarop het oab-budget is gebaseerd wordt een verdeelsleutel (schoolgewicht) gehanteerd voor het toekennen van een specifieke uitkering aan gemeenten voor het realiseren van onderwijsachterstandenbeleid (waar voorschoolse educatie aan peuters onder valt). De gemeente kan deze gewichtenregeling gebruiken om te bepalen welke peuters tot de doelgroep behoren, maar mag daarvan gemotiveerd afwijken.

De doelgroepdefinitie kan dus per gemeente anders zijn. Soms worden in plaats van of naast het opleidingsniveau van ouders (leerlinggewicht) aanvullende criteria benoemd, zoals een taal- en ontwikkelingsachterstand, de thuistaal of de beoordeling door het consultatiebureau of het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). Een andere invalshoek is dat niet (alleen) de kindkenmerken een rol spelen, maar dat de locatie als criterium geldt (dus: alle kinderen op een voorschool zijn doelgroepkinderen). Steeds meer gemeenten gaan er toe over om ook de feitelijke ontwikkelingsachterstand bij binnenkomst in de peuterspeelzaal/kinderdagverblijf mee te nemen in de doelgroepdefinitie.

De gemeente dient helder te verantwoorden welke definitie ze hanteert. Dit kan op basis van een duidelijke analyse van de peuterpopulatie en/of afgeleid van het vve-beleid en de doelstellingen voor vve.

Eigen aspecten van kwaliteit

Er zijn geen wettelijke bepalingen dat een gemeente een definitie moet hanteren voor doelgroepkleuter. Voor scholen/schoolbesturen is een doelgroepkleuter vaak hetzelfde als een gewichtenkleuter. Alleen als de gemeente hier expliciet afspraken over heeft gemaakt met schoolbesturen, bijvoorbeeld in het kader van het formuleren van vve-resultaat afspraken, is dit aanleiding om mee te wegen in het oordeel ‘goed’. Hierbij kan het zowel gaan om een doelgroepdefinitie die uitsluitend is gebaseerd op een gewicht, maar het kan ook gaan om andere of aanvullende criteria.

Toelichting wettelijke eisen

In artikel 167 lid 1a, onder 1 van de WPO is vastgelegd dat de gemeente ten minste jaarlijks overleg voert en zorg draagt voor het maken van afspraken over welke kinderen met een risico op een achterstand in de Nederlandse taal in aanmerking komen voor voorschoolse educatie. Dat doen zij met het oog op een zo groot mogelijke deelname van het aantal kinderen aan voorschoolse educatie.

1.2 Bereik

Basiskwaliteit

Het bereik wordt beoordeeld voor de peuters (dus op de voorscholen), omdat kleuters (vrijwel) allemaal naar de basisschool gaan. Het bereik wordt beoordeeld op basis van aanbod (Zijn er voldoende kindplaatsen?) en op basis van het gerealiseerde bereik (Hoeveel vve-kindplaatsen worden daadwerkelijk door een doelgroeppeuter bezet?).

De inspectie inventariseert of de gemeente voldoende vve-kindplaatsen heeft gerealiseerd op de voorscholen. Deze aantallen worden specifiek gevraagd (via de digitale vragenlijst) aan de gemeente en worden opgenomen in het gemeentelijke vve-rapport.

Aanbod: Voldoende kindplaatsen?

Het minimaal aantal benodigde kindplaatsen wordt berekend volgens de gewichtenformule: 75% van het aantal 4- en 5-jarigen in de gemeente met een leerlinggewicht (DUO gegevens) op teldatum 1 oktober van het jaar op grond waarvan de gemeente oab-geld heeft gekregen. Aan de gemeente wordt gevraagd of ze tenminste dit aantal realiseert.

NB. De oab gelden worden jaarlijks toegekend aan gemeenten. Voor elk jaar geldt dat de gemeente zoveel kindplaatsen moet realiseren als er peuters zijn volgens de hierboven genoemde formule, gebaseerd op de teldatum 1 oktober van het jaar waarop de bekostiging is gebaseerd.

Wanneer de gemeente een bredere doelgroepdefinitie hanteert, zal het aanbod overeenkomstig moeten zijn. Vaak betekent dit meer kindplaatsen realiseren.

Eigen aspecten van kwaliteit

Gerealiseerd bereik: ‘Zitten’ voldoende doelgroepkinderen op een vve-kindplaats?

Het is niet zeker dat een vve-kindplaats door een doelgroepkind wordt bezet, want er kan bijvoorbeeld ook een niet-doelgroepkind op een voorschool zitten. Een belangrijk punt bij het gerealiseerde bereik is of de gemeente 4 dagdelen (of tenminste 10 uur) bekostigt van een doelgroepkind. De vraag is hier hoeveel van de doelgroepkinderen (volgens de definitie van de gewichtenregeling en/of de gemeentelijke definitie) vve krijgen, conform de wettelijke basisvoorwaarden die voor vve gesteld worden.

Er zijn geen wettelijke bepalingen die aangeven dat er ook voldoende bereik moet zijn. Dus als er 100 peuters zijn met een gewicht op 1 oktober 2009, dan moet de gemeente er voor zorgen dat er aan het begin van het lopende kalenderjaar 100 kindplaatsen beschikbaar zijn die voldoen aan de basisvoorwaarden voor vve. Dat de doelgroepkinderen daadwerkelijk gebruik maken van deze kindplaatsen is geen vereiste.

Toelichting wettelijke eisen

Volgens artikel 166, eerste lid van de WPO dienen gemeenten voldoende aanbod voor vve te realiseren (voldoende voorzieningen in aantal en spreidingen waar kinderen met een risico op een achterstand in de Nederlandse taal kunnen deelnemen aan voorschoolse educatie).

1.3 Toeleiding

Basiskwaliteit

Gemeenten dienen afspraken te maken met betrokken partners (bijvoorbeeld Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG), Consultatiebureau, organisaties van peuterspeelzalen en kinderdagverblijven) over wie wanneer verantwoordelijk is om ervoor te zorgen dat potentiële doelgroepkinderen toegeleid worden naar een vve-voorziening.

Er kunnen verschillende toeleidingsactiviteiten op initiatief van de gemeente uitgevoerd worden, zoals vanuit consultatiebureau, felicitatiedienst, wijk- en ouderactiviteiten, gerichte mailings en huisbezoeken.

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor een goede toegankelijkheid van de voor- en vroegscholen (praktisch, financieel en geografisch) voor alle potentiële doelgroepkinderen. Daartoe moeten zij ook inzicht hebben in het non-bereik: waar ‘zitten’ de doelgroepkinderen die niet naar een voorschool gaan en waardoor komt het dat zij niet naar een voorschool gaan?

Toelichting wettelijke eisen

Gemeenten zijn op basis van artikel 167, lid 1a onder 2 van de WPO verantwoordelijk voor het voeren van overleg en het zorgdragen voor het maken van afspraken over de wijze waarop doelgroepkinderen worden toegeleid naar voorschoolse en vroegschoolse educatie. Dat doen zij met het oog op een zo groot mogelijke deelname van het aantal kinderen aan voorschoolse educatie.

1.4 Doorgaande lijn

Basiskwaliteit

Een soepele doorgaande lijn van voor- naar vroegschool is belangrijk voor succesvolle vve.

Gemeenten dienen minimaal afspraken gemaakt te hebben met vve-instellingen en schoolbesturen over de overdracht van kindgegevens van voor- naar vroegschool, waarbij gegevens over de ontwikkeling van het kind een onderdeel zijn van deze gegevens.

Eigen aspecten van kwaliteit

Daarnaast is het wenselijk dat er een warme overdracht voor zorgkinderen plaatsvindt voor de continuïteit van de zorg. Een warme overdracht houdt in dat er een (telefonisch of mondeling) gesprek is over de bijzonderheden in de ontwikkeling van een kind op de vier ontwikkelingsgebieden. Ook kan een gemeente nadere afspraken maken met de verschillende partners over bijvoorbeeld het gebruik van een zelfde vve-programma en observatiesysteem.

Gemeenten kunnen de doorgaande lijn nog verder versterken door afspraken te maken over:

  • Doorstroom van doelgroepkinderen van een voor- naar een vroegschool. Als doelgroepkinderen deelnemen aan vve op een voorschool is het belangrijk dat ze zoveel mogelijk doorstromen naar een school met een vve-aanbod

  • Afstemming van het pedagogisch klimaat en het educatief handelen tussen de voor- en vroegschool

  • Afstemming van de wijze waarop de ouderparticipatie gestimuleerd wordt op de voor- en vroegschool

  • Afstemming van de wijze waarop de zorg en begeleiding is ingericht op de voor- en vroegschool

Toelichting wettelijke eisen

Gemeenten zijn op basis van artikel 167, lid 1a onder 3 van de WPO verantwoordelijk voor het voeren van overleg en het zorgdragen voor het maken van afspraken over de organisatie van een doorlopende leerlijn van voorschoolse naar vroegschoolse educatie. Dat doen zij met het oog op een zo groot mogelijke deelname van het aantal kinderen aan voorschoolse educatie.

1.5 Resultaten

Basiskwaliteit

De gemeente maakt met schoolbesturen afspraken over de resultaten van vroegschoolse educatie. Welke resultaten behaald moeten worden kan per gemeente verschillen. Belangrijk is wel dat de resultaten meetbaar zijn en daadwerkelijk gemeten worden. Dit betekent dat scholen/schoolbesturen concrete gegevens moeten aanleveren (bijvoorbeeld gegevens uit het observatiesysteem of Cito-toetsgegevens) zodat de gemeente (en de inspectie) kan (kunnen) nagaan in hoeverre de gewenste resultaten bereikt worden.

Eigen aspecten van kwaliteit

De kwaliteit van de vroegschoolse educatie is er bij gebaat dat de resultaatafspraken voldoende ambitieus zijn. Dat wil zeggen dat ze erop gericht zijn achterstanden bij kinderen in te lopen, zodat ze zonder of hooguit met een beperkte achterstand aan groep 3 kunnen beginnen. Ook kunnen resultaten bepaald worden voor de voorschoolse educatie. De gemeente heeft dan met de voorschoolse instellingen afgesproken wat de resultaten moeten zijn aan het eind van de voorschoolse periode.

Toelichting wettelijke eisen

Volgens artikel 167, lid 1b van de WPO) moet de gemeente met de schoolbesturen afspraken maken over wat de resultaten van vroegschoolse educatie moeten zijn. De gemeente heeft, net als bij de andere afspraken uit artikel 167 van de WPO, doorzettingsmacht. Dat wil zeggen dat als schoolbesturen hier niet aan meewerken dat de gemeente dan eenzijdig resultaten kan vaststellen.

1.6 Vve-coördinatie op gemeentelijk niveau

Eigen aspecten van kwaliteit

De gemeenten zijn regievoerder voor vve in hun gemeente. Dit betekent allereerst het formuleren van helder vve-beleid vanuit de gemeente met duidelijke ambities en concrete doelen. Daarnaast vraagt het om voldoende sturing en coördinatie vanuit de gemeente om vve tot stand te brengen en te borgen in de gemeente. Dit kan tot uiting komen door een actieve rol van de verantwoordelijk wethouder en beleidsverantwoordelijken, die vve expliciet op de Lokaal Educatieve Agenda (LEA) zetten. Hierdoor wordt vve een gezamenlijk gedragen beleid, waar schoolbesturen, instellingen voor peuterspeelzaalwerk en kinderopvang, centra voor jeugd en gezin, het consultatiebureau en anderen bij betrokken zijn.

Daarnaast gaat het hier ook om de coördinatie van de uitvoering. Sommige gemeenten stellen specifiek een (interne of externe) vve-coördinator aan, die zorgdraagt voor de uitrol van vve, de scholing, de doorgaande lijn, de evaluatie enz.

2. VVE-BELEIDSCONTEXT

2.1 Integraal vve-programma

Eigen aspecten van kwaliteit

Gemeenten dienen er voor te zorgen dat voorscholen gebruik maken van een integraal programma dat voldoet aan artikel 5. Dat betekent dat het gaat om een programma waarmee de ontwikkeling van peuters op de vier ontwikkelingsgebieden (taal, rekenen, motoriek en sociaal-emotioneel) wordt gestimuleerd. De gemeente kan dit in de subsidievoorwaarden vastleggen of hierover afzonderlijke afspraken maken met de instellingen en deze vastleggen.

Sommige gemeenten maken afspraken over het werken met een integraal vve-programma dat door Sardes of het Nederlands Jeugdinstituut beoordeeld is. Deze programma’s voldoen over het algemeen aan artikel 5 van het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie. Zie hiervoor www.nji.nl.

Gemeenten kunnen ook de algemene afspraak maken dat er gewerkt moet worden met een programma dat voldoet aan artikel 5. Als voorscholen niet werken met een integraal vve-programma moeten ze wel kunnen aantonen dat het aanbod voldoet aan de eisen van het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie, artikel 5. Dit kan betekenen dat verschillende programma’s ingezet worden voor de afzonderlijke ontwikkelingsgebieden, of dat gewerkt wordt met thema’s die door de locaties zelf volgens beredeneerde leerlijnen en met tussendoelen worden aangeboden.

Gemeenten dienen bovendien afspraken te maken over het gebruik van een observatiesysteem in de voorscholen voor het volgen van de brede ontwikkeling van peuters.

Sommige gemeenten maken afspraken met zowel de voor- als de vroegscholen over het gebruik van hetzelfde integrale vve-programma en observatiesysteem om de doorgaande lijn te bevorderen.

Gemeenten kunnen naast het werken met een integraal vve-programma ook afspraken maken over het gebruik van aanvullende vve-programma’s of versterkende (taal)programma’s op basis van een analyse van de peuterpopulatie.

2.2 Ouders

Eigen aspecten van kwaliteit

Het is van belang dat een gemeente actieve participatie van ouders van doelgroeppeuters inzet als instrument om achterstanden van peuters te voorkomen of te verminderen.

Hiervoor is het belangrijk dat de gemeente concreet beleid ontwikkelt, waarin is aangegeven welke doelen de gemeente nastreeft op het gebied van ouderparticipatie, op welke wijze de gemeente deze doelen wil verwezenlijken (inclusief financiering/subsidiering), welke instellingen hierbij betrokken zijn en welke concrete resultaten de gemeente verwacht te behalen, om na te gaan of de doelen behaald zijn.

Voor het inzetten van effectief beleid is het wenselijk dat de gemeente een heldere analyse heeft van de ouderpopulatie, die zij wil bereiken met haar beleid.

Het gaat hier expliciet om gemeentelijk beleid. Ouderactiviteiten die door een gemeente worden geïnitieerd, kunnen onderdeel uitmaken van het beleid en op die manier de doelen van dat beleid realiseren.

2.3 Externe zorg

Eigen aspecten van kwaliteit

Gemeenten zijn, in het kader van integraal jeugdbeleid, verantwoordelijk voor een sluitend netwerk van zorgverleners, zodat kinderen op effectieve en efficiënte wijze de zorg en ondersteuning krijgen die ze nodig hebben om zich optimaal te kunnen ontwikkelen. Veel gemeenten stellen hiervoor netwerken, platforms, zorgadviesteams (ZAT’s) en dergelijke in, vaak onder aanvoering van het Centrum voor Jeugd en Gezin. Voor vve is het van belang dat de gemeente een dergelijke zorgstructuur ook in het leven heeft geroepen voor peuters, zodat voorscholen en ouders van peuters hier gebruik van kunnen maken als dit nodig is.

Bij een dergelijke externe zorgstructuur is het belangrijk dat duidelijk is wie waar verantwoordelijk voor is en dat de regiefunctie ergens belegd is (bijvoorbeeld een casemanager). Dit om te voorkomen dat een kind of een gezin door meerdere instellingen geholpen wordt zonder dat de instellingen dit van elkaar weten. Ook is het van belang dat er heldere procedures zijn vastgelegd voor het aanmelden van een zorgkind, dat de zorg tijdig geleverd kan worden (geen wachtlijsten) en dat er vanuit de zorginstelling een terugkoppeling is naar de voorschool, zodat deze met haar activiteiten aan kan sluiten bij de zorg die extern geboden wordt.

2.4 Interne kwaliteitszorg voor- en vroegscholen

Eigen aspecten van kwaliteit

Effecten van vve zijn mede afhankelijk van de kwaliteit van de vve die geleverd wordt door de voorscholen. Het gaat dan om de pedagogische en educatieve vaardigheden van de pedagogisch medewerkers, de wijze waarop het vve-programma wordt gebruikt, de zorg en begeleiding die aan peuters geboden wordt, de inrichting van de ruimtes, enz.

Van vve-instellingen wordt verwacht dat ze deze kwaliteit regelmatig evalueren, verbeteren en borgen. Gemeenten kunnen met vve-instellingen afspraken maken over de wijze waarop ze dit doen en hoe ze zich over deze kwaliteit verantwoorden aan de gemeente. Sommige gemeenten geven bijvoorbeeld in hun subsidievoorwaarden aan, dat de vve-instellingen een jaarverslag leveren, waarin ze zich verantwoorden over de geleverde kwaliteit. Sommige gemeenten geven zelfs aan dat de voor- en vroegscholen ook op inhoudelijke aspecten, zoals leidstervaardigheden, aan bepaalde normen moeten voldoen.

2.5 Systematische evalutatie en verbetering van vve op gemeentelijk niveau

Eigen aspecten van kwaliteit

De gemeente kan het eigen vve-beleid, de afspraken, de uitvoering en de resultaten regelmatig (jaarlijks) evalueren. Deze jaarlijkse evaluatie kan worden vastgelegd en kan leiden tot conclusies voor verbeteringen of aanpassingen van het beleid.

Sommige gemeenten zetten een monitor in om het vve-beleid, het bereik en de resultaten jaarlijks in kaart te brengen. Dit kan een monitor zijn van de eigen onderzoeksafdeling. Sommige gemeenten kiezen echter voor het inzetten van een onafhankelijk extern bureau.

3. VVE-CONDITIES

3.1 De gemeente heeft geregeld dat de GGD de basiskwaliteit van de voorscholen beoordeelt.

Basiskwaliteit

Deze standaard heeft betrekking op het voldoen aan de basiskwaliteit volgens de Wet op de Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (art. 1.50 en 2.6) en de basiskwaliteit voorschoolse educatie (art. 1.50b en 2.8 Wkkp + Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie.)

De GGD toetst zowel de algemene basiskwaliteit (zoals veiligheid en gezondheid) als de basiskwaliteit van de voorschoolse educatie: hoeveel tijd per week, groepsgrootte en dubbele bezetting, opleidings- en scholingseisen van de vve-beroepskrachten, en gebruik voorschools educatie-programma.

Sinds 2013 moet de GGD jaarlijks van elke voorschool (psz/kdv) de basiskwaliteit en de kwaliteit voorschoolse educatie (het 1e domein) toetsen. Dit legt de GGD jaarlijks vast in een rapport.

Sinds 2008 voert de Inspectie van het Onderwijs het interbestuurlijk toezicht uit op de kwaliteit van de kinderopvang. Doel daarvan is om de prestaties van het eerstelijnstoezicht door gemeenten verder te bevorderen en daarmee de kwaliteit in de kinderopvang op hoog niveau te brengen en/of te houden.

Toelichting wettelijke eisen

Het toezicht voor deze standaard is gebaseerd op artikel 1.63 en artikel 2.21 van de Wet Kinderopvang en Kwaliteitseisen. Daarin zijn de taken van de toezichthouder vastgelegd.

3.2 Er is een gemeentelijk vve-subsidiekader

Eigen aspecten van kwaliteit

Gemeenten maken over het algemeen gebruik van een subsidiekader of beschikking om te garanderen dat de verstrekte subsidies op juiste wijze gebruikt worden. In het kader van vve is het bijvoorbeeld van belang dat de voorscholen voldoen aan de basisvoorwaarden, zoals aangegeven in het Besluit Basisvoorwaarden Kwaliteit Voorschoolse Educatie. Deze basisvoorwaarden worden ook jaarlijks door de GGD getoetst. In een subsidiebeschikking kan een gemeente er daarom voor kiezen om aan te geven dat ze aan deze voorwaarden moeten voldoen en dat de GGD dit zal toetsen. Daarnaast gebruiken gemeenten een subsidiekader voor aanvullende voorwaarden, zoals ouderbetrokkenheid, doorgaande lijn of warme overdracht. Hiermee kan de gemeente sturen op het vergroten van de kwaliteit van vve. Door deze subsidievoorwaarden op te nemen in het subsidiekader heeft de gemeente greep op de besteding van de subsidiegelden.

Normering

De standaarden 1.1 t/m 1.5 en 3.1 bij vve op gemeentelijk niveau hebben een wettelijke basis. Een oordeel op deze standaarden kan tot een onvoldoende leiden. Ook kan sprake zijn van het oordeel ‘goed’. Deze waardering van de standaarden op gemeentelijk niveau zijn hetzelfde als in het po-kader.

Waardering standaard

Norm voor standaarden met deugdelijkheidseisen

Goed

De gemeente voldoet aan de wettelijke eisen en laat de eigen aspecten van kwaliteit op overtuigende wijze zien.

Voldoende

De gemeente voldoet aan de wettelijke eisen.

Onvoldoende

De gemeente voldoet niet aan de wettelijke eisen.

Geen eindoordeel

We geven bij de oab-gemeenten geen eindoordeel, maar geven wel een oordeel op de verschillende standaarden.

Bijlage 5. Waarderingskader voorschoolse educatie

In deze bijlage is het waarderingskader en de normering voor de voorschoolse educatie opgenomen. De toelichting op de aanpassing van het waarderingskader en/of de normering is te vinden in paragraaf 11.1.

KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN

  • OP. Ontwikkelingsproces

  • OP1 Aanbod

  • OP2 Zicht op ontwikkeling

  • OP3 Pedagogisch-educatief handelen

  • OP4 (Extra) ondersteuning

  • OP6 Samenwerking

  • RV. Resultaten voorschoolse educatie

  • RV1 Ontwikkelingsresultaten

  • KA. Kwaliteitszorg en ambitie

  • KA1 Kwaliteitszorg

  • KA2 Kwaliteitscultuur

  • KA3 Verantwoording en dialoog

ONTWIKKELINGSPROCES (OP)

OP1. Aanbod

Het aanbod bereidt de peuters voor op de basisschool

Eigen aspecten van kwaliteit

  • Biedt de voorschool een integraal aanbod dat aansluit bij het (beoogde) niveau van alle peuters?

  • Sluit het aanbod aan op het niveau van de peuters bij binnenkomst van de voorschool?

  • Wordt het aanbod afgestemd op de behoeften die kenmerkend zijn voor de kindpopulatie?

  • Bereidt het aanbod hen voor op het aanbod bij de start van de basisschool?

  • Verdelen de pedagogisch medewerkers het aanbod evenwichtig en in samenhang over de peuterperiode?

  • Werken de pedagogisch medewerkers doelgericht aan de uitvoering van het aanbod?

  • Gebruiken de pedagogisch medewerkers spel- en leermaterialen in de groep die afgestemd zijn op de ontwikkelingsfase van de peuters?

  • Richten de pedagogisch medewerkers de groepsruimten of de speel- leeromgeving aantrekkelijk en uitdagend in, waarbij zij rekening houden met de ontwikkelingsfase van de peuters?

OP2. Zicht op ontwikkeling

De voorschool volgt de ontwikkeling van haar peuters zodanig dat zij een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen.

Eigen aspecten van kwaliteit

  • Verzamelt de voorschool vanaf binnenkomst systematisch informatie over de kennis en vaardigheden van haar peuters op de verschillende ontwikkelingsgebieden en benut de voorschool daarbij ook de informatie van ouders?

  • Vergelijken pedagogisch medewerkers deze informatie met de verwachte ontwikkeling?

  • Worden deze signalering en analyses gebruikt om de voorschoolse educatie af te stemmen op de behoeften van zowel groepjes als individuele peuters?

  • Gaat de voorschool na waar de ontwikkeling stagneert en wat mogelijke verklaringen zijn wanneer peuters niet genoeg lijken te profiteren van de educatie?

  • Gaat de voorschool na wat nodig is om eventuele achterstanden bij peuters te verhelpen en wat de rol van ouders daarbij kan zijn?

  • Gebeurt dit tenminste met een gestandaardiseerd observatie-instrument dat het mogelijk maakt om vroegtijdig (achterstanden) te signaleren op de verschillende ontwikkelingsgebieden?

  • Gebruikt de voorschool deze observatiegegevens in een cyclisch proces van doelen stellen, passende educatie bieden aan peuters, evalueren en bijstellen van doelen en het educatieve aanbod?

  • Bespreken de pedagogisch medewerkers de bevindingen op vaste momenten in het jaar met ouders?

  • Herkennen pedagogisch medewerkers tijdig talenten en zijn zij bereid en in staat om passende programma’s en trajecten uit te voeren voor individuele of groepjes peuters?

OP3. Pedagogisch-educatief handelen

Het pedagogisch-educatief handelen van de pedagogisch medewerkers stelt peuters in staat tot spelend leren en ontwikkelen

Eigen aspecten van kwaliteit

  • Plannen en structureren de pedagogisch medewerkers hun handelen met behulp van informatie die zij over peuters hebben?

  • Zorgen de pedagogisch medewerkers ervoor dat het niveau van hun aanbod past bij het beoogde eindniveau van peuters (als groep en individueel)?

  • Werken de pedagogisch medewerkers opbrengstgericht en concretiseren zij dat door doelen voor hun peuters te stellen die aansluiten op de zone van naaste ontwikkeling?

  • Verdelen de pedagogisch medewerkers de activiteiten evenwichtig over de dag/ het dagdeel?

  • Voert de voorschool actief beleid om alle peuters de voor hen bedoelde activiteiten bij te laten wonen?

  • Maakt het pedagogisch klimaat het spelend leren mogelijk? Zijn de peuters actief en betrokken?

  • Zijn er duidelijke regels en is er een voorspelbaar en betrouwbaar positief klimaat waarin afspraken nagekomen worden?

  • Structureren de pedagogisch medewerkers met geschikte opdrachten en heldere uitleg, vrij spel en begeleid spel, het aanbod zo dat de peuter het zich eigen kan maken?

  • Stimuleren de pedagogisch medewerkers de actieve betrokkenheid van de peuters en verrijken zij het spelend leren?

  • Leren de pedagogisch medewerkers peuters sociale vaardigheden aan en tonen ze voorbeeldgedrag?

  • Gaan peuters, pedagogisch medewerkers, leiding en overig personeel respectvol en betrokken met elkaar om?

  • Weten de pedagogisch medewerkers de geplande tijd voor voorschoolse educatie effectief te benutten door een efficiënte werkwijze in de groep?

  • Stemmen de pedagogisch medewerkers de instructies en spelbegeleiding, opdrachten en tijd af op de behoeften van groepjes en individuele peuters?

  • Is de afstemming zowel op ondersteuning als uitdaging gericht, afhankelijk van de behoeften van peuters? Is het voorschoolklimaat naast ondersteunend ook stimulerend?

  • Stimuleren de pedagogisch medewerkers een brede ontwikkeling bij hun peuters?

  • Gebruiken de pedagogisch medewerkers bij de instructies en opdrachten passende educatieve principes en werkvormen?

  • Stimuleren de pedagogisch medewerkers peuters tot interactie, zowel interactie tussen de pedagogisch medewerker en de peuters als interactie tussen peuters onderling?

  • Gaan de pedagogisch medewerkers actief na of peuters de opdrachten begrijpen en of daarmee hun doelen gehaald hebben?

  • Geven de pedagogisch medewerkers de peuters inhoudelijk feedback op hun speel- en leerproces?

  • OP4. (Extra) ondersteuning

  • Peuters die dat nodig hebben ontvangen extra aanbod, ondersteuning en begeleiding.

  • Eigen aspecten van kwaliteit

  • Zorgt de voorschool voor (doorverwijzing naar en aanmelding bij) externe zorg als zij zelf de gewenste zorg niet kan leveren?

  • Stelt de voorschoolzelf ook een passend aanbod samen voor peuters die structureel een extra aanbod krijgen door een externe instantie, binnen of buiten de groep, dat is gebaseerd op de mogelijkheden van de desbetreffende peuter?

  • Evalueert de voorschool regelmatig zelf, en/of met externe partners en altijd met ouders of de extra ondersteuning en begeleiding van de (individuele) peuters het gewenste effect heeft en stelt de interventies zo nodig bij?

OP6. Samenwerking

De voorschool werkt samen met relevante partners

Eigen aspecten van kwaliteit

  • Werkt de voorschool samen met basisscholen, voorgaande voorscholen, ouders en andere ketenpartners door informatie over doelgroeppeuters uit te wisselen en de voorschoolse educatie in een doorgaande leerlijn te realiseren? Geeft de voorschool daarbij in ieder geval door welk vve-programma de peuter heeft gevolgd en hoe lang dit gevolgd is en zijn er afspraken over de wijze waarop ze de gegevens van de peuters aanleveren aan de basisschool? (art. 167 lid 3 WPO)

  • Informeert de voorschool gedurende de voorschoolperiode, aan het eind en bij tussentijds vertrek van peuters de ouders en zo nodig de basisschool over de ontwikkeling van de peuters (zie ook standaard 1.2)?

  • Ziet de voorschool ouders als partner in het stimuleren van de ontwikkeling van hun kinderen en stemt zij haar ouderbeleid daar op af?

  • Werkt de voorschool samen met partners in de zorg voor peuters met een extra ondersteuningsbehoefte (zie standaard 1.4)?

  • Zorgen de voorschool en de bijbehorende basisschool voor een doorgaande leerlijn van voor- naar vroegschoolse educatie? Is er een doorgaande lijn in het aanbod, de zorg en begeleiding, het ouderbeleid en de kwaliteitszorg rondom het jonge kind?

RESULTATEN (RV)

RV1. Ontwikkelingsresultaten

De voorschool behaalt met haar peuters resultaten voor taal en rekenen die ten minste in overeenstemming zijn met de gestelde doelen. De voorschool gaat na of de peuters goed zijn toegerust voor de basisschool. De peuters behalen daarnaast sociale competenties en motorische vaardigheden op het niveau dat ten minste in overeenstemming is met de gestelde doelen.

Eigen aspecten van kwaliteit

  • Heeft de voorschool hoge verwachtingen over de voortgang in de ontwikkeling die de peuters kunnen bereiken aan het eind van de voorschoolse periode?

  • Stelt de voorschool eigen doelen op de verschillende ontwikkelingsgebieden die passen bij de kenmerken van de kindpopulatie?

  • Evalueert de voorschool of deze eigen doelen gerealiseerd worden zodat de peuters de voorschool verlaten met kennis en vaardigheden die passen bij de kenmerken van de kindpopulatie?

  • Betrekt de voorschool daarbij de ontwikkelingsgroei van de kinderen?

  • Voert de voorschool interne en externe gesprekken over de ontwikkelingen van de peuters in relatie tot de doelen, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van deze jonge leeftijdsgroep?

KWALITEITSZORG EN AMBITIE (KA)

KA1. Kwaliteitszorg

De voorschool heeft vanuit haar maatschappelijke opdracht doelen geformuleerd. Zij evalueert regelmatig en systematisch de realisatie van de doelen en verbetert op basis daarvan de voorschoolse educatie.

Eigen aspecten van kwaliteit

Houder:

  • Heeft de houder in haar (pedagogisch) beleidsplan samen met de voorschool/voorscholen de eigen opdrachten voor de voorschoolse educatie op de voorschool/voorscholen omschreven?

  • Heeft de houder ook aangegeven hoe zij de kwaliteit bewaakt en omvat dit de voortgang van de ontwikkeling van peuters en de afstemming van de voorschoolse educatie op de ontwikkeling van peuters?

Voorschool:

  • Heeft de voorschool ambitieuze doelen voor zichzelf geformuleerd die passen bij haar maatschappelijke opdracht?

  • Evalueert de voorschool via een cyclische werkend systeem van kwaliteitszorg alle doelstellingen uit haar (pedagogisch) beleidsplan en kijkt zij of kinderen voldoende worden voorbereid op de basisschool? Omvat de kwaliteitszorg daarnaast ook objectieve evaluaties over het aanbod, het educatief handelen, de ouderbetrokkenheid, het zicht op ontwikkeling en de ontwikkelingsresultaten van peuters?

  • Betrekt de voorschool hierbij ook de tevredenheid en feedback van haarbelanghebbenden?

  • Neemt de voorschool op basis van deze evaluaties planmatig en doelgericht maatregelen ter verbetering?

KA2. Kwaliteitscultuur

De voorschool heeft een heldere structuur, kent een professionele kwaliteitscultuur en functioneert transparant en integer.

Eigen aspecten van kwaliteit

  • Werken de leiding en de pedagogisch medewerkers gezamenlijk aan een voortdurende verbetering van hun professionaliteit?

  • Is het beleid van de voorschool om haar visie op de kwaliteit van voorschoolse educatie en ambities te realiseren breed gedragen?

  • Is er een grote bereidheid om gezamenlijk de voorschoolse educatie te verbeteren?

  • Vertoont de leiding leiderschap en kwaliteitsbewustzijn?

  • Werken pedagogisch medewerkers en andere betrokkenen bij de educatie resultaatgericht, zijn zij aanspreekbaar op gemaakte afspraken en zijn zij zich bewust van de effecten van hun handelen op de kwaliteit en op de ontwikkeling van de peuters?

  • Werkt de voorschool vanuit een transparante en integere cultuur waarin sprake is van zichtbaar zorgvuldig handelen en ervaren externe belanghebbenden dit ook zo?

  • Wordt er gehandeld vanuit een duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling?

KA3. Verantwoording en dialoog

De voorschool legt intern en extern toegankelijk en betrouwbaar verantwoording af over ambities, doelen en resultaten en voert daarover actief een dialoog.

Eigen aspecten van kwaliteit

  • Verantwoordt de voorschool zich (via de houder) aan de gemeente over het gevoerde beleid ten aanzien van voorschoolse educatie?

  • Betrekt de voorschool interne en externe belanghebbenden bij de ontwikkeling van haar beleid?

  • Bespreekt zij regelmatig haar ambities en welke resultaten ze behaalt?

  • Stimuleert de voorschool deze partijen betrokkenheid en inzet te tonen bij het realiseren van haar ambities en doelen?

  • Staat de voorschool open voor wensen en voorstellen van interne en externe belanghebbenden en neemt zij deze aantoonbaar serieus?

Richtlijn voor waardering

De standaarden bij voorschoolse educatie kennen geen wettelijke basis en een oordeel op deze standaarden kan dan niet tot een onvoldoende leiden. Als de aangetroffen praktijk niet of nauwelijks overeenkomt met de uitwerking dan geven we de waardering ‘kan beter’.

Waardering standaard

Norm voor standaarden met deugdelijkheidseisen

Goed

De voorschool laat de eigen aspecten van kwaliteit op overtuigende wijze zien.

Voldoende

De voorschool laat de eigen aspecten van kwaliteit zien.

Kan beter

De voorschool laat de aspecten van kwaliteit niet of beperkt zien.

Geen eindoordeel

Aangezien het waarderingskader alleen gaat over het educatieve deel van de locatie, en niet over de gehele locatie, geven we bij de voorscholen geen eindoordeel.

Bijlage 6. Waarderingskader Onderwijs in CARIBISCH NEDERLAND

In deze bijlage is het waarderingskader en de normering voor het onderwijs in Caribisch Nederland opgenomen. De toelichting op de aanpassing van het waarderingskader en/of de normering is te vinden in paragraaf 11.5.

KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN

  • OP. ONDERWIJSPROCES

  • OP1 Aanbod

  • OP2 Zicht op ontwikkeling

  • OP3 Didactisch handelen

  • OP4 (Extra) ondersteuning

  • OP6 Samenwerking

  • SK. SCHOOLKLIMAAT

  • SK1 Veiligheid

  • SK2 Pedagogisch klimaat

  • OR ONDERWIJSRESULTATEN

  • OR1 Resultaten

  • OR2 Sociale en maatschappelijke competenties

  • OR3 Vervolgsucces

  • KA KWALITEITSZORG EN AMBITIE

  • KA1 Kwaliteitszorg

  • KA2 Kwaliteitscultuur

  • KA3 Verantwoording en dialoog

  • FB FINANCIEEL BEHEER

  • FB1 Continuïteit

  • FB2 Doelmatigheid

  • FB3 Rechtmatigheid

ONDERWIJSPROCES (OP)

OP1. Aanbod

Het aanbod bereidt de leerlingen voor op vervolgonderwijs en samenleving.

Basiskwaliteit

De school biedt een breed en op de kerndoelen gebaseerd aanbod dat aansluit bij het (beoogde) niveau van alle leerlingen.

Het onderwijs gaat ervan uit dat leerlingen opgroeien in een pluriforme samenleving. Daarom is het onderwijs gericht op het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie, en op kennis hebben van en kennismaken met verschillende achtergronden en culturen van leeftijdgenoten. Het aanbod draagt bij aan de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.

Het aanbod sluit aan op het niveau van de leerlingen bij binnenkomst van de school, wordt afgestemd op de onderwijsbehoeften die kenmerkend zijn voor de leerlingenpopulatie en bereidt hen voor op het aanbod bij de start van het vervolgonderwijs. Daartussenin verdelen de leraren de leerinhouden evenwichtig en in samenhang over de leerjaren heen.

De school legt de doelen voor het onderwijs en de opbouw van het aanbod vast in het schoolplan.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Toekomstgericht aanbod

  • Aanbod gericht op het leren van leerstrategieën

  • Een aantrekkelijke, uitdagende leeromgeving

Toelichting wettelijke eisen

De school formuleert de doelen van het onderwijs in het schoolplan (art. 12, tweede lid, WPO).

De wet geeft aan dat de inhouden van het onderwijs zich richten op de emotionele en verstandelijke ontwikkeling, op het ontwikkelen van creativiteit, en op het verwerven van noodzakelijke kennis en van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden (art. 10, tweede en derde lid, art. 11, eerste en tweede lid, en 12, eerste en tweede lid, WPO BES). De vakgebieden en inhouden zijn vastgelegd in kerndoelen (art 11, vijfde lid, en 12, vijfde lid, WPO BES), en omvatten ook de brede ontwikkeling en inhoud die in relatie staan tot het opgroeien in een pluriforme samenleving, het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie en het kennis hebben van en kennismaken met verschillende achtergronden en culturen van leeftijdsgenoten (art. 10, derde lid, WPO BES).

De inhouden van het onderwijsaanbod dienen te zijn afgestemd op verschillende leerbehoeften van leerlingen en worden evenwichtig en in samenhang over de leerjaren heen verdeeld (art. 10, eerste lid, BES). Dat houdt ook in dat het onderwijs dusdanig wordt ingericht dat er structureel en herkenbaar aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden op alle gebieden waaronder rekenen en taalachterstanden (art. 10, achtste lid, WPO BES). De school bereidt de leerlingen voor op de start van het vervolgonderwijs (art. 2 WPO BES). Uit de eis van een ononderbroken voortgang in de ontwikkeling van leerlingen volgt dat de school de inhouden aan dient te bieden in een logische fasering/opbouw, opklimmend in niveaus op een wijze die past bij de leeftijd.

Het schoolplan dient de uitwerking van de wettelijke opdrachten voor de uitgangspunten, doelstellingen en inhoud te bevatten (art. 15, tweede lid, WPO BES). Daaronder vallen de doelen van het onderwijs en de opbouw van het aanbod.

OP2. Zicht op ontwikkeling

De school volgt de ontwikkeling van haar leerlingen zodanig dat zij een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen.

Basiskwaliteit

De school verzamelt vanaf binnenkomst met behulp van een leerling- en onderwijsvolgsysteem systematisch informatie over de kennis en vaardigheden van haar leerlingen. Leraren vergelijken deze informatie met de verwachte ontwikkeling. Deze vergelijking maakt het mogelijk om het onderwijs af te stemmen op de onderwijsbehoeften van zowel groepen als individuele leerlingen. Wanneer leerlingen niet genoeg lijken te profiteren analyseert de school waar de ontwikkeling stagneert en wat mogelijke verklaringen hiervoor zijn. Vervolgens bepaalt zij wat er moet gebeuren om eventuele achterstanden bij leerlingen te verhelpen.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Het gebruik van betrouwbare en valide toetsen die tevens een indicatie geven van de bereikte referentieniveaus voor de kennisgebieden taal en rekenen/wiskunde

  • Systematisch volgen van leerlingen op meerdere (ontwikkelings)gebieden

  • Systematisch volgen van de ontwikkeling van jonge kinderen

Toelichting wettelijke eisen

De wet vraagt dat de vorderingen van de leerlingen in kennis en vaardigheden worden gevolgd door middel van een leerlingvolgsysteem (art. 10, eerste en vierde lid, WPO BES). Dit waarborgt dat de school daadwerkelijk de ononderbroken ontwikkeling van leerlingen voor ogen kan hebben in het onderwijs en ook dat het onderwijs aansluit bij de verschillende leerbehoeften van leerlingen, bijvoorbeeld als uit de vorderingen blijkt dat de ontwikkeling stagneert. Bij deze laatste groep leerlingen zoekt de school naar mogelijke verklaringen voor de stagnatie, zodat het onderwijs daarop kan worden aangepast (art. 10, eerste, vierde lid en achtste lid, WPO BES).

OP3. Didactisch handelen

Het didactisch handelen van de leraren stelt leerlingen in staat tot leren en ontwikkelen.

Basiskwaliteit

De leraren plannen en structureren hun handelen met behulp van informatie die zij over leerlingen hebben. De leraren zorgen ervoor dat het niveau van hun lessen past bij het beoogde eindniveau van leerlingen. De aangeboden leerstof is logisch opgebouwd binnen een reeks van lessen alsook binnen één les.

De leraren creëren een leerklimaat waardoor leerlingen actief en betrokken zijn. Met geschikte opdrachten en heldere uitleg structureert de leraar het onderwijsaanbod zo dat de leerling het zich eigen kan maken. De leraren stemmen de instructies en spelbegeleiding, opdrachten en onderwijstijd af op de behoeften van groepen en individuele leerlingen. De afstemming is zowel op ondersteuning als op uitdaging gericht, afhankelijk van de behoeften van leerlingen.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Hoge verwachtingen van leerlingen

  • Feedback naar leerlingen

  • Efficiënte benutting van de onderwijstijd

Toelichting wettelijke eisen

De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan geformuleerd (art. 15, tweede en derde lid, WPO BES). Dit beleid is zichtbaar in het dagelijks handelen van de leraren.

De wet geeft aan dat leerlingen het aanbod zo aangeboden moeten krijgen dat dit afgestemd is op hun ontwikkelproces (art. 10, eerste lid, WPO BES). Voor deze ‘ononderbroken ontwikkeling’ is het nodig dat het onderwijs aansluit bij het ontwikkelingsniveau van de leerling. Daaruit vloeit voort dat voor een ononderbroken ontwikkeling de volgende voorwaarden gelden:

  • Er is sprake van een pedagogisch leerklimaat dat leren mogelijk maakt (dat houdt in: ondersteuning en uitdaging).

  • De uitleg is helder.

  • De les verloopt gestructureerd.

Ook moet de les indien nodig mogelijkheden bevatten om de afstemming van de leerstof op de leerlingen daadwerkelijk mogelijk te maken. Dit is voorwaardelijk voor betrokkenheid van leerlingen bij de les, zodat zij daadwerkelijk in staat gesteld worden tot het doorlopen van een ononderbroken ontwikkelproces. Eveneens moet het niveau van de lessen passen bij het beoogde eindniveau van de groep en de school (art. 2, WPO BES).

OP4. (Extra) ondersteuning

Leerlingen die dat nodig hebben ontvangen extra aanbod, ondersteuning en begeleiding.

Basiskwaliteit

Voor leerlingen die structureel een onderwijsaanbod krijgen op een ander niveau dan de leeftijdsgroep, biedt de school een passend onderwijsaanbod, ondersteuning en/of begeleiding, gebaseerd op de mogelijkheden van de desbetreffende leerling. Het aanbod, de ondersteuning en/of de begeleiding zijn gericht op een ononderbroken ontwikkeling van de leerling. De school evalueert periodiek of het aanbod het gewenste effect heeft en stelt de interventies zo nodig bij.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Betrokkenheid leerlingen bij het stellen van ontwikkelingsdoelen

  • Gebruik van handelingsplannen

Toelichting wettelijke eisen

De wet vraagt dat voor leerlingen die om wat voor reden dan ook niet het beoogde eindniveau behalen door specifieke belemmerende factoren, de school het onderwijs aan de leerling daarop afstemt, de uitkomsten daarvan periodiek evalueert en bij afwijking het onderwijs bijstelt (art. 8, vijfde lid, WPO BES, voor zover het gaat om leerlingen zonder extra ondersteuning, en [art. 45 WPO BES voor leerlingen met ondersteuning].

Voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte geldt de wettelijke verplichting om deze begeleiding in een ontwikkelperspectief vast te leggen [art. 45 WPO BES].

OP6. Samenwerking

De school werkt samen met relevante partners om het onderwijs voor haar leerlingen vorm te geven.

Basiskwaliteit

De school werkt samen met het Expertisecentrum Onderwijszorg (eoz) om te zorgen dat voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte een ononderbroken ontwikkelingslijn wordt gerealiseerd. De school rapporteert regelmatig aan de ouders over de vorderingen van de leerlingen.

Aan het eind van de schoolperiode en bij tussentijds vertrek van leerlingen informeert de school de ouders en de vervolgschool over de ontwikkeling van de leerlingen.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Betrokkenheid van ouders

  • Samenwerking met ketenpartners

  • Bereiken van resultaten in het kader van vroegschoolse educatie

Toelichting wettelijke eisen

Voor leerlingen met extra ondersteuning werkt de school samen met het expertisecentrum onderwijszorg (art. 28, vierde lid, WPO BES) en partners in de zorg (art. 26 WPO BES). De school informeert de ouders regelmatig over de vorderingen van de leerlingen (art. 14 WPO BES).

Voor kinderen in achterstandssituaties maakt de school afspraken met voorschoolse voorzieningen over de informatieoverdracht om een doorgaande leerlijn te garanderen, en over te bereiken resultaten. In het belang van de doorgaande ontwikkeling verplicht de wet de school informatie te verstrekken bij vertrek van de leerling naar een andere school of vervolgonderwijs (art. 48 WPO BES). Dit staat ook in relatie met de wettelijke eis om het onderwijs af te stemmen op de ontwikkeling van leerlingen (art. 10, eerste lid, WPO BES).

SCHOOLKLIMAAT (SK)

SK1. Veiligheid

Schoolleiding en leraren dragen zorg voor een veilige omgeving voor leerlingen.

Basiskwaliteit

De school zorgt voor de sociale, fysieke en psychische veiligheid van de leerlingen in en om de school gedurende de schooldag. Dit blijkt onder andere uit de beleving van de veiligheid en het welbevinden van leerlingen. De school monitort dit tenminste jaarlijks.

De school heeft een veiligheidsbeleid beschreven in het schoolplan, gericht op het voorkomen, afhandelen, registreren en evalueren van incidenten. Als de uitkomsten van de monitoring daartoe aanleiding geven, verbetert de school haar veiligheid. De school heeft een functionaris die aanspreekpunt is als het gaat om pesten. Schoolleiding en leraren voorkomen pesten, agressie en geweld in elke vorm en treden zo nodig snel en adequaat op. De uitingen van leerlingen en personeel zijn in lijn met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Beleid sociale media

  • Preventieve maatregelen

  • Afstemming met actoren buiten de school

Toelichting wettelijke eisen

De wet bepaalt dat de school ten minste een veiligheidsbeleid (sociale, psychische en fysieke veiligheid) heeft beschreven en voert dat bestaat uit een samenhangende set van maatregelen gericht op preventie en op het afhandelen van incidenten [art. 6a, WPO BES].

In de memorie van toelichting bij de wetswijziging over sociale veiligheid op school, waarbij artikel 6a aan de WPO BES is toegevoegd’, wordt onder ‘sociale veiligheid’ minimaal verstaan: een school is veilig als de psychische, sociale en fysieke veiligheid van leerlingen niet door handelingen van andere mensen wordt aangetast.

Daarvoor is nodig dat leraren een veilige ruimte scheppen, waarin duidelijke afspraken gelden en het mogelijk is om sociaal gedrag aan te leren (art. 6a, WPO BES en art. 10, tweede lid, WPO BES).

De wet geeft aan dat de school de veiligheid van leerlingen jaarlijks monitort met een gestandaardiseerd instrument dat een representatief en actueel beeld geeft (art. 6a, eerste lid, onder b, WPO BES). Een school kan pas goed beleid ten aanzien van sociale veiligheid (art. 6a, WPO BES) voeren als zij inzicht heeft in de feitelijke en ervaren veiligheid en het welbevinden van de leerlingen.

Voor ouders en leerlingen is het van belang dat ze een laagdrempelig aanspreekpunt hebben binnen de school, wanneer er sprake is van een situatie waarin gepest wordt. Daarom schrijft artikel 6a, eerste lid, onderdeel c, van de WPO BES voor dat iedere school de navolgende taken op school belegt bij een persoon:

  • coördinatie van het beleid in het kader van het tegengaan van pesten op school;

  • fungeren als aanspreekpunt in het kader van pesten.

Het onderwijs op de school moet mede gericht zijn op het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie (art. 6a, WPO BES). Daarom dienen de uitingen van leraren in lijn te zijn met de democratische rechtsstaat, en dient te worden ingegrepen als de uitingen van leerlingen daarmee in strijd zijn.

SK2. Pedagogisch klimaat

De school heeft een ondersteunend pedagogisch klimaat.

Basiskwaliteit

Geen wettelijke eisen.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Gedragsregels voor leerlingen en leraren

  • Betrokkenheid leerlingen bij het realiseren van een positief schoolklimaat

  • Voorbeeldgedrag door leraren

  • Inrichten van oefensituaties om leerlingen te begeleiden bij de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties

  • Inrichting van het gebouw

ONDERWIJSRESULTATEN (OR)

OR1. Resultaten

De school behaalt met haar leerlingen leerresultaten die ten minste in overeenstemming zijn met de gestelde norm.

Basiskwaliteit

Geen wettelijke eisen.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • De verwachtingen over de eindresultaten die leerlingen kunnen bereiken gebaseerd op de de referentieniveaus en de kenmerken van de leerlingenpopulatie

  • Bereikte leergroei van leerlingen

  • Te bereiken doelen op andere ontwikkelingsgebieden dan taal en rekenen

OR2. Sociale en maatschappelijke competenties

De leerlingen behalen sociale en maatschappelijke competenties op het niveau dat ten minste in overeenstemming is met de gestelde doelen.

Basiskwaliteit

Geen wettelijke eisen.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • De doelen die de school wil bereiken ten aanzien van sociale en maatschappelijke competenties van leerlingen

  • Het bereiken van de gestelde doelen

OR3. Vervolgsucces

De bestemming van de leerlingen na het verlaten van de school is bekend en voldoet ten minste aan de verwachtingen van de school.

Basiskwaliteit

Geen wettelijke eisen.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Vervolgsucces van leerlingen na het verlaten van de school

  • Conclusies over de mate waarin het vervolgsucces aansluit bij de gegeven adviezen

KWALITEITSZORG EN AMBITIE (KA)

KA1. Kwaliteitszorg

Het bestuur en de school hebben een stelsel van kwaliteitszorg ingericht en verbeteren op basis daarvan het onderwijs.

Basiskwaliteit

Het bestuur zorgt voor een stelsel van kwaliteitszorg op de scholen. Dit stelsel staat uitgewerkt in de schoolplan(nen) van de scholen. Vanuit dit stelsel bewaakt en bevordert het bestuur de kwaliteit van het onderwijsleerproces en de leerresultaten.

Het bestuur en de scholen hebben zicht op de kwaliteit van het onderwijs. Er zijn toetsbare doelen geformuleerd en er wordt regelmatig geëvalueerd of deze doelen gehaald worden. De oorzaken van eventueel tekortschietende onderwijskwaliteit zijn geanalyseerd en waar nodig worden verbeteringen doelgericht doorgevoerd. De verantwoordelijkheidsverdeling tussen bestuur en scholen maakt een functionerend stelsel van kwaliteitszorg mogelijk.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid over de wijze waarop de kwaliteit wordt bewaakt en bevorderd en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Te denken valt aan:

  • Ambitieuze doelen die passen bij de maatschappelijke opdracht

  • Betrokkenheid van stakeholders en onafhankelijke deskundigen bij evaluaties

  • Strategisch financiële planning

Toelichting wettelijke eisen

Het schoolplan en de zorgplicht voor de kwaliteit van het onderwijs staan centraal om het verbeteren van en het verantwoorden over de kwaliteit van het onderwijs te bevorderen. Het bevoegd gezag dient zorg te dragen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder ‘zorg dragen voor’ wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wettelijke bepalingen en het uitvoeren van het stelsel van kwaliteitszorg (art. 13, WPO BES).

De wet vraagt dat de school door haar stelsel van kwaliteitszorg zorg draagt voor de ononderbroken ontwikkeling van leerlingen en de afstemming van het onderwijs op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen (art. 15, lid 4, en art. 13, WPO BES). Ook moet zij vaststellen waar maatregelen ter verbetering nodig zijn. De uitwerking van deze deugdelijkheidseisen dient het bevoegd gezag te beschrijven in het schoolplan. Het functioneren van de kwaliteitscyclus staat centraal. Met de wettelijke opdracht wordt bedoeld: de wettelijke voorschriften inzake de inhoud, de uitgangspunten en de doelstellingen van het onderwijs. Dit betreft het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces en de wijze van toetsen. De eisen veronderstellen dat de zorg voor kwaliteit cyclisch, systematisch en planmatig is en ook gericht is op het vasthouden van gerealiseerde kwaliteit.

Uit de deugdelijkheidseisen vloeit voort dat het bevoegd gezag/de school de zorg voor kwaliteit vormgeeft op een wijze waarvan aangenomen mag worden dat het daadwerkelijk leidt tot zicht op de eigen kwaliteit en op relevante verbetermaatregelen.

KA2. Kwaliteitscultuur

Het bestuur en zijn scholen kennen een professionele kwaliteitscultuur en functioneren transparant en integer.

Basiskwaliteit

Deze handelwijze van het bestuur leidt tot een integere en transparante organisatiecultuur. Ieder werkt vanuit zijn eigen rol aan de verbetering van de onderwijskwaliteit.

Het bestuur zorgt voor bekwaam en bevoegd personeel op alle scholen en maakt mogelijk dat het personeel haar bekwaamheid onderhoudt. De schoolleiding en het team werken gezamenlijk aan een voortdurende verbetering van hun professionaliteit. Leraren houden daarbij rekening met de gestelde bekwaamheidseisen en beroepsprofielen en behaalde resultaten bij leerlingen. Zij krijgen daartoe voldoende gelegenheid. De wijze waarop ze dit doen, staat helder beschreven in het schoolplan.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid over de professionalisering en de kwaliteitscultuur en (hoe) wordt dit beleid gerealiseerd?

Te denken valt aan:

  • Onderwijskundig leiderschap

  • Draagvlak voor visie en ambities

  • Eigenaarschap van leraren bij pedagogisch en didactisch concept.

Toelichting wettelijke eisen

Het vaststellen van een managementstatuut waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling in de aansturing van de school blijkt, is verplicht volgens [artikel 33 WPO BES].

Het zodanig inrichten van het onderwijs dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen, het afstemmen van het onderwijs op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen (art. 10, eerste lid, WPO BES) en het uitvoeren van de verbetermaatregelen op basis van het kwaliteitszorgsysteem (art. 13 en 15, vierde lid, WPO BES) kunnen alleen gerealiseerd worden door personeel dat professioneel is en blijft. In het schoolplan moet een beschrijving van het personeelsbeleid worden opgenomen. In dat kader is ook het bijhouden van de bekwaamheidsdossiers [art. 36, WPO BES] van belang.

KA3. Verantwoording en dialoog

Het bestuur en de school leggen intern en extern toegankelijk en betrouwbaar verantwoording af over doelen en resultaten en voeren daarover actief een dialoog.

Basiskwaliteit

Het bestuur en de scholen hebben tegenspraak georganiseerd. Dit gebeurt in ieder geval door de MR te betrekken bij beleids- en besluitvorming.

Het bestuur en de scholen brengen minimaal jaarlijks verslag uit over haar doelen en de resultaten die zij behaalt. Zij doen dit op toegankelijke wijze. Het bestuur verantwoordt zich aan de intern toezichthouder. Het bestuur en de scholen verantwoorden zich aan de overheid en belanghebbenden.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid over de wijze waarop verantwoording wordt afgelegd en (hoe) wordt dit beleid gerealiseerd?

Te denken valt aan:

  • Een actieve dialoog met de omgeving over ambities en resultaten.

Toelichting wettelijke eisen

De wet gaat ervan uit dat het bestuur verantwoording aflegt in het jaarverslag (onder meer ten behoeve van het interne toezicht) (art. 131,WPO BES). De wet gaat er ook van uit dat de school in de schoolgids duidelijk aangeeft wat de doelen van het onderwijs zijn en welke resultaten met het onderwijsleerproces worden bereikt [art. 16 WPO BES]). In de schoolgids dienen ook de gedane bevindingen te worden opgenomen ten aanzien van het stelsel van kwaliteitszorg, evenals de maatregelen die naar aanleiding daarvan zijn getroffen [art. 16, eerste lid, onder l, WPO BES]. Daarnaast verantwoordt het bestuur aan de MR de beslissingen en het beleid dat zij voorstaat [art.18 en 19 WPO BES].

FINANCIEEL BEHEER (FB)

FB1. Continuïteit

Het bestuur is financieel gezond en kan op korte en langere termijn voldoen aan zijn financiële verplichtingen.

Basiskwaliteit

Voor continuïteit is het van belang dat het bestuur inzicht heeft in de financiële uitgangspositie en de ontwikkelingen in de komende drie jaar, en daar beleid op uitzet. In de continuïteitsparagraaf van het jaarverslag geeft het bestuur inzicht in deze ontwikkelingen en de daaraan verbonden financiële gevolgen. Het bestuur bespreekt het voorgaande regelmatig en medezeggenschap, treft zo nodig corrigerende maatregelen en verantwoordt zich over het geheel in de jaarverslaggeving.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de continuïteit van het bestuur/de scholen en (hoe) wordt dit beleid gerealiseerd?

Te denken valt aan:

  • Bespreking van de continuïteit met de intern toezichthouder

  • De wijze waarop het bestuur het duurzaam voortbestaan waarborgt

  • De financiële positie van het bestuur waarmee het alle financiële verplichtingen op korte en langere termijn kan nakomen

  • De analyse van de belangrijkste kengetallen in relatie tot de signaleringswaarden

Toelichting wettelijke eisen

De verplichting voor het bevoegd gezag om een continuïteitsparagraaf aan het jaarverslag toe te voegen vloeit voort uit artikel 4, achtste lid, van de RJO BES. De MR kan op grond van artikel 19 WPO BES zelf initiatief nemen om met het bestuur in gesprek te gaan over ontwikkelingen die de continuïteit van de school/instelling raken.

FB2. Doelmatigheid

Het bestuur maakt efficiënt en effectief gebruik van de onderwijsbekostiging.

Basiskwaliteit

Het bestuur (bevoegd gezag) besteedt de overheidsbekostiging zo dat deze adequaat ten goede komt aan de in het schoolplan geformuleerde ambities inzake effectief onderwijs en de ontwikkeling van alle leerlingen.

Toelichting wettelijke eisen

De minister is bevoegd de bekostiging te corrigeren in het geval hij van oordeel is dat er sprake is van een ondoelmatige besteding (art. 23 Bekostigingsbesluit WPO BES). Uit deze bevoegdheid vloeit de verplichting voor het bevoegd gezag voort om de bekostiging op doelmatige wijze te besteden, zowel in de zin dat onnodige uitgaven worden voorkomen als in de zin dat er niet onnodig geld wordt opgepot.

FB3. Rechtmatigheid

Het bestuur verwerft en besteedt de onderwijsbekostiging conform wet- en regelgeving.

Basiskwaliteit

Het bestuur beschikt over de vereiste deskundigheid en handelt integer en transparant. Het legt verantwoording af over de verwerving en besteding, hetgeen vooral beoordeeld wordt door een deskundige als bedoeld in artikel 121, zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek BES die wordt aangesteld door de raad van toezicht. Indien de onderwijsinstelling geen raad van toezicht heeft, stelt het bestuur de deskundige aan. Deze deskundige opereert volgens beroepsmaatstaven minimaal vergelijkbaar met de beroepsmaatstaven van de NBA en speciaal volgens het onderwijsaccountantsprotocol BES dat door de inspectie is opgesteld.

Toelichting wettelijke eisen

In de sectorwet zijn diverse bepalingen opgenomen waaraan het bestuur zich moet houden bij de verwerving en besteding van de bekostiging. Ingevolge artikel 13, WPO BES zorgt het bestuur voor een goed bestuurde school. Dat impliceert dat het bestuur deskundig moet zijn.

De minister is bevoegd een aanwijzing op te leggen indien een bestuurder zich schuldig maakt aan wanbeheer (art. 128, WPO BES).

De jaarverslaggeving dient transparant te zijn (moet een waarheidsgetrouw beeld geven). Titel 9 van Boek 2 BW BES en artikel 2 van de RJO BES. De Regeling jaarverslaggeving onderwijs BES alsmede het onderwijsaccountantsprotocol BES stellen tal van regels om deze transparantie in de verantwoording te verkrijgen. Een controleverklaring is verplicht op grond van artikel 2 RJO BES jo. artikel 131 lid 4 WPO BES.

Normering

De inspectie beoordeelt in Caribisch Nederland vooralsnog alleen op het niveau van de standaarden. Hiermee laat de inspectie zien op welke standaarden de school een onvoldoende, voldoende of goede beoordeling verdient. Op deze wijze stimuleert de inspectie de verdere schoolontwikkeling nu de basiskwaliteit is bereikt en wordt voor ouders, leerlingen en andere belanghebbenden duidelijk inzicht gegeven in eventuele verbeterpunten. Tekortkomingen op de wettelijke eisen kunnen leiden tot een onvoldoende oordeel op standaarden. Een onvoldoende oordeel op een standaard leidt tot een herstelopdracht. Daarbij gelden de herstelprocedures als beschreven in paragraaf 9.2. Als standaarden niet zijn gebaseerd op een wettelijke eis, wordt het oordeel onvoldoende niet gegeven. In plaats daarvan geeft de inspectie bij tekortschietende kwaliteit de waardering ‘kan beter’.

Of de inspectie overgaat tot het geven van meer gedifferentieerde oordelen op schoolniveau (zeer zwak, onvoldoende voldoende, goed) vraagt onderzoek naar de mogelijke effecten daarvan in de Caribische context. Het ligt niet voor de hand dat toe te passen in een situatie waarin de keuzevrijheid beperkt is of leerlingen zijn aangewezen op een enkele school of instelling. Des te belangrijker is dat belanghebbenden invloed kunnen uitoefenen op de gewenste schoolontwikkeling. Daarbij past dat zij op het niveau van de standaarden een goed beeld hebben van de kwaliteit van het onderwijs.

II. Onderzoekskader 2017 voor het toezicht op het voortgezet onderwijs

1. Inleiding

Het onderzoekskader 2017 van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: onderzoekskader) beschrijft hoe het toezicht voor het voortgezet onderwijs (vo) is ingericht. Het onderzoekskader omvat het waarderingskader en de werkwijze. De inleiding beschrijft allereerst het wettelijk kader dat de grondslag vormt van het toezicht, en vervolgens de reikwijdte en werking van het onderzoekskader.

We sluiten de inleiding af met een leeswijzer.

1.1. Wettelijk kader toezicht op voortgezet onderwijs

De Wet op het onderwijstoezicht (WOT, 2002) vormt de grondslag voor het toezicht. Krachtens deze wet is het toezicht op het onderwijs opgedragen aan de inspectie en heeft de inspectie de taak de kwaliteit van het onderwijs te beoordelen en te bevorderen, daaronder begrepen de kwaliteit van het onderwijspersoneel, aan instellingen als bedoeld in de volgende onderwijswetten.

Het onderzoekskader heeft betrekking op alle instellingen die onderwijs verzorgen op basis van de onderwijswetten genoemd onder 1.1. Dit betreft de volgende onderwijsinstellingen: scholen voor voortgezet onderwijs, scholen voor praktijkonderwijs, voorzieningen voor onderwijs aan nieuwkomers, voorzieningen voor onderwijs in het buitenland en voor het onderwijs in Caribisch Nederland, orthopedagogisch didactische centra (opdc) en niet-bekostigd onderwijs. Daarnaast heeft de inspectie toezicht op de samenwerkingsverbanden Passend onderwijs.

Voor het toezicht op het niet-bekostigd onderwijs en Nederlands onderwijs in het buitenland zijn separate onderzoekskaders opgesteld.

1.1.1. Deugdelijkheidseisen en eigen aspecten van kwaliteit

Per 1 juli 201717 is de Wet op het onderwijstoezicht gewijzigd. Met de wetswijziging maakt de inspectie in haar toezicht onderscheid in bij wet geregelde deugdelijkheidseisen en eigen aspecten van kwaliteit van bestuur en scholen. Deugdelijkheidseisen zijn objectiveerbare, zoveel mogelijk op het niveau van de wet geregelde algemene kwaliteitsnormen, die zodanig helder zijn dat de vrijheid van richting en inrichting gewaarborgd blijven. Deugdelijkheidseisen hebben betrekking op de onderwijskwaliteit en het financieel beheer. We vatten dit samen met het begrip basiskwaliteit.

Een school die niet voldoet aan de deugdelijkheidseisen biedt onderwijs van onvoldoende kwaliteit. Onvoldoende onderwijskwaliteit en/of onvoldoende financieel beheer kan leiden tot sanctionering en in laatste instantie tot ingrijpen door de minister. Vanuit de waarborgfunctie van het toezicht ziet de inspectie er op toe dat de deugdelijkheidseisen zoals deze in de sectorwetten zijn vastgelegd worden nageleefd.

Eigen aspecten van kwaliteit hebben betrekking op de ambities en doelen die een bestuur / school zelf stelt en die verder reiken dan basiskwaliteit. Vanuit de stimuleringsfunctie onderzoekt de inspectie hoe deze elementen bijdragen aan (de duurzame verbetering van) de onderwijskwaliteit. De inspectie voert het gesprek hierover met scholen en besturen en in rapporten maakt de inspectie helder onderscheid in oordelen die voortvloeien uit de deugdelijkheidseisen, en uitspraken die gaan over de eigen aspecten van kwaliteit.

1.2. Object van toezicht en object van onderzoek

Het object van toezicht is de onderwijssoort binnen de school (BRIN) en het bestuur. Interventies met een juridisch karakter hebben in voorkomende gevallen betrekking op deze niveaus

Het object van onderzoek is datgene wat de inspectie onderzoekt om tot haar oordeel of waardering over de school of de besturing te komen.

1.3. Werking en Evaluatie

Het onderzoekskader heeft betrekking op alle instellingen (bekostigd en niet bekostigd) die onderwijs verzorgen op basis van de onderwijswetten genoemd onder 1.1. Dit betreft de volgende onderwijsinstellingen: scholen voor voortgezet onderwijs, scholen voor praktijkonderwijs, voorzieningen voor onderwijs aan nieuwkomers, voorzieningen voor onderwijs in het buitenland en voor het onderwijs in Caribisch Nederland, orthopedagogisch didactische centra (opdc).

Het onderzoekskader is van kracht met ingang van 1 augustus 2017. Reeds lopende interventies en afspraken die op basis van de vigerende toezichtkaders tot die datum zijn gemaakt blijven van kracht.

De inspectie heeft conform het voorschrift in de WOT met alle betrokkenen overleg gevoerd over het onderzoekskader. Bij de uitwerking van de deugdelijkheidseisen in het waarderingskader is de inspectie uitgegaan van een redelijke uitleg van de wet. Over deze uitleg is overeenstemming met het onderwijsveld bereikt.

Evaluatie van de werking en de effecten van het onderzoekskader vindt plaats uiterlijk voor 1 januari 2022. De eerste vierjarige cyclus is dan afgerond.

Ervaringen met dit onderzoekskader, ontwikkelingen in de samenleving, in de verschillende sectoren of in de politiek kunnen leiden tot een vervroegde bijstelling van (delen van) dit onderzoekskader.

1.4. Opbouw en leeswijzer

Het onderzoekskader omvat de werkwijze en het waarderingskader. De hoofdlijnen van de werkwijze, met name de uitgangspunten, staan beschreven in hoofdstuk 2. Hoofdstuk 3 omvat het waarderingskader. De normering en oordeelsvorming is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5, 6 en 7 geven een beschrijving van de werkwijze bij het toezicht op besturen en hun scholen. Hoofdstuk 8 beschrijft hoe de vierjaarlijkse onderzoeken hun neerslag krijgen in de rapporten en hoe de inspectie daarover communiceert. Hoofdstuk 9 beschrijft het vervolgtoezicht en de interventies en sancties in het kader van herstel en verbetering. In hoofdstuk 10 lichten we toe hoe we onze stelselonderzoeken inrichten. Tot slot geven we in hoofdstuk 11 een overzicht van onderwijsvoorzieningen waarvoor specifieke wetgeving geldt en waar het waarderingskader op wordt aangepast (zie par. 1.1). Voor de volledigheid zijn de waarderingskaders integraal opgenomen in de bijlagen.

2. Beter onderwijs, goed bestuur, passend toezicht

Het Nederlandse onderwijs presteert steeds beter. Het aantal scholen dat onvoldoende scoort neemt af; (zeer) zwakke scholen slagen er steeds beter in de kwaliteit van het onderwijs op een voldoende niveau te brengen en te houden. Dat is winst. Maar ook scholen die voldoende presteren moeten hun kansen grijpen om zich te verbeteren. Dat is goed voor alle leerlingen en goed voor onze samenleving18.

Daar ligt in de komende jaren de uitdaging voor alle onderwijssectoren. Het vraagt van besturen dat zij werken aan een kwaliteitscultuur waarbij het voor alle partijen vanzelfsprekend is om continu verbetering na te streven, ook als de kwaliteit op orde is.

We sluiten met ons toezicht hier op aan door enerzijds te (helpen) bewaken dat de basiskwaliteit en het financieel beheer op orde is en blijft, en anderzijds door besturen te stimuleren om het verbeterpotentieel dat wij bij scholen aantreffen ten volle te benutten in het streven naar goede onderwijskwaliteit. We vatten deze beide rollen samen in de waarborgfunctie en stimuleringsfunctie van het toezicht.

In dit hoofdstuk beschrijven we de hoofdlijnen van het toezicht: wat willen we met het toezicht bereiken en vanuit welke uitgangspunten opereren we.

2.1. Uitgangspunten van het toezicht en rol van de toezichthouder

Het eigenaarschap van de onderwijskwaliteit ligt bij besturen en hun scholen. Het bestuur is eindverantwoordelijk voor de kwaliteit en de continuïteit van het onderwijs. We hanteren daarom een bestuursgerichte aanpak. Vanuit onze waarborgfunctie en stimuleringsfunctie maken we in ons waarderingskader helder onderscheid in basiskwaliteit (wat moet de school) en de eigen kwaliteitsambities (wat wil de school). Voor deze eigen ambities vormt het schoolplan het vertrekpunt. We werken transparant en alle kwaliteitsinformatie is openbaar. Op stelselniveau willen we antwoorden vinden op problemen die zich schooloverstijgend voordoen en we treden daarbij agenderend op. Met dit onderzoekskader willen we bereiken dat scholen steeds meer zichzelf beoordelen of zich door peers laten beoordelen. We willen met het toezicht op deze beweging aansluiten.

Meer concreet helpt het onderzoekskader ons bij de taak om te:

  • bewaken dat scholen ten minste voldoen aan basiskwaliteit;

  • interveniëren bij instellingen (besturen en scholen), waar deze niet voldoen aan basiskwaliteit zodat zij dit zo snel mogelijk herstellen;

  • stimuleren dat besturen en scholen eigen ambities formuleren en hier doelgericht aan werken;

  • rapporteren over de staat van het onderwijs, zowel op schoolniveau als op stelselniveau;

  • agenderen als knelpunten in het onderwijsstelsel om een oplossing vragen;

  • communiceren met belanghebbenden over toezichtinformatie over prestaties van het stelsel en van scholen.

2.2. Hoofdlijnen van het toezicht

Het onderzoekskader is langs de volgende inhoudelijke lijnen opgesteld.

2.2.1. Waarborg: basiskwaliteit

De samenleving moet er op kunnen vertrouwen dat leerlingen onderwijs volgen dat van voldoende kwaliteit is. We noemen dit basiskwaliteit. De norm voor basiskwaliteit is dat een bestuur en zijn scholen voldoen aan de deugdelijkheidseisen ten aanzien van de onderwijskwaliteit, de kwaliteitszorg en het financieel beheer zoals wij die in het waarderingskader hebben opgenomen.

Voor de uitvoering van onze waarborgfunctie is het van belang dat we zicht hebben op de financiële continuïteit van besturen en op risico’s bij scholen ten aanzien van de onderwijskwaliteit. We monitoren de prestaties daarom continu en we voeren minimaal jaarlijks per bestuur een prestatieanalyse uit. Daarnaast voeren we eens in de vier jaar een onderzoek uit bij alle besturen en een deel van hun scholen. Dit vierjaarlijks onderzoek geeft ons antwoord op de vraag of het bestuur voldoende zorg draagt voor de onderwijskwaliteit en het financieel beheer. Als uit onze analyse en/of onderzoek blijkt dat een school niet voldoet aan basiskwaliteit, dan zijn onze interventies er op gericht dat het bestuur er voor zorg draagt dat de school binnen een aanvaardbare hersteltermijn aan de betreffende deugdelijkheidseisen voldoet. Dit geldt ook voor tekortkomingen die wij op het niveau van het bestuur constateren.

Jaarlijks leggen we in het kader van het stelseltoezicht (hoofdstuk 10) in ons jaarwerkplan vast welke deugdelijkheidseisen we bij een of meer sectoren gaan onderzoeken.

2.2.2. Stimuleren tot beter: eigen aspecten van kwaliteit

We zijn streng waar het moet en stimulerend waar het kan. Bij besturen en scholen die net aan de basiskwaliteit voldoen houden we de vinger aan de pols. We kijken dan met name of er sprake is van een verbetercultuur, een gezamenlijk streven om de onderwijskwaliteit niet alleen op voldoende niveau te brengen maar ook duurzaam te verbeteren. Als deze verbetercultuur aanwezig is ontstaat er ruimte om de onderwijskwaliteit als geheel op een hoger plan te brengen. Binnen onze stimulerende rol willen we daar actief aan bijdragen. In onze werkwijze komt dit op verschillende manieren tot uiting.

In de eerste plaats hanteren we naast het oordeel ‘voldoende’ ook de waardering ‘goed’. Bij de waardering ‘goed’ worden naast de deugdelijkheidseisen ook eigen aspecten van kwaliteit betrokken. Een gebrekkige realisatie van eigen kwaliteitsdoelen leidt daarentegen niet tot een oordeel ‘onvoldoende’, maar tot de waardering ‘kan beter’. We houden de school/het bestuur een spiegel voor en laten zien in welke mate zij haar eigen doelen realiseert. Dit stimuleert scholen om verbeteringen op eigen wijze en binnen eigen kaders doelgericht vorm te geven.

Onze stimulerende rol is ook merkbaar in de stijl van onze gesprekken met scholen en besturen. We geven ruimte aan besturen en scholen om hun visie en ambities en de wijze waarop zij deze op eigen wijze vertalen in hun onderwijspraktijk te presenteren. We voeren de dialoog aan de hand van de eigen aspecten van kwaliteit; in het waarderingskader geven we daarbij mogelijke onderwerpen aan. Na afronding van het onderzoek organiseren we zogenoemde feedbackgesprekken. Daarmee krijgen scholen en besturen aan de hand van eigen casuïstiek meer inzicht in onze oordeelsvorming en dit biedt hen concrete aanknopingspunten voor verbeteracties. Tot slot komt onze stimuleringsfunctie tot uiting in onze rapporten. Waar niet wordt voldaan aan de deugdelijkheidseisen vermelden we dit in onze rapporten; we doen echter ook als we goede praktijken aantreffen. Op deze manier geven we een evenwichtig beeld van de kwaliteit zoals we die hebben aangetroffen.

De excellente school19

Goede scholen kunnen ook het predicaat ‘excellent’ krijgen. Een excellente school onderscheidt zich van andere goede scholen op een specifiek gebied, bijvoorbeeld door een innovatief en motiverend onderwijsaanbod of een onderscheidende aanpak bij een specifieke groep leerlingen.

Excellente scholen verdienen ruimte voor de verwezenlijking van de eigen visie en ambities. Een onafhankelijke jury bepaalt in voorkomende gevallen of een school voor het predicaat ‘excellent’ in aanmerking komt.

2.2.3. Eenduidig toezicht en op maat

Besturen en scholen organiseren hun onderwijs zo dat het optimaal is toegesneden op hun doelgroep en dat een doorgaande ontwikkeling voor leerlingen wordt gewaarborgd. We zien de diversiteit in (experimentele) onderwijs- en organisatievormen toenemen, evenals het aantal gecombineerde besturen. We hanteren daarom voor het po, vo, (v)so en mbo een grotendeels gemeenschappelijk waarderingskader, dat bruikbaar is voor de grote diversiteit die we in de praktijk aantreffen. Daarmee realiseren we tevens eenduidig toezicht voor besturen die onderwijs verzorgen op basis van meerdere sectorwetten. We richten onze onderzoeken zo in dat we tot betekenisvolle uitspraken komen. We stemmen onze onderzoeksactiviteiten daar op af.

Het maatwerk dat we nastreven betreft niet alleen de aansluiting op de organisatie van het onderwijs maar ook op de verantwoording van de onderwijskwaliteit door het bestuur. Het schoolplan vormt daarbij de belangrijkste bron.

2.2.4. Aansluiten bij verantwoordelijkheid bestuur

Het schoolbestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit en de continuïteit van het onderwijs. Elk bestuur heeft zijn eigen proces om de onderwijskwaliteit te waarborgen en te ontwikkelen; dat specifieke eigen proces wordt voor ons uitgangspunt in het toezicht.

Parallel aan de jaarlijkse prestatieanalyse voeren we eens in de vier jaar een onderzoek uit naar de kwaliteitszorg en het financieel beheer door het bestuur. We kijken in de eerste plaats of het bestuur de onderwijskwaliteit goed in beeld heeft, daarbij zo nodig verbeteringen doorvoert en of de financiën op orde zijn. We voeren een zogenoemd verificatieonderzoek uit als onderdeel van het vierjaarlijks onderzoek. We doen dit bij een selectie van scholen en op deze manier geeft het onderzoek ons inzicht in de kwaliteit van het onderwijs bij de onderzochte scholen en het financieel beheer bij de betreffende besturen. We voeren ook onderzoek uit bij enkele risicoscholen en goede scholen; dit laatste kan op eigen verzoek van het bestuur (zie par. 5.2.4).

Het schoolplan van de te onderzoeken scholen geeft een beschrijving van het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het stelsel van kwaliteitszorg. In ons toezicht sluiten we aan bij deze eigen informatie. De inspectie oordeelt of het schoolplan voldoet aan de wettelijke eisen. Daarnaast kan de inspectie haar bevindingen delen over de uitvoering van het schoolplan, met name waar het de eigen opdrachten van de school betreft.

Naarmate besturen en scholen een beter proces van aansturing en borging hanteren bieden zij meer betrouwbare informatie over de kwaliteit van hun onderwijs. Dat komt de kwaliteit van het onderwijs ten goede. We geven dan vertrouwen en meer ruimte. Daar waar besturen en het intern toezicht goed functioneren kan de samenleving er immers op vertrouwen dat de kwaliteit wordt gewaarborgd. In gevallen dat de basiskwaliteit niet op orde is en het bestuur niet bij machte blijkt om hier verandering in te brengen passen we ons toezicht daar op aan. We vatten dit samen in passend toezicht: minder toezicht waar het kan, meer waar het moet.

3. Het waarderingskader

In dit hoofdstuk beschrijven we het waarderingskader. Na een samenvatting van de wettelijke taken van het voortgezet onderwijs (par. 3.1) beschrijven we de opbouw van het kader in paragraaf 3.2. In paragraaf 3.3 is vervolgens het volledig waarderingskader voor de sector vo opgenomen. In de laatste paragraaf (3.4) gaan we in op de overige wettelijke vereisten.

3.1. Wettelijke taken voortgezet onderwijs

De Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) geeft verplichtingen waar het schoolbestuur aan moet voldoen. Zo moet het schoolbestuur het aanbod zo vormgeven dat het voldoet aan de kerndoelen en referentieniveaus (art. 11c, eerste lid, WVO en art. 2 en 3 van het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen WPO). Daarbij moet op structurele en herkenbare wijze aandacht worden besteed aan het bestrijden van achterstanden in het bijzonder in de beheersing van de Nederlandse taal (art. 6c WVO) en aan het behalen van minimumresultaten op de kernvakken van het onderwijs (art. 23a1 WVO). Het bestuur moet daarbij het onderwijs zodanig inrichten dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelproces kunnen doorlopen en het onderwijs moet op de voortgang in hun ontwikkeling worden afgestemd (art. 2, tweede lid, WVO). Daarnaast moet het bestuur zorgdragen voor de sociale, psychische en fysieke veiligheid van de leerlingen (art. 3c WVO).

Het bestuur moet zorgdragen voor de kwaliteit van het onderwijs door een kwaliteitszorgsysteem uit te voeren (art. 23a en 24, vierde lid, WVO) en verantwoording afleggen aan belanghebbenden: ouders, medezeggenschapsorganen, het intern toezicht en de overheid (art. 24a, 24d, 24e, 24e1, WVO en 103 WVO en de WMS).

Tot slot moet het bestuur de Rijksbekostiging doelmatig en rechtmatig besteden (art. 99 WVO en art. 21 Bekostigingsbesluit WVO).

3.2. Opbouw van het waarderingskader

In het waarderingskader onderscheiden we vijf kwaliteitsgebieden: Onderwijsproces, Schoolklimaat, Onderwijsresultaten, Kwaliteitszorg en ambitie en Financieel beheer.

Met het waarderingskader krijgen we zicht op de drie elementaire vragen over de betekenis van het onderwijs voor leerlingen: Leren ze genoeg (Onderwijsresultaten), krijgen ze goed les (Onderwijsproces) en zijn ze veilig (Schoolklimaat). De standaarden in deze drie gebieden geven gezamenlijk de kern van het onderwijs weer zoals de leerling dat ontvangt. De gebieden Kwaliteitszorg en ambitie en Financieel beheer zijn voorwaardelijk voor (het voortbestaan van) de kwaliteit. We definiëren onderwijskwaliteit dan ook als het geheel van de prestaties van de school op deze gebieden.

Iedere standaard binnen het kwaliteitsgebied is op basis van de betreffende deugdelijkheidseisen geoperationaliseerd20. Bij iedere standaard is tevens ruimte voor een dialoog over de eigen kwaliteitsaspecten die het bestuur en de school tentoonspreiden of ambiëren; we benoemen deze in de vorm van onderwerpen en deze zijn niet uitputtend. We betrekken deze eigen aspecten van kwaliteit bij onze oordeelsvorming voor de waardering ‘goed’ (zie hoofdstuk 4). Daarbij onderzoeken we of het bestuur/de school haar eigen ambities realiseert en of de school daarmee volgens wetenschappelijke inzichten goed onderwijs realiseert.

Specifieke toepassingen van het waarderingskader

Specifieke wet- en regelgeving die betrekking heeft op onderwijsvoorzieningen zoals genoemd in paragraaf 1.1. vertalen we ook in een waarderingskader. Een overzicht van deze specifieke onderwijsvormen is met verantwoording van het wettelijk kader opgenomen in hoofdstuk 11. De betreffende waarderingskaders zijn voor de volledigheid integraal opgenomen in de bijlagen.

Het waarderingskader voortgezet onderwijs kent de volgende opbouw.

KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN VO

  • OP ONDERWIJSPROCES

  • OP1 Aanbod

  • OP2 Zicht op ontwikkeling en begeleiding

  • OP3 Didactisch handelen

  • OP4 Extra ondersteuning

  • OP5 Onderwijstijd

  • OP6 Samenwerking

  • OP7 Praktijkvorming/stage

  • OP8 Toetsing en afsluiting

  • SK SCHOOLKLIMAAT

  • SK1 Veiligheid

  • SK2 Pedagogisch klimaat

  • OR ONDERWIJSRESULTATEN

  • OR1 Resultaten

  • OR2 Sociale en maatschappelijke competenties

  • OR3 Vervolgsucces

  • KA KWALITEITSZORG EN AMBITIE

  • KA1 Kwaliteitszorg

  • KA2 Kwaliteitscultuur

  • KA3 Verantwoording en dialoog

  • FB FINANCIEEL BEHEER

  • FB1 Continuïteit

  • FB2 Doelmatigheid

  • FB3 Rechtmatigheid

3.3. Kwaliteitsgebieden en Standaarden

Het waarderingskader telt per gebied een aantal standaarden, in totaal negentien. Bij elke standaard is in het rode vlak aangegeven wat we verstaan onder basiskwaliteit (wat móet het bestuur en de school) en benoemen we vervolgens in het groene vlak een aantal onderwerpen die betrekking kunnen hebben op de eigen ambities en doelen van de school (wat wíl het bestuur en de school).

Ter verantwoording van de interpretatie van basiskwaliteit geven we tot slot per standaard een toelichting op de wettelijke eisen. die op de standaard van toepassing zijn.

Kwaliteitsgebied Onderwijsproces

ONDERWIJSPROCES (OP)

OP1. Aanbod

Het aanbod bereidt de leerlingen voor op vervolgonderwijs en de samenleving.

Basiskwaliteit

De school biedt een breed en op de kerndoelen gebaseerd aanbod dat ook de referentieniveaus taal en rekenen omvat. Het aanbod is dekkend voor examenprogramma’s. Het aanbod bereidt de leerlingen inhoudelijk goed voor op het vervolgonderwijs. Dit aanbod omvat mede activiteiten op het gebied van loopbaanleren (LOB).

Leerlingen groeien op in een pluriforme samenleving. Daarom is het onderwijs gericht op het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie, en op kennis hebben van en kennismaken met verschillende achtergronden en culturen van leeftijdgenoten. Het aanbod draagt bij aan de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.

Het aanbod dat de school biedt sluit aan bij het niveau van de leerlingen en kan gedurende de schoolloopbaan verdiept en verbreed worden, zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen. Dit betekent bijvoorbeeld dat voor leerlingen met een taalachterstand de school een aanvullend taalaanbod heeft.

Bovendien heeft de school de leerinhouden evenwichtig en in samenhang over de leerjaren heen verdeeld.

De school legt de doelen voor het onderwijs en de opbouw van het aanbod vast in het schoolplan.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Talentontwikkeling

  • Toekomstgericht onderwijsaanbod

  • Aanbod gericht op leerstrategieën

  • Een aantrekkelijke en uitdagende leeromgeving

Toelichting wettelijke eisen

De wet geeft aan dat de school in de onderbouw een samenhangend onderwijsprogramma verzorgt waarin de kerndoelen worden uitgewerkt en dat voldoet aan de referentieniveaus van taal en rekenen (art. 11c, eerste lid, WVO en art. 2 en 3 van het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen). De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs (art. 7 t/m 10, WVO). LOB heeft hierin een centrale plaats in het examenprogramma. (Regeling examenprogramma’s voortgezet onderwijs). Daar staat: De kandidaat is in staat zijn eigen loopbaanontwikkeling vorm te geven. Hij doet dat met een oriëntatie op een toekomstige opleiding en (loop)baan door middel van reflectie op het eigen handelen en reflectie op ervaringen.

Daarnaast omvat het onderwijs ook het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie en het kennis hebben en -maken met verschillende achtergronden en culturen van leeftijdsgenoten (art. 17, WVO).

De inhouden van het onderwijsaanbod zijn afgestemd op verschillende leerbehoeften van leerlingen (art. 2, tweede lid, WVO). Dat houdt ook in dat het onderwijs dusdanig wordt ingericht dat er structureel en herkenbaar aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden op alle gebieden waaronder rekenen en in het bijzonder in de beheersing van de Nederlandse taal (art. 6c WVO).

Een voorwaarde voor een ononderbroken voortgang in ontwikkeling van leerlingen is dat de school de inhouden aanbiedt in een logische opbouw, opklimmend in niveaus op een wijze die past bij de leeftijd van de leerlingen. Het schoolplan dient de uitwerking van de wettelijke opdrachten voor de uitgangspunten, doelstellingen en inhoud te bevatten (art. 24, tweede lid, onder a, WVO). Daaronder vallen de doelen van het onderwijs en de opbouw van het aanbod.

OP2. Zicht op ontwikkeling en begeleiding

De school volgt en begeleidt de leerlingen zodanig dat zij een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen.

Basiskwaliteit

De school verzamelt vanaf binnenkomst systematisch informatie over de kennis en vaardigheden van haar leerlingen. De school vergelijkt deze informatie met de verwachte ontwikkeling. Deze informatie en vergelijking maakt het mogelijk om het onderwijs af te stemmen op de onderwijsbehoeften van zowel groepen als individuele leerlingen.

Wanneer leerlingen niet genoeg lijken te profiteren van het onderwijs analyseert de school waar de ontwikkeling stagneert en wat mogelijke verklaringen hiervoor zijn. Vervolgens bepaalt zij wat er moet gebeuren om eventuele achterstanden bij leerlingen te verhelpen.

De leerlingen krijgen daarmee de begeleiding die zij nodig hebben om beter het onderwijsprogramma te kunnen doorlopen. (Dat kan door speciale hulpprogramma’s of individuele begeleiding, waarbij leerlingen buiten de les aanvullende begeleiding krijgen). Voor leerlingen die achterstanden hebben is het onderwijs zo ingericht dat op structurele en herkenbare wijze aandacht wordt besteed aan het bestrijden van die achterstanden.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Extern genormeerde toetsen voor de doorstroomrelevante vakken en/of referentieniveaus

  • Betrokkenheid leerlingen bij het stellen van doelen

Toelichting wettelijke eisen

De wet vraagt dat de vorderingen van de leerlingen op een deugdelijke manier worden gevolgd (art. 2, tweede lid, WVO). Dit waarborgt dat de school daadwerkelijk de ononderbroken ontwikkeling van leerlingen voor ogen heeft in het onderwijs en ook dat het onderwijs aansluit bij de verschillende leerbehoeften van leerlingen, bijvoorbeeld als uit de vorderingen blijkt dat de ontwikkeling stagneert. Bij deze laatste groep leerlingen zoekt de school naar mogelijke verklaringen voor de stagnatie, zodat het onderwijs daarop kan worden aangepast (art. 2, tweede lid, WVO); (art. 6c, WVO).

Verder stelt de wet (art. 6c, WVO) dat bij de leerlingen waar achterstanden zijn geconstateerd de school zichtbaar en gestructureerd werkt aan de bestrijding van die achterstanden. Dit veronderstelt dat de school weet wie achterstanden heeft en wat de achterstand inhoudt, en dat er aanvullende activiteiten zijn waarmee de achterstanden bestreden worden. De toelichting op artikel 6c van de WVO zegt hier het volgende over: ‘Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat daarbij op structurele en herkenbare wijze aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden in het bijzonder in de beheersing van de Nederlandse taal.’ Met ‘op structurele wijze’ willen we aangeven dat de aandacht voor het bestrijden van achterstanden nadrukkelijk ingebed moet zijn in het onderwijs. ‘Op herkenbare wijze’ betekent dat die specifieke aandacht ook duidelijk moet blijken in de onderwijspraktijk. Onderwijsachterstanden beperken zich niet tot taalachterstanden. Ook in andere vakken kunnen leerlingen achterstanden hebben of oplopen. Ook daarvoor dient aandacht te zijn.

De school heeft de wijze waarop het onderwijs wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen in het schoolplan beschreven (art. 24, vierde lid, onder a, WVO).

OP3. Didactisch handelen

Het didactisch handelen van de leraren stelt leerlingen in staat tot leren en ontwikkelen.

Basiskwaliteit

De leraren plannen en structureren hun handelen met behulp van informatie die zij over leerlingen hebben. Zij zorgen ervoor dat het niveau van hun lessen past bij het beoogde eindniveau van leerlingen. De aangeboden leerstof is logisch opgebouwd binnen een reeks van lessen alsook binnen één les.

De leraren creëren een leerklimaat waardoor leerlingen actief en betrokken zijn. Met geschikte opdrachten en heldere uitleg structureert de leraar het onderwijsaanbod zodanig dat de leerling zich het totale leerstofaanbod eigen kan maken.

De leraren stemmen de instructies, begeleiding, opdrachten en onderwijstijd af op de behoeften van groepen en/of individuele leerlingen. De afstemming is zowel op ondersteuning als op uitdaging gericht, afhankelijk van de behoeften van leerlingen.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Hoge verwachtingen voor leerlingen

  • Feedback aan leerlingen

  • Opbrengstgericht werken door leraren

  • Reflectie op leren door leerlingen.

  • Evalueren van de gestelde doelen met leerlingen

  • Moderne leermiddelen

Toelichting wettelijke eisen

De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan geformuleerd (art. 24, tweede en derde lid, WVO). Dit beleid is zichtbaar in het dagelijks handelen van de leraren.

De wet geeft aan dat leerlingen het aanbod zo aangeboden moeten krijgen dat dit afgestemd is op hun ontwikkelproces (art. 2, tweede lid, WVO). Voor deze ‘ononderbroken ontwikkeling’ is het nodig dat het onderwijs aansluit bij het ontwikkelingsniveau van de leerling.

Uit artikel 2, tweede lid, WVO vloeit voort dat voor een ononderbroken ontwikkeling de volgende voorwaarden gelden:

  • Er is sprake van een klimaat dat leren mogelijk maakt.

  • De uitleg is helder.

  • De les verloopt gestructureerd.

  • Het niveau sluit aan bij de leerling én past bij het te halen eindniveau.

De kwaliteit van de school bij het didactisch handelen wordt onder meer bepaald door het didactische vermogen om aan te sluiten bij leerlingen: leraren moeten zowel bij leerlingen met een achterstand als leerlingen met behoeften aan extra uitdaging een effectief leerproces tot stand weten te brengen.

OP4. Extra ondersteuning

Leerlingen die dat nodig hebben ontvangen extra aanbod, ondersteuning en begeleiding.

Basiskwaliteit

Voor leerlingen die structureel een onderwijsaanbod nodig hebben op een ander niveau dan de leeftijdsgroep, biedt de school een passend onderwijsaanbod, ondersteuning en/of begeleiding, gebaseerd op de mogelijkheden van de desbetreffende leerlingen. Het aanbod, de ondersteuning en/of de begeleiding zijn gericht op een ononderbroken ontwikkeling van de leerling. De school evalueert periodiek of het aanbod het gewenste effect heeft en stelt de interventies zo nodig bij.

De school heeft in het schoolondersteuningsprofiel vastgelegd wat zij onder extra ondersteuning verstaat en welke voorzieningen de school kan bieden in aanvulling op het door het samenwerkingsverband omschreven niveau van basisondersteuning. Voor de leerlingen die deze extra ondersteuning nodig hebben, legt de school in het ontwikkelingsperspectief vast hoe het onderwijs wordt afgestemd op de behoefte van de leerling.

Toelichting wettelijke eisen

In het schoolondersteuningsprofiel is vastgelegd welke voorzieningen zijn getroffen voor leerlingen die extra ondersteuning behoeven (art. 1 WVO). Het bevoegd gezag stelt ten minste eenmaal in de vier jaar het schoolondersteuningsprofiel vast (art. 17, zevende lid, WVO). De school heeft in het schoolplan beschreven op welke wijze het ondersteuningsprofiel wordt betrokken bij het onderwijskundig beleid (art. 24, tweede lid, WVO)

Het bevoegd gezag stelt vervolgens na op overeenstemming gericht overleg met de ouders vast of een leerling extra ondersteuning nodig heeft (art. 26, eerste lid, WVO). Voor die leerlingen geldt de wettelijke verplichting om een ontwikkelingsperspectief vast te stellen en minimaal eens per jaar met de ouders te evalueren (art. 26, derde lid, WVO). In het ontwikkelingsperspectief is informatie opgenomen over, de begeleiding die de leerling geboden wordt, in welke onderwijssoort in het voorgezet onderwijs de leerling naar verwachting het examen zal halen en over de belemmerende en de bevorderende factoren die van invloed zijn op het onderwijs aan de leerling. (art. 26, vijfde lid, WVO en art. 15c Inrichtingsbesluit WVO)

OP5. Onderwijstijd

De leerlingen krijgen voldoende tijd om zich het leerstofaanbod eigen te maken.

Basiskwaliteit

De school biedt een programma aan dat voldoet aan de wettelijk verplichte onderwijstijd. De school verdeelt de tijd zodanig over de vakken dat leerlingen in staat zijn het verplichte onderwijsprogramma tot zich te nemen. Bovendien weet de leraar de geplande onderwijstijd effectief te benutten. De school heeft een beleid om lesuitval en verzuim van leerlingen tegen te gaan.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Regels over het gebruik van de onderwijstijd

  • Naleving van deze schoolregels

  • Afspraken over maatwerk

Toelichting wettelijke eisen

Leerlingen moeten voldoende tijd krijgen om de leerstof te verwerven. De wet geeft aan dat elke leerling een programma moet kunnen volgen van tenminste 3.700 uur voor vmbo, 4.700 uur voor havo of 5.700 uur voor vwo. Voor individuele leerlingen mag van die norm worden afgeweken.

Voor het praktijkonderwijs geldt dat er 1.000 klokuren per jaar onderwijs moet worden gegeven (art. 10f, lid 3a, WVO). Deze uren moeten worden ingevuld met activiteiten die worden verzorgd in het onderwijsprogramma (art. 6g, tweede lid, WVO).

Onderwijstijd doet ertoe. Voldoende onderwijstijd is een noodzakelijke voorwaarde voor kwalitatief goed onderwijs, mits goed ingevuld (bron: MvT bij wetsvoorstel ter modernisering en vereenvoudiging van de normen voor onderwijstijd in het voortgezet onderwijs).

Het eerste criterium voor onderwijstijd is dat het moet gaan om (onderwijs)activiteiten die verzorgd worden onder verantwoordelijkheid van diegenen die op grond van artikel 33 van de WVO onderwijs mogen verzorgen. Het tweede criterium is dat de onderwijstijd onder verantwoordelijkheid van de school bewust gepland en verzorgd moet worden. De school is verantwoordelijk voor de vormgeving, uitvoering en evaluatie van het onderwijsprogramma en daarmee van het leerproces, de socialisering en de (maatschappelijke en persoonlijke) vorming van leerlingen. Ten derde moet op schoolniveau afgesproken worden welke soorten onderwijsactiviteiten meetellen als onderwijstijd: primair door de professionals, en met instemming van de medezeggenschapsraad. Het gaat bij deze instemming om de volgende drie elementen (bron: MvT bij wetsvoorstel ter modernisering en vereenvoudiging van de normen voor onderwijstijd in het voortgezet onderwijs):

  • Welke soorten onderwijsactiviteiten worden ingepland als onderwijstijd;

  • Wat is het beleid voor het omgaan met lesuitval;

  • Op welke dagen verzorgt de school geen onderwijs (roostervrije dagen voor leerlingen).

In de wet is voorgeschreven dat een leerling ten minste 189 dagen onderwijs moet kunnen volgen, met dien verstande dat wanneer er vanwege de vakantiespreiding een week minder beschikbaar is dit 184 dagen zijn. In het examenjaar gaat het ook om minder dagen. Er hoeft geen onderwijs te worden verzorgd vanaf de aanvang van het eerste tijdvak waarin het centraal examen wordt afgenomen (art. 6g1, WVO).

Vanuit de wet is een school verplicht om beleid te hebben ten aanzien van lesuitval en ten aanzien van verzuim door leerlingen (art. 24, eerste lid, onder c en h, WVO).

OP6. Samenwerking

De school werkt samen met partners om het onderwijs voor haar leerlingen vorm te geven.

Basiskwaliteit

De school werkt samen met andere scholen voor voortgezet (speciaal) onderwijs in een samenwerkingsverband passend onderwijs. Voor leerlingen met een ondersteuningsbehoefte treedt de school in overleg met instanties als dat nodig is. Verder is er een effectief overleg met andere scholen in de gemeente en met de gemeente zelf over het bestrijden van onderwijsachterstanden bij leerlingen, het bevorderen van integratie en het voorkomen van segregatie en over inschrijvings- en toelatingsprocedures. De school levert gegevens over voortijdig schoolverlaters aan de gemeente. De school voert de gemaakte afspraken uit.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Betrokkenheid ouders

  • Samenwerking met ketenpartners

Toelichting wettelijke eisen

Voor leerlingen met extra ondersteuning werkt de school samen met het samenwerkingsverband passend onderwijs en partners in de zorg (art. 17a en 17b, WVO). Het samenwerkingsverband bestaat uit andere scholen voor voortgezet onderwijs en scholen voor voortgezet speciaal onderwijs.

De wet gaat ervan uit dat scholen jaarlijks overleg voeren met elkaar en met de gemeente over het voorkomen van segregatie, het bevorderen van integratie en het bestrijden van achterstanden. De scholen voeren de gemaakte afspraken uit met de gemeente die zijn neergelegd in de lokale educatieve agenda (art. 118a WVO).

De wet schrijft voor dat scholen voortijdig schoolverlaters melden bij de gemeente (art. 28a jo. 118h, WVO).

OP7. Praktijkvorming/stage

De voorbereiding, uitvoering en begeleiding van de praktijkvorming/stage is doeltreffend.

Basiskwaliteit

De stage draagt bij aan de geplande leeractiviteiten. De school maakt afspraken met de leerling over welke leeractiviteiten de leerling ontplooit in het kader van het stageplan. Het doel, de inhoud, de omvang, de organisatie van de stage worden beschreven in het stageplan. De school begeleidt de leerling bij de voorbereiding en bij de keuze van een stageplek en stelt hiervoor samen met de leerling en het stagebedrijf de vereiste stage-overeenkomst op. De begeleiding en beoordeling verlopen op de afgesproken wijze en de school is op de hoogte van het functioneren van de leerling op de stageplek en stuurt zo nodig bij.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Het zoeken van een passende stageplek

  • Loopbaanbegeleiding

Toelichting wettelijke eisen

In het derde en vierde leerjaar van de basisberoepsgerichte, kaderberoepsgerichte of gemengde leerweg van het vmbo én voor praktijkonderwijsleerlingen kunnen de lessen worden besteed aan stage. De wet stelt (art. 31 en verder van het Inrichtingsbesluit WVO) dat het doel, de inhoud, de omvang, de opbouw en de organisatie van de stage worden beschreven in een stageplan.

Het bevoegd gezag sluit met de leerling en de stagegever tezamen een schriftelijke stage-overeenkomst waaruit blijkt dat de leerling leeractiviteiten ontplooit in het kader van het stageplan. In die overeenkomst staat onder andere hoe de begeleiding plaatsvindt en door wie en wat de leeractiviteiten zijn. Daarnaast bevat de overeenkomst een regeling die de inspectie in staat stelt toezicht te houden op de leeractiviteiten die door de leerling bij de stagegever worden ontplooid.

OP8. Toetsing en afsluiting

De toetsing en afsluiting verlopen zorgvuldig.

Basiskwaliteit

De school heeft een PTA en examenreglement dat voldoet aan de eisen van de wetgeving. In deze documenten maakt de school tijdig duidelijk hoe de organisatie van het examen verloopt en welke maatregelen de school hanteert bij leerlingen die zich niet aan de regels hebben gehouden. Ook moet beschreven staan welke examens leerlingen op welke manier kunnen herkansen. Verder moet duidelijk zijn welke stof wanneer wordt geëxamineerd, hoe het examen meeweegt en welke vrijstellingen gelden.

De examinering verloopt volgens PTA en examenreglement.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Toetsbeleid (waaronder toetsmatrixen en toetstechnische-, uitvoerings-, afname- en beoordelingseisen)

  • Evaluatie en borging uitgevoerde toetsbeleid

Toelichting wettelijke eisen

De wetgeving schrijft voor dat een school een examenreglement en een PTA opstelt. Deze beide documenten moeten worden verstrekt aan de inspectie en de examenkandidaten. In de wetgeving is ook bepaald wat er minimaal in beide documenten moet zijn opgenomen (art. 31, Eindexamenbesluit VO).

Kwaliteitsgebied Schoolklimaat

SCHOOLKLIMAAT (SK)

SK1. Veiligheid

Schoolleiding en leraren dragen zorg voor een veilige omgeving voor leerlingen.

Basiskwaliteit

De school zorgt voor de sociale, fysieke en psychische veiligheid van de leerlingen in en om de school gedurende de schooldag. Dit blijkt onder andere uit de beleving van de veiligheid en het welbevinden van de leerlingen op school. Dit school monitort dit tenminste jaarlijks.

De school heeft een veiligheidsbeleid (beschreven in het schoolplan of een ander document) gericht op het voorkomen, afhandelen, registreren en evalueren van incidenten. Als de uitkomsten van de monitoring daartoe aanleiding geven, treft de school maatregelen om de situatie te verbeteren. De school heeft een persoon als aanspreekpunt als het gaat om pesten en voor coördinatie van het beleid tegen pesten. Schoolleiding en leraren voorkomen pesten, agressie en geweld in elke vorm en treden zo nodig snel en adequaat op. De uitingen van leerlingen en personeel zijn in lijn met de basiswaarden van de democratische rechtstaat.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Beleid sociale media

  • Preventieve maatregelen

  • Afstemming met actoren buiten de school

Toelichting wettelijke eisen

De wet bepaalt dat de school ten minste een veiligheidsbeleid (sociale, psychische en fysieke veiligheid) voert dat bestaat uit een samenhangende set van maatregelen gericht op preventie en op het afhandelen van incidenten, ingebed in het pedagogische beleid van de school en stevig verankerd in de dagelijkse praktijk (art. 3b, WVO). In de memorie van toelichting bij de wetswijziging over sociale veiligheid op school, waarbij artikel 3b aan de WVO is toegevoegd’ wordt onder ‘sociale veiligheid’ minimaal verstaan: een school is veilig als de psychische, sociale en fysieke veiligheid van leerlingen niet door handelingen van andere mensen wordt aangetast.

De wet geeft aan dat de school de veiligheid van leerlingen monitort met een instrument dat een representatief en actueel beeld geeft (art. 3b, eerste lid, onder b, WVO). Een school kan pas goed beleid ten aanzien van sociale veiligheid voeren als zij inzicht heeft in de feitelijke en ervaren veiligheid en het welbevinden van de leerlingen.

Voor ouders en leerlingen is het van belang dat ze een laagdrempelig aanspreekpunt hebben binnen de school, wanneer er sprake is van een situatie waarin gepest wordt. Daarom schrijft artikel 3b, eerste lid, onderdeel c, WVO voor dat iedere school de navolgende taken op school belegt bij een persoon:

  • coördinatie van het beleid in het kader van het tegengaan van pesten op school;

  • fungeren als aanspreekpunt in het kader van pesten.

Het onderwijs op de school moet mede gericht zijn op het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie (art. 17 WVO). Daarom dienen de uitingen van leraren in lijn te zijn met de democratische rechtsstaat, en dient te worden ingegrepen als de uitingen van leerlingen daarmee in strijd zijn.

SK2. Pedagogisch klimaat

De school heeft een ondersteunend pedagogisch klimaat.

Basiskwaliteit

Geen wettelijke eisen.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Gedragsregels voor leraren en leerlingen

  • Betrokkenheid leerlingen bij positief schoolklimaat

  • Voorbeeldgedrag door het personeel/team

  • Inrichten van oefensituaties om leerlingen te begeleiden bij de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties

  • Begeleiding leerlingen bij het waar mogelijk zelf oplossen van problemen en conflicten

  • Inrichting van het gebouw.

Kwaliteitsgebied Onderwijsresultaten

ONDERWIJSRESULTATEN (OR)

OR1. Resultaten

De school behaalt met haar leerlingen leerresultaten die ten minste in overeenstemming zijn met de gestelde norm.

Basiskwaliteit

De leerresultaten liggen de afgelopen drie jaar op het niveau dat op grond van de kenmerken van de leerlingenpopulatie verwacht mag worden. Dit betekent dat de gemiddelde eindexamenresultaten en de doorstroom in de bovenbouw op of boven de normering liggen die daarvoor geldt. Bovendien behalen leerlingen in de onderbouw het opleidingsniveau dat overeen komt met het basisschooladvies en lopen zij gedurende hun schoolloopbaan weinig vertraging op.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Verwachtingen over de cognitieve resultaten die leerlingen kunnen bereiken gebaseerd op hun kenmerken?

  • Doelen voor doorstroom en rendement in boven- en onderbouw

  • Doelen voor leerwinst

Toelichting wettelijke eisen

De wet geeft aan dat scholen voldoende leerresultaten behoren te behalen. Er is sprake van voldoende leerresultaten wanneer de gemiddelde examenresultaten en het doorstroomrendement, gemeten over een periode van drie schooljaren, op of boven de normering liggen zoals vastgelegd in de Regeling leerresultaten VO (art. 23a1, WVO en de Regeling leerresultaten VO).

OR2. Sociale en maatschappelijke competenties

De leerlingen behalen sociale en maatschappelijke competenties op het niveau dat ten minste in overeenstemming is met de gestelde doelen.

Basiskwaliteit

Geen wettelijke eisen.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

OR3. Vervolgsucces

De bestemming van de leerlingen na het verlaten van de school is bekend en voldoet ten minste aan de verwachtingen van de school.

Basiskwaliteit

Geen wettelijke eisen.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Kwaliteitsgebied Kwaliteitszorg en Ambitie

KWALITEITSZORG EN AMBITIE (KA)

KA1. Kwaliteitszorg

Het bestuur en de scholen hebben een stelsel van kwaliteitszorg ingericht en verbeteren op basis daarvan het onderwijs.

Basiskwaliteit

Het bestuur zorgt voor een stelsel van kwaliteitszorg op de scholen. Dit stelsel staat uitgewerkt in de schoolplan(nen) van de scholen. Vanuit dit stelsel bewaakt en bevordert het bestuur de kwaliteit van het onderwijsleerproces en de leerresultaten.

Het bestuur en de scholen hebben zicht op de kwaliteit van het onderwijs. Er zijn toetsbare doelen geformuleerd en er wordt regelmatig geëvalueerd of deze doelen gehaald worden. De oorzaken van eventueel tekortschietende onderwijskwaliteit zijn geanalyseerd en waar nodig worden verbeteringen doelgericht doorgevoerd.

De verantwoordelijkheidsverdeling tussen bestuur en scholen maakt een functionerend stelsel van kwaliteitszorg mogelijk.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid over de wijze waarop de kwaliteit wordt bewaakt en bevorderd en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Te denken valt aan:

  • Ambitieuze doelen die passend zijn bij de maatschappelijke opdracht

  • Betrokkenheid van de stakeholders en van onafhankelijke deskundigen(bijv. collegiale consultatie, audits) bij evaluaties

  • Strategische financiële planning

Toelichting wettelijke eisen

Het bevoegd gezag moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder ‘zorg dragen voor’ wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet en het uitvoeren van het stelsel van kwaliteitszorg (Art. 23a WVO).

Het stelsel van kwaliteitszorg staat beschreven in het schoolplan (Art. 24, vierde lid, WVO). Meer specifiek vraagt de wet dat de school door haar stelsel van kwaliteitszorg zorg draagt voor de ononderbroken ontwikkeling van leerlingen en de afstemming van het onderwijs op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen. Ook moet worden vastgesteld waar verbetermaatregelen nodig zijn. Deze eisen veronderstellen dat de zorg voor kwaliteit cyclisch, systematisch en planmatig is en ook gericht is op het vasthouden van gerealiseerde kwaliteit. Daarvoor zijn toetsbare doelen nodig, evenals een regelmatige evaluatie van de realisatie van die doelen.

Uit de deugdelijkheidseisen vloeit voort dat het bevoegd gezag/de school de zorg voor kwaliteit vormgeeft op een wijze waarvan aangenomen mag worden dat het daadwerkelijk leidt tot zicht op de eigen kwaliteit en op relevante verbetermaatregelen. Dat betekent dat de verantwoordelijkheidsverdeling zodanig moet zijn dat de kwaliteitsinformatie bij de relevante personen terechtkomt en dat de verbetermaatregelen daadwerkelijk worden uitgevoerd. De verantwoordelijkheidsverdeling wordt beschreven in het managementstatuut (Art. 32c WVO).

KA2. Kwaliteitscultuur

Het bestuur en zijn scholen kennen een professionele kwaliteitscultuur en functioneren transparant en integer.

Basiskwaliteit

Het bestuur handelt volgens de code van goed bestuur en legt uit wanneer zij daarvan afwijkt. Deze handelwijze leidt tot een integere en transparante organisatiecultuur. Ieder werkt vanuit zijn eigen rol aan de versterking van de onderwijskwaliteit.

Het bestuur zorgt voor en bevoegd personeel op alle scholen en maakt mogelijk dat het personeel zijn bekwaamheid onderhoudt en de juiste bevoegdheid haalt voor het vak waarvoor het wordt ingezet, waar dat nog niet het geval is. De schoolleiding en het team werken gezamenlijk aan een voortdurende verbetering van hun professionaliteit. Leraren houden daarbij rekening met de gestelde bekwaamheidseisen en beroepsprofielen en behaalde resultaten bij leerlingen. Zij krijgen daartoe voldoende gelegenheid. De wijze waarop ze dit doen, staat helder beschreven in het schoolplan.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid over de professionalisering en de kwaliteitscultuur en (hoe) wordt dit beleid gerealiseerd?

Te denken valt aan:

  • Herkenbaar onderwijskundig leiderschap

  • Eigenaarschap van leraren bij pedagogisch en didactisch concept

  • Gebruik van het lerarenregister

  • Strategisch HRM-beleid

Toelichting wettelijke eisen

Integriteit, zorgvuldigheid en bewustzijn van effecten van het handelen zijn algemeen aanvaarde kwaliteitsbeginselen die behoren bij het professioneel handelen in het onderwijs. Deze komen dan ook terug in de code goed bestuur die het bevoegd gezag dient te hanteren, en waarvan eventuele afwijkingen dienen te worden verantwoord in het jaarverslag (art. 103, eerste lid, WVO). De uitvoering van de wettelijke eisen rondom kwaliteitszorg (art. 23a en 24, vierde lid, WVO) vraagt van de school een gezamenlijke inspanning vanuit een verbetercultuur en professionaliteit. Dit veronderstelt onderwijskundig leiderschap, effectieve taakverdeling, resultaatgerichtheid en aanspreekbaarheid van het personeel van de school.

Het zodanig inrichten van het onderwijs dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen, het afstemmen van het onderwijs op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen (art. 2, Tweede lid, WVO) en het uitvoeren van de verbetermaatregelen op basis van het kwaliteitszorgsysteem kunnen alleen gerealiseerd worden door personeel dat professioneel is en blijft. In het schoolplan moet een beschrijving van het personeelsbeleid worden opgenomen (art. 24, derde lid, WVO). Daarmee wordt uitdrukking gegeven aan het feit dat het personeel zijn bekwaamheid onderhoudt en uitbreidt, maar ook aan het feit dat het daarbij gaat om een gezamenlijke verantwoordelijkheid, passend in het beleid van de school. Het bevoegd gezag moet zijn personeel ook daadwerkelijk in staat stellen tot dat onderhoud. In dat kader is ook het bijhouden van de bekwaamheidsdossiers (art. 37b, WVO) van belang. Daar waar nog niet bevoegd wordt lesgegeven, moet het bevoegd gezag afspraken maken die ertoe leiden dat de leraar de juiste bevoegdheid behaalt (art. 33, WVO).

KA3. Verantwoording en dialoog

Het bestuur en zijn scholen/opleidingen leggen intern en extern toegankelijk en betrouwbaar verantwoording af over doelen en resultaten en voeren daarover actief een dialoog.

Basiskwaliteit

Het bestuur en de scholen hebben tegenspraak georganiseerd. Dit gebeurt in ieder geval door de G(MR) te betrekken bij beleids- en besluitvorming.

Het bestuur en de scholen brengen minimaal jaarlijks verslag uit over haar doelen en de resultaten die zij behalen. Zij doen dit op toegankelijke wijze. Het bestuur verantwoordt zich aan de intern toezichthouder, Het bestuur en de scholen verantwoorden zich aan de overheid en belanghebbenden.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid over de wijze waarop verantwoording wordt afgelegd en (hoe) wordt dit beleid gerealiseerd?

Te denken valt aan:

  • Een actieve dialoog met de omgeving over ambities en resultaten

Toelichting wettelijke eisen

Op grond van de Wet medezeggenschap op scholen (WMS) moeten de schoolleiding en het bestuur zich verantwoorden aan de (G)MR, en deze betrekken bij de beleids- en besluitvorming (art. 8 en 10, 11, 12 en 14, WMS).

Het bestuur legt verantwoording af in het jaarverslag (art. 103 WVO). De school geeft in de schoolgids duidelijk aan wat de doelen van het onderwijs zijn en welke resultaten met het onderwijsleerproces worden bereikt (art. 24a WVO). In de schoolgids dienen ook de gedane bevindingen te worden opgenomen ten aanzien van het stelsel van kwaliteitszorg, evenals de maatregelen die naar aanleiding daarvan zijn getroffen (art. 24a, eerste lid, onder l, WVO]). Het bestuur legt ook verantwoording af aan het interne toezichtorgaan, dat in ieder geval zodanige taken, bevoegdheden en informatie heeft dat het deugdelijk en onafhankelijk toezicht kan houden (art. 24d, 24e, 24e1, WVO).

Kwaliteitsgebied Financieel beheer

FINANCIEEL BEHEER (FB)

FB1. Continuïteit21

Het bestuur is financieel gezond en kan op korte en langere termijn voldoen aan zijn financiële verplichtingen.

Basiskwaliteit

Voor continuïteit is het van belang dat het bestuur inzicht heeft in de financiële uitgangspositie en de ontwikkelingen in de komende drie jaar, en daar beleid op uitzet. In de continuïteitsparagraaf van het jaarverslag geeft het bestuur inzicht in deze ontwikkelingen en de daaraan verbonden financiële gevolgen. Het bestuur bespreekt het voorgaande regelmatig met de interne toezichthouder en medezeggenschap, treft zo nodig corrigerende maatregelen en verantwoordt zich over het geheel in de jaarverslaggeving.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de continuïteit van het bestuur/de instelling en (hoe) wordt dit beleid gerealiseerd?

Te denken valt aan:

  • De wijze waarop het bestuur het duurzaam voortbestaan waarborgt

  • De financiële positie van het bestuur waarmee het alle financiële verplichtingen op korte en langere termijn kan nakomen

  • De analyse van de belangrijkste kengetallen in relatie tot de signaleringswaarden

Toelichting wettelijke eisen

De verplichting voor het bevoegd gezag om een continuïteitsparagraaf aan het jaarverslag toe te voegen vloeit voort uit artikel 4, vierde lid, van de RJO.

De sectorwetgeving verplicht de interne toezichthouder het jaarverslag inclusief continuïteitsparagraaf goed te keuren. Over deze taak (het goedkeuren) moet de interne toezichthouder verantwoording afleggen in het jaarverslag (art. 24e1, eerste lid, onder a en onder e, WVO).

Een ‘regelmatige bespreking’ is een beleidsmatige invulling van de verplichting de interne toezichthouder te voorzien van taken en bevoegdheden, zodanig dat hij een deugdelijk toezicht kan uitoefenen (art. 24e1, tweede lid, WVO).

Op grond van artikel 8, tweede lid, onder b, van de WMS ontvangt de MR jaarlijks het jaarverslag (inclusief continuïteitsparagraaf). Over tussentijdse ontwikkelingen die de continuïteit van de school/instelling bedreigen dient de MR eveneens geïnformeerd te worden. De MR kan verder zelf initiatief nemen om met het bestuur in gesprek te gaan over ontwikkelingen die de continuïteit van de school/instelling raken.

FB2. Doelmatigheid

Het bestuur maakt efficiënt en effectief gebruik van de onderwijsbekostiging.

Basiskwaliteit

Het bestuur (bevoegd gezag) besteedt de overheidsbekostiging zo dat deze adequaat ten goede komt aan de in het schoolplan geformuleerde ambities inzake effectief onderwijs en de ontwikkeling van alle leerlingen.

Toelichting wettelijke eisen

De minister is bevoegd de bekostiging te corrigeren in het geval hij van oordeel is dat er sprake is van

een ondoelmatige besteding (art. 21 Bekostigingsbesluit WVO). Uit deze bevoegdheid vloeit de

verplichting voor het bevoegd gezag voort om de bekostiging op doelmatige wijze te besteden, zowel

in de zin dat onnodige uitgaven worden voorkomen als in de zin dat er niet onnodig geld wordt

opgepot.

FB3. Rechtmatigheid

Het bestuur verwerft en besteedt de onderwijsbekostiging conform wet- en regelgeving.

Basiskwaliteit

Het bestuur beschikt over de vereiste deskundigheid en handelt integer en transparant. Het legt verantwoording af over de verwerving en besteding, hetgeen vooral beoordeeld wordt door een accountant die wordt aangesteld door het intern toezicht. Deze accountant opereert volgens de beroepsmaatstaven van de NBA22 en speciaal volgens het onderwijsaccountantprotocol dat door de inspectie is opgesteld.

Toelichting wettelijke eisen

In de sectorwetten zijn diverse bepalingen opgenomen waaraan het bestuur zich moet houden bij de verwerving en besteding van de bekostiging. Ingevolge artikel 24d, WVO zorgt het bestuur voor een goed bestuurde school. Dat impliceert dat het bestuur deskundig moet zijn.

De minister is bevoegd een aanwijzing op te leggen indien een bestuurder zich schuldig maakt aan wanbeheer (art. 103g, WVO).

De jaarverslaggeving dient transparant te zijn (moet een waarheidsgetrouw beeld geven). Titel 9 van Boek 2 BW en artikel 3, onder a, van de RJO jo. De Richtlijn Jaarverslag Onderwijs alsmede het onderwijsaccountantprotocol stellen tal van regels om deze transparantie in de verantwoording te verkrijgen. Een controleverklaring is verplicht op grond van artikel 2 RJO jo. artikel 2:393 BW.

3.4. Overige wettelijke vereisten

Het waarderingskader omvat niet alle deugdelijkheidseisen zoals die in de sectorwet(ten) en andere onderwijswetten zijn opgenomen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de Verklaring omtrent gedrag (VOG) en de vrijwillige ouderbijdrage. De deugdelijkheidseisen die niet aan een standaard in het waarderingskader zijn verbonden vatten we samen onder de noemer overige wettelijke vereisten.

In ons jaarwerkplan, dat op de website van de inspectie wordt gepubliceerd, geven we aan welke thema’s en/of specifieke wettelijke vereisten we in het kader van het stelseltoezicht onderzoeken (zie hoofdstuk 10). Niet naleving van (een of meer van) de overige wettelijke vereisten kan dan niet leiden tot een oordeel ‘school van onvoldoende kwaliteit’, of tot het oordeel ‘zeer zwak onderwijs’. Wel dient de school /het bestuur de tekortkoming binnen een door de inspectie te bepalen tijd te herstellen. Dit wordt in het rapport vastgelegd.

4. Normering en oordeelsvorming

In dit hoofdstuk beschrijven we hoe we met behulp van het waarderingskader uit hoofdstuk 3 tot oordelen komen over de kwaliteit van het onderwijs bij scholen en over de kwaliteitszorg en het financieel beheer van de besturen.

4.1. Oordeelsvorming op drie niveaus

We beoordelen de kwaliteit van het onderwijs, de kwaliteitszorg en het financieel beheer primair op het niveau van de standaard. In paragraaf 4.2 beschrijven we de normering op basis van de deugdelijkheidseisen en in paragraaf 4.3 beschrijven we de richtlijn voor de waardering van de eigen aspecten van kwaliteit.

Het oordeel op de standaard leidt tot een oordeel op het kwaliteitsgebied (par. 4.4) én tot een oordeel over de school als geheel (par. 4.5). In de volgende paragrafen werken we dat uit.

4.2. Normering standaarden

Standaarden omvatten deugdelijkheidseisen en eigen aspecten van kwaliteit.

Of een standaard als voldoende of onvoldoende wordt beoordeeld is alleen gebaseerd op de vraag of het bestuur/de school voldoet aan de deugdelijkheidseisen. Voor de waardering goed worden de eigen aspecten van kwaliteit als volgt bij de oordeelsvorming betrokken.

Oordeel / waardering

standaard

Norm voor standaarden met deugdelijkheidseisen

Goed

De school voldoet aan alle deugdelijkheidseisen bij de standaard en realiseert op overtuigende wijze eigen aspecten van kwaliteit.

Voldoende (basiskwaliteit)

De school voldoet aan de deugdelijkheidseisen.

Onvoldoende

De school voldoet niet aan de deugdelijkheidseisen.

4.3 . Waardering eigen aspecten van kwaliteit

De waardering van de eigen aspecten van kwaliteit vindt op twee manieren plaats.

  • 1. Bij de oordeelsvorming op de standaard zijn de eigen aspecten van kwaliteit doorslaggevend voor de waardering ‘goed’ (zie 4.2).

  • 2. De standaarden Pedagogisch klimaat, Sociale en maatschappelijke competenties en Vervolgsucces kennen in het vo geen wettelijke basis. Als de school op deze standaarden geen eigen ambities en doelen stelt/realiseert dan leidt dat niet tot een oordeel ‘onvoldoende’, maar geven we dit aan als ‘kan beter’. Als de school de eigen aspecten van kwaliteit op overtuigende wijze laat zien (zowel in ambitie als realisatie) dan verbinden we daar de waardering ‘goed’ aan.

Waardering standaard

Richtlijn voor waardering eigen aspecten van kwaliteit

Goed

De school laat de eigen aspecten van kwaliteit op overtuigende wijze zien.

Voldoende

De school laat de eigen aspecten van kwaliteit zien.

Kan beter

De school laat de eigen aspecten van kwaliteit niet of beperkt zien.

4.4. Normering kwaliteitsgebieden

Binnen de gebieden Onderwijsresultaten, Onderwijsproces en Schoolklimaat benoemen we zogenoemde kernstandaarden. Deze wegen zwaarder dan de andere standaarden bij een oordeel (on)voldoende. De kernstandaarden zijn Leerresultaten, Zicht op ontwikkeling en begeleiding, Didactisch handelen en Veiligheid.

Het oordeel op de standaarden leidt als volgt tot een oordeel of waardering over het kwaliteitsgebied.

1. Onderwijsproces

Norm

Goed

Alle standaarden binnen het gebied zijn ten minste voldoende, én twee van de zes standaarden zijn goed.

Voldoende

Zicht op ontwikkeling en begeleiding en Didactisch handelen zijn ten minste voldoende en niet meer dan één van de andere standaarden is onvoldoende.

Onvoldoende

Zicht op ontwikkeling en begeleiding óf Didactisch handelen of twee andere standaarden zijn onvoldoende.

2. Schoolklimaat

Norm

Goed

Beide standaarden in het gebied zijn ten minste voldoende, én één van beide is goed.

Voldoende

Veiligheid is ten minste voldoende.

Onvoldoende

Veiligheid is onvoldoende.

3. Onderwijsresultaten

Norm

Goed

Alle standaarden binnen het gebied zijn ten minste voldoende, én één van de drie standaarden is goed.

Voldoende

Leerresultaten zijn ten minste voldoende.

Onvoldoende

Leerresultaten zijn onvoldoende.

4. Kwaliteitszorg

Norm

Goed

De drie standaarden in het gebied zijn ten minste voldoende en de standaard Kwaliteitscultuur is goed.

Voldoende

De drie standaarden zijn voldoende.

Onvoldoende

Eén van de drie standaarden is onvoldoende.

5. Financieel beheer 1

Norm

Voldoende

De drie standaarden zijn voldoende.

Onvoldoende

Eén van de drie standaarden is onvoldoende.

1 Een onvoldoende voor rechtmatigheid of doelmatigheid is gebaseerd op materiële bevindingen.

4.5. Normering schoolniveau

Het oordeel of de waardering over de kwaliteit van de school23 komt tot stand op basis van de volgende normen.

Eindoordeel / waardering school

Norm

Goed

Alle standaarden zijn minimaal voldoende, de standaard Kwaliteitscultuur is goed en ten minste twee standaarden uit het gebied Onderwijsproces en/of Schoolklimaat zijn goed.

Voldoende

(=basiskwaliteit)

Leerresultaten, Zicht op ontwikkeling en begeleiding, Didactisch handelen en Veiligheid zijn voldoende en niet meer dan één standaard in het gebied Onderwijsproces is onvoldoende.

Onvoldoende

Leerresultaten of Zicht op ontwikkeling en begeleiding of Didactisch handelen of Veiligheid is onvoldoende, óf twee andere standaarden in de gebieden Onderwijsresultaten, Onderwijsproces of Veiligheid zijn onvoldoende.

Zeer zwak

Leerresultaten is onvoldoende, én Zicht op ontwikkeling en begeleiding óf Didactisch handelen óf Veiligheid is onvoldoende.

De waardering ‘goed’ op het niveau van de school spreken we alleen uit als het bestuur een verzoek heeft ingediend voor een onderzoek bij een school die volgens hen de waardering goed verdient24. Een dergelijk onderzoek kan worden ingediend bij de vierjaarlijkse onderzoeken (zie hoofdstuk 7).

4.5.1. Wettelijke norm zeer zwak onderwijs

De norm voor het oordeel ‘zeer zwak’ is bij wet bepaald. Artikel 23a van de WVO stelt dat onderwijs zeer zwak is indien de leerresultaten ernstig en langdurig tekortschieten en het bevoegd gezag in verband met dit tekortschieten eveneens tekortschiet in de naleving van een of meer bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften. In te tabel hierboven is aangegeven hoe we deze wettelijke norm in het waarderingskader hebben vertaald.

Een bestuur kan bezwaar en beroep aantekenen tegen het oordeel zeer zwak (artikel 20, zesde lid, WOT).

Normering bij niet te beoordelen resultaten

[Artikel 23a1, derde lid, WVO] bepaalt dat indien de leerresultaten van de school niet kunnen worden beoordeeld op grond van de regels gesteld, is de kwaliteit van het onderwijs zeer zwak indien de school tekortschiet in de naleving van twee of meer bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften en de school dientengevolge tekortschiet in het zorg dragen voor de veiligheid op de school, bedoeld in artikel 3b, of het zodanig inrichten van het onderwijs dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelproces kunnen doorlopen dan wel het afstemmen van het onderwijs op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid.

In alle gevallen dat de opbrengsten niet zijn te beoordelen hanteren we op basis van bovengenoemd wetsartikel de volgende normering.

Normering bij niet te beoordelen opbrengsten

Onvoldoende

Zicht op ontwikkeling en begeleiding of Didactisch handelen of Veiligheid of Kwaliteitszorg is onvoldoende, óf twee standaarden in het gebied Onderwijsproces zijn onvoldoende.

Zeer zwak

Twee van de vier volgende standaarden zijn onvoldoende: Zicht op ontwikkeling en begeleiding, Didactisch handelen, Veiligheid en/of Kwaliteitszorg.

4.6. Normering bestuursniveau

Op bestuursniveau geven we twee oordelen: op het kwaliteitsgebied Kwaliteitszorg en ambitie en op het kwaliteitsgebied Financieel beheer. We hanteren daarbij onderstaande norm.

Oordeel bestuursniveau

Norm

Kwaliteitszorg en ambitie

Norm

Financieel beheer

Goed

Alle drie standaarden zijn ten minste voldoende en de standaard Kwaliteitscultuur is goed.

Niet van toepassing.

Voldoende

Alle drie standaarden zijn voldoende.

Alle drie standaarden zijn voldoende.

Onvoldoende

Eén standaard is onvoldoende.

Eén standaard is onvoldoende.

Gefaseerde invoering van de norm voor Kwaliteitszorg en ambitie op bestuursniveau

In het eerste vierjaarlijks onderzoek op bestuursniveau hanteren we in het funderend onderwijs de norm voor Kwaliteitszorg en ambitie als volgt. We geven een oordeel op de drie standaarden. In het rapport geven we aan de hand van deze oordelen een kwalitatieve beschrijving van het gebied Kwaliteitszorg en ambitie.

Het gebied Financieel beheer wordt vanaf de invoering van het onderzoekskader conform bovenstaande norm beoordeeld.

4.7. Oordeelsvorming

4.7.1. Beoordelen naleving deugdelijkheidseisen

Bij onze oordeelsvorming hanteren we bovengenoemde normering als richtlijn. De mate waarin de onderwijspraktijk de essentie en bedoeling van met name de deugdelijkheidseisen tentoonspreidt is bepalend voor ons oordeel. Daarbij hanteren we het uitgangspunt dat voor een oordeel voldoende aan alle deugdelijkheidseisen behorende bij de standaard moet worden voldaan. We beoordelen echter niet de naleving van elke deugdelijkheidseis per standaard op zichzelf, maar in relatie tot de kwaliteit die met de standaard wordt beoogd. Het kan zijn dat een school op een standaard een positief beeld laat zien, maar dat aan een bepaald element van de standaard (nog) niet wordt voldaan. Als het niet naleven van die deugdelijkheidseis beperkt van invloed is op de aangetroffen kwaliteit én als het punt eenvoudig en op korte termijn kan worden hersteld, dan geven we het oordeel voldoende op de standaard. Het bestuur ziet toe op herstel van naleving en informeert de inspectie als de tekortkoming is hersteld (zie ook par. 9.2.1).

4.7.2. Waarderen eigen aspecten van kwaliteit

Waar we voor de cesuur voldoende/onvoldoende heldere richtlijnen hanteren op basis van deugdelijkheidseisen, ligt dit voor de waardering ‘goed’ genuanceerder. Naast het voldoen aan alle deugdelijkheidseisen bij de standaard kijken we voor een waardering ‘goed’ met name naar de eigen aspecten van kwaliteit: laat de school op overtuigende wijze zien hoe zij haar eigen kwaliteitsdoelen op de betreffende standaard vormgeeft en realiseert. De interpretatieruimte is hier groter en we baseren ons daarbij primair op de ambities van het bestuur en de keuzes die de school daarin maakt. Het schoolplan is daarbij de belangrijkste bron. Daarbij onderzoeken we of het bestuur/de school haar eigen ambities realiseert en of de school daarmee volgens wetenschappelijke inzichten goed onderwijs realiseert. De interpretatieruimte is hier groter en we baseren ons daarbij primair op de ambities van het bestuur en de keuzes die de school daarin maakt.

4.7.3. Omgevingsfactoren

Omgevingsfactoren, de context waarbinnen de school opereert, kunnen in positieve of negatieve zin van invloed zijn op de onderwijskwaliteit en de financiële continuïteit. Omgevingsfactoren zijn onder meer: de ontwikkeling van de leerlingpopulatie, personele samenstelling, fusiegeschiedenis, huisvesting, organisatieontwikkeling, ontwikkeling bestuur en intern toezicht. Echter, onze oordelen betreffen altijd de kwaliteit van het onderwijs zoals leerlingen dat ontvangen, los van de omgevingsfactoren.

Hoewel omgevingsfactoren dus niet van invloed zijn op het oordeel, spelen zij wel een rol bij het bepalen van passende interventies in het kader van vervolgtoezicht. Het effect van het niet naleven van een deugdelijkheidseis kan verschillen per doelgroep en dit wegen we mee in het bepalen van de herstelopdracht. Interventies kunnen afhankelijk van de contextfactoren een meer of minder directief karakter hebben. In hoofdstuk 9 gaan we hier verder op in.

4.7.4. Expertoordeel

Het karakter van het waarderingskader met enerzijds een stevige wettelijke basis en anderzijds ruimte voor eigen aspecten van kwaliteit stelt hoge eisen aan onze expertise. Met het waarderingskader als instrument en de richtlijnen voor de oordeelsvorming beoordelen we de feitelijke realisatie van het onderwijs zoals leerlingen dat ontvangen. We typeren het inspectieoordeel en onze waarderingen daarom als een expertoordeel. Met onze deskundigheid als toezichthouder en met kennis van zaken op de onderscheiden kwaliteitsgebieden zijn we in staat om in gelijke situaties tot gelijke oordelen te komen, maar we willen ook in ongelijke situaties tot ongelijke oordelen komen.

Onze oordelen hebben een wettelijke basis en komen tot stand met gebruik van meerdere bronnen, zoals documenten van de instelling en gesprekken met leraren, leerlingen, ouders en medezeggenschapsorganen. We passen hoor en wederhoor toe. We werken in teams, onze oordelen komen in consensus tussen de inspecteurs tot stand en referenten beoordelen in de rapportagefase de onderbouwing van onze bevindingen. Met deze werkwijze komen we tot een afgewogen oordeel.

Voor de waardering van de eigen aspecten van kwaliteit hanteren we een soortgelijke werkwijze. We hebben hier de rol van de critical friend. Het bestuur en de school zijn hier zelf aan zet en we passen onze toezichtstijl daar op aan.

Onze focus gedurende het gehele proces van oordelen en waarderen is dat we recht doen aan de onderwijskwaliteit die we aantreffen en we zijn hierin geslaagd als besturen en scholen onze oordelen als fair ervaren.

5. Werkwijze toezicht op besturen en scholen

Hiervoor hebben we beschreven waar we bij de uitvoering van het toezicht naar kijken (het waarderingskader in hoofdstuk 3) en hoe we dat beoordelen (hoofdstuk 4). In dit hoofdstuk beschrijven we de hoofdlijnen van onze werkwijze. Deze is gebaseerd op twee pijlers: de jaarlijkse prestatieanalyse en het vierjaarlijks onderzoek. In de laatste paragraaf van dit hoofdstuk geven we dit schematisch weer.

5.1. Jaarlijkse prestatieanalyse en vierjaarlijks onderzoek

We monitoren voortdurend de prestaties van besturen en scholen. Als daarbij risico’s worden gesignaleerd dan leidt dit tot een onderzoek. Deze continue monitoring van risico’s ondersteunt ons in de uitvoering van onze waarborgfunctie (zie hoofdstuk 6). Als er sprake is van risico’s starten we een kwaliteitsonderzoek. Als er financiële risico’s zijn dan onderzoeken we dit op bestuursniveau.

Om een beeld te krijgen van de mate waarin een bestuur zelf de kwaliteit en continuïteit bewaakt en monitort, voeren we daarnaast eens in de vier jaar bij alle besturen een onderzoek uit. We kijken dan niet alleen of en hoe een bestuur mogelijke risico’s ten aanzien van de onderwijskwaliteit en/of het financieel beheer aanpakt, we krijgen dan ook zicht op de ambities van het bestuur en de wijze waarop het continue streeft naar verbetering. De kern van het vierjaarlijks onderzoek is het onderzoek naar de kwaliteitszorg en het financieel beheer van het bestuur. Het startpunt van dit onderzoek wordt gevormd door de verantwoording hierover van het bestuur zelf. Om te zien in welke mate het bestuur effectief de kwaliteit bewaakt en verbetert, doen we onderzoek bij scholen.

Deze combinatie van de kort cyclische prestatieanalyse en de lang cyclische onderzoeken geven in samenhang een betrouwbaar beeld van de onderwijskwaliteit, de kwaliteitszorg en het financieel beheer. In paragraaf 5.4 geven we de toezichtcyclus schematisch weer.

In hoofdstuk 6 beschrijven we de inrichting en organisatie van de jaarlijkse prestatieanalyse. Hieronder geven we een overzicht van de onderdelen van het vierjaarlijks onderzoek. De organisatie daarvan staat beschreven in hoofdstuk 7.

5.2. Onderdelen vierjaarlijks onderzoek

In het vierjaarlijks onderzoek naar bestuur en scholen doen we uitspraken over de kwaliteitszorg van het bestuur, het financieel beheer en de onderwijskwaliteit van een deel van de scholen. We doen dus onderzoek op twee niveaus: op het niveau van het bestuur, en op het niveau van de scholen. Op het niveau van het bestuur doen we onderzoek naar de kwaliteitszorg en het financieel beheer van het bestuur (par. 5.2.1). Op het niveau van de scholen onderscheiden we drie typen onderzoek: verificatieonderzoek (par. 5.2.2), onderzoek naar risicoscholen (par. 5.2.3) en onderzoek naar goede scholen (par. 5.2.4).

5.2.1. Onderzoek naar de kwaliteitszorg en financieel beheer van het bestuur

Het bestuur is eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs van al zijn scholen. Het bestuur is verantwoordelijk voor de doelen die afgesproken worden met de scholen, en heeft zicht op de onderwijskwaliteit bij de scholen. De informatie over de onderwijskwaliteit biedt het bestuur de mogelijkheid om te evalueren of de doelstellingen gehaald worden en of bijsturing noodzakelijk is.

Het bestuur kan per school specifieke doelen stellen, maar kan ook aanvullende doelstellingen formuleren die voor alle scholen gelden.

Het doel van het onderzoek naar kwaliteitszorg en financieel beheer is vast te stellen of het bestuur een doeltreffend systeem van kwaliteitszorg hanteert waarmee het de kwaliteit en de continuïteit van de aangeboden onderwijs garandeert en tot verdere kwaliteitsverbetering stimuleert.

Om antwoord te krijgen op deze vragen voeren we de volgende onderzoeksactiviteiten uit.

  • Documentonderzoek.

  • We bestuderen documenten die het bestuur zelf heeft opgesteld, zodat we inzicht krijgen in de opzet en werking van het systeem. Relevante documenten zijn onder meer: strategische plannen, statuten, schoolplannen, externe audits, evaluatierapporten, monitor-rapporten.

  • Expertanalyse.

  • We leggen een relatie tussen de bestudeerde documenten, de toezichthistorie en kengetallen over resultaten en financieel beheer. We beoordelen jaarverslagen, evenals relevante andere documenten, waaruit kan worden afgeleid hoe het bestuur zich verantwoordt over de kwaliteit.

  • Gesprekken met sleutelfiguren.

  • Op basis van de expertanalyse bepalen we welke sleutelfiguren wij willen spreken, bijvoorbeeld: kwaliteitszorgmedewerkers, schoolleiders, coördinatoren. Dit geeft ons informatie over de vraag of er binnen de instelling sprake is van een open dialoog over kwaliteit en verantwoording en daarmee op de werking van het kwaliteitszorgsysteem en de besturing. We voeren in dit kader altijd een gesprek met het bestuur, het intern toezicht en het medezeggenschapsorgaan (als informatiebron).

  • Verificatieonderzoek bij een selectie van scholen (zie par. 5.2.2).

5.2.2. Verificatieonderzoek

Verificatieonderzoek voeren we in de eerste plaats uit om vast te stellen of het kwaliteitsgebied kwaliteitszorg en ambitie voldoende is. Het geeft ons in de tweede plaats informatie over de onderwijskwaliteit van de school.

We voeren dit onderzoek uit als een onderdeel van het onderzoek naar de kwaliteitszorg en het financieel beheer op bestuursniveau.

Het gaat ons bij verificatieonderzoek niet alleen om de vraag of de informatie van het bestuur juist is, maar ook om de vraag of de sturing op kwaliteit werkt. Om vast te stellen of het systeem werkt kan onder meer worden nagegaan of het beleid van het bestuur doorwerkt tot op het niveau van de leraren en de leerlingen/studenten. We nemen de informatie waarover het bestuur beschikt als startpunt van het onderzoek. Daarbij gaat het onder meer om de jaarverantwoording, maar ook om evaluatierapporten en zelfevaluaties. We verifiëren de juistheid van de informatie over de onderwijskwaliteit.

Bij een verificatieonderzoek wordt gebruik gemaakt van het waarderingskader en het onderzoek omvat een beredeneerde selectie van de standaarden. De selectie van de standaarden die worden onderzocht bepalen we op basis van onze expertanalyse en de verantwoordingsinformatie van het bestuur.

Een verificatieonderzoek gebeurt op grond van artikel 11, achtste lid, van de WOT.

We gaan uit van een beredeneerde steekproef bij scholen. We houden daarbij rekening met de inrichting van het bestuur en we kijken daarbij naar een evenwichtige verdeling over de scholen. We onderzoeken bij deze scholen één of een beperkt aantal standaarden. We kijken in ieder geval ook naar de kwaliteitszorg op het niveau van de scholen, omdat dit informatie geeft over de doorwerking van het systeem naar de werkvloer.

Als we tijdens de verificatieonderzoeken op onverwachte risico’s stuiten, dan kunnen we een kwaliteitsonderzoek starten (par. 5.2.3). De termijn waarbinnen dit gebeurt, is afhankelijk van de ernst en omvang van de risico’s.

5.2.3. Kwaliteitsonderzoek bij risico’s

We voeren een kwaliteitsonderzoek uit bij scholen waarvan het vermoeden bestaat dat zij onvoldoende kwaliteit bieden (art. 11, derde lid, WOT) of op bestuursniveau risico’s vertonen ten aanzien van het financieel beheer. Dit vermoeden kan voortkomen uit de jaarlijkse prestatieanalyse, uit de expertanalyse ter voorbereiding van het vierjaarlijks onderzoek of het risico wordt zichtbaar tijdens een verificatieonderzoek. Het kwaliteitsonderzoek moet antwoord geven op de vraag of er sprake is van wettelijke tekortkomingen en of de school dus voldoet aan basiskwaliteit. De omvang van het onderzoek is afhankelijk van de informatie die het bestuur over de onderwijskwaliteit en/of de continuïteit kan geven en de selectie van te onderzoeken standaarden wordt daar op afgestemd.

Overigens kunnen ook signalen in de media of klachten een aanleiding vormen om een kwaliteitsonderzoek uit te voeren (zie ook par. 5.3).

Bij het eerste vierjaarlijks onderzoek voert de inspectie deze onderzoeken zelf uit. Als de kwaliteitszorg van het bestuur als voldoende of goed wordt beoordeeld, kan in een volgend vierjaarlijks onderzoek een onderzoek bij scholen met risico’s op verzoek van de inspectie door het bestuur zelf worden uitgevoerd.

5.2.4. Onderzoek op verzoek bij goede scholen

Een bestuur kan bij het vierjaarlijks onderzoek een verzoek doen aan de inspectie onderzoek uit te voeren bij scholen die naar de mening van het bestuur goed zijn. We voeren het onderzoek uit bij een beperkt aantal scholen en daarbij geldt als voorwaarde dat het bestuur een zelfevaluatie heeft laten opstellen. We beoordelen dan de feitelijke kwaliteit en vergelijken deze met het beeld dat het bestuur over de betreffende school heeft. Het onderzoek wordt uitgevoerd aan de hand van het waarderingskader.

5.3. Specifiek onderzoek

Op grond van artikel 15 van de WOT kan de inspectie ter uitvoering van haar taken uit eigen beweging dan wel op verzoek van de minister specifiek onderzoek verrichten. Aanleiding voor het verrichten van specifiek onderzoek kan onder meer liggen in ernst en omvang van risico’s ten aanzien van de naleving van wettelijke vereisten, de kwaliteit van het onderwijs en/of het financieel beheer van een bestuur, of bij klachten en/of berichten in de media daarover. De inspectie voert dan een onderzoek uit bij de betreffende school/scholen en/of het bestuur. Als het reguliere waarderingskader inhoudelijk niet toereikend blijkt voor het onderzoek, bijvoorbeeld op het terrein van veiligheid, dan stelt de inspectie een passend beoordelingskader op. Afhankelijk van de aard en ernst van de problematiek kan de inspectie het onderzoek zonder aankondiging uitvoeren.

Een bijzondere vorm van onderzoek op grond van artikel 15 van de WOT is het onderzoek naar bestuurlijk handelen (par. 9.3.2).

5.4. Stroomschema toezichtcyclus

Bijlage 258285.png

6. Monitor bestuur en scholen

Voor de uitvoering van onze waarborgfunctie is het van belang dat we continu de prestaties van instellingen en hun scholen monitoren en daarmee eventuele risico’s tijdig kunnen detecteren. In dit hoofdstuk beschrijven we hoe we dit doen. We onderscheiden daarbij drie fasen: jaarlijkse prestatieanalyse, expertanalyse risico’s en het bestuursgesprek.

6.1. Jaarlijkse prestatieanalyse

Doel: Tijdige detectie van mogelijke risico’s ten aanzien van de onderwijskwaliteit en het financieel beheer bij besturen en hun scholen.

Analysevraag: Laten de prestaties van het bestuur en haar school/scholen risico’s zien die nadere analyse vergen?

De monitoring van de prestaties op het niveau van het bestuur en hun scholen helpt ons om tijdig eventuele risico’s op het spoor te komen. We doen dit conform artikel 11 van de WOT aan de hand van de volgende indicatoren:

  • Schoolplan;

  • Leerresultaten en de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen;

  • Monitor inzake de veiligheid van leerlingen op school;

  • Informatie uit de jaarstukken, met inbegrip van het financieel jaarverslag;

  • Beschikbare signalen over mogelijke knelpunten, waaronder het gevoerde personeelsbeleid, voor zover daar op grond van artikel 6a, eerste en tweede lid, aanleiding toe bestaat.

Ten minste eenmaal per jaar voeren we een analyse uit op de data die we met de monitor verkrijgen.

Als er geen vermoeden van risico’s is dan wordt de analyse afgesloten. Besturen worden dan niet actief over de uitkomst van de prestatieanalyse op de hoogte gesteld. Als er een vermoeden van risico’s is dan voeren we een expertanalyse uit (par. 6.2).

6.2. Expertanalyse risico’s

Doel: Expertoordeel over de ernst en omvang van de risico’s.

Analysevraag: Zijn de risico’s van dien aard en/of omvang dat er aanleiding is voor een bestuursgesprek?

De expertanalyse risico’s bevestigt al dan niet de vermoedens van tekortkomingen ten aanzien van de onderwijskwaliteit en/of het financieel beheer. De analyse wordt uitgevoerd door een expertteam, waarin kennis en deskundigheid op het terrein van data-analyse, onderwijskwaliteit en financieel beheer aanwezig is. Zo ontstaat een integraal beeld van de onderwijskwaliteit, sturingskwaliteit en financiën. De expertanalyse wordt in eerste instantie uitgevoerd op basis van de prestatieanalyse in combinatie met het schoolplan, het jaarverslag, eventuele signalen die bij ons bekend zijn en de toezichthistorie. Zo nodig vragen we aanvullende informatie op bij het bestuur.

Afhankelijk van de ernst en urgentie van de uitkomst van de analyse organiseren we een bestuursgesprek. Als er op korte termijn een vierjaarlijks onderzoek staat gepland dan nemen we de expertanalyse mee in de voorbereiding van dit onderzoek (par. 7.2.1).

6.3. Bestuursgesprek

Doel: Oordeelsvorming over de mate waarin het bestuur effectief de risico’s bestrijdt.

Analysevraag: Zijn de risico’s bij het bestuur bekend en zo ja: handelt het bestuur effectief in de aanpak daarvan?

Als de expertanalyse nog onvoldoende uitsluitsel biedt over de vraag of de geconstateerde risico’s tot kwaliteitsproblemen en/of financiële problemen leiden, dan nodigen we het bestuur uit voor een gesprek. In dit gesprek bespreken we de risico’s bij specifieke scholen en we maken een inschatting van de mate waarin het bestuur in staat is de kwaliteitsproblemen zelf aan te pakken. Bij financiële risico’s vragen we het bevoegd gezag zo mogelijk een eigen risicoanalyse te maken en daar op aansluitend een plan van aanpak op te stellen.

Op basis van het bestuursgesprek bepalen we of er voldoende vertrouwen is in het bestuur om zelf tot een effectieve aanpak van de risico’s te komen of dat we aanleiding zien voor een kwaliteitsonderzoek bij scholen op basis van artikel 11, derde lid van de WOT (par. 6.4), of bij het bestuur op basis van artikel 15 van de WOT (par. 5.3).

6.4. Kwaliteitsonderzoek bij risico’s

We voeren een onderzoek uit bij scholen waarvan het vermoeden bestaat dat zij onvoldoende kwaliteit bieden (art. 11, derde lid, WOT) of risico’s vertonen ten aanzien van het financieel beheer door het bestuur. Dit vermoeden kan voortkomen uit de jaarlijkse prestatieanalyse.

Het kwaliteitsonderzoek moet antwoord geven op de vraag of er sprake is van wettelijke tekortkomingen en of de school en het bestuur dus voldoen aan basiskwaliteit. De omvang van het onderzoek is afhankelijk van de informatie die het bestuur over de onderwijskwaliteit en/of de continuïteit kan geven en de selectie van te onderzoeken standaarden wordt daar op afgestemd. Als de kwaliteitszorg met voldoende of goed is beoordeeld kan een onderzoek naar risico’s bij scholen door het bestuur zelf worden uitgevoerd.

7. Vierjaarlijks onderzoek bestuur en scholen

In dit hoofdstuk beschrijven we de organisatie van het vierjaarlijks onderzoek. Het onderzoek wordt uitgevoerd op basis van de uitgangspunten zoals geformuleerd in hoofdstuk 2 en met behulp van het waarderingskader en de normering zoals beschreven in hoofdstuk 3 en 4. Het vierjaarlijks onderzoek kent drie fasen: de voorbereiding (par. 7.2), de uitvoering (par. 7.3) en de afronding (par. 7.4). We starten met de onderzoeksvragen.

7.1. Doel en onderzoeksvragen

Het vierjaarlijks onderzoek heeft tot doel een antwoord te formuleren op de volgende centrale vraag en daarvan afgeleide deelvragen:

Centrale vraag:

Is de sturing op kwaliteit op orde en is er sprake van deugdelijk financieel beheer?

Deelvragen:

  • 1. Heeft het bestuur doelen afgesproken met de scholen, heeft zij voldoende zicht op de onderwijskwaliteit en stuurt zij op de verbetering van de onderwijskwaliteit?

  • 2. Heeft het bestuur een professionele kwaliteitscultuur en functioneert het transparant en integer?

  • 3. Communiceert het bestuur actief over de eigen prestaties en ontwikkelingen en die van zijn scholen?

  • 4. Is het financieel beheer deugdelijk?

Het onderzoek naar deze deelvragen is daarmee gericht op de standaarden binnen de kwaliteitsgebieden Kwaliteitszorg en ambitie en Financieel beheer.

7.2. Voorbereiding

7.2.1. Expertanalyse bestuurlijke verantwoording

Doel: Het verkrijgen van een voorlopig beeld van de kwaliteitszorg, de onderwijskwaliteit en het financieel beheer.

Resultaat: Expertanalyse als basis voor bestuursgesprek.

Ieder onderzoek start met een expertanalyse van de informatie die de inspectie beschikbaar heeft. We analyseren het schoolplan (voldoet het aan de wettelijke voorschriften en welke ambities bevat het plan), het jaarverslag en relevante andere documenten zoals beleidsplan(nen) en documenten die de evaluatie en beoordeling van de kwaliteit betreffen. Deze documenten vormen de basis van de expertanalyse. Daarnaast baseren wij ons op signalen, toezichthistorie en data zoals resultaatgegevens en andere kengetallen.

De gegevensverzameling voor de expertanalyse kan plaatsvinden op basis van papieren documenten, databestanden, via een login van het bestuur en/of op locatie. In bijzondere gevallen vragen we aanvullende documenten op bij het bestuur.

We bekijken of de informatie van de instelling actueel is en of de informatie betrekking heeft op onze onderzoeksvragen (par.7.1) en daarmee ook de kwaliteitsgebieden van het waarderingskader dekt.

Op basis van de uitkomst van de expertanalyse stellen we de agenda op voor het startgesprek met het bestuur.

7.2.2. Startgesprek met het bestuur

Doel: Verkrijgen van een voorlopig beeld van de prestaties en ontwikkelingen van bestuur en scholen en bepalen van de inrichting van het onderzoek op hoofdlijnen.

Resultaat: Afspraken over de selectie van scholen waar verificatieonderzoek, kwaliteitsonderzoek of een onderzoek naar goede scholen plaatsvindt.

In het startgesprek vragen we het bestuur zijn analyse van de prestaties en ontwikkelingen van zijn scholen te presenteren. We toetsen dat aan onze eigen expertanalyse. De opbrengst van het gesprek is tevens de start van de oordeelsvorming over de stand van de kwaliteitszorg en het financieel beheer.

Op basis van de expertanalyse en de aanvullende informatie die het bestuur geeft wordt in hoofdlijnen afgesproken op welke school/scholen een verificatieonderzoek wordt uitgevoerd. Als uit de expertanalyse is gebleken dat er sprake is van een of meer risico-scholen, dan wordt bij deze scholen een kwaliteitsonderzoek uitgevoerd. Het bestuur kan daarnaast het verzoek doen om een onderzoek te doen bij een ‘goede school’.

Voor een beschrijving van de aangegeven onderzoekstypen verwijzen we naar paragraaf 5.2.

Het bestuur informeert de geselecteerde scholen over het inspectieonderzoek en maakt daarbij gebruik van de informatie die wij daartoe leveren.

Bepalen van het object van verificatieonderzoek

Bij de selectie van scholen waar we een verificatieonderzoek doen hanteren we de volgende werkwijze. Op basis van de verantwoording van het bestuur selecteren we een onderzoeksonderwerp. Vervolgens kiezen we select een aantal onderwijssoorten en/of scholen waar het gekozen onderwerp geverifieerd kan worden. De selectie hangt dus af van het gekozen onderwerp.

Daarnaast kan een thema aangedragen worden vanuit ons stelselonderzoek. In dat geval bepalen we het object van toezicht door middel van een steekproef.

Bepalen van een object van toezicht bij risico-scholen

Als er sprake is van risico’s op het niveau van een onderwijssoort dan vormt de onderwijssoort het vertrekpunt voor de inrichting van het onderzoek. Omdat risico’s bij één onderwijssoort zich mogelijk uitstrekken tot andere onderwijssoorten binnen een school bepalen we op basis van onze informatie over de overige onderwijssoorten binnen de school of we de gehele school/vestiging onderzoeken. We spreken dan oordelen uit over alle onderzochte onderwijssoorten. Dit kunnen er dus meer zijn dan de onderwijssoort waar zich in eerste instantie de risico’s manifesteerden.

7.2.3. Onderzoeksplan

Doel: Informatie en verantwoording van doel, opzet, inhoud en reikwijdte van het vierjaarlijks onderzoek voor het bestuur en de geselecteerde scholen.

Resultaat: Door inspectie vastgesteld onderzoeksplan.

Wij maken een onderzoeksplan op basis van de expertanalyse en de uitkomst van het bestuursgesprek. Het onderzoeksplan is een gestructureerd en helder overzicht van de activiteiten die in de verschillende onderzoeksfasen plaatsvinden. Wij bepalen daarin wát wij willen verifiëren/onderzoeken en hoe we dat doen. Uit het plan blijkt welke onderwijssoorten en/of scholen we onderzoeken voor de verificatie, en op welke standaarden. Ook geeft het plan inzicht in de scholen die we willen onderzoek naar aanleiding van risico’s en eventuele onderzoek naar goede scholen die het bestuur voordraagt (par. 5.2.4).

Het onderzoeksplan omvat tevens de standaarden die in het kader van het stelseltoezicht worden onderzocht (hoofdstuk 10). Voor de planning en organisatie van de onderzoeksactiviteiten zoeken wij zoveel mogelijk afstemming met het bestuur. Het bestuur bekijkt het onderzoeksplan op organisatorische en logistieke haalbaarheid voor de instelling. Zo nodig en zo mogelijk voeren we wijzigingen door.

Bij besturen met meer onderwijssectoren (po/vo, vo/vso of vo/mbo) specificeren wij in het onderzoeksplan welke scholen uit de verschillende sectoren wij gaan onderzoeken.

7.2.4. Presentatie door scholen

Doel: Verkrijgen van een zelfbeeld van de school.

Resultaat: Het inspectieteam heeft een zo volledig mogelijk beeld van de visie, ambities, doelen en resultaten van de school.

We willen zo veel mogelijk aansluiten bij het zelfbeeld van de school en de informatie die zij ons daarover beschikbaar stelt; daarbij is met name het schoolplan van belang. We bieden scholen de gelegenheid om bij de start van het onderzoek een presentatie te verzorgen, waarin zij (het team) een zo volledig mogelijk beeld geven van ‘waar ze staan’: hun visie, ambities, doelen en beoogde/behaalde resultaten. De vorm is vrij. Wij luisteren, kijken en stellen vragen om zoveel mogelijk relevante informatie te verwerven voor de inrichting van het onderzoek. We kijken ook hoe de informatie aansluit op het schoolplan. Een presentatie kan zowel bij scholen die we onderzoeken ter verificatie, als bij kwaliteitsonderzoeken naar risico’s. De planning van de presentatie wordt in overleg met de school bepaald.

7.3. Uitvoering

7.3.1. Onderzoek op schoolniveau

Doel: Oordeelsvorming over de centrale vraag en deelvragen uit het onderzoeksplan op schoolniveau.

Resultaat: Een voorlopig oordeel over de zorg die het bestuur heeft voor de feitelijke onderwijskwaliteit en voorlopige oordelen over de onderzochte standaarden op schoolniveau.

Het verificatieonderzoek, de eventuele kwaliteitsonderzoeken en het mogelijke onderzoek op verzoek, worden conform het onderzoeksplan uitgevoerd. Bij de oordeelsvorming hanteren we het waarderingskader. Het gebruik van meerder bronnen en consensus over de oordelen vormt daarbij een belangrijk uitgangspunt. Het bestuur draagt er zorg voor dat de onderzoeksactiviteiten volgens plan kunnen verlopen.

Een kwaliteitsonderzoek naar risico’s bij een school wordt altijd afgerond met een terugkoppeling van de bevindingen en voorlopige oordelen. Dit geldt ook voor een onderzoek (op verzoek) naar een goede school.

7.3.2. Onderzoek op bestuursniveau

Doel: Het delen van de bevindingen op schoolniveau en daarmee tevens verkrijgen van aanvullende informatie over de kwaliteitszorg en financiën ten behoeve van de oordeelsvorming.

Resultaat: Een voorlopig oordeel over de stand van de kwaliteitszorg en het financieel beheer.

Op basis van de bevindingen op schoolniveau stellen wij voorlopige oordelen op, die we met het bestuur bespreken. Onze voorlopige oordelen toetsen wij aan het beeld dat het bestuur hierover heeft. Worden de geconstateerde risico’s herkend en hoe stuurt het bestuur op verbetering? En levert de verificatie een bevestiging op van wat het bestuur hierover heeft verantwoord? Het bestuur kan zo nodig aanvullende informatie verstrekken.

7.4. Afronding

7.4.1. Rapport

Doel: Het vastleggen en onderbouwen van de oordelen en bevindingen op zodanige wijze dat het bestuur (en scholen) zich in de oordelen herkennen en gestimuleerd worden noodzakelijke en wenselijke verbeteringen door te voeren.

Resultaat: Concept rapport vierjaarlijks onderzoek.

Het inspectieteam stelt het concept rapport op, nadat de voorlopige oordelen en bevindingen voldoende zijn besproken. Het rapport beschrijft de conclusie op de hoofdvraag en deelvragen en de onderbouwing daarbij. De oordelen en waarderingen over de scholen en de eventuele herstelopdrachten zijn opgenomen in het rapport. Dat geldt zowel voor de scholen die ter verificatie zijn onderzocht als voor de scholen die zijn onderzocht omdat er risico’s waren. Ook de uitkomsten van het eventuele onderzoek op verzoek naar een goede school wordt in het rapport opgenomen. Het rapport is beknopt en gericht aan het bestuur.

Het bestuur kan in reactie op het concept rapport eventuele feitelijke onjuistheden en algemene opmerkingen schriftelijk melden.

7.4.2. Feedbackgesprek

Doel: Herkennen en erkennen van oordelen en waarderingen.

Resultaat: Draagvlak voor oordelen en aanknopingspunten voor herstel en verbetering.

We willen dat onze oordelen en waarderingen zodanig betekenis hebben voor de school en het bestuur dat deze niet alleen worden (h)erkend, maar ook aanzetten tot verbetering. Op basis van het concept rapport geven we de school en het bestuur feedback over onze bevindingen.

Feedbackgesprekken worden op verzoek van de school georganiseerd en hebben alleen betrekking op een kwaliteitsonderzoek naar aanleiding van risico’s. Feedback naar aanleiding van verificatieonderzoeken vindt plaats op bestuursniveau.

Op basis van bespreking van concrete casuïstiek en/of vragen die scholen hebben geven we een toelichting op onze oordelen. Daarbij kunnen we meer informatie teruggeven aan leerkrachten en schoolleiders dan in de rapporten is aangegeven. Als het eigen aspecten van kwaliteit betreft leggen we nadrukkelijk de relatie met het schoolplan.

Het juiste moment voor een feedbackgesprek wordt in overleg bepaald.

7.4.3. Eindgesprek met het bestuur

Doel: Informeren van het bestuur over de conclusies op de onderzoeksvragen en (zo nodig) afspraken maken over herstel en verbetering.

Resultaat: Definitief rapport.

In het eindgesprek worden de conclusies toegelicht en worden zo nodig aanvullende afspraken gemaakt over herstel en verbetering. Hierbij onderscheiden we ‘wat beter moet’ (deugdelijkheidseisen) en ‘wat beter kan’ (eigen aspecten van kwaliteit). Ook benoemen we wat goed gaat en we leggen daarbij een verbinding met het schoolplan. Afhankelijk van het oordeel over de kwaliteitszorg van het bestuur maken we afspraken over de rol die het bestuur zelf krijgt bij het herstelonderzoek (par. 9.1).

Op basis van dit gesprek stellen wij het definitief rapport op en sturen dat naar het bestuur. Het bestuur kan desgewenst een zienswijze indienen (par. 8.3).

In het feedbackgesprek kan al voldoende informatie zijn gewisseld over de bevindingen en conclusies, waarmee een afrondend bestuursgesprek overbodig kan zijn.

7.5. Doorlooptijden

De totale doorlooptijd van het vierjaarlijks onderzoek is grotendeels afhankelijk van het aantal scholen dat bij een onderzoek is betrokken. Per onderzoek kan dit dus variëren.

8. Rapporteren en communiceren

Al onze onderzoeken worden afgerond met een rapport en alle rapporten zijn openbaar25. We zijn daarmee transparant in onze werkwijze en onze oordelen en waarderingen. In dit hoofdstuk geven een we een toelichting op de verschillende rapportagevormen.

In de laatste paragraaf beschrijven we hoe we de kennis en informatie die we met onze onderzoek opdoen breed willen benutten.

8.1. Rapport vierjaarlijks onderzoek

Het rapport van het vierjaarlijks onderzoek is gericht aan het bestuur en geeft een totaalbeeld van de bevindingen op bestuursniveau en de scholen waar een verificatieonderzoek, een kwaliteitsonderzoek of een onderzoek naar goede scholen op verzoek is uitgevoerd. In het rapport maken we onderscheid in enerzijds de beoordeling van de naleving van de deugdelijkheidseisen (voldoet het bestuur en zijn scholen aan basiskwaliteit) en anderzijds onze bevindingen over de eigen doelen en ambities van het bestuur en de scholen. Door dit in één rapport op te nemen geven we een integraal beeld van de kwaliteit van het bestuur en de onderzochte scholen.

We rapporteren op twee manieren over de verificatieonderzoeken. In de beschrijving van de kwaliteitszorg van het bestuur geven we beknopt weer wat we hebben aangetroffen bij de scholen, en in hoeverre dat strookt met de informatie waarover het bestuur beschikt. We beschrijven tevens hoe het kwaliteitszorgsysteem doorwerkt, aan de hand van doelstellingen van het bestuur die we hebben geselecteerd om dat vast te stellen. Daarnaast rapporteren we de resultaten van de verificatie over de kwaliteit op de geselecteerde standaarden bij de betreffende scholen.26

8.1.1. Bestuursprofiel

We vatten onze oordelen en waarderingen op bestuursniveau in een bestuursprofiel samen. Hieronder zijn twee voorbeelden opgenomen.

Voorbeeld 1. Bestuursprofiel Kwaliteitszorg en Financieel beheer

Kwaliteitsgebied en standaarden

Oordeel / waardering

Kwaliteitszorg en ambitie

VOLDOENDE1

Kwaliteitszorg

Voldoende

Kwaliteitscultuur

Voldoende

Verantwoording en dialoog

Goed

Financieel beheer

VOLDOENDE

Continuïteit

Voldoende

Doelmatigheid

Voldoende

Rechtmatigheid

Voldoende

1 In het eerste vierjaarlijks onderzoek geven we op bestuursniveau geen oordeel op het niveau van het gebied Kwaliteitszorg en ambitie, maar geven we een kwalitatieve beschrijving op basis van de oordelen op de onderliggende standaarden (zie par. 4.6). We geven wel een oordeel op de drie standaarden.

In onderstaande voorbeeldtabel zijn alleen de standaarden opgenomen die ter verificatie van de kwaliteitszorg van het bestuur bij een of meer scholen door ons zijn onderzocht. Door onze oordelen te confronteren met de informatie van het bestuur, kunnen we verifiëren of die informatie juist en volledig is. De tabel betreft een voorbeeld.

Voorbeeld 2. Bestuursprofiel verificatie onderwijskwaliteit

Standaard

School 1

School 2

School 3

Zicht op ontwikkeling en begeleiding

Goed

Voldoende

Onvoldoende

Didactisch handelen

Goed

Goed

Voldoende

Veiligheid

Voldoende

Voldoende

Onvoldoende

Kwaliteitscultuur

Voldoende

Onvoldoende

Voldoende

In een apart hoofdstuk van het rapport van het vierjaarlijks onderzoek geven we een nadere toelichting op de oordelen over de onderwijskwaliteit.

8.1.2. Kwaliteitsprofiel scholen

Bij een kwaliteitsonderzoek gericht op risico’s worden de standaarden die door ons zijn beoordeeld in een tabel weergegeven. We noemen dit het kwaliteitsprofiel.

Wanneer een bestuur als onderdeel van het vierjaarlijks onderzoek een eigen keuze voor onderzoek bij een goede school heeft aangevraagd, dan wordt ook dit onderzoek samengevat in een kwaliteitsprofiel.

We vermelden in het overzicht onze oordelen op de standaarden en kwaliteitsgebieden en op het niveau van de school. We geven daarbij een enkelvoudig eindoordeel (zie voorbeeld 3).

Voorbeeld 3. Kwaliteitsprofiel school

Kwaliteitsgebieden en Standaarden

Oordeel / waardering

ONDERWIJSPROCES

VOLDOENDE

Aanbod

goed

Zicht op ontwikkeling en begeleiding

voldoende

Didactisch handelen

voldoende

(Extra) ondersteuning

onvoldoende

Onderwijstijd

voldoende

Samenwerking

goed

Praktijkvorming / stage

voldoende

Toetsing en afsluiting

voldoende

SCHOOLKLIMAAT

GOED

Veiligheid

voldoende

Pedagogisch klimaat

goed

ONDERWIJSRESULTATEN

VOLDOENDE

Resultaten

voldoende

Sociale en maatschappelijke competenties

voldoende

Vervolgsucces

kan beter

4. KWALITEITSZORG EN AMBITIE

ONVOLDOENDE

Kwaliteitszorg

voldoende

Kwaliteitscultuur

goed

Verantwoording en dialoog

onvoldoende

Eindoordeel school:

VOLDOENDE

8.1.3. Ontwikkeling kwaliteitszorg en onderwijskwaliteit

Naast het bestuursprofiel en de kwaliteitsprofielen van de scholen geven we ook een beeld van de ontwikkeling van de instelling (terugblikkend en vooruitkijkend) en we beschrijven daarbij de omgevingsfactoren die mede van invloed zijn op de onderwijskwaliteit zoals we die hebben aangetroffen.

8.1.4. Afspraken vervolgtoezicht

Tot slot worden in het rapport de eventuele herstelopdrachten vastgelegd die betrekking hebben op het herstel van niet naleving van de deugdelijkheidseisen

We geven aan wanneer we een herstelonderzoek gaan doen. In het rapport leggen we tevens vast wat het bestuur zelf doet om het herstel van naleving en/of de kwaliteitsverbetering te onderzoeken. Ook leggen we de termijnen vast waarbinnen de tekortkoming(en) moeten zijn hersteld (zie verder hoofdstuk 9).

8.2. Rapport kwaliteitsonderzoek gericht op risico’s

Als een kwaliteitsonderzoek wordt uitgevoerd naar aanleiding van de jaarlijkse prestatieanalyse dan maken we een rapport van bevindingen en ook dan is de adressant het bestuur.

Naast een beschrijving van de bevindingen worden de oordelen op de kwaliteitsgebieden en standaarden in een kwaliteitsprofiel weergegeven. Ook wordt het eindoordeel toegevoegd (voorbeeld 3). Het rapport en het kwaliteitsprofiel van de school worden op onze website geplaatst.

8.3. Openbaarmaking, zienswijze en bezwaar

Onze rapporten zijn openbaar. We plaatsen een rapport in de vijfde week na vaststelling op onze website (art. 21, eerste lid, WOT). Als het bestuur op basis van het definitief rapport een eigen zienswijze heeft opgesteld voegen we die toe aan het rapport. De zienswijze betreft geen feitelijke onjuistheden, deze zijn op basis van het concept rapport gecorrigeerd.

Een bestuur kan bezwaar maken tegen de openbaarmaking (dus niet tegen de inhoud) van een rapport op grond van een artikel 15-onderzoek.

8.4. Publieksinformatie via de website

We hebben een publieke taak en dat betekent dat we ouders, en samenleving actief informeren over onze bevindingen. We doen dit met onze rapporten, via onze website en via het onderwijsloket. Alle rapporten zijn via onze website toegankelijk.

Van ieder bestuur en van alle door ons onderzochte scholen plaatsen we het rapport op onze website.

Bovendien wordt het kwaliteitsprofiel van de school/scholen (par. 8.1.2), dat in de rapporten is opgenomen, ook op een toegankelijke wijze op de website geplaatst.

Het rapport van het vierjaarlijks onderzoek wordt integraal geplaatst op de pagina op onze website waar informatie over het betreffende bestuur te vinden is. Ook het kwaliteitsprofiel van het bestuur (oordelen over de kwaliteitszorg en financieel beheer) plaatsen we op onze website, bij het betreffende bestuur.

Als we in het kader van het vierjaarlijks onderzoek een of meer risicoscholen hebben onderzocht dan is informatie over die school in het vierjaarlijks onderzoeksrapport opgenomen. We plaatsen bovendien een kwaliteitsprofiel over de school op onze website. We nemen een link op naar het rapport, waarin de informatie over het betreffende opleiding is opgenomen.

De oordelen die voortkomen uit de verificatieonderzoeken zijn opgenomen in het rapport van het vierjaarlijks onderzoek. We verwijzen op onze website bij de betreffende school waar we verificatieonderzoek hebben gedaan naar het rapport op bestuursniveau. We maken hiervan echter geen kwaliteitsprofiel, omdat we slechts enkele standaarden hebben onderzocht.

Bij besturen waar wij het oordeel uitspreken dat de kwaliteitszorg goed is27, en het financieel beheer voldoende is hebben wij het vertrouwen dat het bestuur zelf goede informatie verstrekt over zijn kwaliteit en daar waar nodig verbeteringen doorvoert. Bij die besturen nemen wij een link op naar de website van de onderwijsinstelling zelf. We nemen in dat geval tevens bij elke (niet onderzochte) school op onze website de tekst op dat de inspectie het bestuur heeft onderzocht en dat de inspectie vertrouwen heeft in de informatie die het bestuur over zijn scholen verstrekt. De volgende tekst wordt bij elke school opgenomen: ‘Het bestuur heeft inzicht in de kwaliteit van zijn scholen en verbetert de kwaliteit daar waar nodig. Het bestuur is bovendien financieel gezond. U kunt voor meer informatie de website van dit bestuur raadplegen’. Bij scholen die we zelf onderzocht hebben plaatst de inspectie een kwaliteitsprofiel op de website.

Als uit herstelonderzoek is gebleken (zie hoofdstuk 9) dat een bestuur de aangetroffen tekortkomingen heeft hersteld dan wordt dit nieuwe oordeel kort na herstel in de monitor zichtbaar, evenals in de jaarlijkse prestatieanalyse van het bestuur en zijn scholen. Dit wordt ook zichtbaar als publieksinformatie via de website.

In situaties dat het bestuur in opdracht van de inspectie zelf het herstelonderzoek uitvoert, worden bij voldoende kwaliteit de resultaten op de inspectiesite gemeld met een verwijzing naar de site van het bestuur.

Parallel aan onze publieksinformatie zien we dat sectorraden hun besturen ondersteunen met het bieden van actuele informatie over prestaties van besturen en scholen. De publieksinformatie van de inspectie vormt daarbij een van de bronnen en draagt daarmee bij aan een transparante verantwoording van onderscheiden besturen en de sector als geheel. Als die informatie toereikend is kunnen wij in de toekomst meer verwijzen naar die publieke informatie.

Via het onderwijsloket kunnen ouders, besturen en scholen vragen stellen over het onderwijs in het algemeen of over specifieke scholen waar zij belanghebbende zijn. Ook kunnen hier klachten worden gemeld. Klachten hebben voor ons een signaalfunctie en worden meegenomen bij de jaarlijkse prestatieanalyse en de expertanalyse ter voorbereiding van het vierjaarlijks onderzoek. De inspectie behandelt individuele klachten overigens niet.

8.5. De Staat van het Onderwijs

Een specifieke vorm van rapportage betreft De Staat van het Onderwijs. Dit rapport publiceren we jaarlijks in april. Hierin beschrijven we hoe het staat met de kwaliteit van de onderscheiden onderwijssectoren. We benutten de onderzoeksgegevens uit onze vierjarige onderzoeken naar besturen en hun scholen, uit themaonderzoeken en uit specifieke onderzoeken om een actueel beeld te geven van de prestaties van de sector als geheel.

Met De Staat van het Onderwijs richten we ons niet tot het individuele bestuur, maar – namens de minister – tot de samenleving. Voor besturen en scholen biedt De Staat van het Onderwijs echter ook relevantie informatie, met name als het gaat om de eigen prestaties te toetsen aan de prestaties van vergelijkbare besturen en scholen.

8.6. Kennis delen

We willen onze kennis over de onderwijskwaliteit binnen de sector In deze paragraaf beschrijven op welke (nieuwe) manieren we onze kennis over de onderwijskwaliteit binnen de sector meer toegankelijk kunnen maken voor besturen en scholen. We doen dat onder meer met de volgende activiteiten.

Feedbackgesprekken

Met onze onderzoeken verzamelen we veel kennis en informatie. Veel leggen we vast in onze rapporten, maar veel informatie gaat door onze drang naar beperking ook verloren.

We voeren daarom in de afronding van onze onderzoeken feedbackgesprekken met besturen en scholen waarin we hen meer uitvoerig kunnen informeren over bevindingen die ten grondslag liggen aan onze oordeelsvorming. Dit leidt tot herkenning en erkenning van onze oordelen, maar ook biedt het scholen en besturen concrete aanknopingspunten voor verbetering.

Compliance assistance

Als scholen of besturen vragen hebben over de wijze waarop zij aan de deugdelijkheidseisen kunnen voldoen, dan geven wij informatie. Ook verwijzen we naar scholen en besturen waar we voorbeelden hebben aangetroffen van goede praktijken.

Themabijeenkomsten/toezichtlab

Aan de hand van onze onderzoeken en De Staat van het Onderwijs selecteren we jaarlijks thema’s waarover we in dialoog gaan met het onderwijsveld. We organiseren daartoe bijeenkomsten/toezichtlabs waarbij we ons primair richten op management, besturen en raden van toezicht.

9. Herstel en verbetering

In de vorige hoofdstukken hebben we beschreven hoe wij onze onderzoeken inrichten en hoe wij met behulp van het waarderingskader tot een oordeel komen. In dit hoofdstuk beschrijven we het vervolgtoezicht, wat we doen als er sprake is van niet naleving van de deugdelijkheidseisen. We sluiten het hoofdstuk af met een beschrijving van onze stimulerende rol bij verbeteringen die een bestuur aanvullend op basiskwaliteit wil realiseren.

9.1. Vervolgtoezicht na het vierjaarlijks onderzoek

Eens in de vier jaar voeren we een onderzoek uit naar de kwaliteitszorg en het financieel beheer op bestuursniveau. We kijken dan of het bestuur de onderwijskwaliteit goed in beeld heeft, daarbij zo nodig verbetering doorvoert en of zij de financiën op orde heeft. We leggen onze bevindingen vast in een rapport en maken (waar nodig) afspraken over herstel van tekortkomingen en het doorvoeren van wenselijke verbeteringen. In deze paragraaf beschrijven we de inrichting van het vervolgtoezicht.

9.1.1. Oordeel kwaliteitszorg bestuur is leidend

Het oordeel over het financieel beheer en met name de kwaliteitszorg op bestuursniveau is leidend voor de inrichting van het vervolgtoezicht. Daarbij stellen we de vraag: wat moet op basis van de inspectieoordelen worden hersteld of verbeterd en welke rol krijgt het bestuur zelf bij de monitoring en beoordeling van dit herstel of de verbetering. Daarin onderscheiden we grofweg vier scenario’s.

  • 1. Kwaliteitszorg op orde en geen tekortkomingen: vertrouwen.

    In het meest gunstige scenario zijn er geen (of beperkt) tekortkomingen geconstateerd en zijn er geen of slechts enkele vermoedens van risico’s op schoolniveau. Als daarbij de kwaliteitszorg en het financieel beheer op orde zijn dan spreken we vertrouwen uit in het bestuur en komen we in principe na vier jaar opnieuw langs. We maken afspraken met het bestuur over wanneer en hoe het bestuur zich verantwoordt over het eventuele herstel van de tekortkomingen en risico’s. Wij verifiëren of de verbeteringen zijn gerealiseerd.

    We bieden het bestuur de mogelijkheid om tussentijds één keer een ‘uitwisselingsgesprek’ te voeren over de stand van zaken en eventuele nieuwe ontwikkelingen.

  • 2. Kwaliteitszorg op orde, maar tekortkomingen: afspraken met bestuur over eigen rol bij kwaliteits- en/of herstelonderzoek.

    Als de kwaliteitszorg en het financieel beheer op orde zijn en we tekortkomingen hebben geconstateerd op het niveau van de scholen dan formuleren we herstelopdrachten en maken we afspraken met het bestuur wat het bestuur zelf (her)onderzoekt en wat het aandeel van de inspectie is. Bij eventuele risico’s die het bestuur zelf onderzoekt maken we afspraken over hoe het bestuur zich verantwoordt over de uitkomsten daarvan en de maatregelen die daaruit kunnen voortvloeien. We maken daarnaast afspraken over de vraag wanneer en hoe het bestuur zich verantwoordt over het herstel. In overleg met het bestuur wordt bepaald welk herstel door het bestuur zelf wordt onderzocht en hoe het bestuur zich over het herstel verantwoordt. De rol van de inspectie kan in dit scenario variëren van ‘vinger aan de pols’ tot uitvoering van een volledig herstelonderzoek. Bij de rolverdeling wordt meegewogen wat de omvang van de geconstateerde tekortkoming(en) is en wat de impact is bij niet spoedig herstel.

  • 3. Kwaliteitszorg niet op orde: in alle gevallen voert de inspectie kwaliteits- en/of herstelonderzoek uit.

    Als een bestuur de kwaliteitszorg niet op orde heeft, dan is het aannemelijk dat de geconstateerde tekortkomingen bij de onderzochte scholen niet op zichzelf staan. De kwaliteitszorg is niet op orde als één van de standaarden binnen dit kwaliteitsgebied onvoldoende is. De inspectie kan er dan voor kiezen om nog een of meer kwaliteitsonderzoek(en) te doen naar risico’s.

    Het bestuur krijgt een herstelopdracht opgelegd, met als belangrijk onderdeel de verbetering van de kwaliteitszorg. In het vervolgtoezicht voert de inspectie het herstelonderzoek uit.

  • 4. Financieel beheer niet op orde: combinatie van scenario’s

    Daar waar de kwaliteitszorg op bestuursniveau voldoende of goed is, maar het financieel beheer onvoldoende kan gekozen worden voor een combinatie van scenario’s: het bestuur krijgt (beperkte) ruimte om zelf vorm te geven aan de verbetering van de tekortkomingen op het gebied van de kwaliteit, maar de inspectie voert zelf vervolgonderzoek uit in het kader van de verbetering van het financieel beheer.

    Er is geen eenduidige beslisregel voor de keuze van een scenario. Dit is onder meer afhankelijk van het aantal scholen en de omvang ervan onder een bestuur, de complexiteit (aantal sectoren) van het bestuur, de ernst en omvang van de tekortkomingen en de eventuele risico’s, de mate en snelheid van herstel van lopende toezichttrajecten, de toezichthistorie en de ontwikkeling van de kwaliteit en de kwaliteitszorg.

    De beslissing over de inrichting van het vervolgtoezicht wordt vastgelegd in het rapport van het vierjaarlijks onderzoek naar bestuur en scholen. Hierin wordt ook vastgelegd in hoeverre het bestuur, dan wel de inspectie herstelonderzoek uitvoert op de scholen waar tekortkomingen zijn vastgesteld.

    Bij grotere besturen kan het voorkomen dat bij het vierjaarlijks onderzoek niet alle scholen zijn onderzocht waar we risico’s vermoeden. In dat geval kunnen we (aanvullend) kwaliteitsonderzoek uitvoeren. Ook in dit geval is het oordeel over de kwaliteitszorg van het bestuur leidend voor de vraag welke rol het bestuur zelf krijgt bij het (aanvullend) onderzoek en de eventuele verbeteracties.

9.1.2. Monitoren van herstel en verbetering

De afspraken met het bestuur over het vervolgtoezicht worden in principe bepaald voor de periode van maximaal vier jaar, volgend op het laatste vierjaarlijkse onderzoek. Deze afspraken kunnen in de tussentijd worden aangepast, afhankelijk van het verloop van het herstel van eventuele eerder vastgestelde tekortkomingen en van nieuwe ontwikkelingen (zowel positief als negatief) die naar voren komen in de jaarlijkse prestatieanalyse. Het eerdere oordeel over de kwaliteitszorg van het bestuur is hierbij leidend. Dit kan, afhankelijk van het tempo van herstel en de aanwezigheid van nieuwe risico’s of signalen ertoe leiden dat het bestaande scenario tussentijds kan worden verlicht of kan worden verzwaard. Dit betekent dat de inspectie, afhankelijk van de keuze van het scenario en de afspraken met het bestuur naar aanleiding van het vorige vierjaarlijkse onderzoek bepaalt hoe om te gaan met eventuele risico’s die naar voren komen in de daarop volgende jaren en tot welke eventuele aanpassingen van de afspraken met het bestuur dit moet leiden. Bij besturen bij wie de kwaliteitszorg en/of het financieel beheer als onvoldoende is beoordeeld, kan het oordeel tussentijds worden aangepast naar voldoende als de tekortkomingen zijn hersteld. In de tussenliggende jaren kan het oordeel over deze kwaliteitsgebieden worden bijgesteld op basis van een bestuursonderzoek op maat. Hiermee bedoelen we dat het niet noodzakelijk is om een volledig vierjaarlijks bestuursonderzoek uit te voeren om tot bijstelling van het oordeel over het kwaliteitsgebied Kwaliteitszorg en ambitie te komen. Bij besturen bij wie de kwaliteitszorg als voldoende was beoordeeld, maar waar zich in de tussenliggende jaren (ernstige en/of veelvuldige) nieuwe risico’s voordoen of bij wie het herstel achterblijft, kan het toezicht tussentijds worden verzwaard door versneld een onderzoek uit te voeren bij dat bestuur.

9.2. Onvoldoende: opdracht tot Herstel

Herstel van naleving is gericht op scholen en besturen die niet voldoen aan de deugdelijkheidseisen. Voor een school heeft dit betrekking op de onderwijskwaliteit, voor een bestuur betreft dit de kwaliteitszorg en het financieel beheer. Zij schieten dusdanig tekort in wat zij leerlingen bieden, voldoen niet aan de vereisten voor kwaliteitszorg en/of lopen dusdanige financiële risico’s, dat herstel van die tekorten vereist is. Vanuit onze waarborgfunctie zien wij toe op dat herstel.

9.2.1. Herstelopdracht en herstelonderzoek

Bij het opleggen van een herstelopdracht hanteren we drie opties:

  • 1. Als het oordeel op schoolniveau of een kwaliteitsgebied onvoldoende is, krijgt het bestuur een opdracht tot herstel en volgt herstelonderzoek. De herstelopdracht en de afspraken over het herstelonderzoek maken deel uit van het rapport28.

  • 2. Als een kwaliteitsgebied voldoende is, maar een standaard binnen het gebied is onvoldoende, dan krijgt het bestuur opdracht tot herstel. We vertrouwen er op dat het bestuur de tekortkoming binnen de afgesproken termijn herstelt. We doen in principe geen herstelonderzoek. Deze afspraak wordt vastgelegd in het rapport.

  • 3. Als een standaard voldoende is, maar er is niet aan alle wettelijke eisen voldaan (zie par. 4.7.1) dan benoemen we de tekortkoming – met de handhaving van het oordeel voldoende – in het rapport. Het bestuur draagt er zorg voor dat herstel zo snel mogelijk plaatsvindt. In een dergelijke situatie nemen we in principe geen herstelopdracht op in het rapport er volgt ook geen herstelonderzoek.

De herstelopdracht zoals bedoeld onder 1 en 2 omvat de formulering van de wettelijke tekortkoming en de termijn waarbinnen herstel moet zijn gerealiseerd. Dit wordt vastgelegd in het rapport. De mate waarin wij directief optreden bij het bepalen van de herstelopdracht is mede afhankelijk van de ernst en omvang van de tekortkomingen en de omgevingsfactoren die op het niet naleven van invloed zijn.

Afhankelijk van ons oordeel over de kwaliteitszorg van het bestuur voeren wij zelf het herstelonderzoek uit of laten we dit over aan het bestuur. Het kan zijn dat wij op afstand volgen of het bestuur adequaat bijstuurt, het kan ook dat wij zelf intensief en actief monitoren op de noodzakelijke verbeteringen.

Op verzoek van het bestuur kan een herstelonderzoek eerder worden uitgevoerd dan afgesproken, bijvoorbeeld omdat eerder dan de gestelde termijn de verbeteringen al zijn gerealiseerd.

Het herstelonderzoek heeft tot doel te beoordelen of eerder door ons geconstateerde tekortkomingen in de naleving van de deugdelijkheidseisen door het bestuur en/of de school zijn hersteld. Het herstelonderzoek kan een volledig kwaliteitsonderzoek zijn, of een verificatie van de informatie die we van het bestuur hebben gekregen. We leggen onze bevindingen vast in een rapport of brief van bevindingen conform artikel 20 en 21 van de WOT.

9.2.2. Herstel financieel beheer

Als er op het gebied van financieel beheer sprake is van risico’s ten aanzien van de continuïteit of van niet naleven van wettelijke vereisten, dan leggen we vast welke maatregelen het bestuur moet treffen voor de verbetering van de financiële positie of de financiële beheersing. Als er sprake is van het oordeel onvoldoende op financieel beheer, dan spreken we van aangepast financieel toezicht. De interventie is er op gericht dat de risico’s of tekorten binnen een beperkte periode zijn opgeheven. Doorgaans moet dit binnen twee jaar het geval zijn. We leggen vast op welke wijze en op welk moment het bestuur ons informatie levert. We maken daarbij gebruik van nadere richtlijnen voor de stappen bij het aangepast financieel toezicht. Het bestuur wordt geïnformeerd over het escalatietraject als herstel niet binnen de gestelde termijn is gerealiseerd (par. 9.3).

Als herstel van naleving niet binnen de afgesproken termijn plaatsvindt en/of het bestuur niet bij machte blijkt om het herstel te realiseren dan kunnen we besluiten tot versnelling van het vierjaarlijks onderzoek. Een andere mogelijkheid is dat we de aard van de interventie(s) verzwaren. We noemen dit escalatie.

9.3. Escalatie bij voortduren niet naleving

Indien er vertraging in het herstel optreedt, waardoor leerlingen (te lang) onderwijs van onvoldoende kwaliteit krijgen of de risico’s ten aanzien van kwaliteitszorg of financieel beheer niet verminderen, dan volgt escalatie van het toezicht. Dit heeft tot doel te bewerkstelligen dat het bestuur alsnog en zo snel mogelijk de tekortkoming(en) herstelt. We maken daarbij gebruik maken van interventies die de druk op herstel doen toenemen, zoals een bestuursgesprek waarin we bijvoorbeeld prestatieafspraken vastleggen.

9.3.1. Opschorten of inhouden van de bekostiging

Indien een bestuur na een herstelopdracht niet binnen de afgesproken termijn de desbetreffende wettelijke eis naleeft, kan een bekostigingssanctie worden opgelegd. De minister heeft de bevoegdheid om de bekostiging geheel of gedeeltelijk op te schorten of in te houden, en deze bevoegdheid is aan de inspectie gemandateerd tot aan vijftien procent van de bekostiging. De manier waarop de minister en de inspectie met deze bevoegdheid omgaan is vastgelegd in de Beleidsregel financiële sancties bij bekostigde onderwijsinstellingen.

Voorafgaand aan een besluit tot opschorting of inhouding van de bekostiging wordt het bestuur van dit voornemen in kennis gesteld, en gevraagd een zienswijze te geven. Deze zienswijze wordt meegewogen in het uiteindelijke besluit.

9.3.2. Onderzoek bestuurlijk handelen

Als we bij besturen ernstige tekortkomingen hebben vastgesteld op het gebied van de kwaliteitszorg en/of de financiën, en het bestuur heeft deze niet binnen de afgesproken termijn hersteld dan kunnen we een onderzoek doen naar het bestuurlijk handelen. Het functioneren van het intern toezicht en de medezeggenschap maakt veelal deel uit van het onderzoek.

Een onderzoek bestuurlijk handelen kan leiden tot afspraken met het bestuur teneinde alsnog herstel te realiseren, tot een bekostigingssanctie (par. 9.3.1) of tot een voordracht bij de minister met een advies over de sancties die de minister kan treffen op basis van de wet. De minister kan op basis van de voordracht een aanwijzing geven of tot opschorting of inhouding van de bekostiging overgaan.

9.3.3. Escalatieteam ministerie en inspectie

In uitzonderlijke gevallen kan een situatie ontstaan, waarin de interventiemogelijkheden van de inspectie zijn uitgeput en waarin de inspectie er geen vertrouwen in heeft dat het bestuur er in zal slagen om de afspraken ten aanzien van de noodzakelijke verbeteringen binnen een redelijke termijn na te komen. Dit kan het geval zijn bij een combinatie van aanhoudende risico’s ten aanzien van de kwaliteit in combinatie met risico’s ten aanzien van het financieel beheer. Zo’n situatie kan zich ook voordoen naar aanleiding van een zeer ernstig incident. Het ministerie en de inspectie vormen dan samen een escalatieteam en maken afspraken over de te volgen lijn en ieders rol daarin. De samenwerking is er op gericht de beste passende oplossing voor het probleem te arrangeren, zodat de voorwaarden voor kwaliteit van het onderwijs en/of het financieel beheer worden gegarandeerd.

9.3.4. Overige sancties

Naast de hierboven genoemde sancties kan de inspectie in bijzondere gevallen ook nog andere sancties opleggen. Het gaat dan om bestuurlijke boetes op grond van de Leerplichtwet, dwangsommen op grond van de Wet normering topinkomens en terugvordering van bekostiging op grond van de Algemene wet bestuursrecht.

9.4. Toezichtplan bij zeer zwak onderwijs

Als bij een school sprake is van ‘zeer zwak onderwijs’, dan legt de inspectie het betreffende bestuur een herstelopdracht op. De inspectie stelt een toezichtplan op dat sturend is voor het verdere verloop van het toezicht. Er mag niet langer dan een jaar sprake zijn van zeer zwak onderwijs. Het herstelonderzoek vanwege zeer zwak onderwijs wordt altijd uitgevoerd door de inspectie. Als het herstelonderzoek uitwijst dat de kwaliteit niet is verbeterd, melden we de school bij de minister. Deze kan besluiten de school te sluiten c.q. de bekostiging te beëindigen. De inspectie adviseert de minister over de maatregelen die genomen moeten worden. nemen.

Voor de categorie zeer zwakke scholen geldt een aantal aanvullende interventies. Deze hebben tot doel belanghebbenden rond de school actief over het oordeel ‘zeer zwak onderwijs’ te informeren (art. 4, vierde lid van de WOT).

Dit betekent dat wij in de eerste plaats de minister over het oordeel ‘zeer zwak’ informeren en dat de school op onze website als zodanig wordt vermeld. Daarnaast dient het bestuur van de school (als het funderend onderwijs betreft) de ouders te informeren over het inspectierapport op basis van een door de inspectie opgesteld samenvattend rapport (art. 23c, WVO). Tot slot informeren we de betreffende gemeente aan de hand van het inspectierapport.

9.5. Verbeteren boven basiskwaliteit

Als een school voldoet aan basiskwaliteit houdt onze rol niet op. Naast onze waarborgfunctie willen we besturen en scholen stimuleren hun kwaliteitsdoelen hoger te formuleren dan basiskwaliteit. In onze onderzoeken voeren we daarom de dialoog over de eigen doelen en ambities die het bestuur zichzelf stelt en hoe deze worden gerealiseerd. Ook kunnen we tijdens het vierjaarlijks onderzoek op verzoek van besturen een onderzoek doen naar scholen die het volgens het bestuur goed doen. Onze bevindingen zijn er dan op gericht om het bestuur en zijn scholen feedback te geven op de kwaliteit die zij al dan niet laten zien. Op deze wijze werken inspectie, besturen en scholen samen aan de verdere ontwikkeling van de kwaliteitscultuur.

10. Stelseltoezicht

Toezicht op de kwaliteit van het onderwijs richt zich naast het toezicht op besturen en hun scholen ook op het stelsel als geheel. In de eerste negen hoofdstukken van dit onderzoekskader hebben we beschreven hoe we de kwaliteit van individuele besturen en hun scholen beoordelen. In dit hoofdstuk beschrijven we het stelseltoezicht.

10.1. Versterking toezicht op instellingen en stelseltoezicht

Onder stelselkwaliteit verstaan we de mate waarin het stelsel van scholen, opleidingen en besturen erin slaagt de kernfuncties van onderwijs – kwalificatie, socialisatie en selectie/allocatie – met succes én in evenwicht te realiseren. Onze periodieke onderzoeken bij scholen, opleidingen en besturen geven daarvan een aardig beeld, maar stelselkwaliteit is niet een optelsom van de oordelen en kwaliteitsbeelden die we met het instellingstoezicht verkrijgen. Daar is meer voor nodig.

Met het waarderingskader doen we uitspraken over de kwaliteit van scholen, opleidingen en besturen op basis van de (selectie van) standaarden. Dit kwaliteitsbeeld is niet alles omvattend. Ouders, leerlingen, docenten, schoolleiders en bestuurders ervaren soms knelpunten die relevant zijn voor (het ontbreken van) onderwijskwaliteit, maar waarvoor andere partijen nodig zijn om tot verbetering of een oplossing te komen. Zo kan vigerend overheidsbeleid tot ongewenste effecten leiden, wordt nieuw beleid om diverse redenen moeizaam geïmplementeerd, of nemen niet alle partijen hun verantwoordelijkheid om gezamenlijk aan de gewenste oplossing bij te dragen. Inspecteurs krijgen dergelijke signalen en voorbeelden bij hun schoolonderzoeken aangereikt; vaak reiken deze onderwerpen verder dan de onderzoeksvraag van het onderzoek bij die ene instelling. We willen deze stelselinformatie beter benutten en als toezichthouder nadrukkelijk een rol vervullen bij het agenderen van knelpunten op stelselniveau. Daarvoor is het nodig dat we ons continu een beeld vormen van de knelpunten die zich schooloverstijgend voordoen. We richten het stelseltoezicht daarop vervolgens in.

We kunnen met ons toezicht bovendien meer effect scoren als we de relatie tussen het toezicht op individuele scholen en instellingen en het stelseltoezicht versterken. We richten het stelseltoezicht zodanig in dat we enerzijds de (gestandaardiseerde en niet-gestandaardiseerde) informatie die we op school- en instellingniveau verkrijgen benutten voor de keuze van stelselonderzoeken. Anderzijds richten we onze instellingsonderzoeken proportioneel in mede op basis van breed verkregen stelselinformatie. We doen dit op hoofdlijnen waar het goed gaat en verdiepend waar het nodig blijkt.

We selecteren jaarlijks onderwerpen die herkenbaar zijn in het onderwijsveld. Afhankelijk van de aard van de problematiek en de oplossingsrichting communiceren we met relevante partijen over de uitkomsten en dringen we aan op een oplossing van het probleem.

Samenvattend richten we ons met het stelseltoezicht op stelselproblemen, waarvoor de oplossing het niveau van individuele schoolbesturen overstijgt. We treden daarbij stimulerend, agenderend en activerend op.

10.2. Stelselmonitoring

We volgen permanent de belangrijkste kenmerken van het onderwijsstelsel. Dat doen we op verschillende onderdelen. Naast de drie kernfuncties – kwalificatie, socialisatie en selectie/allocatie – doen we dit ook op aspecten van voorwaarden en doelmatigheid, zoals beschikbaarheid en besteding van financiële middelen, bestuurlijk handelen en kwaliteitszorg, personeelsbeleid en faciliteiten.

Om tot een beeld van het stelsel als geheel te komen, brengen we in kaart hoe het er voor staat, per sector maar ook voor het stelsel. We maken daarbij gebruik van de jaarlijkse prestatieanalyse van besturen, scholen en opleidingen (par. 6.1). Daarnaast hanteren we diverse bronnen zoals informatie uit gesprekken bij instellingonderzoeken, informatie uit toezichtteams, signalen die bij de inspectie binnen komen, kennis uit externe (wetenschappelijke) onderzoeken, berichten in de media, bestuurlijke overleggen, informatie van toezichthouders op verwante domeinen. We maken ook gebruik van informatie die door anderen verzameld is, zoals inschrijvingen en stroomgegevens van leerlingen, financiële gegevens en demografische gegevens.

De resultaten van de monitoring geven inzicht in ontwikkelingen in het onderwijs en mogelijke tekortkomingen in het stelsel. Dit wordt jaarlijks intern en met externe belanghebbenden besproken. De belangrijkste trends, opvallende ontwikkelingen en tekortkomingen beschrijven we in De Staat van het Onderwijs. Ook tussendoor publiceren we en organiseren we themabijeenkomsten.

10.3. Themakeuze en werkwijze

Op basis van de stelselmonitoring kiezen we jaarlijks enkele thema’s. Prioritering vindt plaats aan de hand van criteria die verband houden met nut en noodzaak van een verdere verkenning en de rol die de inspectie daarbij betekenisvol kan vervullen (stimulerend, agenderend, activerend). We kijken wat de beste manier is om een bepaald thema onder de aandacht te brengen: met een thematisch onderzoek, door het organiseren van expertbijeenkomsten of symposia of bijvoorbeeld door informatiedeling via een webinar of e-magazine. Een thema kan sectorspecifiek zijn of meerdere sectoren omvatten en de selectie van thema’s wordt vastgelegd in ons jaarwerkplan.

Als een themaonderzoek wordt uitgevoerd, dan koppelen we dit bij voorkeur aan het vierjaarlijks onderzoek naar bestuur en hun scholen. Daarmee houden we de toezichtlast zo beperkt mogelijk.

Bij het vierjaarlijks onderzoek bij besturen en scholen kiezen we jaarlijks een tot drie standaarden die altijd bij elk (verificatie)onderzoek bij twee of meer van de sectoren po, vo (v)so, mbo worden beoordeeld. Op deze manier ontstaat een representatief beeld op stelselniveau. Daarnaast kan iedere sector een of meer sectorspecifieke standaarden aanwijzen die in een bepaalde periode bij alle onderzoeken binnen de betreffende sector worden beoordeeld. De keuze voor de ‘stelselstandaarden’ wordt altijd gebaseerd op de analyse van de stelselmonitor. Deze analyse kan er tevens toe leiden dat een of meer standaarden uit het waarderingskader op voorhand niet worden onderzocht bij het instellingstoezicht omdat de analyse daar geen aanleiding toe geeft.

Als voorbeeld noemen we didactisch handelen. We willen de kwaliteit op deze standaard in alle sectoren onderzoeken. Dit komt dan aan de orde in alle vierjaarlijkse onderzoeken. Er wordt een representatief beeld opgesteld per sector.

Zo geldt dit ook voor sectorspecifieke thema’s, zoals de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming in het mbo of de samenwerking van besturen in po, vo en (v)so in het kader van passend onderwijs.

Op basis van de keuzes in ons jaarwerkplan informeren we besturen bij het vierjaarlijks onderzoek over de zogenoemde ‘stelselstandaarden’ die we onderzoeken. We nemen dit op in het onderzoeksplan dat we bij een vierjaarlijks onderzoek opstellen (zie paragraaf 7.2.3)

De resultaten van het (aan het vierjaarlijks onderzoek gekoppeld) themaonderzoek worden opgenomen in De Staat van het Onderwijs (zie paragraaf 8.5) en worden niet separaat in de rapporten van de vierjaarlijkse onderzoeken vermeld. Het bestuur wordt hier apart over geïnformeerd.

Een thematisch onderzoek kan niet altijd gekoppeld worden aan het vierjaarlijks onderzoek naar besturen en hun scholen. De aard van het vraagstuk bepaalt of een koppeling met het vierjaarlijks onderzoek mogelijk is.

Een urgent stelselprobleem kan leiden tot voorrang op de onderzoeksagenda.

11. Specifieke toepassingen van het onderzoekskader

In dit hoofdstuk beschrijven we enkele specifieke toepassingen van het onderzoekskader. Het betreft onderwijssoorten en -voorzieningen waarvoor specifieke wet- en regelgeving geldt en waar het waarderingskader en/of de werkwijze op wordt aangepast.

Achtereenvolgens beschrijven we het toezicht op: praktijkonderwijs, eerste opvang anderstaligen (eoa), samenwerkingsverbanden passend onderwijs (swv pao), orthopedagogisch-didactische centra (opdc) en onderwijs in Caribisch Nederland (BES29). Voor het Nederlands onderwijs in het buitenland (NOB) en het niet-bekostigd onderwijs worden aparte waarderingskaders opgesteld.

In de tabel hieronder staat een overzicht van de standaarden uit het waarderingskader (hoofdstuk 3) die al dan niet of met wijziging van toepassing zijn op genoemde voorzieningen.

Voor de leesbaarheid zijn de volledige waarderingskaders per onderwijssoort in de bijlagen opgenomen.

11.1. Toezicht op praktijkonderwijs

Het praktijkonderwijs (pro) kenmerkt zich door leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte. Zij hebben een toelaatbaarheidsverklaring voor het pro. In het ontwikkelingsperspectief staat per leerling beschreven welk (eind)perspectief nagestreefd wordt en op welke wijze het onderwijs aangepast wordt om dit doel te bereiken. De inhoud van het onderwijs wijkt af van het regulier aanbod. Het pro biedt leerlingen eindonderwijs; het leidt het op voor wonen, vrije tijd, burgerschap en arbeidsmarkt.

De aanpassingen betreffen met name het waarderingskader en de normering; de werkwijze wijkt niet af van de beschrijving in hoofdstuk 5 t/m 7.

11.1.1. Aanpassing waarderingskader

De aanpassingen in het waarderingskader betreffen de standaarden Aanbod, Zicht op ontwikkeling en begeleiding, Resultaten, Sociale en maatschappelijke competenties en Vervolgsucces.

Het bieden van extra ondersteuning is een kerntaak van het pro. De inhoud van deze standaard is daarom samengevoegd met de standaard Zicht op ontwikkeling en begeleiding.

Alle overige standaarden zijn ongewijzigd van toepassing. Bijlage 1 bevat de afwijkende standaarden en de normering voor het praktijkonderwijs.

11.1.2. Werkwijze

De werkwijze van het toezicht is zoals beschreven in hoofdstuk 4 t/m 9.

11.2. Toezicht op eerste opvang anderstaligen

Kinderen die vanuit het buitenland naar Nederland komen en die het Nederlands nog onvoldoende beheersten om regulier voortgezet onderwijs te volgen, komen terecht in de zogeheten Eerste Opvang Anderstaligen (eoa). Dergelijke eoa’s zijn verbonden aan een vmbo-bb.

Artikel 11d van de WVO biedt ruimte aan het bevoegd gezag ontheffing te verlenen van het onderwijsprogramma in de eerste twee leerjaren. Daarvoor in de plaats volgen deze leerlingen in een eoa een intensief programma om Nederlands te leren en worden zij voorbereid om in te stromen in het reguliere onderwijs.

Het toezicht op eerste opvang anderstaligen maakt integraal deel uit van het toezicht op scholen voor voortgezet onderwijs. De werkwijze zoals deze in dit onderzoekskader staat beschreven is dan ook van toepassing.

11.2.1. Aanpassing waarderingskader

De aanpassingen in het waarderingskader betreffen de standaarden Aanbod, Zicht op ontwikkeling en begeleiding, Resultaten, Sociale en maatschappelijke competenties en Vervolgsucces.

Alle leerlingen in de eerste opvang anderstaligen ontvangen extra ondersteuning. De inhoud van deze standaard is daarom samengevoegd met de standaard Zicht op ontwikkeling en begeleiding.

De standaarden Resultaten, Praktijkvorming en Toetsing en afsluiting zijn niet van toepassing. Alle overige standaarden zijn ongewijzigd van toepassing. Bijlage 2 bevat het volledige waarderingskader.

11.2.2. Werkwijze

Een voorziening voor eerste opvang anderstaligen is verbonden aan een vmbo-bb. We beschrijven de kwaliteit van het onderwijs op de eerste opvang in de vorm van een brief aan het bestuur. Daarin trekken we op basis van onze oordelen op de standaarden een conclusie over de kwaliteit van het onderwijs volgens de beslisregels uit hoofdstuk 4. Omdat voor de resultaten van leerlingen in een eoa geen normen beschikbaar zijn, gelden daarmee de beslisregels voor scholen waar de resultaten niet van te beoordelen zijn (zie par. 4.5.1).

De maatregelen in het kader van herstel en verbetering (hoofdstuk 9) zijn in voorkomende situaties ook van toepassing op voorzieningen voor eerste opvang. Als escalatie van het toezicht noodzakelijk blijkt, kunnen de maatregelen worden verbreed naar de opleiding vmbo-bb waar het onderwijs in het kader van eerste opvang is ondergebracht.

11.3. Toezicht particuliere zelfstandige exameninstellingen

Het toezicht particuliere zelfstandige exameninstellingen voor voortgezet onderwijs (art. 56 WVO), ook wel genoemd artikel 56 scholen (ook wel B2-scholen genoemd), heeft primair een waarborgfunctie: iedere leerling heeft recht op onderwijs van voldoende kwaliteit. Naast de wettelijke eisen uit de Wet op het voortgezet onderwijs die aan de basiskwaliteit kunnen worden gesteld, biedt met name ook de Leerplichtwet 1969 en het Eindexamenbesluit VO het wettelijk kader voor het toezicht.

In algemene zin wijkt de werkwijze van de Inspectie niet af van de wijze waarop dit in voorgaande hoofdstukken van dit onderzoekskader is beschreven. We noemen hier de uitzonderingen ten aanzien van het reguliere waarderingskader en de specifieke bepalingen in het kader van herstel bij niet naleving.

11.3.1. Aanpassing waarderingskader

De aanpassingen in het waarderingskader betreffen de standaarden Aanbod, Zicht op ontwikkeling en begeleiding, Samenwerking, Veiligheid en Resultaten. Het betreft hier wijzigingen omdat voor artikel 56 scholen onder meer geen wettelijke verplichtingen zijn rond burgerschapsvorming, achterstandenbestrijding en rond deelname aan een samenwerkingsverband passend onderwijs. Ook zijn er met deze scholen andere afspraken gemaakt over de leerresultaten.

De standaard Extra ondersteuning (OP4) vervalt, omdat de zorgplicht en extra ondersteuning in het kader van passend onderwijs niet van toepassing is. Indien de artikel 56 scholen in de toekomst volgens de WVO deel gaan uitmaken van een samenwerkingsverband dan wordt deze standaard wel onderdeel van het waarderingskader voor deze scholen.

De standaard Verantwoording en dialoog en het gehele kwaliteitsgebied Financieel beheer zijn niet van toepassing, omdat voor deze scholen de Wet medezeggenschap op scholen niet van toepassing is en zij geen bekostiging van de overheid ontvangen.

Alle overige standaarden zijn ongewijzigd van toepassing behoudens de standaarden en passages die gaan over eigen aspecten van kwaliteit.

De maatregelen in het kader van herstel en verbetering (hoofdstuk 9) zijn in voorkomende situaties ook van toepassing op deze scholen. Als escalatie van het toezicht noodzakelijk blijkt, kan de bevoegdheid om bij de leerlingen eindexamens af te nemen en diploma’s uit te reiken, worden ingetrokken. Het waarderingskader is opgenomen in bijlage 3.

11.3.2. Werkwijze

De werkwijze van het toezicht is zoals beschreven in hoofdstuk 4 t/m 9.

11.4. Toezicht op samenwerkingsverbanden passend onderwijs

Samenwerkingsverbanden moeten zorgen voor een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen. Leerlingen kunnen dan een ononderbroken ontwikkelingsproces doormaken en leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben krijgen een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs. Dit is een voorwaarde voor het kunnen waarmaken van de zorgplicht door de schoolbesturen en daarmee voor het succes van passend onderwijs. Hierop houden we toezicht.

Er is sprake van een sterke wederzijdse afhankelijkheid tussen schoolbesturen en het samenwerkingsverband en tussen schoolbesturen onderling. Het beleid van het samenwerkingsverband over de organisatie en bekostiging van de extra ondersteuning grijpt in op de kwaliteit van de scholen. Het samenwerkingsverband op zijn beurt is afhankelijk van de prestaties van de scholen waar het de realisatie van extra ondersteuning betreft. Deze wederzijdse afhankelijkheid betrekken we in de uitvoering van het toezicht op de samenwerkingsverbanden. Dit doen we door het toezicht op de samenwerkingsverbanden te verbinden met de onderwijspraktijk en het scholentoezicht. De werkwijze zoals beschreven in dit onderzoekskader geldt ook voor het toezicht op de samenwerkingsverbanden. Bij het toezicht op de samenwerkingsverbanden maken we gebruik van een afzonderlijk waarderingskader. Zie bijlage 3.

Het toezicht moet inzicht geven in de mate waarin samenwerkingsverbanden erin slagen hun taak te vervullen. De werkwijze bij de expertanalyse wijkt in lichte mate af omdat we hierbij ook de belanghebbenden bij het samenwerkingsverband raadplegen. De doorlooptijden kunnen ook afwijken omdat deze mede zijn bepaald door de omvang van de raadpleging van de belanghebbenden en door de eventuele vervolgactiviteiten naar aanleiding van die raadpleging.

11.4.1. Toezicht op orthopedagogisch-didactische centra

Soms lopen leerlingen tijdelijk vast in het reguliere onderwijs. Deze leerlingen kunnen kortdurend (maximaal twee jaar) intensieve ondersteuning op een tussenvoorziening (opdc) krijgen. De leerling blijft ingeschreven op de reguliere de school en de school is daarmee verantwoordelijk voor de effectiviteit van het onderwijs aan de leerling op het opdc. Daarmee blijft die school tevens verantwoordelijk voor de resultaten die de leerling behaalt.

De kwaliteit van het onderwijs op een opdc valt onder verantwoordelijkheid van het samenwerkingsverband waartoe het opdc behoort. In het ondersteuningsplan staat welke leerlingen in aanmerking kunnen komen voor het volgen van (een deel van) het onderwijsprogramma op een opdc. Het toezicht richt zich op de beoordeling van de onderwijskwaliteit van het opdc. Daarvoor wordt het waarderingskader voor op/vo gebruikt. De resultaten van leerlingen in een opdc (standaard OR1) tellen mee bij de school waar zij staan ingeschreven en niet op het opdc. Voor de beoordeling van de kwaliteit van het opdc geldt de beslisregel voor scholen waar de resultaten niet van te beoordelen zijn (zie par. 4.5.1).

11.5. Onderwijs in Caribisch Nederland

Sinds 10 oktober 2010 zijn Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES) bijzondere gemeenten van Nederland. De eilanden worden ook wel 'Caribisch Nederland' genoemd. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op het onderwijs in Caribisch Nederland (po, vo, mbo, ho, sociale kanstrajecten jongeren en expertisecentra onderwijszorg). Tevens hebben we de taak van vertrouwensinspecteur voor Caribisch Nederland.

In 2011 is de Onderwijsagenda voor Caribisch Nederland, 'Samen werken aan kwaliteit', tot stand gekomen. Het doel van de Onderwijsagenda is dat in 2016 de onderwijskwaliteit in Caribisch Nederland op een naar Nederlandse en Caribische maatstaven aanvaardbaar niveau is. Anders gezegd: het onderwijs dient op alle scholen in 2016 voldoende basiskwaliteit te hebben. Op basis van de Onderwijsagenda heeft de inspectie de kenmerken van basiskwaliteit beschreven. Alle scholen hebben verbeterplannen opgesteld met activiteiten om de basiskwaliteit te bereiken.

Vervolgens is in 2014 gekeken welke voortgang is geboekt. De inspectie concludeert in het rapport ‘Onderwijsverbetering Caribisch Nederland’ dat ‘ondanks de vele inspanningen die de afgelopen jaren zijn gedaan en de verbetering van het onderwijs die daardoor is gerealiseerd, het onzeker is of de scholen en instellingen in Caribisch Nederland in augustus 2016 zullen voldoen aan basiskwaliteit.’ Daarom worden/zijn in de loop van 2016 een nieuwe afspraken gemaakt om er voor te zorgen dat alle scholen voldoen aan de basiskwaliteit [aanpassen naar de stand van zaken bij de definitieve vaststelling van het onderzoekskader].

De hierna beschreven werkwijze is van toepassing voor scholen die de basiskwaliteit op orde hebben op 1 augustus 2017 of daarna voor de eerste keer de basiskwaliteit bereiken.

11.5.1. Aanpassing waarderingskader

De basis voor het waarderingskader voor het onderwijs in Caribisch Nederland is gelijk aan het waarderingskader zoals beschreven in hoofdstuk 3. De standaarden zijn aangepast op basis van de wetgeving die voor Caribisch Nederland geldt (WPO BES, WVO BES en WEB BES) en er zijn aanpassingen gemaakt om het waarderingskader beter aan te laten sluiten bij de context. Mbo-opleidingen in Caribisch Nederland worden verzorgd door scholengemeenschappen in de zin van de WVO BES. Dit betekent dat het bestuur van deze scholengemeenschappen zowel met het waarderingskader van vo als van mbo van doen heeft. Ook zijn er enkele onderdelen die voor Caribisch Nederland niet van toepassing zijn, bijvoorbeeld omdat er geen scholen voor speciaal onderwijs of samenwerkingsverbanden passend onderwijs zijn in Caribisch Nederland.

Een andere bijzonderheid is dat nog niet alle artikelen van de WPO BES, WVO BES en WEB BES in werking zijn getreden. Daarom zijn sommige standaarden nu nog voorzien van overige aspecten van kwaliteit, die gebaseerd zijn op wetgeving die in de toekomst alsnog in werking zal treden. Vanaf het moment van inwerkingtreding gelden deze onderdelen als deugdelijkheidseisen. Waar dit van toepassing is, is dat in het waarderingskader aangegeven. Het volledige waarderingskader is te vinden in bijlage 4.

11.5.2. Werkwijze

De hierna beschreven werkwijze is van toepassing voor scholen die de basiskwaliteit op orde hebben op 1 augustus 2017 of daarna voor de eerste keer de basiskwaliteit bereiken. Voor scholen waar dit nog niet het geval is, blijven de kaders over het bereiken van de basiskwaliteit geldig.30 Bij deze scholen houden we intensief toezicht en zij worden in elk geval jaarlijks door de inspectie bezocht. Voor het Expertisecentrum onderwijszorg (eoz) en de Sociale kanstrajecten jongeren (skj) blijft de werkwijze en het waarderingskader zoals afgesproken in de documenten over basiskwaliteit.

De inspectie beoordeelt in Caribisch Nederland vooralsnog alleen op het niveau van de standaarden. Hiermee laat de inspectie zien op welke standaarden de school een onvoldoende, voldoende of goede beoordeling verdient. Op deze wijze stimuleert de inspectie de verdere schoolontwikkeling nu de basiskwaliteit is bereikt en wordt voor ouders, leerlingen en andere belanghebbenden duidelijk inzicht gegeven in eventuele verbeterpunten. Tekortkomingen op de wettelijke eisen kunnen leiden tot een onvoldoende oordeel op standaarden. Een onvoldoende oordeel op een standaard leidt tot een herstelopdracht (zie par. 9.2). Daarbij gelden de herstelprocedures als beschreven in paragraaf 9.2. Als standaarden niet zijn gebaseerd op een wettelijke eis, wordt het oordeel onvoldoende niet gegeven. In plaats daarvan geeft de inspectie bij tekortschietende kwaliteit de waardering ‘kan beter’. Of de inspectie overgaat tot het geven van meer gedifferentieerde oordelen op schoolniveau (zeer zwak, onvoldoende, voldoende, goed) vraagt onderzoek naar de mogelijke effecten daarvan in de Caribische context.

In dit stadium van de schoolontwikkeling in Caribisch Nederland worden alle scholen en besturen één keer in de twee jaar bezocht. In het tussenliggende jaar wordt met elk bestuur een bestuursgesprek gevoerd. Wanneer tijdens het meest recente onderzoek onvoldoendes op één of meerdere standaarden zijn geconstateerd, verantwoordt het bestuur tijdens dit gesprek welke verbeteringen zijn gerealiseerd. De inspectie kan daarbij een onderzoek uitvoeren om het oordeel van het bestuur te verifiëren.

Bijlage 1. Waarderingskader praktijkonderwijs

In deze bijlage zijn de standaarden en de normering opgenomen die voor het praktijkonderwijs afwijken van het waarderingskader in hoofdstuk 3. De toelichting op de aanpassing van het waarderingskader is te vinden in paragraaf 11.1.

KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN

  • OP ONDERWIJSPROCES

  • OP1 Aanbod

  • OP2 Zicht op ontwikkeling en begeleiding

  • OR ONDERWIJSRESULTATEN

  • OR1 Resultaten

  • OR2 Sociale en maatschappelijke competenties

ONDERWIJSPROCES (OP)

OP1. Aanbod

Het aanbod bereidt de leerlingen voor op functies binnen de regionale arbeidsmarkt en de samenleving.

Basiskwaliteit

De school biedt een breed, op de vier domeinen ‘wonen’, ‘werken’, ‘vrije tijd’ en ‘burgerschap’ en zo veel mogelijk op de kerndoelen gebaseerd aanbod dat ook, zo veel mogelijk de referentieniveaus taal en rekenen omvat. Het aanbod bereidt de leerlingen inhoudelijk goed voor op de arbeidsmarkt.

Het onderwijs gaat ervan uit dat leerlingen opgroeien in een pluriforme samenleving. Daarom is het onderwijs gericht op het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie, en op kennis hebben van en kennismaken met verschillende achtergronden en culturen van leeftijdgenoten. Het aanbod draagt bij aan de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.

Het aanbod dat de school biedt sluit aan bij het niveau van de leerlingen en kan gedurende de schoolloopbaan verdiept en verbreed worden, zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen. Dit betekent bijvoorbeeld dat de school een taalaanbod heeft om taalachterstanden te bestrijden.

Bovendien moet de school de leerinhouden evenwichtig en in samenhang over de leerjaren heen verdelen.

De school legt de doelen voor het onderwijs en de opbouw van het aanbod vast in het schoolplan.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Toekomstgericht aanbod

  • Aanbod gericht op het leren van leerstrategieën

  • Het bieden van een aantrekkelijke, uitdagende leeromgeving afgestemd op de doelgroep

Toelichting wettelijke eisen

Praktijkonderwijs bestaat uit een gedeelte waarin aangepast theoretisch onderwijs, persoonlijkheidsvorming en het aanleren van sociale vaardigheden worden verzorgd, en een gedeelte waarin de leerling wordt voorbereid op het uitoefenen van functies op de arbeidsmarkt. Praktijkonderwijs wordt zo veel mogelijk op basis van de kerndoelen verzorgd en is er op gericht dat leerlingen zo veel mogelijk het referentieniveau Nederlandse taal en het referentieniveau rekenen bereiken die voor het praktijkonderwijs zijn vastgesteld op grond van artikel 2, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen. (art. 10f WVO)

Daarnaast omvat het onderwijs ook het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie en het kennis hebben en -maken met verschillende achtergronden en culturen van leeftijdsgenoten (art. 17 WVO). Verder bepaalt de wet dat het onderwijs dusdanig wordt ingericht dat er structureel en herkenbaar aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden, in het bijzonder in de beheersing van de Nederlandse taal (art. 6c WVO).

De inhouden van het onderwijsaanbod zijn afgestemd op verschillende leerbehoeften van leerlingen (art. 2, tweede lid, WVO).

Een aanvaard kwaliteitsbegrip bij de deugdelijkheidseis voor een ononderbroken voortgang in ontwikkeling van leerlingen vraagt van de school dat de inhouden worden aangeboden in een logische fasering/opbouw, opklimmend in niveaus op een wijze die past bij het ontwikkelingsniveau van de leerlingen. De school formuleert de doelen van het onderwijs in het schoolplan (art. 24, tweede lid, WVO).

OP2. Zicht op ontwikkeling en begeleiding

De school volgt en begeleidt de leerlingen zodanig dat zij een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen.

Basiskwaliteit

De school verzamelt vanaf binnenkomst systematisch informatie over de kennis en vaardigheden van haar leerlingen. De school vergelijkt deze informatie met de verwachte ontwikkeling. Deze informatie en vergelijking maken het mogelijk om het onderwijs af te stemmen op de onderwijsbehoeften van zowel groepen als individuele leerlingen.

Voor alle leerlingen legt de school de doelen en begeleiding in een ontwikkelingsperspectief vast. De school heeft voor alle leerlingen interventies (zowel in aanbod als gericht op gedrag) gepland. Deze interventies zijn gericht op het (ontwikkelings)perspectief van de leerling en daarmee op een ononderbroken ontwikkeling.

De school evalueert regelmatig (met ouders) of de ondersteuning en begeleiding het gewenste effect heeft. Wanneer leerlingen niet genoeg lijken te profiteren van het onderwijs gaat de school na waar de ontwikkeling stagneert en wat mogelijke verklaringen hiervoor zijn. Bovendien gaat zij na wat nodig is om achterstanden bij leerlingen te verhelpen.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Het volgen van de ontwikkeling van de leerlingen op meerdere ontwikkelingsgebieden

  • Het gebruik van extern genormeerde toetsen

  • Het stellen van doelen, onder meer op basis van toetsen

  • Het bespreken van de doelen met leerlingen.

Toelichting wettelijke eisen

Voor leerlingen voor wie de school extra middelen krijgt vanuit het samenwerkingsverband geldt de wettelijke verplichting om deze begeleiding in een ontwikkelperspectief vast te leggen (art. 26 WVO).

De wet vraagt ook dat leerlingen in het praktijkonderwijs een verantwoord ontwikkelingsperspectief hebben, dat de school het onderwijs aan de leerling daarop afstemt, de uitkomsten daarvan periodiek evalueert (met de ouders) en bij afwijking het ontwikkelingsperspectief bijstelt (art. 17b, eerste lid en 26 WVO en art. 15c Inrichtingsbesluit WVO).

De wet vraagt dat de vorderingen van de leerlingen op een deugdelijke manier worden gevolgd (art. 2, tweede lid, WVO – na inwerkingtreding van het wetsvoorstel tot een doeltreffender regeling van het onderwijstoezicht). Dit waarborgt dat de school daadwerkelijk de ononderbroken ontwikkeling van leerlingen voor ogen kan hebben in het onderwijs en ook dat het onderwijs aansluit bij de verschillende leerbehoeften van leerlingen, bijvoorbeeld als uit de vorderingen blijkt dat de ontwikkeling stagneert. Bij deze laatste groep leerlingen zoekt de school naar mogelijke verklaringen voor de stagnatie, zodat het onderwijs daarop kan worden aangepast (art. 2, tweede lid, WVO – na inwerkingtreding van het wetsvoorstel tot een doeltreffender regeling van het onderwijstoezicht; art. 6c WVO).

Verder stelt de wet (art. 6c WVO) dat de school zichtbaar en gestructureerd werkt aan de bestrijding van die achterstanden. Dit veronderstelt dat de school weet wie welke achterstanden heeft, en dat er (aanvullende) activiteiten zijn waarmee de achterstanden bestreden worden. De toelichting op artikel 6c van de WVO zegt hier het volgende over: ‘Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat daarbij op structurele en herkenbare wijze aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden in het bijzonder in de beheersing van de Nederlandse taal.’ Met ‘op structurele wijze’ willen we aangeven dat de aandacht voor het bestrijden van achterstanden nadrukkelijk ingebed moet zijn in en vervlochten met het onderwijs. ‘Op herkenbare wijze’ betekent dat die specifieke aandacht ook duidelijk moet blijken in de onderwijspraktijk, dus een ‘gezicht’ moet hebben. Onderwijsachterstanden beperken zich niet tot taalachterstanden. Ook in andere vakken kunnen kinderen achterstanden hebben of oplopen. Ook daarvoor dient aandacht te zijn.

ONDERWIJSRESULTATEN (OR)

OR1. Resultaten

De school behaalt met haar leerlingen leerresultaten die ten minste in overeenstemming zijn met de gestelde norm.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • De kenmerken van de leerlingpopulatie zijn beschreven

  • Doelen (zowel voor de school als voor individuele leerlingen) voor te bereiken leerresultaten

  • Evaluaties in hoeverre de doelen gehaald zijn

OR2. Sociale en maatschappelijke competenties

De leerlingen behalen sociale en maatschappelijke competenties op het niveau dat ten minste in overeenstemming is met de gestelde doelen.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • De kenmerken van de leerlingpopulatie zijn beschreven

  • Doelen (zowel voor de school als voor individuele leerlingen) voor te bereiken resultaten op de vier domeinen wonen, werken, vrije tijd en burgerschap

  • Evaluaties in hoeverre de doelen gehaald zijn

Normering

Voor de leerresultaten van leerlingen in het pro (standaard OR1) zijn geen landelijke normen vastgesteld. De leerresultaten worden daarom getoetst aan de doelen of normen die de school zelf stelt. De bevindingen wegen niet mee in het eindoordeel over de school.

De norm voor het oordeel ‘zeer zwak’ is conform [artikel 23a1, derde lid, WVO], zie paragraaf 4.5.1.

Bijlage 2. Waarderingskader Onderwijs eerste opvang Anderstaligen

In deze bijlage zijn de standaarden opgenomen die voor het onderwijs eerste opvang anderstaligen afwijken van het waarderingskader in hoofdstuk 3. De toelichting op de aanpassing van het waarderingskader en de normering is te vinden in paragraaf 11.2.

KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN

  • OP ONDERWIJSPROCES

  • OP1 Aanbod

  • OP2 Zicht op ontwikkeling en begeleiding

ONDERWIJSPROCES (OP)

OP1. Aanbod

Het aanbod bereidt de leerlingen voor op vervolgonderwijs en de samenleving.

Basiskwaliteit

De school biedt een aanbod dat tenminste de leerlingen in staat stelt om zich het Nederlands eigen te maken op een niveau dat vereist is voor een vervolgopleiding passend bij de overige capaciteiten van de leerling. Het aanbod bereidt de leerlingen inhoudelijk goed voor op het vervolgonderwijs. Het onderwijs gaat ervan uit dat leerlingen opgroeien in een pluriforme samenleving. Daarom is het onderwijs gericht op het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie, en op kennis hebben van en kennismaken met verschillende achtergronden en culturen van leeftijdgenoten. Het aanbod draagt bij aan de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.

Het aanbod dat de school biedt sluit aan bij het niveau van de leerlingen en kan gedurende het verblijf op het eoa verdiept en verbreed worden, zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen en er sprake is van een goede aansluiting bij het onderwijs op de school waar zij ingeschreven staan.

De school legt de doelen voor het onderwijs en de opbouw van het aanbod vast in het schoolplan.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Toekomstgericht aanbod

  • Aanbod gericht op het leren van leerstrategieën

  • Het bieden van een aantrekkelijke, uitdagende leeromgeving afgestemd op de doelgroep en op de individuele leerling

Toelichting wettelijke eisen

Voor leerlingen op een eoa geldt dezelfde wetgeving als voor leerlingen in het reguliere voortgezet onderwijs. Om aan de specifieke taalbehoeften voor deze groep leerlingen te voldoen, kan afgeweken worden van het wettelijk verplichte onderwijsprogramma. Er wordt dan gebruik gemaakt van de mogelijkheden in artikel 11d van de WVO waarin staat dat het bevoegd gezag ontheffing kan verlenen van het onderwijsprogramma in de eerste twee leerjaren. Daarbij bepaalt het bevoegd gezag welk onderwijs in de plaats komt en dat zal vooral Nederlands zijn.

Daarnaast omvat het onderwijs ook het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie en het kennis hebben en -maken met verschillende achtergronden en culturen van leeftijdsgenoten (art. 17 WVO). Verder bepaalt de wet dat het onderwijs dusdanig wordt ingericht dat er structureel en herkenbaar aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden, in het bijzonder in de beheersing van de Nederlandse taal (art. 6c WVO).

De inhouden van het onderwijsaanbod zijn afgestemd op verschillende leerbehoeften van leerlingen (art. 2, tweede lid, WVO).

Een aanvaard kwaliteitsbegrip bij de deugdelijkheidseis voor een ononderbroken voortgang in ontwikkeling van leerlingen vraagt van de school dat de inhouden worden aangeboden in een logische fasering/opbouw, opklimmend in niveaus op een wijze die past bij de leeftijd van de leerlingen. De school formuleert de doelen van het onderwijs in het schoolplan (art. 24, tweede lid, WVO).

OP2. Zicht op ontwikkeling en begeleiding

De school volgt en begeleidt de leerlingen zodanig dat zij een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen.

Basiskwaliteit

Het eoa verzamelt vanaf binnenkomst systematisch informatie over de kennis en vaardigheden van zijn leerlingen. De school vergelijkt deze informatie met de verwachte ontwikkeling. Deze informatie en vergelijking maken het mogelijk om het onderwijs af te stemmen op de onderwijsbehoeften van zowel groepen als individuele leerlingen.

Voor alle leerlingen liggen de doelen en begeleiding in een ontwikkelingsperspectief vast. Het eoa heeft voor alle leerlingen interventies (zowel in aanbod als gedrag) gepland. Deze interventies zijn gericht op het (ontwikkelings)perspectief van de leerling en daarmee op een ononderbroken ontwikkeling.

Het eoa evalueert regelmatig (met ouders) of de extra ondersteuning het gewenste effect heeft. Wanneer leerlingen niet genoeg lijken te profiteren van het onderwijs gaat het eoa na waar de ontwikkeling stagneert en wat mogelijke verklaringen hiervoor zijn. Bovendien gaat het eoa na wat bijvoorbeeld nodig is om achterstanden bij leerlingen te verhelpen.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Het volgen van de ontwikkeling van de leerlingen op meerdere ontwikkelingsgebieden

  • Het gebruik van extern genormeerde toetsen

  • Het stellen van doelen op basis van toetsen

  • Het bespreken van de doelen met leerlingen

Toelichting wettelijke eisen

Voor leerlingen voor wie de school extra middelen krijgt vanuit het samenwerkingsverband geldt de wettelijke verplichting om deze begeleiding in een ontwikkelperspectief vast te leggen (art. 26 WVO).

De wet vraagt dat ook dat leerlingen in het praktijkonderwijs een verantwoord ontwikkelingsperspectief hebben, dat de school het onderwijs aan de leerling daarop afstemt, de uitkomsten daarvan periodiek evalueert (met de ouders) en bij afwijking het ontwikkelingsperspectief bijstelt (art. 17b, eerste lid en 26 WVO en art. 15c Inrichtingsbesluit WVO).

De wet vraagt dat de vorderingen van de leerlingen op een deugdelijke manier worden gevolgd (art. 2, tweede lid, WVO – na inwerkingtreding van het wetsvoorstel tot een doeltreffender regeling van het onderwijstoezicht). Dit waarborgt dat de school daadwerkelijk de ononderbroken ontwikkeling van leerlingen voor ogen kan hebben in het onderwijs en ook dat het onderwijs aansluit bij de verschillende leerbehoeften van leerlingen, bijvoorbeeld als uit de vorderingen blijkt dat de ontwikkeling stagneert. Bij deze laatste groep leerlingen zoekt de school naar mogelijke verklaringen voor de stagnatie, zodat het onderwijs daarop kan worden aangepast (art. 2, tweede lid, WVO – na inwerkingtreding van het wetsvoorstel tot een doeltreffender regeling van het onderwijstoezicht; art. 6c WVO).

Verder stelt de wet (art. 6c WVO) dat de school zichtbaar en gestructureerd werkt aan de bestrijding van achterstanden. Dit veronderstelt dat de school weet wie achterstanden heeft en wat de achterstand inhoudt, en dat er aanvullende activiteiten zijn waarmee de achterstanden bestreden worden. De toelichting op artikel 6c van de WVO zegt hier het volgende over: ‘Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat daarbij op structurele en herkenbare wijze aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden in het bijzonder in de beheersing van de Nederlandse taal.’ Met ‘op structurele wijze’ willen we aangeven dat de aandacht voor het bestrijden van achterstanden nadrukkelijk ingebed moet zijn in en vervlochten met het onderwijs. ‘Op herkenbare wijze’ betekent dat die specifieke aandacht ook duidelijk moet blijken in de onderwijspraktijk, dus een ‘gezicht’ moet hebben. Onderwijsachterstanden beperken zich niet tot taalachterstanden. Ook in andere vakken kunnen kinderen achterstanden hebben of oplopen. Ook daarvoor dient aandacht te zijn.

Bijlage 3. Waarderingskader Particuliere zelfstandige exameninstellingen

In deze bijlage is het waarderingskader voor particuliere zelfstandige exameninstellingen opgenomen. De toelichting op de aanpassing van het waarderingskader en/of de normering is te vinden in paragraaf 11.3.

KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN

  • OP ONDERWIJSPROCES

  • OP1 Aanbod

  • OP2 Zicht op ontwikkeling en begeleiding

  • OP3 Didactisch handelen

  • OP5 Onderwijstijd

  • OP6 Samenwerking

  • OP7 Praktijkvorming/Stage

  • OP8 Toetsing en afsluiting

  • SK SCHOOLKLIMAAT

  • SK1 Veiligheid

  • OR ONDERWIJSRESULTATEN

  • OR1 Resultaten

  • KA KWALITEITSZORG EN AMBITIE

  • KA1 Kwaliteitszorg

  • KA2 Kwaliteitscultuur

ONDERWIJSPROCES (OP)

OP1. Aanbod

Het aanbod bereidt de leerlingen voor op vervolgonderwijs en de samenleving

Basiskwaliteit

De school biedt een breed en op de kerndoelen gebaseerd aanbod dat ook de referentieniveaus taal en rekenen omvat. Het aanbod is dekkend voor examenprogramma’s. Het aanbod bereidt de leerlingen inhoudelijk goed voor op het vervolgonderwijs. Dit aanbod omvat mede activiteiten op het gebied van loopbaanleren (LOB).

Het aanbod dat de school biedt sluit aan bij het niveau van de leerlingen en kan gedurende de schoolloopbaan verdiept en verbreed worden, zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen.

Bovendien heeft de school de leerinhouden evenwichtig en in samenhang over de leerjaren heen verdeeld.

De school legt de doelen voor het onderwijs en de opbouw van het aanbod vast in het schoolplan.

Toelichting wettelijke eisen

De wet geeft aan dat de school in de onderbouw een samenhangend onderwijsprogramma verzorgt waarin de kerndoelen worden uitgewerkt en dat voldoet aan de referentieniveaus van taal en rekenen (art. 11c, eerste lid, WVO en art. 2 en 3 van het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen). De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs (art. 7 t/m 10, WVO). LOB heeft hierin een centrale plaats gekregen door het in het examenprogramma te plaatsen. (Regeling examenprogramma’s voortgezet onderwijs). Daar staat: De kandidaat is in staat zijn eigen loopbaanontwikkeling vorm te geven. Hij doet dat met een oriëntatie op een toekomstige opleiding en (loop)baan door middel van reflectie op het eigen handelen en reflectie op ervaringen.

De inhouden van het onderwijsaanbod zijn afgestemd op verschillende leerbehoeften van leerlingen (art. 2, tweede lid, WVO). Het wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen.

Een voorwaarde voor een ononderbroken voortgang in ontwikkeling van leerlingen is dat de school de inhouden aanbiedt in een logische opbouw, opklimmend in niveaus op een wijze die past bij de leeftijd van de leerlingen. Het schoolplan dient de uitwerking van de wettelijke opdrachten voor de uitgangspunten, doelstellingen en inhoud te bevatten (art. 24, tweede lid, onder a, WVO). Daaronder vallen de doelen van het onderwijs en de opbouw van het aanbod.

OP2. Zicht op ontwikkeling en begeleiding

De school volgt en begeleidt de leerlingen zodanig dat zij een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen.

Basiskwaliteit

De school verzamelt vanaf binnenkomst systematisch informatie over de kennis en vaardigheden van haar leerlingen. De school vergelijkt deze informatie met de verwachte ontwikkeling. Deze informatie en vergelijking maakt het mogelijk om het onderwijs af te stemmen op de onderwijsbehoeften van zowel groepen als individuele leerlingen.

Wanneer leerlingen niet genoeg lijken te profiteren van het onderwijs analyseert de school waar de ontwikkeling stagneert en wat mogelijke verklaringen hiervoor zijn. Vervolgens bepaalt zij wat er moet gebeuren om eventuele achterstanden bij leerlingen te verhelpen.

De leerlingen krijgen daarmee de begeleiding die zij nodig hebben om beter het onderwijsprogramma te kunnen doorlopen. (Dat kan door speciale hulpprogramma’s of individuele begeleiding, waarbij leerlingen buiten de les aanvullende begeleiding krijgen).

Toelichting wettelijke eisen

De wet vraagt dat de vorderingen van de leerlingen op een deugdelijke manier worden gevolgd (art. 2, tweede lid, WVO). Dit waarborgt dat de school daadwerkelijk de ononderbroken ontwikkeling van leerlingen voor ogen heeft in het onderwijs en ook dat het onderwijs aansluit bij de verschillende leerbehoeften van leerlingen, bijvoorbeeld als uit de vorderingen blijkt dat de ontwikkeling stagneert. Bij deze laatste groep leerlingen zoekt de school naar mogelijke verklaringen voor de stagnatie, zodat het onderwijs daarop kan worden aangepast (art. 2, tweede lid, WVO).

De school heeft de wijze waarop het onderwijs wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen in het schoolplan beschreven (art. 24, vierde lid, onder a, WVO).

OP3. Didactisch handelen

Het didactisch handelen van de leraren stelt leerlingen in staat tot leren en ontwikkelen.

Basiskwaliteit

De leraren plannen en structureren hun handelen met behulp van informatie die zij over leerlingen hebben. Zij zorgen ervoor dat het niveau van hun lessen past bij het beoogde eindniveau van leerlingen. De aangeboden leerstof is logisch opgebouwd binnen een reeks van lessen alsook binnen één les.

De leraren creëren een leerklimaat waardoor leerlingen actief en betrokken zijn. Met geschikte opdrachten en heldere uitleg structureert de leraar het onderwijsaanbod zodanig dat de leerling zich het totale leerstofaanbod eigen kan maken.

De leraren stemmen de instructies, begeleiding, opdrachten en onderwijstijd af op de behoeften van groepen en/of individuele leerlingen. De afstemming is zowel op ondersteuning als op uitdaging gericht, afhankelijk van de behoeften van leerlingen.

Toelichting wettelijke eisen

De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan geformuleerd (art. 24, tweede en derde lid, WVO). Dit beleid is zichtbaar in het dagelijks handelen van de leraren.

De wet geeft aan dat leerlingen het aanbod zo aangeboden moeten krijgen dat dit afgestemd is op hun ontwikkelproces (art. 2, tweede lid, WVO). Voor deze ‘ononderbroken ontwikkeling’ is het nodig dat het onderwijs aansluit bij het ontwikkelingsniveau van de leerling.

Uit artikel 2, tweede lid, WVO vloeit voort dat voor een ononderbroken ontwikkeling de volgende voorwaarden gelden:

  • Er is sprake van een pedagogisch klimaat dat leren mogelijk maakt.

  • De uitleg is helder.

  • De les verloopt gestructureerd.

  • Het niveau sluit aan bij de leerling én past bij het te halen eindniveau.

De kwaliteit van de school bij het didactisch handelen wordt onder meer bepaald door het didactische vermogen om aan te sluiten bij leerlingen: leraren moeten zowel bij leerlingen met een achterstand als leerlingen met behoeften aan extra uitdaging tot een effectief leerproces tot stand weten te brengen.

OP5. Onderwijstijd

De leerlingen krijgen voldoende tijd om zich het leerstofaanbod eigen te maken.

Basiskwaliteit

De school biedt elke leerling minstens de wettelijk verplichte onderwijstijd aan. De school verdeelt de tijd zodanig over de vakken dat leerlingen in staat zijn het verplichte onderwijsprogramma tot zich te nemen. Bovendien weet de leraar de geplande onderwijstijd effectief te benutten. De school heeft een beleid om lesuitval en verzuim van leerlingen tegen te gaan.

Toelichting wettelijke eisen

Leerlingen moeten voldoende tijd krijgen om de leerstof te verwerven. De wet geeft aan dat vwo minimaal 5.700 klokuren bevat, havo bevat minimaal 4.700 klokuren, mavo omvat minimaal 3.700 klokuren (Art. 58 WVO jo. art. 6g, eerste lid, WVO). Deze uren moeten worden ingevuld met activiteiten die worden verzorgd in het onderwijsprogramma (art. 58 WVO jo. art. 6g, tweede lid, WVO).

Onderwijstijd doet ertoe. Voldoende onderwijstijd is een noodzakelijke voorwaarde voor kwalitatief goed onderwijs, mits goed ingevuld (bron: MvT bij wetsvoorstel ter modernisering en vereenvoudiging van de normen voor onderwijstijd in het voortgezet onderwijs).

Het eerste criterium voor onderwijstijd is dat het moet gaan om (onderwijs)activiteiten die verzorgd worden onder verantwoordelijkheid van diegenen die op grond van artikel 33 van de WVO onderwijs mogen verzorgen. Het tweede criterium is dat de onderwijstijd onder verantwoordelijkheid van de school bewust gepland en verzorgd moet worden. De school is verantwoordelijk voor de vormgeving, uitvoering en evaluatie van het onderwijsprogramma en daarmee van het leerproces, de socialisering en de (maatschappelijke en persoonlijke) vorming van leerlingen. Ten derde moet op schoolniveau afgesproken worden welke soorten onderwijsactiviteiten meetellen als onderwijstijd: primair door de professionals, en met instemming van de medezeggenschapsraad. Het gaat bij deze instemming met nadruk slechts om het soort onderwijsactiviteiten dat meetelt als onderwijstijd (bron: MvT bij wetsvoorstel ter modernisering en vereenvoudiging van de normen voor onderwijstijd in het voortgezet onderwijs).

Vanuit de wet is een school verplicht om beleid te hebben ten aanzien van lesuitval en ten aanzien van verzuim door leerlingen (art. 24, eerste lid, onder c en h, WVO).

OP6. Samenwerking

De school werkt samen met partners om het onderwijs voor haar leerlingen vorm te geven.

Basiskwaliteit

De school werkt samen met andere scholen voor voortgezet onderwijs in de regio wanneer het gaat om de toelating of verwijdering van een leerling op wie de Leerplichtwet 1969 van toepassing is.

Wanneer de school samenwerkt met een opleiding voor vavo zal de school deze samenwerking in een samenwerkingsovereenkomst moeten hebben vastgelegd. De school draagt er zorg voor dat het doel van de samenwerking helder is. Er wordt geëvalueerd of het doel avnd e samenwerking wordt behaald en tevens is duidelijk welk onderwijsprogramma aan de leerling wordt aangeboden in deze samenwerking.

De school meldt het verzuim van leerplichtige en niet-leerplichtige leerlingen en voortijdige schoolverlaters aan de gemeente.

De school heeft een informatieplicht aan de Minister, het in bijzonder voor het opnemen van gegevens in het basisregister onderwijs (BRON).

Toelichting wettelijke eisen

Artikel 56-scholen dienen zich te houden aan bepaalde eisen bij toelating en verwijdering (artikelen 27 en 28, WVO). Verwijdering van een leerling vindt niet plaats, dan nadat het bevoegd gezag heeft zorg gedragen dat een andere school of instelling als bedoeld in artikel 1, onder c van de Leerplichtwet bereid is de leerling toe te laten.

De school kan – gelet op artikel 58a, WVO – een samenwerkingsovereenkomst sluiten met een opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs als bedoeld in artikel 7.3.1., eerste lid onder a., van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB), waarvoor wat betreft genoemde opleiding toepassing is gegeven aan artikel 1.4a.1., eerste lid, van de WEB en die opleiding met een examen af te sluiten. Hiervoor geldt dat de school een samenwerkingsovereenkomst moet opstellen waarin het doel van de samenwerking moet zijn opgenomen, de doelgroep, de wijze waarop nagegaan wordt of het doel behaald wordt, welk onderwijsprogramma de leerling krijgt aangeboden en een geschillenregeling.

De wet schrijft voor dat scholen langdurig verzuim en voortijdige schoolverlaters melden bij de gemeente (art. 28a jo. 118h, WVO).

De informatieplicht aan de Minister heeft betrekking op het verstrekken van het persoonsgebonden nummer aan de Minister, die dit opneemt in het basisregister onderwijs (BRON). Vergelijk artikel 103b, 103c, 103d en 103f, WVO.

OP7. Praktijkvorming/stage

De voorbereiding, uitvoering en begeleiding van de praktijkvorming/stage is doeltreffend.

Basiskwaliteit

De stage draagt bij aan de geplande leeractiviteiten. De school maakt afspraken met de leerling over welke leeractiviteiten de leerling ontplooit in het kader van het stageplan. Het doel, de inhoud, de omvang, de organisatie van de stage worden beschreven in het stageplan. De school begeleidt de leerling bij de voorbereiding en bij de keuze van een stageplek en stelt hiervoor samen met de leerling en het stagebedrijf de vereiste stage-overeenkomst op. De begeleiding en beoordeling verlopen op de afgesproken wijze en de school is op de hoogte van het functioneren van de leerling op de stageplek en stuurt zo nodig bij.

Toelichting wettelijke eisen

In het derde en vierde leerjaar van de basisberoepsgerichte, kaderberoepsgerichte of gemengde leerweg van het vmbo én voor praktijkonderwijsleerlingen kunnen de lessen worden besteed aan stage. De wet stelt (art. 31 en verder van het Inrichtingsbesluit WVO) dat het doel, de inhoud, de omvang, de opbouw en de organisatie van de stage worden beschreven in een stageplan.

Het bevoegd gezag sluit met de leerling en de stagegever tezamen een schriftelijke stage-overeenkomst waaruit blijkt dat de leerling leeractiviteiten ontplooit in het kader van het stageplan. In die overeenkomst staat onder andere hoe de begeleiding plaatsvindt en door wie en wat de leeractiviteiten zijn. Daarnaast bevat de overeenkomst een regeling die de inspectie in staat stelt toezicht te houden op de leeractiviteiten die door de leerling bij de stagegever worden ontplooid.

OP8. Toetsing en afsluiting

De toetsing en afsluiting verlopen zorgvuldig.

Basiskwaliteit

De school heeft een PTA en examenreglement dat voldoet aan de eisen van de wetgeving. In deze documenten maakt de school tijdig duidelijk hoe de organisatie van het examen verloopt en welke maatregelen de school hanteert bij leerlingen die zich niet aan de regels hebben gehouden. Ook moet beschreven staan welke examens leerlingen op welke manier kunnen herkansen. Verder moet duidelijk zijn welke stof wanneer wordt geëxamineerd , hoe het examen meeweegt en welke vrijstellingen gelden.

De examinering verloopt volgens PTA en examenreglement.

Toelichting wettelijke eisen

De wetgeving schrijft voor dat een school een examenreglement en een PTA opstelt. Deze beide documenten moeten worden verstrekt aan de inspectie en de examenkandidaten. In de wetgeving is ook bepaald wat er minimaal in beide documenten moet zijn opgenomen (art. 31, Eindexamenbesluit VO).

SCHOOLKLIMAAT (SK)

SK1. Veiligheid

Schoolleiding en leraren dragen zorg voor een veilige omgeving voor leerlingen.

Basiskwaliteit

De school zorgt voor de sociale, fysieke en psychische veiligheid van de leerlingen in en om de school gedurende de schooldag. Dit blijkt onder andere uit de beleving van de veiligheid en het welbevinden van de leerlingen op school. Dit school monitort dit tenminste jaarlijks.

De school heeft een veiligheidsbeleid (beschreven in het schoolplan) gericht op het voorkomen, afhandelen, registreren en evalueren van incidenten. Als de uitkomsten van de monitoring daartoe aanleiding geven, verbetert de school haar veiligheid. De school heeft een functionaris die aanspreekpunt is als het gaat om pesten. Schoolleiding en leraren voorkomen pesten, agressie en geweld in elke vorm en treden zo nodig snel en adequaat op.

Toelichting wettelijke eisen

De wet bepaalt dat de school ten minste een veiligheidsbeleid (sociale, psychische en fysieke veiligheid) voert dat bestaat uit een samenhangende set van maatregelen gericht op preventie en op het afhandelen van incidenten, ingebed in het pedagogische beleid van de school en stevig verankerd in de dagelijkse praktijk (art. 3b, WVO). In de memorie van toelichting bij de wetswijziging over sociale veiligheid op school, waarbij artikel 3b aan de WVO is toegevoegd’ wordt onder ‘sociale veiligheid’ minimaal verstaan: een school is veilig als de psychische, sociale en fysieke veiligheid van leerlingen niet door handelingen van andere mensen wordt aangetast.

De wet geeft aan dat de school de veiligheid van leerlingen monitort met een instrument dat een representatief en actueel beeld geeft (art. 3b, eerste lid, onder b, WVO). Een school kan pas goed beleid ten aanzien van sociale veiligheid voeren als zij inzicht heeft in de feitelijke en ervaren veiligheid en het welbevinden van de leerlingen. In de memorie van toelichting bij de wetgeving sociale veiligheid op school is vastgelegd dat scholen jaarlijks moeten monitoren, en dat het van belang is dat de school een gestandaardiseerd instrument gebruikt. Op basis van monitoring die een representatief, valide en actueel beeld geeft van de sociale veiligheid van de leerlingen, krijgen scholen inzicht in de daadwerkelijke sociale veiligheid op de school. Op basis van dit veiligheidsbeeld kan de school haar beleid gericht inzetten om pesten tegen te gaan en de sociale veiligheid te bevorderen. De school stelt de monitorgegevens ter beschikking van de inspectie.

Voor ouders en leerlingen is het van belang dat ze een laagdrempelig aanspreekpunt hebben binnen de school, wanneer er sprake is van een situatie waarin gepest wordt. Daarom schrijft artikel 3b, eerste lid, onderdeel c, WVO voor dat iedere school de navolgende taken op school belegt bij een persoon:

  • coördinatie van het beleid in het kader van het tegengaan van pesten op school;

  • fungeren als aanspreekpunt in het kader van pesten.

ONDERWIJSRESULTATEN (OR)

OR1. Resultaten

De school behaalt met haar leerlingen leerresultaten die ten minste in overeenstemming zijn met de gestelde norm.

Basiskwaliteit

De leerresultaten liggen de afgelopen drie jaar op het niveau dat op grond van de kenmerken van de leerlingenpopulatie verwacht mag worden. Dit betekent dat de gemiddelde eindexamenresultaten en de doorstroom in de bovenbouw op of boven de normering liggen die daarvoor geldt. Daarbij is het verschil (op opleidingsniveau) tussen het cijfer voor het schoolexamen en het centraal eindexamen op een aanvaardbaar niveau.

Toelichting wettelijke eisen

De wet geeft aan dat scholen voldoende leerresultaten behoren te behalen. Er is sprake van voldoende leerresultaten wanneer de gemiddelde examenresultaten en het doorstroomrendement, gemeten over een periode van drie schooljaren, op of boven de normering liggen zoals vastgelegd in de Regeling leerresultaten VO (art. 23a1, WVO en de Regeling leerresultaten VO).

Daarbij gaat de wetgever ervan uit dat voor een opleiding of schoolsoort het gemiddelde verschil tussen de cijfers van het centraal examen en het schoolexamen over een periode van drie jaren niet meer dan een half punt bedraagt (art. 29, lid 1a, van de WVO). Anders kan de Minister besluiten dat het bevoegd gezag voor een periode van twee jaren leerlingen niet in de gelegenheid stelt een eindexamen af te leggen in de desbetreffende schoolsoort of leerweg.

We beoordelen de examenresultaten op het niveau van de opleiding tegen daarvoor geldende normen. De instelling dient de hiervoor benodigde gegevens in BRON te registreren.

KWALITEITSZORG EN AMBITIE (KA)

KA1. kwaliteitszorg

Het bestuur en de scholen hebben een stelsel van kwaliteitszorg ingericht en verbeteren op basis daarvan het onderwijs.

Basiskwaliteit

Het bestuur zorgt voor een stelsel van kwaliteitszorg op de scholen. Dit stelsel staat uitgewerkt in de schoolplan(nen) van de scholen. Vanuit dit stelsel bewaakt en bevordert het bestuur de kwaliteit van het onderwijsleerproces en de leerresultaten.

Het bestuur en de scholen hebben zicht op de kwaliteit van het onderwijs. Er zijn toetsbare doelen geformuleerd en er wordt regelmatig geëvalueerd of deze doelen gehaald worden. De oorzaken van eventueel tekortschietende onderwijskwaliteit zijn geanalyseerd en waar nodig worden verbeteringen doelgericht doorgevoerd.

Toelichting wettelijke eisen

Het bevoegd gezag moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder ‘zorg dragen voor’ wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet en het uitvoeren van het stelsel van kwaliteitszorg (art. 23a, WVO).

Het stelsel van kwaliteitszorg staat beschreven in het schoolplan (Art. 24, vierde lid, WVO). Meer specifiek vraagt de wet dat de school door haar stelsel van kwaliteitszorg zorg draagt voor de ononderbroken ontwikkeling van leerlingen en de afstemming van het onderwijs op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen. Ook moet worden vastgesteld waar verbetermaatregelen nodig zijn. Deze eisen veronderstellen dat de zorg voor kwaliteit cyclisch, systematisch en planmatig is en ook gericht is op het vasthouden van gerealiseerde kwaliteit. Daarvoor zijn toetsbare doelen nodig, evenals een regelmatige evaluatie van de realisatie van die doelen.

Uit de deugdelijkheidseisen vloeit voort dat het bevoegd gezag/de school de zorg voor kwaliteit vormgeeft op een wijze waarvan aangenomen mag worden dat het daadwerkelijk leidt tot zicht op de eigen kwaliteit en op relevante verbetermaatregelen. Dat betekent dat de verantwoordelijkheidsverdeling zodanig moet zijn dat de kwaliteitsinformatie bij de relevante personen terechtkomt en dat de verbetermaatregelen daadwerkelijk worden uitgevoerd.

KA2. Kwaliteitscultuur

Het bestuur en zijn scholen kennen een professionele kwaliteitscultuur en functioneren transparant en integer.

Basiskwaliteit

Het bestuur zorgt voor en bevoegd personeel op alle scholen en maakt mogelijk dat het personeel zijn bekwaamheid onderhoudt en de juiste bevoegdheid haalt voor het vak waarvoor het wordt ingezet, waar dat nog niet het geval is. De schoolleiding en het team werken gezamenlijk aan een voortdurende verbetering van hun professionaliteit. Leraren houden daarbij rekening met de gestelde bekwaamheidseisen en beroepsprofielen en behaalde resultaten bij leerlingen. Zij krijgen daartoe voldoende gelegenheid. De wijze waarop ze dit doen, staat helder beschreven in het schoolplan.

Toelichting wettelijke eisen

De uitvoering van de wettelijke eisen rondom kwaliteitszorg (art. 23a en 24, vierde lid, WVO) vraagt van de school een gezamenlijke inspanning vanuit een verbetercultuur en professionaliteit. Dit veronderstelt onderwijskundig leiderschap, effectieve taakverdeling, resultaatgerichtheid en aanspreekbaarheid van het personeel van de school.

Het zodanig inrichten van het onderwijs dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen, het afstemmen van het onderwijs op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen (art. 2, Tweede lid, WVO) en het uitvoeren van de verbetermaatregelen op basis van het kwaliteitszorgsysteem kunnen alleen gerealiseerd worden door personeel dat professioneel is en blijft. In het schoolplan moet een beschrijving van het personeelsbeleid worden opgenomen (art. 24, derde lid, WVO). Daarmee wordt uitdrukking gegeven aan het feit dat het personeel zijn bekwaamheid onderhoudt en uitbreidt, maar ook aan het feit dat het daarbij gaat om een gezamenlijke verantwoordelijkheid, passend in het beleid van de school. Het bevoegd gezag moet zijn personeel ook daadwerkelijk in staat stellen tot dat onderhoud.

Bijlage 4. Waarderingskader swv passend onderwijs

In deze bijlage is het waarderingskader en de normering voor samenwerkingsverbanden passend onderwijs opgenomen. De toelichting op het waarderingskader en de werkwijze is te vinden in paragraaf 11.4.

KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN

  • OR ONDERWIJSRESULTATEN

  • OR1 Resultaten

  • KA KWALITEITSZORG EN AMBITIE

  • KA1 Kwaliteitszorg

  • KA2 Kwaliteitscultuur

  • KA3 Verantwoording en dialoog

  • FB FINANCIEEL BEHEER

  • FB1 Continuïteit

  • FB2 Doelmatigheid

  • FB3 Rechtmatigheid

ONDERWIJSRESULTATEN (OR)

OR1. Resultaten

Voor alle leerlingen in het samenwerkingsverband die extra ondersteuning nodig hebben is een passende onderwijsplek beschikbaar.

Basiskwaliteit

Het samenwerkingsverband voert de aan hem opgedragen taken uit en realiseert een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen, zodanig dat alle leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen.

Het samenwerkingsverband doet al het mogelijke om passende ondersteuningsvoorzieningen te organiseren voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Wanneer voor een leerling extra ondersteuning is aangevraagd, dan handelt het samenwerkingsverband deze aanvraag af binnen de wettelijk voorgeschreven termijn. Het samenwerkingsverband bevordert dat alle leerplichtige leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, ingeschreven staan bij een school en daadwerkelijk onderwijs volgen. Waar nodig betrekt het daarbij ketenpartners.

Het samenwerkingsverband realiseert de resultaten zoals beschreven in het ondersteuningsplan. Het samenwerkingsverband heeft de regionale context bij het benoemen van zijn doelen betrokken. Het samenwerkingsverband zorgt voor een netwerkoverleg met de gemeenten en de onderwijsinstellingen in de regio daarbinnen, en heeft daarmee afspraken die leiden tot passende onderwijs(jeugdzorg)arrangementen.

Indien het samenwerkingsverband een orthopedagogisch-didactisch centrum heeft ingericht, dan realiseert het samenwerkingsverband voor de leerlingen op het opdc een ononderbroken ontwikkelingsproces.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdrachten heeft het samenwerkingsverband opgenomen in het ondersteuningsplan en realiseert het samenwerkingsverband dit beleid?

Te denken valt aan:

  • Regie en beleid rond thuiszitters

  • Inzicht in het traject van ondersteuningstoewijzing

  • Betrokkenheid zorgaanbieders bij het netwerkoverleg over passend onderwijs

  • Actueel beeld van de onderwijs (jeugdzorg)arrangementen in de regio

Toelichting wettelijke eisen

Om het mogelijk te maken dat in een regio van een samenwerkingsverband de schoolbesturen hun zorgplicht passend onderwijs kunnen nakomen (art. 40, vierde lid WPO, art. 27, lid 2c, WVO, art. 40, vijfde lid WEC) is het nodig dat er voor deze leerlingen in of buiten de regio voldoende ondersteuningsvoorzieningen beschikbaar zijn. Daartoe werken alle bevoegde gezagsorganen met een of meer vestigingen in de regio van het samenwerkingsverband, samen in een samenwerkingsverband (art. 18a, eerste lid WPO, art. 17a, eerste lid WVO, art. 28a, eerste en tweede lid WEC). Dit moet ertoe leiden dat alle leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken. Daarvoor moeten zij ingeschreven staan bij een school (art. 18a, eerste en tweede lid, WPO, art. 17 a, eerste en tweede lid, WVO). De wettelijke taken van een samenwerkingsverband zijn erop gericht dat de aangeslotenen gezamenlijk werkafspraken maken (art. 18a, achtste lid WPO, art. 17a, achtste lid, WVO), ondersteuningsmiddelen en – voorzieningen verdelen en toewijzen, de toelaatbaarheid bepalen voor lichte en zware ondersteuning en op verzoek van de aangeslotenen adviseren over de ondersteuningsbehoefte van een leerling (art. 18a, zesde lid, WPO, art. 17a, zesde lid, WVO). De interne toezichthouder ziet toe op de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden door het bestuur en staat het bestuur met raad terzijde en legt hierover verantwoording af in het jaarverslag (art. 17c, eerste lid, WPO, art. 24 e1, eerste lid, WVO, 28i eerste lid WEC). De toelaatbaarheidsverklaring die bepaalt of een leerling aangewezen is op lichte of zware ondersteuning is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), (art. 18a, twaalfde lid, WPO, art. 17a, twaalfde lid, WVO en Kamerstukken II 2011/12, 33 106, nr. 3, p. 29).

Voor het bereiken van de gewenste resultaten is het nodig dat het samenwerkingsverband het beleid afstemt met de gemeenten (o.a. jeugdzorg), evenals met de samenwerkingsverbanden die samenvallen met de eigen regio (art. 18a, negende lid, WPO, art. 17a, negende lid, WVO).

Het samenwerkingsverband kan een orthopedagogisch-didactisch centrum (opdc) inrichten (art. 18a, lid 10a, WPO en art. 17a, lid 10a, WVO). (Zie Variawet passend onderwijs.) De verplichting van het samenwerkingsverband om hun voorzieningen zodanig te realiseren dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen heeft ook betrekking op leerlingen die les hebben op een opdc (art. 18a, tweede lid, WPO en art. 17a, tweede lid, WVO).

KWALITEITSZORG EN AMBITIE (KA)

KA1. Kwaliteitszorg

Het samenwerkingsverband heeft vanuit zijn maatschappelijke opdracht doelen geformuleerd en verbetert de uitvoering van zijn taken op basis van regelmatige en systematische evaluatie van de realisatie van die doelen.

Basiskwaliteit

Het samenwerkingsverband stelt ten minste eenmaal in de vier jaar het ondersteuningsplan vast. De inhoud van ondersteuningsplan voldoet aan de wettelijke voorschriften. In het ondersteuningsplan vertaalt het samenwerkingsverband de beleidsdoelstellingen naar kwalitatieve en kwantitatieve resultaten (incl. bekostigingsaspecten), legt afspraken over de aanpak eenduidig vast en voert daarover op overeenstemming gericht overleg (oogo) met burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente of gemeenten en met de samenwerkingsverbanden die (geheel of gedeeltelijk) samenvallen met de regio van het eigen samenwerkingsverband. Aangesloten schoolbesturen kunnen elkaar aanspreken het nakomen van de afspraken in het ondersteuningsplan. Indien het samenwerkingsverband een opdc in stand houdt voldoet het samenwerkingsverband aan de zorgplicht voor kwaliteit van het onderwijs op het opdc

Het samenwerkingsverband verantwoordt zich jaarlijks schriftelijk aan belanghebbenden over de gerealiseerde kwaliteit, de kwaliteitsverbetering en daarmee samenhangend de inzet van middelen en – indien van toepassing – de kwaliteit van het onderwijs op het opdc.

Op basis van de conclusies uit een zelfevaluatie werkt het samenwerkingsverband jaarlijks beargumenteerd, doelgericht aan verbeteractiviteiten.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdrachten heeft het samenwerkingsverband opgenomen in het ondersteuningsplan en realiseert het samenwerkingsverband dit beleid?

Te denken valt aan:

  • Normering van kwalitatieve en kwantitatieve resultaten in het op overeenstemming gericht overleg met gemeenten en met de samenvallende samenwerkingsverbanden en andere belanghebbenden in regio

  • Actueel beeld van de toewijzing van de extra ondersteuning die leerlingen nodig hebben en de plaatsing van deze leerlingen

  • De ondersteuningsprofielen van de deelnemende scholen

  • Toetsing van de verzamelde informatie aan de vastgestelde doelen en normen

  • Kennis van de leerlingenpopulatie in de regio voor wat betreft de ondersteuningsbehoeften

Toelichting wettelijke eisen

De wet vraagt dat het samenwerkingsverband een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen realiseert binnen en tussen de scholen en wel zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen (WPO art. 18a, tweede lid, tweede volzin, WVO art. 17a, tweede lid, tweede volzin). De uitwerking van deze deugdelijkheidseisen dient het bevoegd gezag te beschrijven in het ondersteuningsplan (WPO art. 18a, zevende en achtste lid, WVO art. 17a, zevende en achtste lid). Het samenwerkingsverband beschrijft in het ondersteuningsplan de beoogde en bereikte kwalitatieve en kwantitatieve resultaten van het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning behoeven en de daarmee samenhangende bekostiging (WPO art. 18a, achtste lid onder e, WVO art. 17a, achtste lid onder e). Uit de overlegverplichtingen volgt dat het taakgebied zich uitstrekt over een breder domein dan alleen onderwijs in de eigen sector en er samenhang is met andere aspecten binnen het jeugddomein.(WPO art. 18a, negende lid, WVO art. 17a, negende lid).

Het ondersteuningsplan en de jaarverslaglegging staan centraal om het verbeteren van en de verantwoording over de kwaliteit van de uitvoering van de taken van het samenwerkingsverband te bevorderen. Het bevoegd gezag dient zorg te dragen voor de kwaliteit van de dienstverlening aan de aangeslotenen. Onder zorgdragen voor valt in elk geval het naleven van de wettelijke bepalingen en het uitvoeren van het stelsel van kwaliteitszorg (WPO art. 18a, achtste lid onder e, WVO art. 17a, achtste lid, onder e).

KA2. Kwaliteitscultuur

Het bestuur van het samenwerkingsverband kent een professionele kwaliteitscultuur en functioneert transparant en integer.

Basiskwaliteit

Het bestuur handelt volgens de code van goed bestuur en legt uit wanneer zij daarvan afwijkt. Deze handelwijze leidt tot een integere en transparante organisatiecultuur. Het intern toezicht functioneert onafhankelijk van het bestuur. Ieder werkt vanuit zijn eigen rol aan de versterking van de kwaliteit van de taakuitvoering en streeft naar realisatie van de gezamenlijke ambities die zijn verwoord in het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdrachten heeft het samenwerkingsverband opgenomen in het ondersteuningsplan en realiseert het samenwerkingsverband dit beleid?

Te denken valt aan:

  • Ambitie in relatie tot de maatschappelijke opdracht

  • De onafhankelijkheid van intern toezicht naast het bestuur; rolvermenging

  • Interne aanspreekbaarheid op de gemaakte afspraken

  • Draagvlak visie en ambities op alle niveaus

Toelichting wettelijke eisen

Voor de uitvoering van de taken van het samenwerkingsverband is cruciaal dat de kwaliteit van de samenwerking effectief is tussen betrokken aangesloten bevoegde gezagsorganen en regionale partijen zoals de gemeenten (WPO art. 18a, negende lid, WVO art. 17a, negende lid) en zorginstellingen

De uitvoering van de wettelijke eisen rondom kwaliteitszorg vragen bovendien van een samenwerkingsverband een gezamenlijk inspanning vanuit een verbetercultuur en professionaliteit. Dit veronderstelt een gezonde organisatie, effectieve taakverdeling, resultaatgerichtheid en aanspreekbaarheid van de betrokkenen bij het samenwerkingsverband. Integriteit, zorgvuldigheid en bewustzijn van effecten van het handelen zijn algemene aanvaarde kwaliteitsbeginselen die behoren bij het professioneel handelen. (Zie ook de WPO art. en 17a en 17b en 17a WVOartikelen 24d en 24 een 24 e1.)

KA3. Verantwoording en dialoog

Het bestuur van het samenwerkingsverband legt intern en extern toegankelijk en betrouwbaar verantwoording af over doelen en resultaten en voert daarover actief een dialoog.

Basiskwaliteit

Het bestuur van het samenwerkingsverband legt volgens de wettelijke voorschriften en afgesproken richtlijnen verantwoording af aan de intern toezichthouder, de overheid en de belanghebbenden. Het bestuur heeft tegenspraak georganiseerd, informeert zijn omgeving en verantwoordt zich onder andere in het jaarverslag over de resultaten op een voor alle betrokkenen toegankelijke wijze. Het bestuur overlegt periodiek met de ondersteuningsplanraad en – indien van toepassing de medezeggenschapsraad-personeel – en legt besluiten voor conform geldende wet- en regelgeving.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdrachten heeft het samenwerkingsverband opgenomen in het ondersteuningsplan en realiseert het samenwerkingsverband dit beleid?

Te denken valt aan:

  • Dialoog over doelen en resultaten met interne en externe belanghebbenden bij de ontwikkeling van hun doelen en beleid

  • Toegankelijkheid voor wensen en voorstellen van interne en externe belanghebbenden

Toelichting wettelijke eisen

De wet gaat ervan uit het bestuur verantwoording aflegt in jaarverslag, onder meer ten behoeve van het interne toezicht. (Art. 171 WPO, art. 103 WVO) De wet gaat er ook vanuit dat het samenwerkingsverband in het ondersteuningsplan duidelijk aangeeft wat de beoogde en bereikte kwalitatieve en kwantitatieve resultaten zijn van het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning behoeven en de daarmee samenhangende bekostiging. Daarnaast verantwoordt het bestuur aan de ondersteuningsplanraad de beslissingen en het beleid dat zij voorstaat. (artikelen 8, 11a en 14a van de WMS).

De samenleving heeft er belang bij dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen. Omdat de aangesloten besturen in het samenwerkingsverband hiervoor een zorgplicht hebben is het nodig dat zij met elkaar en met andere partijen in het jeugddomein de doelen afstemt. (art. 18a, negende lid, WPO, art. 17a, negende lid, WVO)

FINANCIEEL BEHEER (FB)

FB1. Continuïteit

Het samenwerkingsverband is financieel gezond en kan op korte en langere termijn voldoen aan zijn financiële verplichtingen.

Basiskwaliteit

Voor continuïteit is het van belang dat het samenwerkingsverband inzicht heeft in de financiële uitgangspositie en de ontwikkelingen in de komende drie jaar, en daar beleid op uitzet. In de continuïteitsparagraaf van het jaarverslag geeft het bestuur inzicht in deze ontwikkelingen en de daaraan verbonden financiële gevolgen. Het bestuur bespreekt het voorgaande regelmatig met de interne toezichthouder en medezeggenschap, treft zo nodig corrigerende maatregelen en verantwoordt zich over het geheel in de jaarverslaggeving.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdrachten heeft het samenwerkingsverband opgenomen in het ondersteuningsplan en realiseert het samenwerkingsverband dit beleid?

Te denken valt aan:

  • De wijze waarop het bestuur het duurzaam voortbestaan waarborgt

  • De financiële positie van het bestuur waarmee het alle financiële verplichtingen op korte en langere termijn kan nakomen

  • De analyse van de belangrijkste kengetallen in relatie tot de signaleringswaarden

Toelichting wettelijke eisen

De verplichting voor het bevoegd gezag om een continuïteitsparagraaf aan het jaarverslag toe te voegen vloeit voort uit artikel 4, vierde lid, van de RJO.

De sectorwetgeving verplicht de intern toezichthouder het jaarverslag inclusief continuïteitsparagraaf goed te keuren. En over deze taak (het goedkeuren) moet de interne toezichthouder verantwoording afleggen in het jaarverslag(art. 17c, eerste lid WPO en art. 24e1, eerste lid WVO)

Een ‘regelmatige bespreking’ is een beleidsmatige invulling van de verplichting de interne toezichthouder te voorzien van taken en bevoegdheden, zodanig dat hij een deugdelijk toezicht kan uitoefenen (art. 17c, tweede lid WPO en art. 24e1, tweede lid WVO).

Op grond van art. 8, tweede lid, onder b, van de WMS ontvangt de ondersteuningsplanraad jaarlijks het jaarverslag (inclusief continuïteitsparagraaf). Over tussentijdse ontwikkelingen die de continuïteit van de school/instelling bedreigen dient de ondersteuningsplanraad eveneens geïnformeerd te worden. De ondersteuningsplanraad kan verder zelf initiatief nemen om met bestuur in gesprek te gaan over ontwikkelingen die de continuïteit van de school/instelling raken.

FB2. Doelmatigheid

Het samenwerkingsverband maakt efficiënt en effectief gebruik van de bekostiging

Basiskwaliteit

Het samenwerkingsverband besteedt de overheidsbekostiging zo dat deze adequaat ten goede komt aan de in het ondersteuningsplan geformuleerde ambities inzake de uitvoering van zijn taken in het licht van zijn maatschappelijke opdracht en niet aan andere zaken.

Toelichting wettelijke eisen

De Minister is bevoegd de bekostiging te corrigeren in het geval hij van oordeel is dat er sprake is van een ondoelmatige besteding (art. 34a WPO en art. 21 WVO). Uit deze bevoegdheid vloeit de verplichting voor het bevoegd gezag voort om de bekostiging op doelmatige wijze te besteden, zowel in de zin dat het bestuur onnodige uitgaven voorkomt als in de zin dat het bestuur niet onnodige reserves aanhoudt.

FB3. Rechtmatigheid

Het samenwerkingsverband verwerft en besteedt de bekostiging conform wet- en regelgeving

Basiskwaliteit

Het bestuur beschikt over de vereiste deskundigheid en handelt integer en transparant. Het legt verantwoording af over de verwerving en besteding, hetgeen vooral een accountant beoordeelt aangesteld door de raad van toezicht. Deze accountant opereert volgens de beroepsmaatstaven van de NBA en speciaal volgens het controleprotocol dat door de inspectie is opgesteld.

Toelichting wettelijke eisen

In de sectorwetten zijn diverse bepalingen opgenomen waaraan het bestuur zich moet houden bij de verwerving en besteding van de bekostiging. Het bevoegd gezag draagt zorg voor een goed bestuurd samenwerkingsverband. (WPO art. 17a, eerste lid jo derde lid, WVO art. 24d, eerste lid jo derde lid)

De jaarverslaggeving dient transparant te zijn (moet een waarheidsgetrouw beeld geven). Titel 9 van Boek 2 BW en artikel 3, onder a, van de RJO jo. de Richtlijn Jaarverslag Onderwijs alsmede het Onderwijscontroleprotocol stellen tal van regels om deze transparantie in de verantwoording te verkrijgen. Een controleverklaring is verplicht op grond van artikel 2 RJO jo. artikel 2:393 BW.

Oordeel standaard

Norm voor standaard

Goed

Het samenwerkingsverband voldoet aan alle deugdelijkheidseisen bij de standaard en realiseert op overtuigende wijze eigen aspecten van kwaliteit.

Voldoende

(basiskwaliteit)

Het samenwerkingsverband voldoet aan de deugdelijkheidseisen.

Onvoldoende

Het samenwerkingsverband voldoet niet aan de deugdelijkheidseisen.

Oordeel bestuursniveau

Norm Resultaten

Norm Kwaliteitszorg en ambitie

Norm Financieel beheer

Goed

Standaard Resultaten is voldoende en realiseert op overtuigende wijze eigen aspecten van kwaliteit.

Alle drie standaarden zijn ten minste voldoende en de standaard Kwaliteitscultuur is goed.

Niet van toepassing.

Voldoende (basiskwaliteit)

Standaard Resultaten is voldoende.

Alle drie standaarden zijn voldoende.

Alle drie standaarden zijn voldoende.

Onvoldoende

Standaard Resultaten is onvoldoende.

Tenminste één standaard is onvoldoende.

Tenminste één standaard is onvoldoende.

Bijlage 5. Waarderingskader Onderwijs in Caribisch Nederland

In deze bijlage is het waarderingskader en de normering voor het onderwijs in Caribisch Nederland opgenomen. De toelichting op de aanpassing van het waarderingskader en de werkwijze is te vinden in par. 11.5.

KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN VO

  • OP ONDERWIJSPROCES

  • OP1 Aanbod

  • OP2 Zicht op ontwikkeling en begeleiding

  • OP3 Didactisch handelen

  • OP4 Extra ondersteuning

  • OP5 Onderwijstijd

  • OP6 Samenwerking

  • OP7 Praktijkvorming/Stage

  • OP8 Toetsing en afsluiting

  • SK SCHOOLKLIMAAT

  • SK1 Veiligheid

  • SK2 Pedagogisch klimaat

  • OR ONDERWIJSRESULTATEN

  • OR1 Resultaten

  • OR2 Sociale en maatschappelijke competenties

  • OR3 Vervolgsucces

  • KA KWALITEITSZORG EN AMBITIE

  • KA1 Kwaliteitszorg

  • KA2 Kwaliteitscultuur

  • KA3 Verantwoording en dialoog

  • FB FINANCIEEL BEHEER

  • FB1 Continuïteit

  • FB2 Doelmatigheid

  • FB3 Rechtmatigheid

ONDERWIJSPROCES (OP)

OP1. Aanbod

Het aanbod bereidt de leerlingen voor op vervolgonderwijs en de samenleving.

Basiskwaliteit

De school biedt een breed en op de kerndoelen gebaseerd aanbod dat ook de referentieniveaus taal en rekenen omvat. Het aanbod is dekkend voor examenprogramma’s. Het aanbod bereidt de leerlingen inhoudelijk goed voor op het vervolgonderwijs.

Leerlingen groeien op in een pluriforme samenleving. Daarom is het onderwijs gericht op het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie, en op kennis hebben van en kennismaken met verschillende achtergronden en culturen van leeftijdgenoten. Het aanbod draagt bij aan de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.

Het aanbod dat de school biedt sluit aan bij het niveau van de leerlingen en kan gedurende de schoolloopbaan verdiept en verbreed worden, zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen. Dit betekent bijvoorbeeld dat voor leerlingen met een taalachterstand de school een aanvullend taalaanbod heeft. Ook zorgt de school ervoor dat het onderwijs optimaal aansluit bij de moedertaal van de leerlingen, wanneer die niet overeenkomst met de instructietaal van de school.

Bovendien heeft de school de leerinhouden evenwichtig en in samenhang over de leerjaren heen verdeeld.

De school legt de doelen voor het onderwijs en de opbouw van het aanbod vast in het schoolplan.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Talentontwikkeling

  • Toekomstgericht onderwijsaanbod

  • Aanbod gericht op leerstrategieën

  • Een aantrekkelijke en uitdagende leeromgeving

Toelichting wettelijke eisen

De wet geeft aan dat de school in de onderbouw een samenhangend onderwijsprogramma verzorgt waarin de kerndoelen worden uitgewerkt en dat voldoet aan de referentieniveaus van taal en rekenen (art. 35, eerste lid, WVO BES en art. 47 WVO BES). De school bereidt de leerlingen voor op het vervolgonderwijs (art. 13 t/m 17 en 29, WVO BES).

Daarnaast omvat het onderwijs ook het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie en het kennis hebben en -maken met verschillende achtergronden en culturen van leeftijdsgenoten (art. 42 WVO BES).

De inhouden van het onderwijsaanbod zijn afgestemd op verschillende leerbehoeften van leerlingen (art. 2, tweede lid, WVO BES). Dat houdt ook in dat het onderwijs dusdanig wordt ingericht dat er structureel en herkenbaar aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden op alle gebieden waaronder rekenen en in het bijzonder in de beheersing van de Nederlandse taal (art. 10, tweede lid, WVO BES). Tevens is er geregeld dat een school zorg moet dragen voor een optimale aansluiting van het onderwijs aan leerlingen met een moedertaal die niet overeenkomt met de op de school gehanteerde instructietaal (art. 10, eerste lid, WVO BES).

Een voorwaarde voor een ononderbroken voortgang in ontwikkeling van leerlingen is dat de school de inhouden aanbiedt in een logische opbouw, opklimmend in niveaus op een wijze die past bij de leeftijd van de leerlingen. Het schoolplan dient de uitwerking van de wettelijke opdrachten voor de uitgangspunten, doelstellingen en inhoud te bevatten (art. 50, tweede lid, WVO BES). Daaronder vallen de doelen van het onderwijs en de opbouw van het aanbod.

OP2. Zicht op ontwikkeling en begeleiding

De school volgt en begeleidt de leerlingen zodanig dat zij een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen.

Basiskwaliteit

De school verzamelt vanaf binnenkomst systematisch informatie over de kennis en vaardigheden van haar leerlingen. De school vergelijkt deze informatie met de verwachte ontwikkeling. Deze informatie en vergelijking maakt het mogelijk om het onderwijs af te stemmen op de onderwijsbehoeften van zowel groepen als individuele leerlingen.

Wanneer leerlingen niet genoeg lijken te profiteren van het onderwijs analyseert de school waar de ontwikkeling stagneert en wat mogelijke verklaringen hiervoor zijn. Vervolgens bepaalt zij wat er moet gebeuren om eventuele achterstanden bij leerlingen te verhelpen.

De leerlingen krijgen daarmee de begeleiding die zij nodig hebben om beter het onderwijsprogramma te kunnen doorlopen. (Dat kan door speciale hulpprogramma’s of individuele begeleiding, waarbij leerlingen buiten de les aanvullende begeleiding krijgen). Voor leerlingen die achterstanden hebben is het onderwijs zo ingericht dat op structurele en herkenbare wijze aandacht wordt besteed aan het bestrijden van die achterstanden. Ook zorgt de school ervoor dat het onderwijs optimaal aansluit bij de moedertaal van de leerlingen, wanneer die niet overeenkomst met de instructietaal van de school.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Extern genormeerde toetsen voor de doorstroomrelevante vakken en/of referentieniveaus

  • Betrokkenheid leerlingen bij het stellen van doelen

Toelichting wettelijke eisen

De wet vraagt dat de vorderingen van de leerlingen op een deugdelijke manier worden gevolgd (art. 2, tweede lid, WVO BES). Dit waarborgt dat de school daadwerkelijk de ononderbroken ontwikkeling van leerlingen voor ogen heeft in het onderwijs en ook dat het onderwijs aansluit bij de verschillende leerbehoeften van leerlingen, bijvoorbeeld als uit de vorderingen blijkt dat de ontwikkeling stagneert. Bij deze laatste groep leerlingen zoekt de school naar mogelijke verklaringen voor de stagnatie, zodat het onderwijs daarop kan worden aangepast (art. 10 WVO BESart. 2, tweede lid, WVO); (art. 6c, WVO).

Verder stelt de wet (art. 10 WVO BES) dat bij de leerlingen waar achterstanden zijn geconstateerd de school zichtbaar en gestructureerd werkt aan de bestrijding van die achterstanden. Dit veronderstelt dat de school weet wie achterstanden heeft en wat de achterstand inhoudt, en dat er aanvullende activiteiten zijn waarmee de achterstanden bestreden worden. De toelichting op artikel 6c van de WVO zegt hier het volgende over: ‘Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat daarbij op structurele en herkenbare wijze aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden in het bijzonder in de beheersing van de Nederlandse taal.’ Met ‘op structurele wijze’ willen we aangeven dat de aandacht voor het bestrijden van achterstanden nadrukkelijk ingebed moet zijn in het onderwijs. ‘Op herkenbare wijze’ betekent dat die specifieke aandacht ook duidelijk moet blijken in de onderwijspraktijk. Onderwijsachterstanden beperken zich niet tot taalachterstanden. Ook in andere vakken kunnen leerlingen achterstanden hebben of oplopen. Ook daarvoor dient aandacht te zijn.

Ook moet er sprake moet zijn van een optimale aansluiting van het onderwijs aan leerlingen met een moedertaal die niet overeenkomt met de op de school gehanteerde instructietaal (art. 10, eerste lid, WVO BES). De school heeft de wijze waarop het onderwijs wordt afgestemd op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen in het schoolplan beschreven (art. 50, WVO BES).

OP3 Didactisch handelen

Het didactisch handelen van de leraren stelt leerlingen in staat tot leren en ontwikkelen.

Basiskwaliteit

De leraren plannen en structureren hun handelen met behulp van informatie die zij over leerlingen hebben. Zij zorgen ervoor dat het niveau van hun lessen past bij het beoogde eindniveau van leerlingen. De aangeboden leerstof is logisch opgebouwd binnen een reeks van lessen alsook binnen één les.

De leraren creëren een leerklimaat waardoor leerlingen actief en betrokken zijn. Met geschikte opdrachten en heldere uitleg structureert de leraar het onderwijsaanbod zodanig dat de leerling zich het totale leerstofaanbod eigen kan maken.

De leraren stemmen de instructies, begeleiding, opdrachten en onderwijstijd af op de behoeften van groepen en/of individuele leerlingen. De afstemming is zowel op ondersteuning als op uitdaging gericht, afhankelijk van de behoeften van leerlingen.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Hoge verwachtingen voor leerlingen

  • Feedback aan leerlingen

  • Opbrengstgericht werken door leraren

  • Reflectie op leren door leerlingen.

  • Evalueren van de gestelde doelen met leerlingen

  • Moderne leermiddelen

Toelichting wettelijke eisen

De school heeft haar beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan geformuleerd (art. 50, tweede en derde lid, WVO BES). Dit beleid is zichtbaar in het dagelijks handelen van de leraren.

De wet geeft aan dat leerlingen het aanbod zo aangeboden moeten krijgen dat dit afgestemd is op hun ontwikkelproces (art. 2, tweede lid, WVO BES). Voor deze ‘ononderbroken ontwikkeling’ is het nodig dat het onderwijs aansluit bij het ontwikkelingsniveau van de leerling.

Uit artikel 2, tweede lid, WVO BES vloeit voort dat voor een ononderbroken ontwikkeling de volgende voorwaarden gelden:

  • Er is sprake van een klimaat dat leren mogelijk maakt.

  • De uitleg is helder.

  • De les verloopt gestructureerd.

  • Het niveau sluit aan bij de leerling én past bij het te halen eindniveau.

De kwaliteit van de school bij het didactisch handelen wordt onder meer bepaald door het didactische vermogen om aan te sluiten bij leerlingen: leraren moeten zowel bij leerlingen met een achterstand als leerlingen met behoeften aan extra uitdaging tot een effectief leerproces tot stand weten te brengen.

OP4. Extra ondersteuning

Leerlingen die dat nodig hebben ontvangen extra aanbod, ondersteuning en begeleiding.

Basiskwaliteit

Voor leerlingen die structureel een onderwijsaanbod nodig hebben op een ander niveau dan de leeftijdsgroep, biedt de school een passend onderwijsaanbod, ondersteuning en/of begeleiding, gebaseerd op de mogelijkheden van de desbetreffende leerlingen. Het aanbod, de ondersteuning en/of de begeleiding zijn gericht op een ononderbroken ontwikkeling van de leerling. De school evalueert periodiek of het aanbod het gewenste effect heeft en stelt de interventies zo nodig bij.

De school heeft in het schoolondersteuningsprofiel vastgelegd wat zij onder extra ondersteuning verstaat en welke voorzieningen de school kan bieden in aanvulling op het door het samenwerkingsverband omschreven niveau van basisondersteuning. Voor de leerlingen die deze extra ondersteuning nodig hebben, legt de school in het ontwikkelingsperspectief vast hoe het onderwijs wordt afgestemd op de behoefte van de leerling.

Voor de leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, legt de school de doelen en begeleiding in een handelingsplan vast.

Toelichting wettelijke eisen

De wet vraagt dat ook leerlingen die om wat voor reden dan ook niet het beoogde eindniveau behalen door specifieke belemmerende factoren, een verantwoord handelingsplan hebben, dat de school het onderwijs aan de leerling daarop afstemt, de uitkomsten daarvan periodiek evalueert (met de ouders) (art. 63 WVO BES).

OP5. Onderwijstijd

De leerlingen krijgen voldoende tijd om zich het leerstofaanbod eigen te maken.

Basiskwaliteit

De school biedt elke leerling minstens de wettelijk verplichte onderwijstijd aan. De school verdeelt de tijd zodanig over de vakken dat leerlingen in staat zijn het verplichte onderwijsprogramma tot zich te nemen. Bovendien weet de leraar de geplande onderwijstijd effectief te benutten. De school heeft een beleid om lesuitval en verzuim van leerlingen tegen te gaan.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Regels over het gebruik van de onderwijstijd

  • Naleving van deze schoolregels

  • Een norm voor onbenutte lestijd

Toelichting wettelijke eisen

Leerlingen moeten voldoende tijd krijgen om de leerstof te verwerven. De wet geeft aan dat vwo minimaal 5.700 klokuren bevat, havo bevat minimaal 4.700 klokuren, mavo omvat minimaal 3.700 klokuren (art. 12, WVO BES) en voor het praktijkonderwijs geldt dat er 1.000 klokuren per jaar onderwijs moet worden gegeven (art. 31, vierde lid, WVO BES). Deze uren moeten worden ingevuld met activiteiten die worden verzorgd in het onderwijsprogramma (art. 12, vijfde lid, WVO BES).

Onderwijstijd doet ertoe. Voldoende onderwijstijd is een noodzakelijke voorwaarde voor kwalitatief goed onderwijs, mits goed ingevuld (bron: MvT bij wetsvoorstel ter modernisering en vereenvoudiging van de normen voor onderwijstijd in het voortgezet onderwijs).

Het eerste criterium voor onderwijstijd is dat het moet gaan om (onderwijs)activiteiten die verzorgd worden onder verantwoordelijkheid van diegenen die op grond van artikel 80 van de WVO BES onderwijs mogen verzorgen. Het tweede criterium is dat de onderwijstijd onder verantwoordelijkheid van de school bewust gepland en verzorgd moet worden. De school is verantwoordelijk voor de vormgeving, uitvoering en evaluatie van het onderwijsprogramma en daarmee van het leerproces, de socialisering en de (maatschappelijke en persoonlijke) vorming van leerlingen. Ten derde moet op schoolniveau afgesproken worden welke soorten onderwijsactiviteiten meetellen als onderwijstijd: primair door de professionals, en met instemming van de medezeggenschapsraad. Het gaat bij deze instemming met nadruk slechts om het soort onderwijsactiviteiten dat meetelt als onderwijstijd (bron: MvT bij wetsvoorstel ter modernisering en vereenvoudiging van de normen voor onderwijstijd in het voortgezet onderwijs).

Vanuit de wet is een school verplicht om beleid te hebben ten aanzien van lesuitval en ten aanzien van verzuim door leerlingen (art. 51, eerste lid, onder c, WVO BES31).

OP6. Samenwerking

De school werkt samen met partners om het onderwijs voor haar leerlingen vorm te geven.

Basiskwaliteit

De school werkt samen met andere scholen voor voortgezet (speciaal) onderwijs in een samenwerkingsverband. Voor leerlingen met een ondersteuningsbehoefte treedt de school in overleg met het Expertisecentrum onderwijszorg als dat nodig is. De school levert gegevens over voortijdig schoolverlaters aan het openbaar lichaam.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Betrokkenheid ouders

  • Samenwerking met ketenpartners

Toelichting wettelijke eisen

Voor leerlingen met extra ondersteuning werkt de school samen met het samenwerkingsverband (67 en 69, WVO BES). Voor leerlingen met extra ondersteuning werkt de school samen met het expertisecentrum onderwijszorg. De wet schrijft voor dat scholen voortijdig schoolverlaters melden bij de gemeente het bestuurscollege van het openbare lichaam(art. 66, WVO BES).

OP7. Praktijkvorming/stage

De voorbereiding, uitvoering en begeleiding van de praktijkvorming/stage is doeltreffend.

Basiskwaliteit

De stage draagt bij aan de geplande leeractiviteiten. De school maakt afspraken met de leerling over welke leeractiviteiten de leerling ontplooit in het kader van het stageplan. Het doel, de inhoud, de omvang, de organisatie van de stage worden beschreven in het stageplan. De school begeleidt de leerling bij de voorbereiding en bij de keuze van een stageplek en stelt hiervoor samen met de leerling en het stagebedrijf de vereiste stage-overeenkomst op. De begeleiding en beoordeling verlopen op de afgesproken wijze en de school is op de hoogte van het functioneren van de leerling op de stageplek en stuurt zo nodig bij.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Het zoeken van een passende stageplek

  • Loopbaanbegeleiding

Toelichting wettelijke eisen

In het derde en vierde leerjaar van de basisberoepsgerichte, kaderberoepsgerichte of gemengde leerweg van het vmbo én voor praktijkonderwijsleerlingen kunnen de lessen worden besteed aan stage. Het Inrichtingsbesluit WVO BES stelt (art. 31 en verder) dat het doel, de inhoud, de omvang, de opbouw en de organisatie van de stage worden beschreven in een stageplan.

Het bevoegd gezag sluit met de leerling en de stagegever tezamen een schriftelijke stage-overeenkomst waaruit blijkt dat de leerling leeractiviteiten ontplooit in het kader van het stageplan. In die overeenkomst staat onder andere hoe de begeleiding plaatsvindt en door wie en wat de leeractiviteiten zijn. Daarnaast bevat de overeenkomst een regeling die de inspectie in staat stelt toezicht te houden op de leeractiviteiten die door de leerling bij de stagegever worden ontplooid.

OP8. Toetsing en afsluiting

De toetsing en afsluiting verlopen zorgvuldig.

Basiskwaliteit

De school heeft een PTA en examenreglement dat voldoet aan de eisen van de wetgeving. In deze documenten maakt de school tijdig duidelijk hoe de organisatie van het examen verloopt en welke maatregelen de school hanteert bij leerlingen die zich niet aan de regels hebben gehouden. Ook moet beschreven staan welke examens leerlingen op welke manier kunnen herkansen. Verder moet duidelijk zijn welke stof wanneer wordt geëxamineerd, hoe het examen meeweegt en welke vrijstellingen gelden.

De examinering verloopt volgens PTA en examenreglement.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Toetsbeleid (waaronder toetsmatrixen en toetstechnische-, uitvoerings-, afname- en beoordelingseisen.)

  • Evaluatie en borging uitgevoerde toetsbeleid

Toelichting wettelijke eisen

De wetgeving schrijft voor dat een school een examenreglement en een PTA opstelt. Deze beide documenten moeten worden verstrekt aan de inspectie en de examenkandidaten. In de wetgeving is ook bepaald wat er minimaal in beide documenten moet zijn opgenomen (art. 18, Eindexamenbesluit VO BES).

SCHOOLKLIMAAT (SK)

SK1. Veiligheid

Schoolleiding en leraren dragen zorg voor een veilige omgeving voor leerlingen.

Basiskwaliteit

De school zorgt voor de sociale, fysieke en psychische veiligheid van de leerlingen in en om de school gedurende de schooldag. Dit blijkt onder andere uit de beleving van de veiligheid en het welbevinden van de leerlingen op school. Dit school monitort dit tenminste jaarlijks.

De school heeft een veiligheidsbeleid (beschreven in het schoolplan) gericht op het voorkomen, afhandelen, registreren en evalueren van incidenten. Als de uitkomsten van de monitoring daartoe aanleiding geven, verbetert de school haar veiligheid. De school heeft een functionaris die aanspreekpunt is als het gaat om pesten. Schoolleiding en leraren voorkomen pesten, agressie en geweld in elke vorm en treden zo nodig snel en adequaat op. De uitingen van leerlingen en personeel zijn in lijn met de basiswaarden van de democratische rechtstaat.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Beleid sociale media

  • Preventieve maatregelen

  • Afstemming met actoren buiten de school

Toelichting wettelijke eisen

De wet bepaalt dat de school ten minste een veiligheidsbeleid (sociale, psychische en fysieke veiligheid) voert dat bestaat uit een samenhangende set van maatregelen gericht op preventie en op het afhandelen van incidenten, ingebed in het pedagogische beleid van de school en stevig verankerd in de dagelijkse praktijk (art. 4a, WVO BES32). In de memorie van toelichting bij de wetswijziging over sociale veiligheid op school, waarbij artikel 4a aan de WVO is toegevoegd’ wordt onder ‘sociale veiligheid’ minimaal verstaan: een school is veilig als de psychische, sociale en fysieke veiligheid van leerlingen niet door handelingen van andere mensen wordt aangetast.

De wet geeft aan dat de school de veiligheid van leerlingen monitort met een instrument dat een representatief en actueel beeld geeft (art. 4a, eerste lid, onder b, WVO BES). Een school kan pas goed beleid ten aanzien van sociale veiligheid voeren als zij inzicht heeft in de feitelijke en ervaren veiligheid en het welbevinden van de leerlingen. In de memorie van toelichting bij de wetgeving sociale veiligheid op school is vastgelegd dat scholen jaarlijks moeten monitoren, en dat het van belang is dat de school een gestandaardiseerd instrument gebruikt. Op basis van monitoring die een representatief, valide en actueel beeld geeft van de sociale veiligheid van de leerlingen, krijgen scholen inzicht in de daadwerkelijke sociale veiligheid op de school. Op basis van dit veiligheidsbeeld kan de school haar beleid gericht inzetten om pesten tegen te gaan en de sociale veiligheid te bevorderen. De school stelt de monitorgegevens ter beschikking van de inspectie.

Voor ouders en leerlingen is het van belang dat ze een laagdrempelig aanspreekpunt hebben binnen de school, wanneer er sprake is van een situatie waarin gepest wordt. Daarom schrijft artikel 4a, eerste lid, onderdeel c, WVO BES voor dat iedere school de navolgende taken op school belegt bij een persoon:

  • coördinatie van het beleid in het kader van het tegengaan van pesten op school;

  • fungeren als aanspreekpunt in het kader van pesten.

Het onderwijs op de school moet mede gericht zijn op het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie (art. 42, lid b WVO BES). Daarom dienen de uitingen van leraren in lijn te zijn met de democratische rechtsstaat, en dient te worden ingegrepen als de uitingen van leerlingen daarmee in strijd zijn.

SK2. Pedagogisch klimaat

De school heeft een ondersteunend pedagogisch klimaat.

Basiskwaliteit

Geen wettelijke eisen

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Gedragsregels voor leraren en leerlingen

  • Betrokkenheid leerlingen bij positief schoolklimaat

  • Voorbeeldgedrag door het personeel/team

  • Inrichten van oefensituaties om leerlingen te begeleiden bij de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties

  • Begeleiding leerlingen bij het waar mogelijk zelf oplossen van problemen en conflicten

  • Inrichting van het gebouw.

ONDERWIJSRESULTATEN (OR)

OR1. Resultaten

De school behaalt met haar leerlingen leerresultaten die ten minste in overeenstemming zijn met de gestelde norm.

Basiskwaliteit

Geen wettelijke eisen.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Verwachtingen over de cognitieve resultaten die leerlingen kunnen bereiken gebaseerd op hun kenmerken

  • Leerresultaten op het niveau dat op grond van de kenmerken van de leerlingenpopulatie verwacht mag worden

  • Doelen voor doorstroom en rendement in boven- en onderbouw

  • Doelen voor leerwinst

OR2. Sociale en maatschappelijke competenties

De leerlingen behalen sociale en maatschappelijke competenties op het niveau dat ten minste in overeenstemming is met de gestelde doelen.

Basiskwaliteit

Geen wettelijke eisen.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

OR3. Vervolgsucces

De bestemming van de leerlingen na het verlaten van de school is bekend en voldoet ten minste aan de verwachtingen van de school.

Basiskwaliteit

Geen wettelijke eisen.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

KWALITEITSZORG EN AMBITIE (KA)

KA1. kwaliteitszorg

Het bestuur en de scholen hebben een stelsel van kwaliteitszorg ingericht en verbeteren op basis daarvan het onderwijs.

Basiskwaliteit

Het bestuur zorgt voor een stelsel van kwaliteitszorg op de scholen. Dit stelsel staat uitgewerkt in de schoolplan(nen) van de scholen. Vanuit dit stelsel bewaakt en bevordert het bestuur de kwaliteit van het onderwijsleerproces en de leerresultaten.

Het bestuur en de scholen hebben zicht op de kwaliteit van het onderwijs. Er zijn toetsbare doelen geformuleerd en er wordt regelmatig geëvalueerd of deze doelen gehaald worden. De oorzaken van eventueel tekortschietende onderwijskwaliteit zijn geanalyseerd en waar nodig worden verbeteringen doelgericht doorgevoerd.

De verantwoordelijkheidsverdeling tussen bestuur en scholen maakt een functionerend stelsel van kwaliteitszorg mogelijk.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid over de wijze waarop de kwaliteit wordt bewaakt en bevorderd en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Te denken valt aan:

  • Ambitieuze doelen die passend zijn bij de maatschappelijke opdracht

  • Betrokkenheid van de stakeholders en van onafhankelijke deskundigen(bijv. collegiale consultatie, audits) bij evaluaties

  • Strategische financiële planning

Toelichting wettelijke eisen

Het bevoegd gezag moet zorgen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder ‘zorg dragen voor’ wordt in elk geval verstaan: het naleven van de wet en het uitvoeren van het stelsel van kwaliteitszorg (Art. 47 WVO BES).

Het stelsel van kwaliteitszorg staat beschreven in het schoolplan (Art. 50, vierde lid, WVO BES). Meer specifiek vraagt de wet dat de school door haar stelsel van kwaliteitszorg zorg draagt voor de ononderbroken ontwikkeling van leerlingen en de afstemming van het onderwijs op de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen. Ook moet worden vastgesteld waar verbetermaatregelen nodig zijn. Deze eisen veronderstellen dat de zorg voor kwaliteit cyclisch, systematisch en planmatig is en ook gericht is op het vasthouden van gerealiseerde kwaliteit. Daarvoor zijn toetsbare doelen nodig, evenals een regelmatige evaluatie van de realisatie van die doelen.

Uit de deugdelijkheidseisen vloeit voort dat het bevoegd gezag/de school de zorg voor kwaliteit vormgeeft op een wijze waarvan aangenomen mag worden dat het daadwerkelijk leidt tot zicht op de eigen kwaliteit en op relevante verbetermaatregelen. Dat betekent dat de verantwoordelijkheidsverdeling zodanig moet zijn dat de kwaliteitsinformatie bij de relevante personen terechtkomt en dat de verbetermaatregelen daadwerkelijk worden uitgevoerd. De verantwoordelijkheidsverdeling wordt beschreven in het managementstatuut (Art. 79 WVO BES33).

KA2. Kwaliteitscultuur

Het bestuur en zijn scholen kennen een professionele kwaliteitscultuur en functioneren transparant en integer.

Basiskwaliteit

De handelwijze van het bestuur leidt tot een integere en transparante organisatiecultuur. Ieder werkt vanuit zijn eigen rol aan de versterking van de onderwijskwaliteit.

Het bestuur zorgt voor en bevoegd personeel op alle scholen en maakt mogelijk dat het personeel zijn bekwaamheid onderhoudt en de juiste bevoegdheid haalt voor het vak waarvoor het wordt ingezet, waar dat nog niet het geval is. De schoolleiding en het team werken gezamenlijk aan een voortdurende verbetering van hun professionaliteit. Leraren houden daarbij rekening met de gestelde bekwaamheidseisen en beroepsprofielen en behaalde resultaten bij leerlingen. Zij krijgen daartoe voldoende gelegenheid. De wijze waarop ze dit doen, staat helder beschreven in het schoolplan.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid over de professionalisering en de kwaliteitscultuur en (hoe) wordt dit beleid gerealiseerd?

Te denken valt aan:

  • Herkenbaar onderwijskundig leiderschap

  • Eigenaarschap van leraren bij pedagogisch en didactisch concept

  • Gebruik van het lerarenregister

  • Doorgaande ontwikkeling van de leraren van start-, naar basis- naar vakbekwaam, zowel voor startende als zittende leraren

Toelichting wettelijke eisen

Integriteit, zorgvuldigheid en bewustzijn van effecten van het handelen zijn algemeen aanvaarde kwaliteitsbeginselen die behoren bij het professioneel handelen in het onderwijs. De uitvoering van de wettelijke eisen rondom kwaliteitszorg (art. 47 en 50, vierde lid, WVO BES) vraagt van de school een gezamenlijke inspanning vanuit een verbetercultuur en professionaliteit. Dit veronderstelt onderwijskundig leiderschap, effectieve taakverdeling, resultaatgerichtheid en aanspreekbaarheid van het personeel van de school.

Het zodanig inrichten van het onderwijs dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen, het afstemmen van het onderwijs op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen en het uitvoeren van de verbetermaatregelen op basis van het kwaliteitszorgsysteem kunnen alleen gerealiseerd worden door personeel dat professioneel is en blijft. In het schoolplan moet een beschrijving van het personeelsbeleid worden opgenomen (art. 50, derde lid, WVO BES). Daarmee wordt uitdrukking gegeven aan het feit dat het personeel zijn bekwaamheid onderhoudt en uitbreidt, maar ook aan het feit dat het daarbij gaat om een gezamenlijke verantwoordelijkheid, passend in het beleid van de school. Het bevoegd gezag moet zijn personeel ook daadwerkelijk in staat stellen tot dat onderhoud. In dat kader is ook het bijhouden van de bekwaamheidsdossiers [art. 88, WVO BES] van belang. Daar waar nog niet bevoegd wordt lesgegeven, moet het bevoegd gezag afspraken maken die ertoe leiden dat de leraar de juiste bevoegdheid behaalt (art. 80, WVO BES).

KA3. Verantwoording en dialoog

Het bestuur en zijn scholen/opleidingen leggen intern en extern toegankelijk en betrouwbaar verantwoording af over doelen en resultaten en voeren daarover actief een dialoog.

Basiskwaliteit

Het bestuur en de scholen hebben tegenspraak georganiseerd. Dit gebeurt in ieder geval door de G(MR) te betrekken bij beleids- en besluitvorming.

Het bestuur en de scholen brengen minimaal jaarlijks verslag uit over haar doelen en de resultaten die zij behalen. Zij doen dit op toegankelijke wijze. Het bestuur verantwoordt zich aan de intern toezichthouder, Het bestuur en de scholen verantwoorden zich aan de overheid en belanghebbenden.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid over de wijze waarop verantwoording wordt afgelegd en (hoe) wordt dit beleid gerealiseerd?

Te denken valt aan:

  • Een actieve dialoog met de omgeving over ambities en resultaten

Toelichting wettelijke eisen

De wet gaat ervan uit dat het bestuur verantwoording aflegt in het jaarverslag, onder meer ten behoeve van het interne toezicht (art. 175, WVO BES). De wet gaat er ook van uit dat de school in de schoolgids duidelijk aangeeft wat de doelen van het onderwijs zijn en welke resultaten met het onderwijsleerproces worden bereikt [art. 51, WVO BES].

In de schoolgids dienen ook de gedane bevindingen te worden opgenomen ten aanzien van het stelsel van kwaliteitszorg, evenals de maatregelen die naar aanleiding daarvan zijn getroffen [art. 51, eerste lid, onder h, WVO BES]. Daarnaast verantwoordt het bestuur aan de medezeggenschapsraad de beslissingen en het beleid dat zij voorstaat (art. 57 en 58 WVO BES).

FINANCIEEL BEHEER (FB)

FB1. Continuïteit

Het bestuur is financieel gezond en kan op korte en langere termijn voldoen aan zijn financiële verplichtingen.

Basiskwaliteit

Voor continuïteit is het van belang dat het bestuur inzicht heeft in de financiële uitgangspositie en de ontwikkelingen in de komende drie jaar, en daar beleid op uitzet. In de continuïteitsparagraaf van het jaarverslag geeft het bestuur inzicht in deze ontwikkelingen en de daaraan verbonden financiële gevolgen. Het bestuur bespreekt het voorgaande met de interne toezichthouder (indien de onderwijsinstelling een interne toezichthouder heeft) en medezeggenschap, treft zo nodig corrigerende maatregelen en verantwoordt zich over het geheel in de jaarverslaggeving.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de continuïteit van het bestuur/de instelling en (hoe) wordt dit beleid gerealiseerd?

Te denken valt aan:

  • De wijze waarop het bestuur het duurzaam voortbestaan waarborgt

  • De financiële positie van het bestuur waarmee het alle financiële verplichtingen op korte en langere termijn kan nakomen

  • De analyse van de belangrijkste kengetallen in relatie tot de signaleringswaarden

Toelichting wettelijke eisen

De verplichting voor het bevoegd gezag om een continuïteitsparagraaf aan het jaarverslag toe te voegen vloeit voort uit artikel 4, achtste lid, van de RJO BES. De MR kan zelf initiatief nemen om met het bestuur in gesprek te gaan over ontwikkelingen die de continuïteit van de school/instelling raken.

FB2. Doelmatigheid

Het bestuur maakt efficiënt en effectief gebruik van de onderwijsbekostiging.

Basiskwaliteit

Het bestuur (bevoegd gezag) besteedt de overheidsbekostiging zo dat deze adequaat ten goede komt aan de in het schoolplan geformuleerde ambities inzake effectief onderwijs en de ontwikkeling van alle leerlingen.

Toelichting wettelijke eisen

De minister is bevoegd de bekostiging te corrigeren in het geval hij van oordeel is dat er sprake is van

een ondoelmatige besteding (art. 20 Bekostigingsbesluit WVO BES). Uit deze bevoegdheid vloeit de verplichting voor het bevoegd gezag voort om de bekostiging op doelmatige wijze te besteden, zowel in de zin dat onnodige uitgaven worden voorkomen als in de zin dat er niet onnodig geld wordt

opgepot.

FB3. Rechtmatigheid

Het bestuur verwerft en besteedt de onderwijsbekostiging conform wet- en regelgeving.

Basiskwaliteit

Het bestuur beschikt over de vereiste deskundigheid en handelt integer en transparant. Het legt verantwoording af over de verwerving en besteding, hetgeen vooral beoordeeld wordt door een deskundige als bedoeld in artikel 121, zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek BES die wordt aangesteld door de raad van toezicht. Indien de onderwijsinstelling geen raad van toezicht heeft, stelt het bestuur de deskundige aan. Deze deskundige opereert volgens beroepsmaatstaven minimaal vergelijkbaar met de beroepsmaatstaven van de NBA en speciaal volgens het onderwijsaccountantsprotocol dat door de inspectie is opgesteld.

Toelichting wettelijke eisen

In de sectorwet zijn diverse bepalingen opgenomen waaraan het bestuur zich moet houden bij de verwerving en besteding van de bekostiging. Ingevolge artikel 47, WVO BES zorgt het bestuur voor een goed bestuurde school. Dat impliceert dat het bestuur deskundig moet zijn.

De minister is bevoegd een aanwijzing op te leggen indien een bestuurder zich schuldig maakt aan wanbeheer (art. 183, WVO BES).

De jaarverslaggeving dient transparant te zijn (moet een waarheidsgetrouw beeld geven). Titel 9 van Boek 2 BW BES en artikel 2 van de RJO BES. De Regeling jaarverslaggeving onderwijs alsmede het onderwijsaccountantsprotocol stellen tal van regels om deze transparantie in de verantwoording te verkrijgen. Een controleverklaring is verplicht op grond van artikel 2 RJO BES jo. artikel 175 lid 4 WVO BES.

Normering

De inspectie beoordeelt in Caribisch Nederland vooralsnog alleen op het niveau van de standaarden. Hiermee laat de inspectie zien op welke standaarden de school een onvoldoende, voldoende of goede beoordeling verdient. Op deze wijze stimuleert de inspectie de verdere schoolontwikkeling nu de basiskwaliteit is bereikt en wordt voor ouders, leerlingen en andere belanghebbenden duidelijk inzicht gegeven in eventuele verbeterpunten. Tekortkomingen op de wettelijke eisen kunnen leiden tot een onvoldoende oordeel op standaarden. Een onvoldoende oordeel op een standaard leidt tot een herstelopdracht. Daarbij gelden de herstelprocedures als beschreven in paragraaf 9.2. Als standaarden niet zijn gebaseerd op een wettelijke eis, wordt het oordeel onvoldoende niet gegeven. In plaats daarvan geeft de inspectie bij tekortschietende kwaliteit de waardering ‘kan beter’.

Of de inspectie overgaat tot het geven van meer gedifferentieerde oordelen op schoolniveau (zeer zwak, onvoldoende, voldoende, goed) vraagt onderzoek naar de mogelijke effecten daarvan in de Caribische context.

III. Onderzoekskader 2017 voor het toezicht op (voortgezet) speciaal onderwijs

1. Inleiding

Het onderzoekskader 2017 van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: onderzoekskader) beschrijft hoe het toezicht op het (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so) is ingericht. Het onderzoekskader omvat het waarderingskader en de werkwijze. De inleiding beschrijft allereerst het wettelijk kader dat de grondslag vormt van het toezicht, en vervolgens de reikwijdte en werking van het onderzoekskader. We sluiten de inleiding af met een leeswijzer.

1.1. Wettelijk kader toezicht op (v)so

De Wet op het onderwijstoezicht (WOT, 2002) vormt de grondslag voor het toezicht. Krachtens deze wet is het toezicht op het onderwijs opgedragen aan de inspectie en heeft de inspectie de taak de kwaliteit van het (voortgezet) speciaal onderwijs te beoordelen en te bevorderen, daaronder begrepen de kwaliteit van het onderwijspersoneel, aan instellingen als bedoeld in de volgende onderwijswetten:

De inspectie houdt toezicht op scholen en instellingen (bekostigd en niet-bekostigd) die onderwijs verzorgen als bedoeld in bovengenoemde onderwijswetten. Dit betreft scholen en onderwijsinstellingen voor: slechthorende kinderen; kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden; visueel gehandicapte kinderend; lichamelijk gehandicapte kinderen; langdurig zieke kinderen (anders dan met een lichamelijke handicap); zeer moeilijk lerende kinderen; zeer moeilijk opvoedbare kinderen; meervoudig gehandicapte kinderen. Het toezicht betreft ook scholen verbonden aan pedologische instituten en samenwerkingsverbanden passend onderwijs. Vanwege de specifieke wettelijke taken van het samenwerkingsverband maken we bij het toezicht gebruik van een apart waarderingskader (Hoofdstuk 11). Dit kader is tevens opgenomen in de onderzoekskaders voor primair onderwijs en voortgezet onderwijs.

1.2. Deugdelijkheidseisen en eigen aspecten van kwaliteit

Per 1 juli 201734 is de Wet op het onderwijstoezicht gewijzigd. Met de wetswijziging maakt de inspectie in haar toezicht onderscheid in bij wet geregelde deugdelijkheidseisen en eigen aspecten van kwaliteit van bestuur en scholen. Deugdelijkheidseisen zijn objectiveerbare, zoveel mogelijk op het niveau van de wet geregelde algemene kwaliteitsnormen, die zodanig helder zijn dat de vrijheid van richting en inrichting gewaarborgd blijven. Deugdelijkheidseisen hebben betrekking op de onderwijskwaliteit en het financieel beheer. We vatten dit samen met het begrip basiskwaliteit.

Een school die niet voldoet aan de deugdelijkheidseisen biedt onderwijs van onvoldoende kwaliteit. Onvoldoende onderwijskwaliteit en/of onvoldoende financieel beheer kan leiden tot sanctionering en in laatste instantie tot ingrijpen door de minister. Vanuit de waarborgfunctie van het toezicht ziet de inspectie er op toe dat de deugdelijkheidseisen zoals deze in de sectorwetten zijn vastgelegd worden nageleefd.

Eigen aspecten van kwaliteit hebben betrekking op de ambities en doelen die een bestuur / school zelf stelt en die verder reiken dan basiskwaliteit. Vanuit de stimuleringsfunctie onderzoekt de inspectie hoe deze elementen bijdragen aan (de continue en duurzame verbetering van) de onderwijskwaliteit. De inspectie voert het gesprek hierover met scholen en besturen en in rapporten maakt de inspectie helder onderscheid in oordelen die voortvloeien uit de deugdelijkheidseisen, en bevindingen die gaan over eigen aspecten van kwaliteit.

1.3. Object van toezicht en object van onderzoek

In het (voortgezet) speciaal onderwijs vormen de school en het bestuur het object van toezicht. Interventies met een juridisch karakter hebben in voorkomende gevallen betrekking op deze niveaus.

Het object van onderzoek is datgene wat de inspectie onderzoekt om tot haar oordeel of waardering over de school of de besturing te komen.

1.4 . Werking en evaluatie

Het onderzoekskader 2017 is van kracht met ingang van 1 augustus 2017. Reeds lopende interventies en afspraken die op basis van de vigerende toezichtkaders tot die datum zijn gemaakt blijven van kracht.

De inspectie heeft conform het voorschrift in de WOT met alle betrokkenen overleg gevoerd over het onderzoekskader. Bij de uitwerking van de deugdelijkheidseisen in het waarderingskader is de inspectie uitgegaan van een redelijke uitleg van de wet. Over deze uitleg is overeenstemming met het onderwijsveld bereikt.

Evaluatie van de werking en de effecten van het onderzoekskader vindt plaats uiterlijk voor 1 januari 2022. De eerste vierjarige cyclus is dan afgerond.

Ervaringen met dit onderzoekskader, ontwikkelingen in de samenleving, in de verschillende sectoren of in de politiek kunnen leiden tot een vervroegde bijstelling van (delen van) dit onderzoekskader.

1.5. Opbouw en leeswijzer

Het onderzoekskader omvat de werkwijze en het waarderingskader. De hoofdlijnen van de werkwijze, met name de uitgangspunten, staan beschreven in hoofdstuk 2. Hoofdstuk 3 omvat het waarderingskader. De normering en oordeelsvorming is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5, 6 en 7 geven een beschrijving van de werkwijze bij het toezicht op besturen en hun scholen. Hoofdstuk 8 beschrijft hoe de vierjaarlijkse onderzoeken hun neerslag krijgen in de rapporten en hoe de inspectie daarover communiceert. Hoofdstuk 9 beschrijft het vervolgtoezicht en de interventies en sancties in het kader van herstel en verbetering. In hoofdstuk 10 lichten we toe hoe we onze stelselonderzoeken inrichten. Tot slot beschrijven we in hoofdstuk 11 het toezicht op de samenwerkingskverbanden passend onderwij.

2. Beter onderwijs, goed bestuur, passend toezicht

Het Nederlandse onderwijs presteert steeds beter. Het aantal scholen dat onvoldoende scoort neemt af; (zeer) zwakke scholen slagen er steeds beter in de kwaliteit van het onderwijs op een voldoende niveau te brengen en te houden. Dat is winst. Maar ook scholen die voldoende presteren moeten hun kansen grijpen om zich te verbeteren. Dat is goed voor alle leerlingen en goed voor onze samenleving35.

Daar ligt in de komende jaren de uitdaging voor alle onderwijssectoren. Het vraagt van besturen dat zij werken aan een kwaliteitscultuur waarbij het voor alle partijen vanzelfsprekend is om continu verbetering na te streven, ook als de kwaliteit op orde is.

We sluiten met ons toezicht hier op aan door enerzijds te (helpen) bewaken dat de basiskwaliteit en het financieel beheer op orde is en blijft, en anderzijds door besturen te stimuleren om het verbeterpotentieel dat wij bij scholen aantreffen ten volle te benutten in het streven naar goede onderwijskwaliteit. We vatten deze beide rollen samen in de waarborgfunctie en stimuleringsfunctie van het toezicht.

In dit hoofdstuk beschrijven we de hoofdlijnen van het toezicht: wat willen we met het toezicht bereiken en vanuit welke uitgangspunten opereren we.

2.1. Uitgangspunten van het toezicht en rol van de toezichthouder

Het eigenaarschap van de onderwijskwaliteit ligt bij besturen en hun scholen. Het bestuur is eindverantwoordelijk voor de kwaliteit en coninuïteit van het onderwijs. We hanteren daarom een bestuursgerichte aanpak. Vanuit onze waarborgfunctie en stimuleringsfunctie maken we in ons waarderingskader helder onderscheid in basiskwaliteit (wat moet het bestuur en de school) en de eigen kwaliteitsambities (wat wil het bestuur en de school). Voor deze eigen ambities vormt het schoolplan het vertrekpunt. We werken transparant en alle kwaliteitsinformatie is openbaar. Op stelselniveau willen we antwoorden vinden op problemen die zich schooloverstijgend voordoen en we treden daarbij agenderend op. Met dit onderzoekskader willen we bereiken dat scholen steeds meer zichzelf beoordelen of zich door peers laten beoordelen. We willen met het toezicht op deze beweging aansluiten.

Meer concreet helpt het onderzoekskader ons bij de taak om te:

  • bewaken dat scholen ten minste voldoen aan basiskwaliteit;

  • interveniëren bij instellingen (besturen en scholen), waar deze niet voldoen aan basiskwaliteit zodat zij dit zo snel mogelijk herstellen;

  • stimuleren dat besturen en scholen eigen ambities formuleren en hier doelgericht aan werken;

  • rapporteren over de staat van het onderwijs, zowel op schoolniveau als op stelselniveau;

  • agenderen als knelpunten in het onderwijsstelsel om een oplossing vragen;

  • communiceren met belanghebbenden over toezichtinformatie over prestaties van het stelsel en van scholen.

2.2. Hoofdlijnen van het toezicht

Het onderzoekskader is langs de volgende inhoudelijke lijnen opgesteld.

2.2.1. Waarborg: basiskwaliteit

De samenleving moet er op kunnen vertrouwen dat leerlingen onderwijs volgen dat van voldoende kwaliteit is. We noemen dit basiskwaliteit. De norm voor basiskwaliteit is dat een bestuur en zijn scholen voldoen aan de deugdelijkheidseisen ten aanzien van de onderwijskwaliteit, de kwaliteitszorg en het financieel beheer zoals wij die in het waarderingskader hebben opgenomen.

Voor de uitvoering van onze waarborgfunctie is het van belang dat we zicht hebben op de financiële continuïteit van besturen en op risico’s bij scholen ten aanzien van de onderwijskwaliteit. We monitoren de prestaties daarom continu en we voeren minimaal jaarlijks per bestuur een prestatieanalyse uit. Daarnaast voeren we eens in de vier jaar een onderzoek uit bij alle besturen en een deel van hun scholen. Dit vierjaarlijks onderzoek geeft ons antwoord op de vraag of het bestuur voldoende zorg draagt voor de onderwijskwaliteit en het financieel beheer. Als uit onze analyse en/of onderzoek blijkt dat een school niet voldoet aan basiskwaliteit, dan zijn onze interventies er op gericht dat het bestuur er voor zorg draagt dat de school binnen een aanvaardbare hersteltermijn aan de betreffende deugdelijkheidseisen voldoet. Dit geldt ook voor tekortkomingen die wij op het niveau van het bestuur constateren.

Jaarlijks leggen we in het kader van het stelseltoezicht (hoofdstuk 10) in ons jaarwerkplan vast welke deugdelijkheidseisen we bij een of meer sectoren gaan onderzoeken.

2.2.2. Stimuleren tot beter: eigen aspecten van kwaliteit

We zijn streng waar het moet en stimulerend waar het kan. Bij besturen en scholen die net aan de basiskwaliteit voldoen houden we de vinger aan de pols. We kijken dan met name of er sprake is van een verbetercultuur, een gezamenlijk streven om de onderwijskwaliteit niet alleen op voldoende niveau te brengen maar ook duurzaam te verbeteren. Als deze verbetercultuur aanwezig is ontstaat er ruimte om de onderwijskwaliteit als geheel op een hoger plan te brengen. Binnen onze stimulerende rol willen we daar actief aan bijdragen. In onze werkwijze komt dit op verschillende manieren tot uiting.

In de eerste plaats hanteren we naast het oordeel ‘voldoende’ ook de waardering ‘goed’. Bij de waardering ‘goed’ worden naast de deugdelijkheidseisen ook eigen aspecten van kwaliteit betrokken. Een gebrekkige realisatie van eigen kwaliteitsdoelen leidt daarentegen niet tot een oordeel ‘onvoldoende’, maar tot de waardering ‘kan beter’. We houden scholen/besturen een spiegel voor en laten zien in welke mate zij haar eigen doelen realiseert. Dit stimuleert scholen om verbeteringen op eigen wijze en binnen eigen kaders doelgericht vorm te geven.

Onze stimulerende rol is ook merkbaar in de stijl van onze gesprekken met scholen en besturen. We geven ruimte aan besturen en scholen om hun visie en ambities en de wijze waarop zij deze op eigen wijze vertalen in hun onderwijspraktijk te presenteren. We voeren de dialoog aan de hand van de eigen aspecten van kwaliteit; in het waarderingskader geven we daarbij mogelijke onderwerpen aan. Na afronding van het onderzoek organiseren we zogenoemde feedbackgesprekken. Daarmee krijgen scholen en besturen aan de hand van eigen casuïstiek meer inzicht in onze oordeelsvorming en dit biedt aan hen concrete aanknopingspunten voor verbeteracties. Tot slot komt onze stimuleringsfunctie tot uiting in onze rapporten. Waar niet wordt voldaan aan de deugdelijkheidseisen vermelden we dit in onze rapporten; we doen dit echter ook als we goede praktijken aantreffen. Op deze manier geven we een evenwichtig beeld van de kwaliteit zoals we die hebben aangetroffen.

De excellente school

Goede scholen kunnen ook het predicaat ‘excellent’ krijgen. Een excellente school onderscheidt zich van andere goede scholen op een specifiek gebied, bijvoorbeeld door een innovatief en motiverend onderwijsaanbod of een onderscheidende aanpak bij een specifieke groep leerlingen.

Excellente scholen verdienen ruimte voor de verwezenlijking van de eigen visie en ambities. Een onafhankelijke jury bepaalt in voorkomende gevallen of een school voor het predicaat ‘excellent’ in aanmerking komt36.

2.2.3. Eenduidig toezicht en op maat

Besturen en scholen organiseren hun onderwijs zo dat het optimaal is toegesneden op hun doelgroep en dat een doorgaande ontwikkeling voor leerlingen wordt gewaarborgd. We zien de diversiteit in (experimentele) onderwijs- en organisatievormen toenemen, evenals het aantal gecombineerde besturen. We hanteren daarom voor het po, vo, (v)so en mbo een grotendeels gemeenschappelijk waarderingskader, dat bruikbaar is voor de grote diversiteit die we in de praktijk aantreffen. Daarmee realiseren we tevens eenduidig toezicht voor besturen die onderwijs verzorgen op basis van meerdere sectorwetten. We richten onze onderzoeken zo in dat we tot betekenisvolle uitspraken komen. We stemmen onze onderzoeksactiviteiten daar op af.

Het maatwerk dat we nastreven betreft niet alleen de aansluiting op de organisatie van het onderwijs maar ook op de verantwoording van de onderwijskwaliteit door het bestuur. Het schoolplan vormt de belangrijkste bron.

2.2.4. Aansluiten bij verantwoordelijkheid bestuur

Het schoolbestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit en de continuïteit van het onderwijs. Elk bestuur heeft zijn eigen proces om de onderwijskwaliteit te waarborgen en te ontwikkelen; dat specifieke eigen proces wordt voor ons uitgangspunt in het toezicht.

Parallel aan de jaarlijkse prestatieanalyse voeren we eens in de vier jaar een onderzoek uit naar de kwaliteitszorg en het financieel beheer door het bestuur. We kijken in de eerste plaats of het bestuur de onderwijskwaliteit goed in beeld heeft, daarbij zo nodig verbeteringen doorvoert en of de financiën op orde zijn. We voeren een zogenoemd verificatieonderzoek uit als onderdeel van het vierjaarlijks onderzoek. We doen dit bij een selectie van scholen en op deze manier geeft het onderzoek ons inzicht in de kwaliteit van het onderwijs bij de onderzochte scholen en het financieel beheer bij die besturen. We voeren ook onderzoek uit bij enkele risicoscholen en goede scholen; dit laatste kan op eigen verzoek van het bestuur (zie par. 5.2.4).

Het schoolplan geeft een beschrijving van het onderwijskundig beleid, het personeelsbeleid en het stelsel van kwaliteitszorg. In ons toezicht sluiten we aan bij deze eigen informatie. De inspectie oordeelt of het schoolplan voldoet aan de wettelijke eisen. Daarnaast kan de inspectie haar bevindingen delen met het schoolbestuur over de uitvoering van het schoolplan, met name waar het de eigen opdrachten van de school betreft.

Naarmate besturen en scholen een beter proces van aansturing en borging hanteren bieden zij meer betrouwbare informatie over de kwaliteit van hun onderwijs. Dat komt de kwaliteit van het onderwijs ten goede. We geven dan vertrouwen en meer ruimte. Daar waar besturen en en het intern toezicht goed functioneren kan de samenleving er immers op vertrouwen dat de kwaliteit wordt gewaarborgd. In gevallen dat de basiskwaliteit niet op orde is en het bestuur niet bij machte blijkt om hier verandering in te brengen passen we ons toezicht daar op aan. We vatten dit samen in passend toezicht: minder toezicht waar het kan, meer waar het moe.

3. Het waarderingskader

In dit hoofdstuk beschrijven we het waarderingskader. Na een samenvatting van de wettelijke taken van het basisonderwijs (3.1) beschrijven we de opbouw van het kader in paragraaf 3.2. In paragraaf 3.3 is vervolgens het volledig waarderingskader voor de sector so opgenomen. In de laatste paragraaf (3.4) gaan we in op de overige wettelijke vereisten.

3.1. Wettelijke taken (V)SO

In de Wet op de expertisecentra (WEC) is in artikel 8 de taak om (voortgezet) speciaal onderwijs te geven aan kinderen die daarvoor in aanmerking komen opgedragen aan (V)SO-scholen. Het bestuur legt in het schoolplan vast hoe zij deze taak vormgeeft (art. 21 WEC).

Het schoolbestuur moet het aanbod zo vormgeven dat het voldoet aan de kerndoelen en referentieniveaus (art. 13, 14a, 14c en 14f, WEC) en het onderwijs zodanig inrichten dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkelproces kunnen doorlopen en het onderwijs op de voortgang in hun ontwikkeling en hun specifieke behoeften wordt afgestemd, door middel van een ontwikkelingsperspectief (art. 11, eerste lid en art. 41a, WEC).

Het bestuur moet de voortgang van de ontwikkeling van leerlingen toetsen (art. 11, zevende en achtste lid, WEC) en zorgdragen voor de sociale, psychische en fysieke veiligheid van de leerlingen (art. 5a WEC).

Het bestuur moet zorgdragen voor de kwaliteit van het onderwijs door een kwaliteitszorgsysteem uit te voeren (art. 19 en 21, vierde lid, WEC) en verantwoording afleggen aan belanghebbenden: ouders, medezeggenschapsorganen, het intern toezicht en de overheid (art. 22, 28g t/m 28i en 157 WEC en de WMS). Tot slot moet het bestuur de Rijksbekostiging doelmatig en rechtmatig besteden (art. 143 WEC en art. 43 besluit bekostiging WEC).

Genoemde wettelijke eisen vormen in het bijzonder de grondslag voor het waarderingskader.

3.2. Opbouw van het Waarderingskader

In het waarderingskader onderscheiden we vijf kwaliteitsgebieden: Onderwijsproces, Schoolklimaat, Onderwijsresultaten, Kwaliteitszorg en ambitie en Financieel beheer.

Met het waarderingskader krijgen we zicht op de drie elementaire vragen over de betekenis van het onderwijs voor leerlingen: leren ze genoeg (Onderwijsresultaten), krijgen ze goed les (Onderwijsproces) en zijn ze veilig (Schoolklimaat). De standaarden in deze drie gebieden geven gezamenlijk de kern van het onderwijs weer zoals de leerling dat ontvangt. De gebieden Kwaliteitszorg en ambitie en Financieel beheer zijn voorwaardelijk voor (het voortbestaan van) de kwaliteit. We definiëren onderwijskwaliteit dan ook als het geheel van de prestaties van de school op deze gebieden.

Iedere standaard binnen het kwaliteitsgebied is op basis van de betreffende deugdelijkheidseisen geoperationaliseerd. Bij iedere standaard is tevens ruimte voor een dialoog over de eigen kwaliteitsaspecten die het bestuur en de school tentoonspreiden of ambiëren; we benoemen deze in de vorm van onderwerpen en deze zijn niet uitputtend. We betrekken deze eigen aspecten van kwaliteit bij onze oordeelsvorming voor de waardering ‘goed’ (zie hoofdstuk 4). Daarbij onderzoeken we of het bestuur/de school haar eigen ambities realiseert en of de school daarmee volgens wetenschappelijke inzichten goed onderwijs realiseer

Het waarderingskader (voortgezet) speciaal onderwijs kent de volgende opbouw37.

KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN VO

  • OP ONDERWIJSPROCES

  • OP1 Aanbod

  • OP2 Zicht op ontwikkeling en begeleiding

  • OP3 Didactisch handelen

  • OP5 Onderwijstijd

  • OP6 Samenwerking

  • OP7 Praktijkvorming/stage

  • OP8 Toetsing en afsluiting

  • SK SCHOOLKLIMAAT

  • SK1 Veiligheid

  • SK2 Pedagogisch klimaat

  • OR ONDERWIJSRESULTATEN

  • OR1 Resultaten

  • OR2 Sociale en maatschappelijke competenties

  • OR3 Vervolgsucces

  • KA KWALITEITSZORG EN AMBITIE

  • KA1 Kwaliteitszorg

  • KA2 Kwaliteitscultuur

  • KA3 Verantwoording en dialoog

  • FB FINANCIEEL BEHEER

  • FB1 Continuïteit

  • FB2 Doelmatigheid

  • FB3 Rechtmatigheid

3.3. Kwaliteitsgebieden en Standaarden

Het waarderingskader (v)so telt per gebied een aantal standaarden, in totaal achttien. Bij elke standaard is in het rode vlak aangegeven wat we verstaan onder basiskwaliteit (wat moet het bestuur en de school) en benoemen we vervolgens in het groene vlak een aantal onderwerpen die betrekking kunnen hebben op de eigen ambities en doelen van de school (wat wil het bestuur en school).

Ter verantwoording van de interpretatie van basiskwaliteit geven we tot slot per standaard een toelichting op de wettelijke eisen die op de standaard van toepassing zijn.

Kwaliteitsgebied Onderwijsproces

ONDERWIJSPROCES (OP)

OP1. Aanbod

Het aanbod bereidt de leerlingen voor op hun vervolgbestemming en samenleving.

Basiskwaliteit

De leraren bieden een breed, eigentijds en op de kerndoelen gebaseerd aanbod. Voor het vso uitstroomprofiel vervolgonderwijs is het aanbod dekkend voor de examenprogramma’s. Binnen de kaders van de wet maken zij keuzes in het aanbod, waardoor zij dit afstemmen op de onderwijsbehoeften die kenmerkend zijn voor de leerlingenpopulatie. Het aanbod bereidt de leerlingen voor op de vervolgbestemming. De school heeft bovendien een aanbod voor taal en rekenen dat is afgestemd op de referentieniveaus en dat past bij het niveau van alle leerlingen. De leraren verbreden of verdiepen het aanbod afhankelijk van de kenmerken van de leerlingenpopulatie. Het aanbod draagt bij aan de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.

De leraren verdelen de leerinhouden evenwichtig en in samenhang over de leerjaren heen en geven de leerlingen voldoende tijd om zich het aanbod eigen te maken. De school legt de doelen voor het onderwijs en de opbouw van het aanbod vast in het schoolplan.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Aandacht voor talentontwikkeling

  • Toekomstgericht onderwijs

  • Aanbod gericht op het leren van leerstrategieën

  • Een aantrekkelijke, uitdagende leeromgeving

Toelichting wettelijke eisen

De wet geeft aan dat de inhouden van het onderwijs zich richten op de emotionele en verstandelijke ontwikkeling en op het ontwikkelen van creativiteit, op het verwerven van noodzakelijke kennis en van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden. (art. 11, derde en vierde lid, WEC). Deze inhouden zijn vastgelegd in kerndoelen en examenprogramma’s (art. 13, 14a, 14c en 14f, WEC), en omvatten naast taal en rekenen ook de brede ontwikkeling en inhouden die in relatie staan tot het opgroeien in een pluriforme samenleving, het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie en het kennis hebben en maken met verschillende achtergronden en culturen van leeftijdsgenoten (art. 11, vierde lid, WEC). Verder bepaalt de wet dat het onderwijs dusdanig wordt ingericht dat er structureel en herkenbaar aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden en in het bijzonder in de beheersing van de Nederlandse taal (art. 11, derde lid, WEC).

De inhouden van het onderwijsaanbod dienen te zijn afgestemd op verschillende leerbehoeften van leerlingen en worden evenwichtig en in samenhang over de leerjaren heen verdeeld (art. 11, eerste lid, WEC). Dat houdt ook in dat het onderwijs dusdanig wordt ingericht dat er structureel en herkenbaar aandacht wordt besteed aan het bestrijden van achterstanden op alle gebieden waaronder rekenen en in het bijzonder in de beheersing van de Nederlandse taal (art. 11, derde lid, WEC). Ook wordt aandacht besteed aan voorbereiding op dagbesteding en arbeid (art. 14c en 14f, WEC).

Het schoolplan dient de uitwerking van de wettelijke opdrachten voor de uitgangspunten, doelstellingen en inhoud te bevatten (art. 21, tweede lid, onder a, WEC). Daaronder vallen de doelen van het onderwijs en de opbouw van het aanbod.

Uit de eis van een ononderbroken voortgang in ontwikkeling van leerlingen, volgt dat de school de inhouden aanbiedt in een logische fasering/opbouw, opklimmend in niveaus op een wijze die past bij de leeftijd en het niveau

We weten dat de kwaliteit van het leren toeneemt door methodes en (spel-)materialen die aansluiten bij de actualiteit in de samenleving. Bij dit laatste kan ook gedacht worden aan het incorporeren van inzichten in het aanbod over wat de samenleving in kennis, vaardigheden en houdingen in de nabije toekomst zal vragen.

OP2. Zicht op ontwikkeling en begeleiding

De school volgt en begeleidt de leerlingen zodanig dat zij een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen.

Basiskwaliteit

De school verzamelt met behulp van een leerling- en onderwijsvolgsysteem systematische informatie over de kennis en vaardigheden van haar leerlingen. Voor de kennisgebieden taal en rekenen/wiskunde gebeurt dit met genormeerde toetsen. De school stelt bij de start van het onderwijs op basis van alle gegevens een passend ontwikkelingsperspectief voor elke leerling op dat sturing geeft aan het plannen en volgen van de ontwikkeling van de leerlingen.

Daarnaast verzamelt de school systematisch informatie over de voortgang in de ontwikkeling met behulp van toetsen, observaties, leerlingenwerk, gesprekken en (zelf)rapportages.

De leraren gebruiken deze informatie om het onderwijs dagelijks en op langere termijn af te stemmen op het niveau en de ontwikkeling van de kinderen, om hiaten of voorsprongen te signaleren en om te bepalen welke leerlingen extra ondersteuning, begeleiding of externe zorg nodig hebben. Ze gebruiken daarbij een cyclische aanpak van evalueren, analyseren, plannen, uitvoeren en weer evalueren.

Deze signalering en analyses maken het mogelijk om het onderwijs af te stemmen op de onderwijsbehoeften van zowel groepen als individuele leerlingen. Wanneer leerlingen niet genoeg lijken te profiteren van het onderwijs gaat de school na waar de ontwikkeling stagneert en wat mogelijke verklaringen hiervoor zijn. Bovendien gaat zij na wat nodig is om eventuele achterstanden bij leerlingen te verhelpen.

De school gebruikt de informatie over haar leerlingen om het onderwijsaanbod aan te passen aan de specifieke onderwijsbehoeften van zowel groepen leerlingen als individuele leerlingen. De leerling krijgt daarmee de begeleiding die zij nodig heeft om beter het onderwijsprogramma te kunnen doorlopen.

Voor leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften is er extra ondersteuning in zowel de cognitieve, de motorische als de sociale ontwikkeling. De extra ondersteuning is gericht op het realiseren van het ontwikkelingsperspectief. De school evalueert regelmatig of de extra ondersteuning voor die leerlingen het gewenste effect heeft en stelt zo nodig bij.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Extern genormeerde toetsen voor de doorstroomrelevante vakken en/of referentieniveaus

  • Betrokkenheid leerlingen bij het stellen van doelen

  • Systematisch volgen van leerlingen op meerdere (ontwikkelings)gebieden

Toelichting wettelijke eisen

De wet vraagt dat de vorderingen van de leerlingen in kennis en vaardigheden door middel van een leerling- en onderwijsvolgsysteem worden gevolgd, en dat dit bij taal en rekenen/wiskunde gebeurt met genormeerde toetsen (art. 11, eerste en zevende lid, WEC). Dit waarborgt dat de school daadwerkelijk de ononderbroken ontwikkeling van leerling voor ogen kan hebben in het onderwijs en ook dat het onderwijs aansluit bij de verschillende leerbehoeften van leerlingen, bijvoorbeeld als uit de vorderingen blijkt dat de ontwikkeling stagneert. Bij de leerlingen zoekt de school naar mogelijke verklaringen voor de stagnatie, zodat het onderwijs daarop kan worden aangepast (art. 11, eerste lid, WEC). Hiervoor wordt het ontwikkelingsperspectief opgesteld, geëvalueerd en zo nodig aangepast (art. 41a, WEC en onderliggende regelgeving).

De kwaliteit van de wijze waarop de scholen omgaan met op grond van het onderwijsvolgsysteem verkregen gegevens, bijvoorbeeld door deze te vergelijken met landelijke gemiddeldes van leeftijdsgenoten of door analyses van mogelijk oorzaken van snellere of achterblijvende ontwikkeling, bepaalt mede de kwaliteit van de onderwijskundige aanpassingen voor de afstemming op individuele leerbehoeften van leerlingen.

De leraren gebruiken deze informatie om het onderwijs dagelijks en op langere termijn af te stemmen op het niveau en de ontwikkeling van de kinderen, om hiaten of voorsprongen te signaleren en om te bepalen welke leerlingen extra ondersteuning, begeleiding of externe zorg nodig hebben. (art. 11 lid 1, 14a/c/f, 20/22, 41a + onderliggende regels, WEC).

Ze gebruiken daarbij een cyclische aanpak van evalueren, analyseren, plannen, uitvoeren en weer evalueren (art. 41a, lid 3, WEC).

OP3. Didactisch handelen

Het didactisch handelen van de leraren stelt leerlingen in staat tot leren en ontwikkelen.

Basiskwaliteit

De leraren plannen en structureren hun handelen met behulp van informatie die zij over leerlingen hebben. Zij zorgen ervoor dat het niveau van hun lessen past bij het beoogde eindniveau van leerlingen. De aangeboden leerstof is logisch opgebouwd binnen een reeks van lessen alsook binnen één les. De leraren creëren een leerklimaat waardoor leerlingen actief en betrokken zijn Met geschikte opdrachten en heldere uitleg structureert de leraar het onderwijsaanbod zodanig dat de leerling het zich eigen kan maken.

De leraren stemmen de instructies, de begeleiding, opdrachten en onderwijstijd af op de behoeften van groepen en individuele leerlingen. De afstemming is zowel op ondersteuning als op uitdaging gericht, afhankelijk van de behoeften van leerlingen.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Reflectie op leren door leerlingen.

  • Geven van concrete feedback aan leerlingen,

  • Hoge verwachtingen voor leerlingen

  • Evalueren van de gestelde doelen met leerlingen

  • Gebruik van moderne middelen

Toelichting wettelijke eisen

De wet geeft aan dat het aanbod zo moet worden aangeboden dat een doorlopend ontwikkelproces, afgestemd op de leerlingen, mogelijk is (art. 11, eerste lid, WEC). Daartoe stelt de school een ontwikkelingsperspectief vast voor de leerling en evalueert dat jaarlijks (art. 41a, WEC). Dit betekent dat de werkwijze in het didactisch handelen zodanig is dat de leerling tot leren komt. Voorwaarden daarvoor zijn dat er sprake is van een pedagogisch leerklimaat dat leren mogelijk maakt, blijkend uit goede ondersteuning en uitdaging, dat de uitleg duidelijk is en dat de les ordelijk verloopt (taakgericht, gestructureerd).

Ook moet de les indien nodig mogelijkheden bevatten om de afstemming van de leerstof op de leerlingen daadwerkelijk mogelijk te maken. Dit is voorwaardelijk om te spreken van een efficiënte benutting van de onderwijstijd waarin leerlingen betrokken zijn bij de les, zodat zij daadwerkelijk in staat gesteld worden tot het doorlopen van een ononderbroken ontwikkelproces (art. 11, eerste lid, WEC).

Daarnaast moet het niveau van de lessen passen bij het beoogde eindniveau van de groep en de school (art. 11 derde en zevende lid, WEC).

De school formuleert het beleid over het pedagogisch-didactisch handelen in het schoolplan (art. 21, tweede en derde lid, WEC).

De kwaliteit van de school bij het didactisch handelen wordt onder meer bepaald door het didactische vermogen aan te sluiten bij leerlingen: leraren moeten zowel leerlingen met een achterstand als leerlingen met behoeften aan extra uitdaging, tot een effectief leerproces weten te brengen. We weten dat de volgende didactische kenmerken bijdragen aan een effectief leerproces: interactie die aanzet tot reflectie, feedback op proces en resultaat en stimuleren tot intrinsiek leren.

OP5. Onderwijstijd

De leerlingen krijgen voldoende tijd om zich het leerstof aanbod eigen te maken.

Basiskwaliteit

De school realiseert minimaal de wettelijke verplichte onderwijstijd. Dit betekent dat zij voldoende tijd heeft geprogrammeerd. De school verdeelt de tijd zodanig over de vakken dat leerlingen in staat zijn het onderwijsprogramma tot zich te nemen. De verdeling van de onderwijstijd past bij de uitstroomprofielen van de school. Bovendien weet de leraar de geplande onderwijstijd effectief te benutten door een efficiënte lesuitvoering. De school heeft een effectief beleid om lesuitval of verzuim van leerlingen tegen te gaan.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Regels over het gebruik van de onderwijstijd

  • Naleving van deze schoolregels

  • Een norm voor onbenutte lestijd

Toelichting wettelijke eisen

Op grond van art. 12, eerste lid, WEC moeten de leerlingen in het speciaal onderwijs

  • a) de school in beginsel in acht schooljaren goed kunnen doorlopen;

  • b) in acht schooljaren ten minste 7.520 uur onderwijs krijgen, waarvan minimaal 3.520 uur in de eerste vier jaar en 3.760 uur in de laatste vier jaar, en

  • c) in de laatste zes schooljaren per jaar ten hoogste zeven schoolweken van vier dagen ontvangen, waarbij die onvolledige schoolweken evenwichtig over het schooljaar verdeeld moeten zijn.

In het voortgezet speciaal onderwijs, uitstroomprofiel arbeidsmarkt of dagbesteding moeten de leerlingen minimaal 1.000 uur onderwijs per jaar ontvangen (art. 25, eerste lid, WEC). In het uitstroomprofiel voortgezet onderwijs moeten de leerlingen over de gehele cursusduur de volgende onderwijstijd ontvangen (art. 14a, tweede lid, WEC jo. art. 6g, WVO): VWO: 5.700 uur, HAVO: 4.700 uur, VMBO: 3.700 uur.

Verder moeten de scholen in het uitstroomprofiel vervolgonderwijs ten minste op 189 dagen onderwijs verzorgen (art. 14a, tweede lid, WEC, jo. art. 6g1, WVO).

Van de school mag verwacht worden dat zij zicht heeft op de feitelijke benutting van de onderwijstijd. Binnen de geplande tijd maakt zij keuzes met als doel de onderwijstijd zo effectief mogelijk te benutten. zodat alle leerlingen actief, gemotiveerd en betrokken zijn en de voor hen beschikbare tijd effectief besteden (art. 11, lid 1, WEC).

OP6 Samenwerking

De school werkt samen met partners om het onderwijs voor haar leerlingen vorm te geven.

Basiskwaliteit

De school werkt samen met de andere scholen in het samenwerkingsverband passend onderwijs en andere voorzieningen. De school voert overleg met andere scholen in de gemeente en de gemeente zelf over het bestrijden van onderwijsachterstanden bij leerlingen, het bevorderen van integratie, het voorkomen van segregatie en over inschrijvings- en toelatingsprocedures. De school levert gegevens over voortijdig schoolverlaters aan de gemeente (art. 118h, WEC). Instellingen met een landelijke functie (cluster 1 en 2) dragen naast het verzorgen van onderwijs actief bij aan de begeleiding van leerlingen in het regulier onderwijs door middel van de ambulante begeleiding. Aan het eind van de schoolperiode en bij tussentijds vertrek van kinderen informeert ze de ouders en het vervolgonderwijs over de ontwikkeling van de leerlingen.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Betrokkenheid van ouders

  • Actief beleid met voorzieningen voor jeugdhulpverlening, gemeentes

  • Realiseren van behandeldoelstellingen.

  • Samenwerking ketenpartners

Toelichting wettelijke eisen

Voor kinderen in achterstandssituaties en/of met een ondersteuningsbehoefte werkt de school intensief samen met ouders, ketenpartners en met partners in het samenwerkingsverband.

Aan het eind van de schoolperiode en bij tussentijds vertrek van kinderen informeert ze de ouders en het vervolgonderwijs over de ontwikkeling van de leerlingen (art. 11 lid 1 en 3, 20, 41a, en 43, WEC).

Eén van de taken van instellingen is het ambulant begeleiden van leerlingen van po- en vo scholen en mbo-instellingen door de begeleiding door personeel van die instelling (art. 9, eerste lid, onder b, WEC).

We weten dat samenwerking, informatie-uitwisseling met voorgaande en vervolgscholen, ouders en andere ketenpartners tot afstemming leidt op individuele leerbehoeften van leerlingen en de ononderbroken ontwikkeling van leerlingen ten positieve beïnvloedt.

Dit geldt in hoge mate voor leerlingen in met een bijzondere ondersteuningsbehoefte. Dit staat ook in relatie met de wettelijke eis om het onderwijs af te stemmen op de ontwikkeling en leerbehoefte van leerlingen (art. 11, eerste lid, WEC).

OP7. Praktijkvorming/stage

De voorbereiding, uitvoering en begeleiding van de praktijkvorming is doeltreffend.

Basiskwaliteit

De stage draagt bij aan de geplande leeractiviteiten. De school begeleidt de leerling bij de voorbereiding en bij de keuze van een stageplek die past bij de uitstroombestemming van de leerling en stelt hiervoor de vereiste stage overeenkomst op. De begeleiding en beoordeling verlopen op de afgesproken wijze en de school is op de hoogte van het functioneren van de leerling op de stageplek’

De organisatie begeleidt de leerling op de afgesproken wijze. Periodiek vindt er overleg plaats tussen organisatie, school en leerling. De school volgt de voortgang van de leerling en stuurt zo nodig bij.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Het zoeken van een passende stageplek voor de leerling

  • Loopbaanbegeleiding

  • Ondersteuning leerlingen op de stageplek

Toelichting wettelijke eisen

Voor de leerlingen in het uitstroomprofiel arbeid, maakt de stage een wettelijk onderdeel uit van het curriculum. De organisatie begeleidt de leerling op de afgesproken wijze (art. 17, eerste lid, WEC; art. 9, Onderwijskundig besluit WEC).

OP8. Toetsing en afsluiting

De toetsing en afsluiting verlopen zorgvuldig.

Basiskwaliteit

De school waarborgt gedurende en aan het einde van de schoolloopbaan de kwaliteit van toetsafname.

Tijdens de schoolperiode maken ze toetsen van het leerlingvolgsysteem, waarmee in elk geval de kennis en vaardigheden op het terrein van de kernvakken binnen het profiel worden gemeten De leraren nemen de toetsen af conform de voorschriften.

Ouders worden geïnformeerd over de vorderingen van de leerlingen.

De school volgt een zorgvuldige procedure bij het bepalen van het advies voor vervolgonderwijs.

Voor leerlingen in het uitstroomprofiel ‘vervolgonderwijs’ informeert de school de leerlingen over de toetsing middels een programma van toetsing en afsluiting.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Hanteren van de toetsen op meerdere ontwikkelingsgebieden

  • Borging adviesprocedure

Toelichting wettelijke eisen

De school waarborgt de kwaliteit van de toetsafname (art. 11, lid 7 en 8, en art. 5, t/m 8 van het Toetsbesluit PO voor uitstroomprofiel vervolgonderwijs). Ook voor scholen zonder examenlicentie gelden op grond van het tweed lid van artikel 14a WEC de bepalingen van de WVO en het Eindexamenbesluit VO, zoals de regels rond het PTA (titel 3 Eindexamenbesluit VO).

De school volgt een zorgvuldige procedure bij het bepalen van het advies voor vervolgonderwijs / voorziening en spant zich in om leerlingen op het bij hen passende niveau geplaatst te krijgen (art. 43, WEC en art. 3 Inrichtingsbesluit WVO). Betrokkenheid van leerlingen en ouders en ook evaluatie van bestaande procedures kunnen worden beschouwd als nodige waarborgen voor de kwaliteit van de werkzaamheden hierbij.

Kwaliteitsgebied Schoolklimaat

SCHOOLKLIMAAT (SK)

SK1. Veiligheid

Schoolleiding en leraren dragen zorg voor een veilige omgeving voor leerlingen.

Basiskwaliteit

De school zorgt voor de sociale, fysieke en psychische veiligheid van de leerlingen in en om de school gedurende de schooldag. Dit blijkt onder andere uit de beleving van de veiligheid en het welbevinden van de leerlingen. De school monitort dit tenminste jaarlijks. De school heeft een veiligheidsbeleid gericht op het voorkomen, afhandelen, registreren en evalueren van incidenten. Als de uitkomsten van de monitoring daartoe aanleiding geven, verbetert de school haar veiligheid. De school heeft een functionaris die aanspreekpunt is als het gaat om pesten. Schoolleiding en leraren voorkomen pesten, agressie en geweld in elke vorm en treden zo nodig snel en adequaat op. De uitingen van leerlingen en personeel zijn in lijn met de basiswaarden met de basiswaarden van de democratische rechtstaat.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • actoren buiten de school

  • beleid sociale media

  • preventieve maatregelen (oa. huisbezoek)

Toelichting wettelijke eisen

De wet bepaalt dat de school ten minste een veiligheidsbeleid (sociale, psychische en fysieke veiligheid) voert dat bestaat uit een samenhangende set van maatregelen gericht op preventie en op het afhandelen van incidenten, ingebed in het pedagogische beleid van de school en stevig verankerd in de dagelijkse praktijk (art. 5a, WEC).

Onder sociale veiligheid wordt minimaal verstaan: een school is veilig als de psychische, sociale en fysieke veiligheid van leerlingen niet door handelingen van andere mensen wordt aangetast. Daarvoor is nodig dat leraren een veilige ruimte scheppen, waarin duidelijke afspraken gelden en het mogelijk is om sociaal gedrag aan te leren (art. 5a, WEC en art. 11, derde lid, WEC) of: Het onderwijs richt zich onder andere op het verwerven van sociale vaardigheden (art. 11, derde lid, WEC). Ook moet het bevoegd gezag zorg dragen voor de sociale veiligheid op school (art. 5a, WEC). Uit deze bepalingen volgt dat de school een veilige oefenplaats moet zijn voor leerlingen om sociale vaardigheden aan te leren, waarin leraren het goede voorbeeld geven.

De wet geeft aan dat de school de veiligheid van leerlingen monitort met een instrument dat een representatief en actueel beeld geeft. Een school kan pas goed beleid ten aanzien van sociale veiligheid voeren als zij inzicht heeft in de feitelijke en ervaren veiligheid en het welbevinden van de leerlingen. In de memorie van toelichting bij de wet sociale veiligheid op school is vastgelegd dat scholen jaarlijks moeten monitoren en dat het van belang is dat de school een gestandaardiseerd instrument gebruikt. Op basis van die monitoring die een representatief en actueel beeld geeft van de sociale veiligheid van de leerlingen, krijgen scholen inzicht in de daadwerkelijke sociale veiligheid op de school. Op basis van dit veiligheidsbeeld kan de school haar beleid gericht inzetten om pesten tegen te gaan en de sociale veiligheid te bevorderen. De school stelt de monitorgegevens ter beschikking van de inspectie.

Voor ouders en leerlingen is het van belang dat ze een laagdrempelig aanspreekpunt hebben binnen de school, wanneer er sprake is van een situatie waarin gepest wordt. Daarom schrijft artikel 5a, eerste lid, WEC, voor dat iedere school de navolgende taken op school belegt bij een persoon:

  • coördinatie van het beleid in het kader van het tegengaan van pesten op school, en

  • fungeren als aanspreekpunt in het kader van pesten, en

  • het onderwijs op de school moet mede gericht zijn op het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie (art. 11, vierde lid, WEC). Daarom dienen de uitingen van leraren in lijn te zijn met de democratische rechtsstaat, en dient te worden ingegrepen als de uitingen van leerlingen daarmee in strijd zijn.

SK2. Pedagogisch klimaat

De school heeft een ondersteunend pedagogisch klimaat.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Gedragsregels voor leerlingen.

  • Kwaliteit van de regels

  • Voorbeeldgedrag door het personeel/team

  • Inrichten van oefensituaties om leerlingen te begeleiden bij de ontwikkeling van sociale en maatschappelijke competenties

  • Begeleiding leerlingen bij het waar mogelijk zelf oplossen van problemen en conflicten.

  • Betrokkenheid leerlingen bij het realiseren van een positief schoolklimaat.

  • Verantwoordelijkheden van de leerlingen.

  • Inrichting van het gebouw.

Kwaliteitsgebied Onderwijsresultaten

ONDERWIJSRESULTATEN (OR)

OR1. Resultaten

De school behaalt met haar leerlingen leerresultaten die ten minste in overeenstemming zijn met de gestelde norm.

Basiskwaliteit

De school behaalt met haar leerlingen in minimaal 75 procent van de gevallen dat zij aan het eind van de schoolloopbaan het benodigde niveau voor de uitstroombestemming uit het ontwikkelingsperspectief hebben bereikt. De in de ontwikkelingsperspectieven geformuleerde uitstroombestemmingen zijn passend bij het niveau van de leerlingen.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • De verwachtingen over de eindresultaten die leerlingen kunnen bereiken gebaseerd op de kenmerken van de leerlingenpopulatie

  • De bereikte leergroei van leerlingen

  • De doelen die de school bereikt bij leerlingen op andere ontwikkelingsgebieden dan taal en rekenen

Toelichting wettelijke eisen

Het onderwijs dient te worden afgestemd op de ontwikkelingsmogelijkheden van de leerling, en moet zodanig worden ingericht dat de leerling een ononderbroken ontwikkelingsproces kan doorlopen (art. 11, lid 1, WEC). Daartoe stelt de school een ontwikkelingsperspectief vast voor de leerling en evalueert dat jaarlijks (art. 41a, WEC). Het ontwikkelingsperspectief bevat de te verwachten uitstroombestemming van de leerling (uitstroomprofiel) en een onderbouwing. (Onderwijskundig besluit WEC, art. 4 en 5). De onderbouwing van het ontwikkelingsperspectief bevat de samenhangende argumenten die relevant zijn voor het onderwijs en die daarmee de keuze onderbouwen voor een uitstroombestemming. Daarbij wordt rekening gehouden met de mogelijkheden van de leerling in relatie tot de voor de uitstroombestemming vereiste kennis en vaardigheden. De mate waarin de uitstroombestemmingen uit de ontwikkelingsperspectieven gerealiseerd worden geeft informatie over in hoeverre de school erin slaagt het onderwijs af te stemmen op de behoeften van de leerlingen, en op die manier het meeste uit de leerlingen te houden. Indien in meer dan 25 procent van de gevallen de uitstroombestemming zoals beschreven in het ontwikkelingsperspectief niet gehaald wordt, gaat de inspectie ervan uit dat de school er onvoldoende in slaagt het onderwijs op de behoeften van leerlingen af te stemmen.

OR2. Sociale en maatschappelijke competenties

De leerlingen behalen sociale en maatschappelijke op het niveau dat ten minste in overeenstemming is met de gestelde norm.

Basiskwaliteit

De school volgt alle leerlingen op het gebied van het verwerven van sociale en maatschappelijke competenties gedurende hun schoolperiode. De leerlingen verlaten de school met sociale en maatschappelijk competenties, die passen bij de kenmerken van leerlingenpopulatie. Alle leerlingen profiteren optimaal van het genoten onderwijs op deze gebieden. De school heeft de kenmerken van haar leerlingenpopulatie in kaart en heeft op basis hiervan reële verwachtingen over het niveau dat de leerlingen kunnen bereiken. Deze verwachtingen toetst zij aan de groei die de leerlingen gedurende de schoolperiode door maken. Daarmee kan de school aantonen dat zij op dit gebied haar doelstellingen haalt, zoals vastgelegd in het schoolplan.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Behaalde doelstellingen benutten voor verbetering van de kwaliteit

  • Betrekken van stakeholders bij vaststellen van de norm

Toelichting wettelijke eisen

De wet geeft aan dat het onderwijs zich moet richten op de sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen en op het ontwikkelen van sociale vaardigheden, en op het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie (art. 11, derde en vierde lid, WEC). Dit is gerelateerd aan de eis om het onderwijs aan te laten sluiten op de voortgang in een ononderbroken ontwikkelproces van leerlingen en op de eis om vorderingen in kennis en vaardigheden te volgen. Dit betekent dat de school kan laten zien dat zij de resultaten nastreeft op niet-cognitieve ontwikkelingsgebieden en dat zij deze volgt.

Het bereikte uitstroomprofiel garandeert dat de leerling in voldoende mate geëquipeerd is om zich met succes te kunnen handhaven in de vervolgbestemming die met het bereikte uitstroomprofiel samenhangt. De scholen verantwoorden zich over de resultaten die aan het eind van de schoolperiode zijn behaald en doen dat ook in termen van uitstroombestemmingen (art. 11 lid 1, 14a/c/f, 20/22, 41a en onderliggende regels, WEC).

Om de ononderbroken ontwikkeling van leerlingen te waarborgen, getuigt het van kwaliteit als de school naast de minimumdoelen voor cognitieve ontwikkeling, nadere doelen stelt in afstemming op de specifieke kenmerken en daaruit voortvloeiende behoeften van haar leerlingenpopulatie. Zij kan daarbij specifieke doelen stellen op cognitief en op de niet-cognitieve, sociaal emotioneel gebieden en evalueren of die doelen gehaald worden.

OR3. Vervolgsucces

De bestemming van de leerlingen na het verlaten van de school is bekend en voldoet ten minste aan de verwachtingen van de school.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdracht heeft de school opgenomen in het schoolplan en (hoe) realiseert de school deze?

Te denken valt aan:

  • Vervolgsucces van leerlingen na het verlaten van de school

  • Conclusies over de mate waarin het vervolgsucces aansluit bij de gegeven adviezen

  • Verzamelen en analyse van de gegevens over het vervolg van de loopbaan van leerlingen.

  • Conclusies over het vervolgsucces van schoolverlaters

  • Analyses voor de verbetering van het onderwijs.

Toelichting wettelijke eisen

Van scholen mag verwacht worden dat ze niet alleen de resultaten van leerlingen tijdens hun periode op de school evalueren (standaard 1.1 en 1.2), maar ook nagaan of de leerlingen hun loopbaan voortzetten op de manier zoals de school dat verwacht. Daartoe is het belangrijk dat de school zich inspant om gegevens van hun uitgestroomde leerlingen te verzamelen, te analyseren en te vertalen in informatie ten behoeve van de verbetering van het onderwijs of de kwaliteitszorg van de school. Dit heeft een relatie met de bepalingen in de wet over de kwaliteitszorg en onder andere gericht op bewaking van de ononderbroken ontwikkeling en het nemen van maatregen ter verbetering. Het gaat er om dat de informatie niet alleen op leerlingenniveau geanalyseerd wordt, maar ook op een hoger niveau (groep en school) geaggregeerd wordt en evaluaties zich over meerdere jaren uitstrekken.

Kwaliteitsgebied Kwaliteitszorg en ambitie

KWALITEITSZORG EN AMBITIE (KA)

KA1. Kwaliteitszorg

Het bestuur en de school hebben een stelsel van kwaliteitszorg ingericht en verbeteren op basis daarvan het onderwijs.

Basiskwaliteit

Het bestuur zorgt voor een stelsel van kwaliteitszorg op de scholen. Dit stelsel staat uitgewerkt in de schoolplan(nen) van de scholen. Vanuit dit stelsel bewaakt en bevordert het bestuur de kwaliteit van het onderwijsleerproces en de leerresultaten.

Het bestuur en de scholen hebben zicht op de kwaliteit van het onderwijs. Er zijn toetsbare doelen geformuleerd en er wordt regelmatig geëvalueerd of deze doelen gehaald worden. De oorzaken van eventueel tekortschietende onderwijskwaliteit zijn geanalyseerd en waar nodig worden verbeteringen doelgericht doorgevoerd. De verantwoordelijkheidsverdeling tussen bestuur en scholen maakt een functionerend stelsel van kwaliteitszorg mogelijk.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid over de wijze waarop de kwaliteit wordt bewaakt en bevorderd en (hoe) wordt dit beleid gerealiseerd?

Te denken valt aan:

  • Ambitieuze doelen die passen bij de maatschappelijke opdracht

  • Betrokkenheid van stakeholders en onafhankelijke deskundigen bij evaluaties

  • Strategisch financiële planning.

Toelichting wettelijke eisen

Het schoolplan en de zorgplicht voor de kwaliteit van het onderwijs staan centraal om het verbeteren van en het verantwoorden over de kwaliteit van het onderwijs te bevorderen. Het bevoegd gezag dient zorg te dragen voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Onder zorg dragen voor wordt in elk geval verstaan het naleven van de wettelijke bepalingen en het uitvoeren van het stelsel van kwaliteitszorg (art. 19, WEC).

De wet vraagt dat de school door haar stelsel van kwaliteitszorg zorgdraagt voor de ononderbroken ontwikkeling van leerlingen en de afstemming van het onderwijs op de voortgang in ontwikkeling van leerlingen [art. 21, vierde lid, WEC]. Ook moet zij vaststellen waar maatregelen ter verbetering nodig zijn. De uitwerking van deze deugdelijkheidseisen dient het bevoegd gezag te beschrijven in het schoolplan. Het functioneren van de kwaliteitscyclus staat centraal. Met de wettelijke opdracht zijn bedoeld de wettelijke voorschriften inzake de inhoud, de uitgangspunten en de doelstellingen van het onderwijs. Dit betreft het onderwijsaanbod, het onderwijsleerproces en de wijze van toetsen en examineren. De eisen veronderstellen dat de zorg voor kwaliteit cyclisch, systematisch en planmatig is en ook gericht is op het vasthouden van gerealiseerde kwaliteit (art. 21, vierde lid, WEC).

Uit de deugdelijkheidseisen vloeit voort dat het bevoegd gezag/de school de zorg voor kwaliteit vormgeeft op een wijze waarvan aangenomen mag worden dat het daadwerkelijk leidt tot zicht op de eigen kwaliteit en op relevante verbetermaatregelen.

KA2. Kwaliteitscultuur

Het bestuur en zijn scholen kennen een professionele kwaliteitscultuur en functioneren transparant en integer.

Basiskwaliteit

Het bestuur handelt volgens de code van goed bestuur en legt uit wanneer zij daarvan afwijkt. Deze handelwijze leidt tot een integere en transparante organisatiecultuur. Ieder werkt vanuit zijn eigen rol aan de versterking van de onderwijskwaliteit.

Het bestuur zorgt voor bekwaam en bevoegd personeel op alle scholen en maakt mogelijk dat het personeel haar bekwaamheid onderhoudt. De schoolleiding en het team werken gezamenlijk aan een voortdurende verbetering van hun professionaliteit. Leraren houden daarbij rekening met de gestelde bekwaamheidseisen en beroepsprofielen en behaalde resultaten bij leerlingen. Zij krijgen daartoe voldoende gelegenheid. De wijze waarop ze dit doen, staat helder beschreven in het schoolplan.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid over de professionalisering en de kwaliteitscultuur en (hoe) wordt dit beleid gerealiseerd?

Te denken valt aan:

  • Onderwijskundig leiderschap

  • Draagvlak voor visie en ambities

  • Eigenaarschap van leraren bij pedagogisch en didactisch concept.

Toelichting wettelijke eisen

De uitvoering van de wettelijke eisen rondom kwaliteitszorg vragen van de school een gezamenlijk inspanning vanuit een verbetercultuur en professionaliteit. Dit veronderstelt onderwijskundig leiderschap, effectieve taakverdeling, resultaatgerichtheid en aanspreekbaarheid van het personeel van de school. Integriteit, zorgvuldigheid en bewustzijn van effecten van het handelen zijn algemeen aanvaarde kwaliteitsbeginselen die behoren bij het professioneel handelen in het onderwijs. Deze komen dan ook terug in de code goed bestuur die het bevoegd gezag dient te hanteren, en waarvan eventuele afwijkingen dienen te worden verantwoord in het jaarverslag (art. 157, eerste lid, WEC). Het vaststellen van een managementstatuut waaruit de verantwoordelijkheidsverdeling in de aansturing van de school blijkt, is verplicht volgens art. 31 WEC.

Het zodanig inrichten van het onderwijs dat de leerlingen een ononderbroken ontwikkeling kunnen doorlopen, het afstemmen van het onderwijs op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen (art. 11, eerste lid, WEC) en het uitvoeren van de verbetermaatregelen op basis van het kwaliteitszorgsysteem (art. 19 en 21, vierde lid, WEC) kan alleen gerealiseerd worden door personeel dat professioneel is en blijft. In het schoolplan moet een beschrijving van het personeelsbeleid worden opgenomen. In dat kader is ook het bijhouden van de bekwaamheidsdossiers (art. 32b, WEC) van belang.

KA3. Verantwoording en dialoog

Het bestuur en zijn scholen leggen intern en extern toegankelijk en betrouwbaar verantwoording af over doelen en resultaten en voeren daarover actief een dialoog.

Basiskwaliteit

Het bestuur en de scholen hebben tegenspraak georganiseerd. Dit gebeurt in ieder geval door het intern toezicht en de G(MR) te betrekken bij beleids- en besluitvorming.

Het bestuur en de scholen brengen minimaal jaarlijks verslag uit over haar doelen en de resultaten die zij behalen. Zij doen dit op toegankelijke wijze. Het bestuur verantwoordt zich aan de intern toezichthouder. Het bestuur en de scholen verantwoorden zich aan de overheid en belanghebbenden.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid over de wijze waarop verantwoording wordt afgelegd en (hoe) wordt dit beleid gerealiseerd?

Te denken valt aan:

  • Een actieve dialoog met de omgeving over de ambities en resultaten.

Toelichting wettelijke eisen

De wet gaat ervan uit dat het bestuur verantwoording aflegt in jaarverslag, onder meer ten behoeve van het interne toezicht (art. 157, WEC). De wet gaat er ook vanuit dat de school in de schoolgids duidelijk aangeeft wat de doelen van het onderwijs zijn en welke resultaten met onderwijsleerproces worden bereikt (art. 22, WEC). In de schoolgids dient ook te worden opgenomen de gedane bevindingen ten aanzien van het stelsel van kwaliteitszorg en de maatregelen die naar aanleiding daarvan zijn getroffen (art. 22, eerste lid, onder l, WEC). Daarnaast verantwoordt het bestuur aan de mr de beslissingen en het beleid dat zij voorstaat (art.en 8, 10 t/m 14, WMS).

De samenleving heeft belang bij het onderwijs. Om de resultaten van een school te kunnen duiden is het nodig dat de school laat zien welke doelen zij zich stelt.

Kwaliteitsgebied Financieel beheer

FINANCIEEL BEHEER (FB)

FB1. Continuïteit 38

Het bestuur is financieel gezond en kan op korte en langere termijn voldoen aan zijn financiële verplichtingen.

Basiskwaliteit

Voor continuïteit is het van belang dat het bestuur inzicht heeft in de financiële uitgangspositie en de ontwikkelingen in de komende drie jaar, en daar beleid op uitzet. In de continuïteitsparagraaf van het jaarverslag geeft het bestuur inzicht in deze ontwikkelingen en de daaraan verbonden financiële gevolgen. Het bestuur bespreekt het voorgaande regelmatig met de interne toezichthouder en medezeggenschap, treft zo nodig corrigerende maatregelen en verantwoordt zich over het geheel in de jaarverslaggeving.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de continuïteit van het bestuur/de instelling en (hoe) wordt dit beleid gerealiseerd?

Te denken valt aan:

  • De wijze waarop het bestuur het duurzaam voortbestaan waarborgt

  • De financiële positie van het bestuur waarmee het alle financiële verplichtingen op korte en langere termijn kan nakomen

  • De analyse van de belangrijkste kengetallen in relatie tot de signaleringswaarden

Toelichting wettelijke eisen

De verplichting voor het bevoegd gezag om een continuïteitsparagraaf aan het jaarverslag toe te voegen vloeit voort uit artikel 4, vierde lid, van de RJO.

De sectorwetgeving verplicht de intern toezichthouder het jaarverslag inclusief continuïteitsparagraaf goed te keuren. En over deze taak (het goedkeuren) moet de interne toezichthouder verantwoording afleggen in het jaarverslag(art. 28i, eerste lid, onder a en onder e, WEC).

Een ‘regelmatige bespreking’ is een beleidsmatige invulling van de verplichting de interne toezichthouder te voorzien van taken en bevoegdheden, zodanig dat hij een deugdelijk toezicht kan uitoefenen (art. 28i, tweede lid, WEC).

Op grond van artikel 8, tweede lid, onder b, van de WMS ontvangt de MR jaarlijks het jaarverslag (incl. continuïteitsparagraaf). Over tussentijdse ontwikkelingen die de continuïteit van de school/instelling bedreigen dient de MR eveneens geïnformeerd te worden. MR kan verder zelf initiatief nemen om met bestuur in gesprek te gaan over ontwikkelingen die de continuïteit van de school/instelling raken.

FB2. Doelmatigheid

Het bestuur maakt efficiënt en effectief gebruik van de onderwijsbekostiging.

Basiskwaliteit

Het bestuur (bevoegd gezag) besteedt de overheidsbekostiging zo dat deze adequaat ten goede komt aan de in het schoolplan geformuleerde ambities inzake effectief onderwijs en de ontwikkeling van alle leerlingen.

Toelichting wettelijke eisen

De Minister is bevoegd de bekostiging te corrigeren in het geval hij van oordeel is dat er sprake is van een ondoelmatige besteding (art. 43 Besluit Bekostiging, WEC). Uit deze bevoegdheid vloeit de verplichting voor het bevoegd gezag voort om de bekostiging op doelmatige wijze te besteden, zowel in de zin dat onnodige uitgaven worden voorkomen als in de zin dat er niet onnodig geld wordt opgepot.

FB3. Rechtmatigheid

Het bestuur verwerft en besteedt de onderwijsbekostiging conform wet- en regelgeving.

Basiskwaliteit

Het bestuur beschikt over de vereiste deskundigheid en handelt integer en transparant. Het legt verantwoording af over de verwerving en besteding, hetgeen vooral beoordeeld wordt door een accountant die wordt aangesteld door het intern toezicht. Deze accountant opereert volgens de beroepsmaatstaven van de NBA39 en speciaal volgens het onderwijsaccountantprotocol dat door de inspectie is opgesteld.

Toelichting wettelijke eisen

In de sectorwetten zijn diverse bepalingen opgenomen waaraan het bestuur zich moet houden bij de verwerving en besteding van de bekostiging. Ingevolge artikel 28g, eerste lid, WEC, zorgt het bestuur voor een goed bestuurde school. Dat impliceert wellicht dat het bestuur deskundig moet zijn.

De Minister is bevoegd een aanwijzing op te leggen indien een bestuurder zich schuldig maakt aan wanbeheer (art. 145a, WEC).

De jaarverslaggeving dient transparant te zijn (moet een waarheidsgetrouw beeld geven). Titel 9 van Boek 2 BW en artikel 3, onder a, van de RJO jo. De Richtlijn Jaarverslag Onderwijs alsmede het Onderwijsaccountantprotocol stellen tal van regels om deze transparantie in de verantwoording te verkrijgen Een controleverklaring is verplicht op grond van artikel 2 RJO jo. artikel 2:393 BW.

3.4. Overige wettelijke vereisten

Het waarderingskader omvat niet alle deugdelijkheidseisen zoals die in de sectorwet(ten) en andere onderwijswetten zijn opgenomen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de Verklaring omtrent gedrag (VOG) en de vrijwillige ouderbijdrage. De deugdelijkheidseisen die niet aan een standaard in het waarderingskader zijn verbonden vatten we samen onder de noemer overige wettelijke vereisten.

In ons jaarwerkplan, dat op de website van de inspectie wordt gepubliceerd, geven we aan welke thema’s en/of specifieke wettelijke vereisten we in het kader van het stelseltoezicht onderzoeken (zie hoofdstuk 10). Niet naleving van (een of meer van) de overige wettelijke vereisten kan dan niet leiden tot een oordeel ‘school van onvoldoende kwaliteit’, of tot het oordeel ‘zeer zwak onderwijs’. Wel dient de school/het bestuur de tekortkoming binnen een door de inspectie te bepalen tijd te herstellen. Dit wordt in het rapport vastgelegd.

4. Normering en Oordeelsvorming

In dit hoofdstuk beschrijven we hoe we met behulp van het waarderingskader uit hoofdstuk 3 tot oordelen komen over de kwaliteit van het onderwijs bij scholen en over de kwaliteitszorg en het financieel beheer van de besturen.

4.1. Oordeelsvorming op drie niveaus

We beoordelen de kwaliteit van het onderwijs, de kwaliteitszorg en het financieel beheer primair op het niveau van de standaard. In paragraaf 4.2 beschrijven we de normering op basis van de deugelijkheidseisen en in paragraaf 4.3 beschrijven we de richtlijn voor de waardering van de eigen aspecten van kwaliteit.

Het oordeel op de standaard leidt tot een oordeel op het kwaliteitsgebied (par. 4.4) én tot een oordeel over de school als geheel (par. 4.5). In de volgende paragrafen werken we dat uit.

4.2. Normering standaarden

Standaarden omvatten deugdelijkheidseisen en eigen aspecten van kwaliteit.

Of een standaard als voldoende of onvoldoende wordt beoordeeld is alleen gebaseerd op de vraag of het bestuur/de school voldoet aan de deugdelijkheidseisen. Voor het oordeel of de waardering goed worden de eigen aspecten van kwaliteit als volgt bij de oordeelsvorming betrokken.

Oordeel / waarering standaard

Norm voor standaarden met deugdelijkheidseisen

Goed

De school voldoet aan alle deugdelijkheidseisen bij de standaard en realiseert op overtuigende wijze eigen aspecten van kwaliteit.

Voldoende (basiskwaliteit)

De school voldoet aan de deugdelijkheidseisen.

Onvoldoende

De school voldoet niet aan de deugdelijkheidseisen.

4.3. Waardering eigen aspecten van kwaliteit

De waardering van de eigen aspecten van kwaliteit vindt op twee manieren plaats.

  • 1. Bij de oordeelsvorming op de standaard zijn de eigen aspecten van kwaliteit doorslaggevend voor de waardering ‘goed’ (zie 4.2).

  • 2. De standaarden Pedagogisch klimaat (SK2), Sociale en maatschappelijke competenties (OR2) en Vervolgsucces (OR3) kennen in het (v)so geen wettelijke basis. Als de school op deze standaarden geen eigen ambities en doelen stelt/realiseert dan leidt dat niet tot een oordeel ‘onvoldoende’, maar geven we dit aan als ‘kan beter’. Als de school de eigen aspecten van kwaliteit op overtuigende wijze laat zien (zowel in ambitie als realisatie) dan verbinden we daar de waardering ‘goed’ aan.

Waardering standaard

Richtlijn voor waardering eigen aspecten van kwaliteit

Goed

De school laat de eigen aspecten van kwaliteit op overtuigende wijze zien.

Voldoende

De school laat de eigen aspecten van kwaliteit zien.

Kan beter

De school laat de eigen aspecten van kwaliteit niet of beperkt zien.

4.4. Normering kwaliteitsgebieden

Binnen de gebieden Onderwijsproces, Schoolklimaat en Onderwijsresultaten benoemen we zogenoemde kernstandaarden. Deze wegen zwaarder dan de andere standaarden bij een oordeel (on)voldoende. De kernstandaarden zijn Zicht op ontwikkeling en begeleiding, Didactisch handelen, Veiligheid en Leerresultaten.

Het oordeel op de standaarden leidt als volgt tot een oordeel of waardering over het kwaliteitsgebied.

1. Onderwijsproces

Norm

Goed

Alle standaarden binnen het gebied zijn ten minste voldoende, én twee van de zes standaarden zijn goed.

Voldoende

Zicht op ontwikkeling en begeleiding en Didactisch handelen zijn ten minste voldoende en niet meer dan één van de andere standaarden is onvoldoende.

Onvoldoende

Zicht op ontwikkeling en begeleiding óf Didactisch handelen is onvoldoende óf twee andere standaarden onvoldoende.

2. Schoolklimaat

Norm

Goed

Beide standaarden in het gebied zijn ten minste voldoende, én één van beide is goed.

Voldoende

Veiligheid is ten minste voldoende.

Onvoldoende

Veiligheid is onvoldoende.

3. Onderwijsresultaten

Norm

Goed

Alle standaarden binnen het gebied zijn ten minste voldoende, én één van de drie standaarden is goed.

Voldoende

Leerresultaten zijn ten minste voldoende.

Onvoldoende

Leerresultaten zijn onvoldoende.

4. Kwaliteitszorg

Norm

Goed

De drie standaarden in het gebied zijn ten minste voldoende en Kwaliteitscultuur is goed.

Voldoende

De drie standaarden zijn voldoende.

Onvoldoende

Eén van de drie standaarden is onvoldoende.

5. Financieel beheer 1

Norm

Voldoende

De drie standaarden zijn voldoende.

Onvoldoende

Eén van de drie standaarden is onvoldoende.

1Een onvoldoende voor rechtmatigheid of doelmatigheid is gebaseerd op materiële bevindingen.

4.5. Normering schoolniveau

Het eindoordeel over de kwaliteit van de school komt tot stand op basis van een oordeel of waardering op de afzonderlijke standaarden.

Eindoordeel / waardering school

Norm

Goed

Alle standaarden zijn ten minste voldoende, de standaard Kwaliteitscultuur is goed en ten minste twee standaarden uit het gebied Onderwijsproces en/of Schoolklimaat zijn goed.

Voldoende (basiskwaliteit)

Zicht op ontwikkeling en begeleiding, Didactisch handelen, Veiligheid en Leerresultaten zijn voldoende en niet meer dan één standaard in het gebied Onderwijsproces is onvoldoende.

Onvoldoende

Zicht op ontwikkeling en begeleiding of Didactisch handelen of Veiligheid of Leerresultaten is onvoldoende, óf twee andere standaarden in de gebieden Onderwijsproces, Schoolklimaat of Onderwijsresultaten zijn onvoldoende.

Zeer zwak

Leerresultaten is onvoldoende; én Zicht op ontwikkeling en begeleiding óf Didactisch handelen óf Veiligheid is onvoldoende.

De waardering ‘goed’ op het niveau van de school spreken we alleen uit als het bestuur een verzoek heeft ingediend voor een onderzoek bij een school die volgens hen de waardering goed verdient40. Een dergelijk onderzoek kan worden ingediend bij de vierjaarlijkse onderzoeken (zie hoofdstuk 7).

4.5.1. Wettelijke norm zeer zwak onderwijs

[Artikel 19a WEC] bepaalt dat indien de leerresultaten van de school niet kunnen worden beoordeeld op grond van de gestelde regels de kwaliteit van het onderwijs zeer zwak is indien de school tekortschiet in de naleving van twee of meer bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften en de school dientengevolge tekortschiet in het zorg dragen voor de veiligheid op de school, bedoeld in artikel 4c, of het zodanig inrichten van het onderwijs dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelproces kunnen doorlopen dan wel het afstemmen van het onderwijs op de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen, bedoeld in artikel 8, eerste lid. Een bestuur kan bezwaar en beroep aantekenen tegen het oordeel zeer zwak (art. 20, zesde lid, WOT).

In alle gevallen dat de opbrengsten in (v)so niet zijn te beoordelen hanteren we op basis van bovengenoemd wetsartikel de volgende normering.

Normering bij niet te beoordelen opbrengsten (v)so

Onvoldoende

Zicht op ontwikkeling en begeleiding of Didactisch handelen of Veiligheid of Kwaliteitszorg is onvoldoende, óf twee standaarden in het gebied Onderwijsproces zijn onvoldoende.

Zeer zwak

Twee van de vier volgende standaarden zijn onvoldoende: Zicht op ontwikkeling en begeleiding, Didactisch handelen, Veiligheid en/of Kwaliteitszorg.

4.6. Normering bestuursniveau

Op bestuursniveau geven we twee oordelen: op het kwaliteitsgebied Kwaliteitszorg en ambitie en op het kwaliteitsgebied Financieel beheer. We hanteren daarbij onderstaande norm.

Oordeel

bestuursniveau

Norm

Kwaliteitszorg en ambitie

Norm

Financieel beheer

Goed

Alle drie standaarden zijn ten minste voldoende en de standaard Kwaliteitscultuur is goed.

Niet van toepassing.

Voldoende

(basiskwaliteit)

Alle drie standaarden zijn voldoende.

Alle drie standaarden zijn voldoende.

Onvoldoende

Eén standaard is onvoldoende.

Eén standaard is onvoldoende.

Gefaseerde invoering van de norm voor Kwaliteitszorg en ambitie op bestuursniveau

In het eerste vierjaarlijks onderzoek op bestuursniveau hanteren we in het funderend onderwijs de norm voor Kwaliteitszorg en ambitie als volgt. We geven een oordeel op de drie standaarden. In het rapport geven we aan de hand van deze oordelen een kwalitatieve beschrijving van het gebied Kwaliteitszorg en ambitie.

Het gebied Finaniceel beheer wordt vanaf de invoering van het onderzoekskader conform bovenstaande norm beoordeeld.

4.7. Oordeelsvorming

4.7.1. Beoordelen naleving deugdelijkheidseisen

Bij onze oordeelsvorming hanteren we bovengenoemde normering als richtlijn. De mate waarin de onderwijspraktijk de essentie en bedoeling van met name de deugdelijkheidseisen tentoonspreidt is bepalend voor ons oordeel. Daarbij hanteren we het uitgangspunt dat voor een oordeel voldoende aan de deugdelijkheidseisen behorende bij de standaard moet worden voldaan. We beoordelen echter niet de naleving van elke deugdelijkheidseis per standaard op zichzelf, maar in relatie tot de kwaliteit die met de standaard wordt beoogd. Het kan zijn dat een school op een standaard een positief beeld laat zien, maar dat aan een bepaald element van de standaard (nog) niet wordt voldaan. Als het niet naleven van die deugdelijkheidseis beperkt van invloed is op de aangetroffen kwaliteit én als het punt eenvoudig en op korte termijn kan worden hersteld, dan geven we het oordeel voldoende op de standaard. Het bestuur ziet zelf toe op herstel van naleving en informeert de inspectie als de tekortkoming binnen de afgesproken termijn is hersteld (zie ook par. 9.2.1).

4.7.2. Waarderen eigen aspecten van kwaliteit

Waar we voor de cesuur voldoende/onvoldoende heldere richtlijnen hanteren op basis van deugdelijkheidseisen, ligt dit voor de waardering ‘goed’ genuanceerder. Naast het zichtbaar voldoen aan alle deugdelijkheidseisen bij de standaard kijken we voor een waardering goed met name naar de eigen aspecten van kwaliteit: laat de school op overtuigende wijze zien hoe zij haar eigen kwaliteitsbeleid op de betreffende standaard vormgeeft en realiseert en of de school daarmee volgens wetenschappelijke inzichten goed onderwijs realiseert. Het Schoolplan is daarbij de belangrijkste bron. De interpretatieruimte is hier groter en we baseren ons daarbij primair op de ambities van het bestuur en de keuzes die de school daarin maakt.

4.7.3. Omgevingsfactoren

Omgevingsfactoren, de context waarbinnen de school opereert, kunnen in positieve of negatieve zin van invloed zijn op de onderwijskwaliteit en de financiële continuïteit. Omgevingsfactoren zijn onder meer: de ontwikkeling van de leerlingpopulatie, huisvesting, personele samenstelling, fusiegeschiedenis, organisatieontwikkeling, ontwikkeling bestuur en intern toezicht. Echter, onze oordelen betreffen altijd de kwaliteit van het onderwijs zoals leerlingen dat ontvangen, ongeacht de omgevingsfactoren.

Hoewel omgevingsfactoren dus niet van invloed zijn op het oordeel, spelen zij wel een rol bij het bepalen van passende interventies in het kader van vervolgtoezicht. Het effect van het niet naleven van een deugdelijkheidseis kan verschillen per doelgroep en dit wegen we mee in het bepalen van de herstelopdracht. Interventies kunnen afhankelijk van de contextfactoren een meer of minder directief karakter hebben. In hoofdstuk 9 gaan we hier verder op in.

4.7.4. Expertoordeel

Het karakter van het waarderingskader met enerzijds een stevige wettelijke basis en anderzijds ruimte voor eigen aspecten van kwaliteit stelt hoge eisen aan onze expertise. Met het waarderingskader als instrument en de richtlijnen voor de oordeelsvorming beoordelen we de feitelijke realisatie van het onderwijs zoals leerlingen dat ontvangen. We typeren het inspectieoordeel en onze waarderingen daarom als een expertoordeel. Met onze deskundigheid als toezichthouder en met kennis van zaken op de onderscheiden kwaliteitsgebieden zijn we in staat om in gelijke situaties tot gelijke oordelen te komen, maar we willen ook in ongelijke situaties tot ongelijke oordelen komen.

Onze oordelen hebben een wettelijke basis en komen tot stand met gebruik van meerdere bronnen, zoals documenten van de instelling en gesprekken met leraren, leerlingen, ouders en medezeggenschapsorganen. We passen hoor en wederhoor toe. We werken in teams, onze oordelen komen in consensus tussen de inspecteurs tot stand en referenten beoordelen in de rapportagefase de onderbouwing van onze bevindingen. Met deze werkwijze komen we tot een afgewogen oordeel.

Voor de waardering van de eigen aspecten van kwaliteit hanteren we een soortgelijke werkwijze. We hebben hier de rol van de critical friend. Het bestuur en de school zijn hier zelf aan zet en we passen onze toezichtstijl daar op aan.

Onze focus gedurende het gehele proces van oordelen en waarderen is dat we recht doen aan de onderwijskwaliteit die we aantreffen en we zijn hierin geslaagd als besturen en scholen onze oordelen en waarderingen als fair ervaren.

5. Werkwijze toezicht op besturen en scholen

Hiervoor hebben we beschreven waar we bij de uitvoering van het toezicht naar kijken (het waarderingskader in hoofdstuk 3) en hoe we dat beoordelen (hoofdstuk 4). In dit hoofdstuk beschrijven we de hoofdlijnen van onze werkwijze. Deze is gebaseerd op twee pijlers: de jaarlijkse prestatieanalyse en het vierjaarlijks onderzoek. In de laatste paragraaf van dit hoofdstuk geven we dat schematisch weer.

5.1. Jaarlijkse prestatieanalyse en vierjaarlijks onderzoek

We monitoren voortdurend de prestaties van besturen en scholen. Als daarbij risico’s worden gesignaleerd dan leidt dit tot een onderzoek. Dat onderzoek voeren we uit aan de hand van het waarderingskader. We stellen in dat onderzoek vast of de school voldoet aan de basiskwaliteit. Deze continue monitoring van risico’s ondersteunt ons in de uitvoering van onze waarborgfunctie (zie hoofdstuk 6). Als er sprake is van kwaliteitsrisico’s dan starten we een kwaliteitsonderzoek. Als er financiële risico’s zijn dan onderzoeken we dat op bestuursniveau.

Om een beeld te krijgen van de mate waarin een bestuur zelf de kwaliteit en continuïteit bewaakt en monitort, voeren we daarnaast eens in de vier jaar bij alle besturen een onderzoek uit. We kijken dan niet alleen of en hoe een bestuur mogelijke risico’s ten aanzien van de onderwijskwaliteit en/of het financieel beheer aanpakt, we krijgen dan ook zicht op de ambities van het bestuur en de wijze waarop het continue streeft naar verbetering. De kern van het vierjaarlijks onderzoek is het onderzoek naar de kwaliteitszorg en het financieel beheer van het bestuur. Het startpunt van dit onderzoek wordt gevormd door de verantwoording hierover van het bestuur zelf. Om te zien in welke mate het bestuur effectief de kwaliteit bewaakt en verbetert doen we verificatieonderzoek bij scholen.

Deze combinatie van de kort cyclische prestatieanalyse en de lang cyclische bestuursgerichte onderzoeken geven in samenhang een betrouwbaar beeld van de onderwijskwaliteit, de kwaliteitszorg en het financieel beheer. In paragraaf 5.4 geven we de toezichtcyclus schematisch weer.

In hoofdstuk 6 beschrijven we de inrichting en organisatie van de jaarlijkse prestatieanalyse. Hieronder geven een overzicht van de onderdelen van het vierjaarlijks onderzoek. De organisatie daarvan staat beschreven in hoofdstuk 7.

5.2. Onderdelen vierjaarlijks onderzoek

In het vierjaarlijks onderzoek naar bestuur en scholen doen we uitspraken over de kwaliteitszorg van het bestuur, het financieel beheer en de onderwijskwaliteit van een deel van de scholen. We doen dus onderzoek op twee niveaus: op het niveau van het bestuur, en op het niveau van de scholen. Op het niveau van het bestuur doen we onderzoek naar de kwaliteitszorg en het financieel beheer van het bestuur (par. 5.2.1). Op het niveau van de scholen onderscheiden we drie typen onderzoek: verificatieonderzoek (par. 5.2.2), onderzoek naar risicoscholen (par. 5.2.3) en onderzoek naar goede scholen (par. 5.2.4).

5.2.1. Onderzoek naar de kwaliteitszorg en financieel beheer van het bestuur

Het bestuur is eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs van al zijn scholen. Het bestuur is verantwoordelijk voor de doelen die afgesproken worden met de scholen, en heeft zicht op de onderwijskwaliteit bij de scholen. De informatie over de onderwijskwaliteit biedt het bestuur de mogelijkheid om te evalueren of de doelstellingen gehaald worden en of bijsturing noodzakelijk is.

Het bestuur kan per school specifieke doelen stellen, maar kan ook aanvullende doelstellingen formuleren die voor alle scholen gelden.

Het doel van het onderzoek naar kwaliteitszorg en financieel beheer is vast te stellen of het bestuur een doeltreffend systeem van kwaliteitszorg hanteert waarmee het de kwaliteit en de continuïteit van de aangeboden onderwijs garandeert en of het tot verdere kwaliteitsverbetering stimuleert.

Om antwoord te krijgen op de vraag of kwaliteitszorg en het financieel beheer op is voeren we meer de volgende onderzoeksactiviteiten uit.41

  • Documentonderzoek.

    We bestuderen documenten die het bestuur zelf heeft opgesteld, zodat we inzicht krijgen in de opzet en werking van het systeem. Relevante documenten zijn onder meer: strategische plannen, statuten, schoolplannen, externe audits, evaluatierapporten, monitor-rapporten.

  • Expertanalyse.

    We leggen een relatie tussen de bestudeerde documenten, de toezichthistorie en kengetallen over resultaten en financieel beheer. We beoordelen jaarverslagen, evenals relevante andere documenten, waaruit kan worden afgeleid hoe het bestuur zich verantwoordt over de kwaliteit.

  • Gesprekken met sleutelfiguren.

    Op basis van de expertanalyse bepalen we welke sleutelfiguren wij willen spreken, bijvoorbeeld: kwaliteitszorgmedewerkers, schoolleiders, coördinatoren. Dit geeft ons informatie over de vraag of er binnen de instelling sprake is van een open dialoog over kwaliteit en verantwoording en daarmee op de werking van het kwaliteitszorgsysteem en de besturing. We voeren in dit kader altijd een gesprek met het bestuur, het intern toezicht en het medezeggenschapsorgaan (als informatiebron).

  • Verificatieonderzoek bij een selectie van scholen (zie par. 5.2.2).

5.2.2. Verificatieonderzoek

Verificatieonderzoek voeren we in de eerste plaats uit om vast te stellen of het kwaliteitsgebied kwaliteitszorg en ambitie voldoende is. Het geeft ons in de tweede plaats informatie over de feitelijke onderwijskwaliteit van de school.

We voeren dit onderzoek uit als een onderdeel van het onderzoek naar de kwaliteitszorg en het financieel beheer op bestuursniveau.

Het gaat ons bij verificatieonderzoek niet alleen om de vraag of de informatie van het bestuur juist is, maar ook om de vraag of de sturing op kwaliteit werkt. Om vast te stellen of het systeem werkt kan onder meer worden nagegaan of het beleid van het bestuur doorwerkt tot op het niveau van de leraren en de leerlingen/studenten. We nemen de informatie waarover het bestuur beschikt als startpunt van het onderzoek. Daarbij gaat het onder meer om de jaarverantwoording, maar ook om evaluatierapporten en zelfevaluaties. We verifiëren de juistheid van de informatie over de onderwijskwaliteit.

Bij een verificatieonderzoek wordt gebruik gemaakt van het waarderingskader en het onderzoek omvat een beredeneerde selectie van de standaarden. De selectie van de standaarden die worden onderzocht bepalen we op basis van onze expertanalyse en de verantwoordingsinformatie van het bestuur.

We gaan uit van een beredeneerde steekproef bij scholen. We houden daarbij rekening met de inrichting van het bestuur en we kijken daarbij naar een evenwichtige verdeling over de scholen. We onderzoeken bij deze scholen één of een beperkt aantal standaarden. We kijken in ieder geval ook naar de kwaliteitszorg op het niveau van de scholen, omdat dit informatie geeft over de doorwerking van het systeem naar de werkvloer.

Een verificatieonderzoek gebeurt op grond van artikel 11, achtste lid, van de WOT.

Als we tijdens de verificatieonderzoeken op onverwachte risico’s stuiten, dan kunnen we een kwaliteitsonderzoek starten (par. 5.2.3). De termijn waarbinnen dit gebeurt, is afhankelijk van de ernst en omvang van de risico’s.

5.2.3. Kwaliteitsonderzoek bij risico’s

We voeren een onderzoek uit bij scholen waarvan het vermoeden bestaat dat zij onvoldoende kwaliteit bieden (art. 11, derde lid, WOT) of op bestuursniveau risico’s vertonen ten aanzien van het financieel beheer. Dit vermoeden kan voortkomen uit de expertanalyse ter voorbereiding van het vierjaarlijks onderzoek. Het risico kan ook zichtbaar worden tijdens een verificatieonderzoek. Het kwaliteitsonderzoek moet antwoord geven op de vraag of er sprake is van wettelijke tekortkomingen en of de school dus voldoet aan basiskwaliteit. De omvang van het onderzoek is afhankelijk van de informatie die het bestuur over de onderwijskwaliteit en/of de continuïteit kan geven en de selectie van te onderzoeken standaarden wordt daar op afgestemd.

Bij het eerste vierjaarlijks onderzoek voert de inspectie deze onderzoeken zelf uit. Als de kwaliteitszorg van het bestuur als voldoende of goed is beoordeeld, kan in een volgend vierjaarlijksonderzoek een onderzoek bij scholen met risico’s op verzoek van de inspectie door het bestuur zelf worden uitgevoerd.

5.2.4. Onderzoek op verzoek bij goede scholen

Een bestuur kan bij het vierjaarlijks onderzoek een verzoek doen aan de inspectie onderzoek uit te voeren bij scholen die naar de mening van het bestuur goed zijn. We voeren het onderzoek uit bij een beperkt aantal scholen en daarbij geldt als voorwaarde dat het bestuur een zelfevaluatie heeft laten opstellen. We beoordelen dan de feitelijke kwaliteit en vergelijken deze met het beeld dat het bestuur over de betreffende school heeft. Het onderzoek wordt uitgevoerd aan de hand van het waarderingskader.

5.3. Specifiek onderzoek

Op grond van artikel 15 van de WOT kan de inspectie ter uitvoering van haar taken uit eigen beweging dan wel op verzoek van de minister specifiek onderzoek verrichten. Aanleiding voor het verrichten van specifiek onderzoek kan onder meer liggen in ernst en omvang van risico’s ten aanzien van de naleving van wettelijke vereisten, de kwaliteit van het onderwijs en/of het financieel beheer van een bestuur, of bij klachten en/of berichten in de media daarover. De inspectie voert dan een onderzoek uit bij de betreffende school/scholen en/of het bestuur. Als het reguliere waarderingskader inhoudelijk niet toereikend blijkt voor het onderzoek, bijvoorbeeld op het terrein van veiligheid, dan stelt de inspectie een passend beoordelingskader op. Afhankelijk van de aard en ernst van de problematiek kan de inspectie het onderzoek zonder aankondiging uitvoeren.

Een bijzondere vorm van onderzoek op grond van artikel 15 van de WOT is het onderzoek naar bestuurlijk handelen (par. 9.3.2).

5.4. Stroomschema toezichtcyclus

Bijlage 258286.png

6. Monitor besturen en scholen

Voor de uitvoering van onze waarborgfunctie is het van belang dat we continu de prestaties van besturen en hun scholen monitoren en daarmee eventuele risico’s tijdig kunnen detecteren. In dit hoofdstuk beschrijven we hoe we dit doen. We onderscheiden daarbij drie fasen: jaarlijkse prestatieanalyse, expertanalyse risico’s en het bestuursgesprek.

6.1. Jaarlijkse prestatieanalyse

Doel: Tijdige detectie van mogelijke risico’s ten aanzien van de onderwijskwaliteit en het financieel beheer bij besturen en hun scholen.

Analysevraag: Laten de prestaties van het bestuur en haar school/scholen risico’s zien die nadere analyse vergen?

De monitoring van de prestaties op het niveau van het bestuur en hun scholen helpt ons om tijdig eventuele risico’s op het spoor te komen. We doen dit conform artikel 11 van de WOT aan de hand van de volgende indicatoren:

  • Schoolplan,

  • Leerresultaten en de voortgang in de ontwikkeling van leerlingen,

  • Monitor inzake de veiligheid van leerlingen op school;

  • Informatie uit de jaarstukken, met inbegrip van het financieel jaarverslag;

  • Beschikbare signalen over mogelijke knelpunten, waaronder het gevoerde personeelsbeleid, voor zover daar op grond van artikel 6a, eerste en tweede lid, aanleiding toe bestaat.

Ten minste eenmaal per jaar voeren we een analyse uit op de data die we met de monitor verkrijgen.

Als er geen vermoeden van risico’s is dan wordt de analyse afgesloten. Besturen worden dan niet actief over de uitkomst van de prestatieanalyse op de hoogte gesteld. Als er een vermoeden van risico’s is dan voeren we een expertanalyse uit (par. 6.2).

6.2. Expertanalyse risico’s

Doel: Expertoordeel over de ernst en omvang van de risico’s.

Analysevraag: Zijn de risico’s van dien aard en/of omvang dat er aanleiding is voor een bestuursgesprek?

De expertanalyse risico’s bevestigt al dan niet de vermoedens van tekortkomingen ten aanzien van de onderwijskwaliteit en/of het financieel beheer. De analyse wordt uitgevoerd door een expertteam, waarin kennis en deskundigheid op het terrein van data-analyse, onderwijskwaliteit en financieel beheer aanwezig is. Zo ontstaat een integraal beeld van de onderwijskwaliteit, sturingskwaliteit en financiën. De expertanalyse wordt in eerste instantie uitgevoerd op basis van de prestatieanalyse in combinatie met het het schoolplan, het jaarverslag, eventuele signalen die bij ons bekend zijn en de toezichthistorie. Zo nodig vragen we aanvullende informatie op bij het bestuur.

Afhankelijk van de ernst en urgentie van de uitkomst van de analyse organiseren we een bestuursgesprek. Als er op korte termijn een vierjaarlijks onderzoek staat gepland dan nemen we de expertanalyse mee in de voorbereiding van dit onderzoek (par. 7.2.1).

6.3. Bestuursgesprek

Doel: Oordeelsvorming over de mate waarin het bestuur effectief de risico’s bestrijdt.

Analysevraag: Zijn de risico’s bij het bestuur bekend en zo ja: handelt het bestuur effectief in de aanpak daarvan?

Als de expertanalyse nog onvoldoende uitsluitsel biedt over de vraag of de geconstateerde risico’s tot kwaliteitsproblemen en/of financiële problemen leiden, dan nodigen we het bestuur uit voor een gesprek. In dit gesprek bespreken we de risico’s bij specifieke scholen en we maken een inschatting van de mate waarin het bestuur in staat is de kwaliteitsproblemen zelf aan te pakken. Bij financiële risico’s vragen we het bevoegd gezag zo mogelijk een eigen risicoanalyse te maken en daar op aansluitend een plan van aanpak op te stellen.

Op basis van het bestuursgesprek bepalen we of er voldoende vertrouwen is in het bestuur om zelf tot een effectieve aanpak van de risico’s te komen of dat we aanleiding zien voor een kwaliteitsonderzoek bij scholen op basis van artikel 11, derde lid van de WOT (par. 6.4), of bij het bestuur op basis van artikel 15 van de WOT (par.5.3).

6.4. Kwaliteitsonderzoek bij risico’s

We voeren een onderzoek uit bij scholen waarvan het vermoeden bestaat dat zij onvoldoende kwaliteit bieden (art. 11, derde lid, WOT) of risico’s vertonen ten aanzien van het financieel beheer door het bestuur. Dit vermoeden kan voortkomen uit de jaarlijkse prestatieanalyse.

Het kwaliteitsonderzoek moet antwoord geven op de vraag of er sprake is van wettelijke tekortkomingen en of de school en het bestuur dus voldoen aan basiskwaliteit. De omvang van het onderzoek is afhankelijk van de informatie die het bestuur over de onderwijskwaliteit en/of de continuïteit kan geven en de selectie van te onderzoeken standaarden wordt daar op afgestemd. Als de kwaliteitszorg met voldoende of goed is beoordeeld kan een onderzoek naar risico’s bij scholen door het bestuur zelf worden uitgevoerd.

7. Vierjaarlijks onderzoek bestuur en scholen

In dit hoofdstuk beschrijven we de organisatie van het vierjaarlijks onderzoek. Het onderzoek wordt uitgevoerd op basis van de uitgangspunten zoals geformuleerd in hoofdstuk 2 en met behulp van het waarderingskader en de normering zoals beschreven in hoofdstuk 3 en 4. Het vierjaarlijks onderzoek kent drie fasen: de voorbereiding (par. 7.2), de uitvoering (par. 7.3) en de afronding (par. 7.4). We starten met de onderzoeksvragen.

7.1. Doel en onderzoeksvragen

Het vierjaarlijks onderzoek heeft tot doel een antwoord te formuleren op de volgende centrale vraag en daarvan afgeleide deelvragen:

Centrale vraag:

Is de sturing op kwaliteit op orde en is er sprake van deugdelijk financieel beheer?

Deelvragen:

  • 1. Heeft het bestuur doelen afgesproken met de scholen, heeft zij voldoende zicht op de onderwijskwaliteit en stuurt zij op de verbetering van de onderwijskwaliteit?

  • 2. Heeft het bestuur een professionele kwaliteitscultuur en functioneert het transparant en integer?

  • 3. Communiceert het bestuur actief over de eigen prestaties en ontwikkelingen en die van zijn scholen?

  • 4. Is het financieel beheer deugdelijk?

Het onderzoek naar deze deelvragen is daarmee gericht op de standaarden binnen de kwaliteitsgebieden Kwaliteitszorg en ambitie en Financieel beheer.

7.2. Voorbereiding

7.2.1. Expertanalyse bestuurlijke verantwoording

Doel: Het verkrijgen van een voorlopig beeld van de kwaliteitszorg, de onderwijskwaliteit en het financieel beheer.

Resultaat: Expertanalyse als basis voor bestuursgesprek.

Ieder onderzoek start met een expertanalyse van de informatie die de inspectie beschikbaar heeft. We analyseren het schoolplan (voldoet het aan de wettelijke voorschriften en welke ambities bevat het plan), het jaarverslag en relevante andere documenten zoals beleidsplan(nen), en documenten die de evaluatie en beoordeling van de kwaliteit betreffen. Deze documenten vormen de basis van de expertanalyse. Daarnaast baseren wij ons op signalen, toezichthistorie en data zoals resultaatgegevens en andere kengetallen.

De gegevensverzameling voor de expertanalyse kan plaats vinden op basis van papieren documenten, databestanden, via een login van het bestuur en/of op locatie. In bijzondere gevallen vragen we aanvullende documenten op bij het bestuur.

We bekijken of de informatie van de instelling actueel is en of de informatie betrekking heeft op onze onderzoeksvragen (par. 7.1) en daarmee ook de kwaliteitsgebieden van het waarderingskader dekt.

Op basis van de uitkomst van de expertanalyse stellen we de agenda op voor het startgesprek met het bestuur.

7.2.2. Startgesprek met het bestuur

Doel: Verkrijgen van een voorlopig beeld van de prestaties en ontwikkelingen van bestuur en scholen en bepalen van de inrichting van het onderzoek op hoofdlijnen.

Resultaat: Afspraken over de selectie van scholen waar verificatieonderzoek, kwaliteitsonderzoek of een onderzoek (op verzoek) naar een goede school plaatsvindt.

In het startgesprek vragen we het bestuur zijn analyse van de prestaties en ontwikkelingen van zijn scholen te presenteren. We toetsen dat aan onze eigen expertanalyse. De opbrengst van het gesprek is tevens de start van de oordeelsvorming over de stand van de kwaliteitszorg en het financieel beheer.

Op basis van de expertanalyse en de aanvullende informatie die het bestuur geeft wordt in hoofdlijnen afgesproken op welke school/scholen een verificatieonderzoek wordt uitgevoerd. Als uit de expertanalyse is gebleken dat er sprake is van een of meer risico-scholen, dan wordt bij deze scholen een kwaliteitsonderzoek uitgevoerd. Het bestuur kan daarnaast het verzoek doen om een onderzoek te doen bij een ‘goede school’.

Voor een beschrijving van de aangegeven onderzoekstypen verwijzen we naar paragraaf 5.2.

Het bestuur informeert de geselecteerde scholen over het inspectieonderzoek en maakt daarbij gebruik van de informatie die wij daartoe leveren.

7.2.3. Onderzoeksplan

Doel: Informatie en verantwoording van doel, opzet, inhoud en reikwijdte van het vierjaarlijks onderzoek voor het bestuur en de geselecteerde scholen.

Resultaat: Door inspectie vastgesteld onderzoeksplan.

Wij maken een onderzoeksplan op basis van de expertanalyse en de uitkomst van het bestuursgesprek. Het onderzoeksplan is een gestructureerd en helder overzicht van de activiteiten die in de verschillende onderzoeksfasen plaatsvinden. Wij bepalen daarin wát wij willen verifiëren/onderzoeken en hoe we dat doen. Uit het plan blijkt welke scholen we onderzoeken voor de verificatie, en op welke standaarden. Ook geeft het plan inzicht in de scholen die we willen onderzoek naar aanleiding van risico’s en eventuele onderzoek naar goede scholen die het bestuur voordraagt (zie par. 5.2.4). Het onderzoeksplan omvat tevens de standaarden die in het kader van het stelseltoezicht worden onderzocht (hoofdstuk 10). Voor de planning en organisatie van de onderzoeksactiviteiten zoeken wij zoveel mogelijk afstemming met het bestuur. Het bestuur bekijkt het onderzoeksplan op organisatorische en logistieke haalbaarheid voor de instelling. Zo nodig en zo mogelijk voeren we wijzigingen door.

Bij besturen met meer onderwijssectoren (po/vo) specificeren wij in het onderzoeksplan welke scholen uit de verschillende sectoren wij gaan onderzoeken.

7.2.4. Presentatie door scholen

Doel: Verkrijgen van een zelfbeeld van de school.

Resultaat: Het inspectieteam heeft een zo volledig mogelijk beeld van de visie, ambities, doelen en resultaten van de school.

We willen zo veel mogelijk aansluiten bij het zelfbeeld van de school en de informatie die zij ons daarover beschikbaar stelt; daarbij is met name het schoolplan van belang. We bieden scholen de gelegenheid om bij de start van het onderzoek een presentatie te verzorgen, waarin zij (het team) een zo volledig mogelijk beeld geven van ‘waar ze staan’: hun visie, ambities, doelen en beoogde/behaalde resultaten. De vorm is vrij. Wij luisteren, kijken en stellen vragen om zoveel mogelijk relevante informatie te verwerven voor de inrichting van het onderzoek. We kijken ook hoe de informatie aansluit op het schoolplan. Een presentatie kan zowel bij scholen die we onderzoeken ter verificatie, als bij kwaliteitsonderzoeken naar risico’s. De planning van de presentatie wordt in overleg met de school bepaald.

7.3. Uitvoering

7.3.1. Onderzoek op schoolniveau

Doel: Oordeelsvorming over de centrale vraag en deelvragen uit het onderzoeksplan op schoolniveau.

Resultaat: Een voorlopig oordeel over de zorg die het bestuur heeft voor de feitelijke onderwijskwaliteit en voorlopie oordelen over de onderzochte standaarden op schoolniveau.

Het verificatieonderzoek, de eventuele kwaliteitsonderzoeken en het mogelijke onderzoek op verzoek, worden conform het onderzoeksplan uitgevoerd. Bij de oordeelsvorming hanteren we het waarderingskader. Het gebruik van meerdere bronnen en consensus over de oordelen vormt daarbij een belangrijk uitgangspunt. Het bestuur draagt er zorg voor dat de onderzoeksactiviteiten volgens plan kunnen verlopen.

Een kwaliteitsonderzoek naar risico’s bij een school wordt altijd afgerond met een terugkoppeling van de bevindingen en voorlopige oordelen. Dit geldt ook voor een onderzoek (op verzoek) naar een goede school.

7.3.2. Onderzoek op bestuursniveau

Doel: Het delen van de bevindingen op schoolniveau en daarmee tevens verkrijgen van aanvullende informatie over de kwaliteitszorg en financiën ten behoeve van de oordeelsvorming.

Resultaat: Een voorlopig oordeel over de stand van de kwaliteitszorg en het financieel beheer.

Op basis van de bevindingen op schoolniveau stellen wij voorlopige oordelen op, die we met het bestuur bespreken. Onze voorlopige oordelen toetsen wij aan het beeld dat het bestuur hierover heeft. Worden de geconstateerde risico’s herkend en hoe stuurt het bestuur op verbetering? En levert de verificatie een bevestiging op van wat het bestuur hierover heeft verantwoord? Het bestuur kan zo nodig aanvullende informatie verstrekken.

7.4. Afronding

7.4.1. Rapport

Doel: Het vastleggen en onderbouwen van de oordelen en bevindingen op zodanige wijze dat het bestuur (en scholen) zich in de oordelen herkennen en gestimuleerd worden noodzakelijke en wenselijke verbeteringen door te voeren.

Resultaat: Concept rapport vierjaarlijks onderzoek.

Het inspectieteam stelt het concept rapport op, nadat de voorlopige oordelen en bevindingen voldoende zijn besproken. Het rapport beschrijft de conclusie op de hoofdvraag en deelvragen en de onderbouwing daarbij. De oordelen en waarderingen over de scholen en de eventuele herstelopdrachten zijn opgenomen in het rapport. Dat geldt zowel voor de scholen die ter verificatie zijn onderzocht als voor de scholen die zijn onderzocht omdat er risico’s waren. Ook de uitkomsten van het eventuele onderzoek op verzoek naar een goede school wordt in het rapport opgenomen. Het rapport is beknopt en gericht aan het bestuur. Het bestuur kan in reactie op het concept rapport eventuele feitelijke onjuistheden en algemene opmerkingen schriftelijk aan de inspectie melden.

7.4.2. Feedbackgesprek

Doel: Herkennen en erkennen van oordelen en waarderingen.

Resultaat: Draagvlak voor oordelen en aanknopingspunten voor herstel en verbetering.

We willen dat onze oordelen en waarderingen zodanig betekenis hebben voor de school en het bestuur dat deze niet alleen worden (h)erkend, maar ook aanzetten tot verbetering. Op basis van het concept rapport geven we de school en het bestuur feedback over onze bevindingen.

Feedbackgesprekken worden op verzoek van de school georganiseerd en hebben alleen betrekking op een kwaliteitsonderzoek naar aanleiding van risico’s. Feedback naar aanleiding van verificatieonderzoeken vindt plaats op bestuursniveau.

Op basis van bespreking van concrete casuïstiek en/of vragen die scholen hebben geven we een toelichting op onze oordelen. Daarbij kunnen we meer informatie teruggeven aan leerkrachten en schoolleiders dan in de rapporten is aangegeven. Als het eigen aspecten van kwaliteit betreft leggen we nadrukkelijk de relatie met het schoolplan.

Het juiste moment voor een feedbackgesprek wordt in overleg bepaald.

7.4.3. Eindgesprek met het bestuur

Doel: Informeren van het bestuur over de conclusies op de onderzoeksvragen en (zo nodig) afspraken maken over herstel en verbetering.

Resultaat: Definitief rapport.

In het eindgesprek worden de conclusies toegelicht en worden zo nodig aanvullende afspraken gemaakt over herstel en verbetering. Hierbij onderscheiden we ‘wat beter moet’ (deugdelijkheidseisen) en ‘wat beter kan’ (eigen aspecten van kwaliteit ). Ook benoemen we wat goed gaat en we leggen daarbij een verbinding met het schoolplan. Afhankelijk van het oordeel over de kwaliteitszorg van het bestuur maken we afspraken over de rol die het bestuur zelf krijgt bij eventueel herstelonderzoek (par. 9.1).

Op basis van dit gesprek stellen wij het definitief rapport op en sturen dat naar het bestuur. Het bestuur kan desgewenst een zienswijze indienen (par. 8.3).

In het feedbackgesprek kan al voldoende informatie zijn gewisseld over de bevindingen en conclusies, waarmee een afrondend bestuursgesprek overbodig kan zijn.

7.5. Doorlooptijden

De totale doorlooptijd van het vierjaarlijks onderzoek is grotendeels afhankelijk van het aantal scholen dat bij een onderzoek is betrokken. Per onderzoek kan dit dus variëren.

8. Rapporteren en communiceren

Al onze onderzoeken worden afgerond met een rapport en alle rapporten zijn openbaar42. We zijn daarmee transparant in onze werkwijze en onze oordelen en waareringen. In dit hoofdstuk geven een we een toelichting op de verschillende rapportagevormen.

In de laatste paragraaf beschrijven we hoe we de kennis en informatie die we met onze onderzoek opdoen breed willen benutten.

8.1. Rapport vierjaarlijks onderzoek

Het rapport van het vierjaarlijks onderzoek is gericht aan het bestuur en geeft een totaalbeeld van de bevindingen op bestuursniveau en de scholen waar een verificatieonderzoek, een kwaliteitsonderzoek of een onderzoek naar goede scholen op verzoek is uitgevoerd. In het rapport maken we onderscheid in enerzijds de beoordeling van de naleving van de deugdelijkheidseisen (voldoet het bestuur en zijn scholen aan basiskwaliteit) en anderzijds onze bevindingen over de eigen doelen en ambities van het bestuur en de scholen. Door dit in één rapport op te nemen geven we een integraal beeld van de kwaliteit van het bestuur en de onderzochte scholen.

We rapporteren op twee manieren over de verificatieonderzoeken. In de beschrijving van de kwaliteitszorg van het bestuur geven we beknopt weer wat we hebben aangetroffen bij de scholen, en in hoeverre dat strookt met de informatie waarover het bestuur beschikt. We beschrijven tevens hoe het kwaliteitszorgsysteem doorwerkt, aan de hand van doelstellingen van het bestuur die we hebben geselecteerd om dat vast te stellen. Daarnaast rapporteren we de resultaten van de verificatie over de kwaliteit op de geselecteerde standaarden bij de betreffende scholen.43

8.1.1. Bestuursprofiel

We vatten onze oordelen en waarderingen op bestuursniveau in een bestuursprofiel samen. Hieronder zijn twee voorbeelden opgenomen.

Voorbeeld 1. Bestuursprofiel Kwaliteitszorg en Financieel beheer

Kwaliteitsgebied en standaarden

Oordeel / waardering

Kwaliteitszorg en ambitie

VOLDOENDE1

Kwaliteitszorg

Voldoende

Kwaliteitscultuur

Voldoende

Verantwoording en dialoog

Goed

Financieel beheer

VOLDOENDE

Continuïteit

Voldoende

Doelmatigheid

Voldoende

Rechtmatigheid

Voldoende

1 In het eerste vierjaarlijks onderzoek geven we op bestuursniveau geen oordeel op het niveau van het gebied Kwaliteitszorg en ambitie, maar geven we een kwalitatieve beschrijving op basis van de oordelen op de onderliggende standaarden (zie par. 4.6). We geven wel een oordeel op de drie standaarden.

In onderstaande voorbeeldtabel zijn alleen de standaarden opgenomen die ter verificatie van de kwaliteitszorg van het bestuur bij een of meer scholen door ons zijn onderzocht. Door onze oordelen te confronteren met de informatie van het bestuur, kunnen we verifiëren of die informatie juist en volledig is. De tabel betreft een voorbeeld.

Voorbeeld 2. Bestuursprofiel verificatie kwaliteitsborging onderwijskwaliteit

Standaard

School 1

School 2

School 3

Zicht op ontwikkeling en begeleiding

Goed

Voldoende

Onvoldoende

Didactisch handelen

Goed

Goed

Voldoende

Veiligheid

Voldoende

Voldoende

Onvoldoende

Kwaliteitscultuur

Voldoende

Onvoldoende

Onvoldoende

In een apart hoofdstuk van het rapport van het vierjaarlijks onderzoek wordt een nadere toelichting gegeven op de oordelen op de onderwijskwaliteit.

8.1.2. Kwaliteitsprofiel scholen

Bij een kwaliteitsonderzoek gericht op risico’s worden de standaarden die door ons zijn beoordeeld in een tabel weergegeven. We noemen dit het kwaliteitsprofiel.

Wanneer een bestuur als onderdeel van het vierjaarlijks onderzoek een onderzoek bij een goede school heeft aangevraagd, dan wordt ook dit onderzoek samengevat in een kwaliteitsprofiel.

We vermelden in het overzicht onze oordelen en waarderingen op de standaarden en kwaliteitsgebieden én op het niveau van de school. We geven daarbij een enkelvoudig eindoordeel (zie voorbeeld 3).

Voorbeeld 3. Kwaliteitsprofiel school

Kwaliteitsgebieden en Standaarden

Oordeel / waardering

ONDERWIJSPROCES

VOLDOENDE

Aanbod

goed

Zicht op ontwikkeling en begeleiding

voldoende

Didactisch handelen

voldoende

(Extra) ondersteuning

onvoldoende

Samenwerking

goed

Toetsing en afsluiting

voldoende

SCHOOLKLIMAAT

GOED

Veiligheid

voldoende

Pedagogisch klimaat

goed

ONDERWIJSRESULTATEN

VOLDOENDE

Resultaten

voldoende

Sociale en maatschappelijke competenties

voldoende

Vervolgsucces

kan beter

KWALITEITSZORG EN AMBITIE

ONVOLDOENDE

Kwaliteitszorg

voldoende

Kwaliteitscultuur

goed

Verantwoording en dialoog

onvoldoende

Eindoordeel school:

VOLDOENDE

8.1.3. Ontwikkeling kwaliteitszorg en onderwijskwaliteit

Naast het bestuursprofiel en de kwaliteitsprofielen van de scholen geven we ook een beeld van de ontwikkeling van de instelling (terugblikkend en vooruitkijkend) en we beschrijven daarbij de omgevingsfactoren die mede van invloed zijn op de onderwijskwaliteit zoals we die hebben aangetroffen.

8.1.4. Afspraken vervolgtoezicht

Tot slot worden in het rapport de eventuele herstelopdrachten vastgelegd die betrekking hebben op het herstel van niet naleving van de deugdelijkheidseisen. We geven aan wanneer we een herstelonderzoek gaan doen. In het rapport leggen we tevens vast wat het bestuur zelf doet om het herstel van naleving en/of de kwaliteitsverbetering te onderzoeken. Ook leggen we de termijnen vast waarbinnen de tekortkoming(en) moeten zijn hersteld (zie verder hoofdstuk 9).

8.2. Rapport kwaliteitsonderzoek gericht op risico’s

Als een kwaliteitsonderzoek wordt uitgevoerd naar aanleiding van de jaarlijkse prestatieanalyse dan maken we een rapport van bevindingen en ook dan is de adressant het bestuur.

Naast een beschrijving van de bevindingen worden de oordelen op de kwaliteitsgebieden en standaarden in een kwaliteitsprofiel weergegeven. Ook wordt het eindoordeel toegevoegd (voorbeeld 3). Het rapport en het kwaliteitsprofiel van de school worden op onze website geplaatst.

8.3. Openbaarmaking, zienswijze en bezwaar

Onze rapporten zijn openbaar. We plaatsen een rapport in de vijfde week na vaststelling op onze website (art. 21, eerste lid, WOT). Als het bestuur op basis van het definitief rapport een eigen zienswijze heeft opgesteld voegen we die toe aan het rapport. De zienswijze betreft geen feitelijke onjuistheden, deze zijn op basis van het concept rapport gecorrigeerd.

Een bestuur kan bezwaar maken tegen de openbaarmaking (dus niet tegen de inhoud) van een rapport op grond van een artikel 15-onderzoek (par. 5.3).

8.4. Publieksinformatie via de website

We hebben een publieke taak en dat betekent dat we ouders en samenleving informeren over onze bevindingen. We doen dit met onze rapporten, via onze website en via het onderwijsloket. Alle rapporten zijn via onze website toegankelijk.

Van ieder bestuur en van alle door ons onderzochte scholen plaatsen we het rapport op onze website.

Bovendien wordt het kwaliteitsprofiel van de school/scholen (par. 8.1.2), dat in de rapporten is opgenomen, ook op een toegankelijke wijze op de website geplaatst.

Het rapport van het vierjaarlijks onderzoek wordt integraal geplaatst op de pagina op onze website waar informatie over het betreffende bestuur te vinden is. Ook het kwaliteitsprofiel van het bestuur (oordelen over de kwaliteitszorg en financieel beheer) plaatsen we op onze website, bij het betreffende bestuur.

Als we in het kader van het vierjaarlijks onderzoek een of meer risicoscholen hebben onderzocht dan is informatie over die school in het vierjaarlijks onderzoeksrapport opgenomen. We plaatsen bovendien een kwaliteitsprofiel over de school op onze website. We nemen een link op naar het rapport, waarin de informatie over het betreffende school is opgenomen.

De oordelen die voortkomen uit de verificatieonderzoeken zijn opgenomen in het rapport van het vierjaarlijks onderzoek. We verwijzen op onze website bij de betreffende school waar we verificatieonderzoek hebben gedaan naar het rapport op bestuursniveau. We maken hiervan echter geen kwaliteitsprofiel, omdat we slechts enkele standaarden hebben onderzocht.

Bij besturen waar wij het oordeel uitspreken dat de kwaliteitszorg goed44 is én het financieel beheer voldoende is hebben wij het vertrouwen dat ht bestuur zelf goede informatie verstrekt over zijn kwaliteit, en daar waar nodig verbeteringen doorvoert. Bij die besturen nemen wij een link op naar de website van de onderwijsinstelling zelf. We nemen in dat geval tevens bij elke (niet onderzochte) school op onze website de tekst op dat de inspectie het bestuur heeft onderzocht en dat de inspectie vertrouwen heeft in de informatie die het bestuur over zijn scholen verstrekt. De volgende tekst wordt bij elke school opgenomen: ‘Het bestuur heeft inzicht in de kwaliteit van zijn scholen en verbetert de kwaliteit daar waar nodig. Het bestuur is bovendien financieel gezond. U kunt voor meer informatie de website van dit bestuur raadplegen’. Bij scholen die we zelf hebben onderzocht plaatst de inspectie een kwaliteitsprofiel op de website.

Als uit herstelonderzoek is gebleken (zie hoofdstuk 9) dat een bestuur de aangetroffen tekortkomingen heeft hersteld dan wordt dit nieuwe oordeel kort na herstel in de monitor zichtbaar, evenals in de jaarlijkse prestatieanalyse van het bestuur en zijn scholen. Dit wordt ook zichtbaar als publieksinformatie via de website.

In situaties dat het bestuur in opdracht van de inspectie zelf het herstelonderzoek uitvoert, worden bij voldoende kwaliteit de resultaten op de inspectiesite gemeld met een verwijzing naar de site van het bestuur.

Parallel aan onze publieksinformatie zien we dat sectorraden hun besturen ondersteunen met het bieden van actuele informatie over prestaties van besturen en scholen. De publieksinformatie van de inspectie vormt daarbij een van de bronnen en draagt daarmee bij aan een transparante verantwoording van onderscheiden besturen en de sector als geheel. Als die informatie toereikend is kunnen wij in de toekomst meer verwijzen naar die publieke informatie.

Via het onderwijsloket kunnen ouders, besturen en scholen vragen stellen over het onderwijs in het algemeen of over specifieke scholen waar zij belanghebbende zijn. Ook kunnen hier klachten worden gemeld. Klachten hebben voor ons een signaalfunctie en worden meegenomen bij de jaarlijkse prestatieanalyse en de expertanalyse ter voorbereiding van het vierjaarlijks onderzoek. De inspectie behandelt individuele klachten overigens niet.

8.5. De staat van het Onderwijs

Een specifieke vorm van rapportage betreft De Staat van het Onderwijs. Dit rapport publiceren we jaarlijks in april. Hierin beschrijven we hoe het staat met de kwaliteit van de onderscheiden onderwijssectoren. We benutten de onderzoeksgegevens uit onze vierjaarlijkse onderzoeken bij besturen en hun scholen, uit themaonderzoeken en uit specifieke onderzoeken om een actueel beeld te geven van de prestaties van de sector als geheel.

Met De Staat van het Onderwijs richten we ons niet tot het individuele bestuur, maar – namens de minister – tot de samenleving. Voor besturen en scholen biedt De Staat van het Onderwijs echter ook relevantie informatie, met name als het gaat om het toetsen van de eigen prestaties aan het landelijk beeld van de prestaties van besturen en scholen.

8.6. Kennis delen

We willen onze kennis over de onderwijskwaliteit binnen de sector meer toegankelijk maken voor besturen en scholen. We doen dat onder meer met de volgende activiteiten.

Feedbackgesprekken

Met onze onderzoeken verzamelen we veel kennis en informatie. Veel leggen we vast in onze rapporten, maar veel informatie gaat door onze drang naar beperking ook verloren.

We voeren daarom in de afronding van onze onderzoeken feedbackgesprekken met besturen en scholen waarin we hen meer uitvoerig kunnen informeren over bevindingen die ten grondslag liggen aan onze oordeelsvorming. Dit leidt tot herkenning en erkenning van onze oordelen, maar ook biedt het scholen en besturen concrete aanknopingspunten voor verbetering.

Compliance assistance

Als scholen of besturen vragen hebben over de wijze waarop zij aan de deugdelijkheidseisen kunnen voldoen, dan geven wij informatie. Ook verwijzen we naar scholen en besturen waar we voorbeelden hebben aangetroffen van goede praktijken.

Themabijeenkomsten / toezichtlab

Aan de hand van onze onderzoeken en De Staat van het Onderwijs selecteren we jaarlijks thema’s waarover we in dialoog gaan met het onderwijsveld. We organiseren daartoe bijeenkomsten / toezichtlabs waarbij we ons primair richten op management, besturen en raden van toezicht.

9. Herstel en verbetering

In de vorige hoofdstukken hebben we beschreven hoe wij onze onderzoeken inrichten en hoe wij met behulp van het waarderingskader tot een oordeel komen. In dit hoofdstuk beschrijven we het vervolgtoezicht, wat we doen als er sprake is van niet naleving van de deugdelijkheidseisen. We sluiten het hoofdstuk af met een beschrijving van onze stimulerende rol bij verbeteringen die een bestuur aanvullend op basiskwaliteit wil realiseren.

9.1. Vervolgtoezicht na het vierjaarlijks onderzoek

Eens in de vier jaar voeren we een onderzoek uit naar de kwaliteitszorg en het financieel beheer op bestuursniveau. We kijken dan of het bestuur de onderwijskwaliteit goed in beeld heeft, daarbij zo nodig verbetering doorvoert en of zij de financiën op orde heeft. We leggen onze bevindingen vast in een rapport en maken (waar nodig) afspraken over herstel van tekortkomingen en het doorvoeren van wenselijke verbeteringen. In deze paragraaf beschrijven we de inrichting van het vervolgtoezicht.

9.1.1. Oordeel kwaliteitszorg bestuur is leidend

Het oordeel over het financieel beheer en met name de kwaliteitszorg op bestuursniveau is leidend voor de inrichting van het vervolgtoezicht. Daarbij stellen we de vraag: wat moet op basis van de inspectieoordelen worden hersteld of verbeterd en welke rol krijgt het bestuur zelf bij de monitoring en beoordeling van dit herstel of de verbetering. We onderscheiden grofweg vier scenario’s.

  • 1. Kwaliteitszorg op orde en geen tekortkomingen: vertrouwen.

    In het meest gunstige scenario zijn er geen (of beperkt) tekortkomingen geconstateerd en zijn er geen of slechts enkele risico’s op schoolniveau. Als daarbij de kwaliteitszorg en het financieel beheer op orde zijn dan spreken we vertrouwen uit in het bestuur en komen we in principe na vier jaar opnieuw langs. We maken afspraken met het bestuur over wanneer en hoe het bestuur zich verantwoordt over het eventuele herstel van de tekortkomingen en risico’s. Wij verifiëren of de verbeteringen zijn gerealiseerd.

    We bieden het bestuur de mogelijkheid om tussentijds één keer een ‘uitwisselingsgesprek’ te voeren over de stand van zaken en eventuele nieuwe ontwikkelingen.

  • 2. Kwaliteitszorg op orde, maar tekortkomingen: afspraken met bestuur over eigen rol bij kwaliteits- en/of herstelonderzoek.

    Als de kwaliteitszorg en het financieel beheer op orde zijn en we tekortkomingen hebben geconstateerd op het niveau van de scholen dan formuleren we herstelopdrachten en maken we afspraken met het bestuur wat het bestuur zelf (her)onderzoekt en wat het aandeel van de inspectie is. Bij eventuele risico’s die het bestuur zelf onderzoekt maken we afspraken over hoe het bestuur zich verantwoordt over de uitkomsten daarvan en de maatregelen die daaruit kunnen voortvloeien. We maken daarnaast afspraken over de vraag wanneer en hoe het bestuur zich verantwoordt over het herstel. In overleg met het bestuur wordt bepaald welk herstel door het bestuur zelf wordt onderzocht en hoe het bestuur zich over het herstel verantwoordt. De rol van de inspectie kan in dit scenario variëren van ‘vinger aan de pols’ tot uitvoering van een volledig herstelonderzoek. Bij de rolverdeling wordt meegewogen wat de omvang van de geconstateerde tekortkoming(en) is en wat de impact is bij niet spoedig herstel.

  • 3. Kwaliteitszorg niet op orde: in alle gevallen voert de inspectie kwaliteits- en/of herstelonderzoek uit.

    Als een bestuur de kwaliteitszorg niet op orde heeft, dan is het aannemelijk dat de geconstateerde tekortkomingen bij de onderzochte scholen niet op zichzelf staan. De kwaliteitszorg is niet op orde als één van de standaarden binnen dit kwaliteitsgebied onvoldoende is. De inspectie kan er dan voor kiezen om nog een of meer kwaliteitsonderzoek(en) te doen naar risico’s.

    Het bestuur krijgt een herstelopdracht opgelegd, met als belangrijk onderdeel de verbetering van de kwaliteitszorg. In het vervolgtoezicht voert de inspectie het herstelonderzoek uit.

  • 4. Financieel beheer niet op orde: combinatie van scenario’s

    Daar waar de kwaliteitszorg op bestuursniveau voldoende of goed is, maar het financieel beheer onvoldoende dan gebruiken we een combinatie van scenario’s: het bestuur krijgt (beperkte) ruimte om zelf vorm te geven aan de verbetering van de tekortkomingen op het gebied van de kwaliteit, maar de inspectie voert zelf vervolgonderzoek uit in het kader van de verbetering van het financieel beheer.

    Er is geen eenduidige beslisregel voor de keuze van een scenario. Dit is onder meer afhankelijk van het aantal scholen en de omvang ervan onder een bestuur, de complexiteit (aantal sectoren) van het bestuur, de ernst en omvang van de tekortkomingen en de eventuele risico’s, de mate en snelheid van herstel van lopende toezichttrajecten, de toezichthistorie en de ontwikkeling van de kwaliteit en de kwaliteitszorg.

    De beslissing over de inrichting van het vervolgtoezicht wordt vastgelegd in het rapport van het vierjaarlijks onderzoek naar bestuur en scholen. Hierin wordt ook vastgelegd in hoeverre het bestuur, dan wel de inspectie herstelonderzoek uitvoert op de scholen waar tekortkomingen zijn vastgesteld.

    Bij grotere besturen kan het voorkomen dat bij het vierjaarlijks onderzoek niet alle scholen zijn onderzocht waar we risico’s vermoeden. In dat geval kunnen we (aanvullend) kwaliteitsonderzoek uitvoeren. Ook in dit geval is het oordeel over de kwaliteitszorg van het bestuur leidend voor de vraag welke rol het bestuur zelf krijgt bij het (aanvullend) onderzoek en de eventuele verbeteracties.

9.1.2. Monitoren van herstel en verbetering

De afspraken met het bestuur over het vervolgtoezicht worden in principe bepaald voor de periode van maximaal vier jaar, volgend op het laatste vierjaarlijkse onderzoek. Deze afspraken kunnen in de tussentijd worden aangepast, afhankelijk van het verloop van het herstel van eventuele eerder vastgestelde tekortkomingen en van nieuwe ontwikkelingen (zowel positief als negatief) die naar voren komen in de jaarlijkse prestatieanalyse. Het eerdere oordeel over de kwaliteitszorg van het bestuur is hierbij leidend. Dit kan, afhankelijk van het tempo van herstel en de aanwezigheid van nieuwe risico’s of signalen ertoe leiden dat het bestaande scenario tussentijds kan worden verlicht of kan worden verzwaard. Dit betekent dat de inspectie, afhankelijk van de keuze van het scenario en de afspraken met het bestuur naar aanleiding van het vorige vierjaarlijkse onderzoek bepaalt hoe om te gaan met eventuele risico’s die naar voren komen in de daarop volgende jaren en tot welke eventuele aanpassingen van de afspraken met het bestuur dit moet leiden. Bij besturen bij wie de kwaliteitszorg en/of het financieel beheer als onvoldoende is beoordeeld, kan het oordeel tussentijds worden aangepast naar voldoende als de tekortkomingen zijn hersteld. In de tussenliggende jaren kan het oordeel over deze kwaliteitsgebieden worden bijgesteld op basis van een bestuursonderzoek op maat. Het is dus niet noodzakelijk om een volledig vierjaarlijks bestuursonderzoek uit te voeren om tot bijstelling van het oordeel over het kwaliteitsgebied Kwaliteitszorg en ambitie te komen. Bij besturen bij wie de kwaliteitszorg als voldoende was beoordeeld, maar waar zich in de tussenliggende jaren (ernstige en/of veelvuldige) nieuwe risico’s voordoen of bij wie het herstel achterblijft, kan het toezicht tussentijds worden verzwaard door versneld een onderzoek uit te voeren bij dat bestuur.

9.2. Onvoldoende: Opdracht tot herstel

Herstel van naleving is gericht op scholen en besturen die niet voldoen aan de deugdelijkheidseisen. Voor een school heeft dit betrekking op de onderwijskwaliteit, voor een bestuur betreft dit de kwaliteitszorg en het financieel beheer. Zij schieten dusdanig tekort in wat zij leerlingen bieden, voldoen niet aan de vereisten voor kwaliteitszorg en/of lopen dusdanige financiële risico’s, dat herstel van die tekorten vereist is. Vanuit onze waarborgfunctie zien wij toe op dat herstel.

9.2.1. Herstelopdracht en herstelonderzoek

Bij het opleggen van een herstelopdracht hanteren we drie opties:

  • 1. Als het oordeel op schoolniveau of een kwaliteitsgebied onvoldoende is, krijgt het bestuur een opdracht tot herstel en volgt herstelonderzoek. De herstelopdracht en de afspraken over het herstelonderzoek maken deel uit van het rapport45.

  • 2. Als een kwaliteitsgebied voldoende is, maar een standaard binnen het gebied is onvoldoende, dan krijgt het bestuur opdracht tot herstel. We vertrouwen er op dat het bestuur de tekortkoming binnen de afgesproken termijn herstelt. We doen in principe geen herstelonderzoek. Deze afspraak wordt vastgelegd in het rapport.

  • 3. Als een standaard voldoende is, maar er is niet aan alle wettelijke eisen voldaan (zie par. 4.7.1) dan benoemen we de tekortkoming – met de handhaving van het oordeel voldoende – in het rapport. Het bestuur draagt er zorg voor dat herstel zo snel mogelijk plaatsvindt. In een dergelijke situatie nemen we in principe geen herstelopdracht op in het rapport en er volgt ook geen herstelonderzoek.

De herstelopdracht zoals bedoeld onder 1 en 2 omvat de formulering van de wettelijke tekortkoming en de termijn waarbinnen herstel moet zijn gerealiseerd. Dit wordt vastgelegd in het rapport. De mate waarin wij directief optreden bij het bepalen van de herstelopdracht is mede afhankelijk van de ernst en omvang van de tekortkomingen en de omgevingsfactoren die op het niet naleven van invloed zijn.

Afhankelijk van ons oordeel over de kwaliteitszorg van het bestuur voeren wij zelf het herstelonderzoek uit of laten we dit over aan het bestuur. Het kan zijn dat wij op afstand volgen of het bestuur adequaat bijstuurt, het kan ook dat wij zelf intensief en actief monitoren op de noodzakelijke verbeteringen.

Op verzoek van het bestuur kan een herstelonderzoek eerder worden uitgevoerd dan afgesproken, bijvoorbeeld omdat eerder dan de gestelde termijn de verbeteringen al zijn gerealiseerd.

Het herstelonderzoek heeft tot doel te beoordelen of eerder door ons geconstateerde tekortkomingen in de naleving van de deugdelijkheidseisen door het bestuur en/of de school zijn hersteld. Het herstelonderzoek kan een volledig kwaliteitsonderzoek zijn, of een verificatie van de informatie die we van het bestuur hebben gekregen. We leggen onze bevindingen vast in een rapport of brief van bevindingen conform artikel 20 en 21 van de WOT.

9.2.2. Herstel financieel beheer

Als er op het gebied van financieel beheer sprake is van risico’s ten aanzien van de continuïteit of van niet naleven van wettelijke vereisten, dan leggen we vast welke maatregelen het bestuur moet treffen voor de verbetering van de financiële positie of de financiële beheersing. Als er sprake is van het oordeel onvoldoende op financieel beheer, dan spreken we van aangepast financieel toezicht. De interventie is er op gericht dat de risico’s of tekorten binnen een beperkte periode zijn opgeheven. Doorgaans moet dit binnen twee jaar het geval zijn. We leggen vast op welke wijze en op welk moment het bestuur ons informatie levert. We maken daarbij gebruik van nadere richtlijnen voor de stappen bij het aangepast financieel toezicht. Het bestuur wordt geïnformeerd over het escalatietraject als herstel niet binnen de gestelde termijn is gerealiseerd.

Als herstel van naleving niet binnen de afgesproken termijn plaatsvindt en/of het bestuur niet bij machte blijkt om het herstel te realiseren dan kunnen we besluiten tot versnelling van het vierjaarlijks onderzoek. Een andere mogelijkheid is dat we de aard van de interventie(s) verzwaren. We noemen dit escalatie.

9.3. Escalatie bij voortduren niet naleving

Indien er vertraging in het herstel optreedt, waardoor leerlingen (te lang) onderwijs van onvoldoende kwaliteit krijgen of de risico’s ten aanzien van kwaliteitszorg of financieel beheer niet verminderen, dan volgt escalatie van het toezicht. Dit heeft tot doel te bewerkstelligen dat het bestuur alsnog en zo snel mogelijk de tekortkoming(en) herstelt. We maken daarbij gebruik van interventies die de druk op herstel doen toenemen, zoals een bestuursgesprek waarin we bijvoorbeeld prestatieafspraken vastleggen.

9.3.1. Opschorten of inhouden van de bekostiging

Indien een bestuur na een herstelopdracht niet binnen de afgesproken termijn de desbetreffende wettelijke eis naleeft, kan een bekostigingssanctie worden opgelegd. De minister heeft de bevoegdheid om de bekostiging geheel of gedeeltelijk op te schorten of in te houden (art. 164, WPO), en deze bevoegdheid is aan de inspectie gemandateerd tot aan vijftien procent van de bekostiging. De manier waarop de minister en de inspectie met deze bevoegdheid omgaan is vastgelegd in de Beleidsregel financiële sancties bij bekostigde onderwijsinstellingen.

Voorafgaand aan een besluit tot opschorting of inhouding van de bekostiging wordt het bestuur van dit voornemen in kennis gesteld, en gevraagd een zienswijze te geven. Deze zienswijze wordt meegewogen in het uiteindelijke besluit.

9.3.2. Onderzoek bestuurlijk handelen

Als we bij besturen ernstige tekortkomingen hebben vastgesteld op het gebied van de kwaliteitszorg en/of de financiën, en het bestuur heeft deze niet binnen de afgesproken termijn hersteld dan kunnen we een onderzoek doen naar het bestuurlijk handelen. Het functioneren van het intern toezicht toezicht maakt veelal deel uit van het onderzoek.

Een onderzoek bestuurlijk handelen kan leiden tot afspraken met het bestuur teneinde alsnog herstel te realiseren, tot een bekostigingssanctie (par. 9.3.1) of tot een voordracht bij de minister met een advies over de sancties die de minister kan treffen op basis van de wet. De minister kan op basis van de voordracht een aanwijzing geven of tot opschorting of inhouding van de bekostiging overgaan.

9.3.3. Escalatieteam ministerie en inspectie

In uitzonderlijke gevallen kan een situatie ontstaan, waarin de interventiemogelijkheden van de inspectie zijn uitgeput en waarin de inspectie er geen vertrouwen in heeft dat het bestuur er in zal slagen om de afspraken ten aanzien van de noodzakelijke verbeteringen binnen een redelijke termijn na te komen. Dit kan het geval zijn bij een combinatie van aanhoudende risico’s ten aanzien van de kwaliteit in combinatie met risico’s ten aanzien van het financieel beheer. Zo’n situatie kan zich ook voordoen naar aanleiding van een zeer ernstig incident. Het ministerie en de inspectie vormen dan samen een escalatieteam en maken afspraken over de te volgen lijn en ieders rol daarin. De samenwerking is er op gericht de best passende oplossing voor het probleem te arrangeren, zodat de voorwaarden voor kwaliteit van het onderwijs en/of het financieel beheer worden gegarandeerd.

9.3.4. Overige sancties

Naast de hierboven genoemde sancties kan de inspectie in bijzondere gevallen ook nog andere sancties opleggen. Het gaat dan om bestuurlijke boetes op grond van de Leerplichtwet, dwangsommen op grond van de Wet normering topinkomens en terugvordering van bekostiging op grond van de Algemene wet bestuursrecht.

9.4. Toezichtplan bij zeer zwak onderwijs

Als bij een school sprake is van ‘zeer zwak onderwijs’ dan legt de inspectie het betreffende bestuur een herstelopdracht op. De inspectie stelt een toezichtplan op dat sturend is voor het verdere verloop van het toezicht. Er mag niet langer dan een jaar sprake zijn van zeer zwak onderwijs. Het herstelonderzoek vanwege zeer zwak onderwijs wordt altijd uitgevoerd door de inspectie. Als het herstelonderzoek uitwijst dat de kwaliteit niet is verbeterd, melden we de school voor bij de minister. Deze kan besluiten de school te sluiten c.q. de bekostiging te beëindigen. De inspectie adviseert de minister over de maatregelen die genomen moeten worden.

Voor de categorie zeer zwakke scholen geldt een aantal aanvullende interventies. Deze hebben tot doel belanghebbenden rond de school actief over het oordeel ‘zeer zwak onderwijs’ te informeren (art. 4, vierde lid, WOT). Dit betekent dat wij in de eerste plaats de minister over het oordeel ‘zeer zwak’ informeren en dat de school op onze website als zodanig wordt vermeld. Daarnaast dient het bestuur van de school (omdat het funderend onderwijs betreft) de ouders te informeren over het inspectierapport op basis van een door de inspectie opgesteld samenvattend rapport (art. 45a, WPO). Tot slot informeren we de betreffende gemeente aan de hand van het inspectierapport.

9.5. Verbeteren boven basiskwaliteit

Als een school voldoet aan basiskwaliteit houdt onze rol niet op. Naast onze waarborgfunctie willen we besturen en scholen stimuleren hun kwaliteitsdoelen hoger te formuleren dan basiskwaliteit. In onze onderzoeken voeren we daarom de dialoog over de eigen doelen en ambities die het bestuur zichzelf stelt en hoe deze worden gerealiseerd. Ook kunnen we tijdens het vierjaarlijks onderzoek op verzoek van besturen een onderzoek doen naar scholen die het volgens het bestuur goed doen. Onze bevindingen zijn er dan op gericht om het bestuur en zijn scholen feedback te geven op de kwaliteit die zij al dan niet laten zien. Op deze wijze werken inspectie, besturen en scholen samen aan de verdere ontwikkeling van de kwaliteitscultuur.

10. Stelseltoezicht

Toezicht op de kwaliteit van het onderwijs richt zich naast het toezicht besturen en hun scholen ook op het stelsel als geheel. In de eerste negen hoofdstukken van dit onderzoekskader hebben we beschreven hoe we de kwaliteit van individuele besturen en hun scholen beoordelen. In dit hoofdstuk beschrijven we het stelseltoezicht, zoals we dat voor de sectoren po, vo (v)so en mbo vormgeven.

10.1. Versterking relatie toezicht op instellingen en stelseltoezicht

Onder stelselkwaliteit verstaan we de mate waarin het stelsel van scholen, opleidingen en besturen erin slaagt de kernfuncties van onderwijs – kwalificatie, socialisatie en selectie/allocatie – met succes én in evenwicht te realiseren. Onze periodieke onderzoeken bij scholen, opleidingen en besturen geven daarvan een aardig beeld, maar stelselkwaliteit is niet een optelsom van de oordelen en kwaliteitsbeelden die we met het instellingstoezicht verkrijgen. Daar is meer voor nodig.

Met het waarderingskader doen we uitspraken over de kwaliteit van scholen, opleidingen en besturen op basis van de (selectie van) standaarden. Dit kwaliteitsbeeld is niet alles omvattend. Ouders, leerlingen, docenten, schoolleiders en bestuurders ervaren soms knelpunten die relevant zijn voor (het ontbreken van) onderwijskwaliteit, maar waarvoor andere partijen nodig zijn om tot verbetering of een oplossing te komen. Zo kan vigerend overheidsbeleid tot ongewenste effecten leiden, wordt nieuw beleid om diverse redenen moeizaam geïmplementeerd, of nemen niet alle partijen hun verantwoordelijkheid om gezamenlijk aan de gewenste oplossing bij te dragen. Inspecteurs krijgen dergelijke signalen en voorbeelden bij hun schoolonderzoeken aangereikt; vaak reiken deze onderwerpen verder dan de onderzoeksvraag van het onderzoek bij die ene school. We willen deze stelselinformatie beter benutten en als toezichthouder nadrukkelijk een rol vervullen bij het agenderen van knelpunten op stelselniveau. Daarvoor is het nodig dat we ons continu een beeld vormen van de knelpunten die zich schooloverstijgend voordoen. We richten het stelseltoezicht daarop vervolgens in.

We kunnen met ons toezicht bovendien meer effect scoren als we de relatie tussen het toezicht op individuele scholen en instellingen en het stelseltoezicht versterken. We richten het stelseltoezicht zodanig in dat we enerzijds de (gestandaardiseerde en niet-gestandaardiseerde) informatie die we op school- en instellingniveau verkrijgen benutten voor de keuze van stelselonderzoeken. Anderzijds richten we onze instellingsonderzoeken proportioneel in mede op basis van breed verkregen stelselinformatie. We doen dit op hoofdlijnen waar het goed gaat en verdiepend waar het nodig blijkt.

We selecteren jaarlijks onderwerpen die herkenbaar zijn in het onderwijsveld. Afhankelijk van de aard van de problematiek en de oplossingsrichting communiceren we met relevante partijen over de uitkomsten en dringen we aan op een oplossing van het probleem.

Samenvattend richten we ons met het stelseltoezicht op stelselproblemen, waarvoor de oplossing het niveau van individuele schoolbesturen overstijgt. We treden daarbij stimulerend, agenderend en activerend op.

10.2. Stelselmonitoring

We volgen permanent de belangrijkste kenmerken van het onderwijsstelsel. Dat doen we op verschillende onderdelen. Naast de drie kernfuncties – kwalificatie, socialisatie en selectie/allocatie – doen we dit ook op aspecten van voorwaarden en doelmatigheid, zoals beschikbaarheid en besteding van financiële middelen, bestuurlijk handelen en kwaliteitszorg, personeelsbeleid en faciliteiten.

Om tot een beeld van het stelsel als geheel te komen, brengen we in kaart hoe het er voor staat, per sector maar ook voor het stelsel. We maken daarbij gebruik van de jaarlijkse prestatieanalyse van besturen, scholen en opleidingen (par. 6.1). Daarnaast hanteren we diverse bronnen zoals informatie uit gesprekken bij instellingonderzoeken, informatie uit toezichtteams, signalen die bij de inspectie binnen komen, kennis uit externe (wetenschappelijke) onderzoeken, berichten in de media, bestuurlijke overleggen, informatie van toezichthouders op verwante domeinen. We maken ook gebruik van informatie die door anderen verzameld is, zoals inschrijvingen en stroomgegevens van leerlingen, financiële gegevens en demografische gegevens.

De resultaten van de monitoring geven inzicht in ontwikkelingen in het onderwijs en mogelijke tekortkomingen in het stelsel. Dit wordt jaarlijks intern en met externe belanghebbenden besproken. De belangrijkste trends, opvallende ontwikkelingen en tekortkomingen beschrijven we in De Staat van het Onderwijs. Ook tussendoor publiceren we onderzoeksresultaten en organiseren we themabijeenkomsten.

10.3. Themakeuze en werkwijze

Op basis van de stelselmonitoring kiezen we jaarlijks enkele thema’s. Prioritering vindt plaats aan de hand van criteria die verband houden met nut en noodzaak van een verdere verkenning en de rol die de inspectie daarbij betekenisvol kan vervullen (stimulerend, agenderend, activerend). We kijken wat de beste manier is om een bepaald thema onder de aandacht te brengen: met een thematisch onderzoek, door het organiseren van expertbijeenkomsten of symposia of bijvoorbeeld door informatiedeling via een webinar of e-magazine. Een thema kan sectorspecifiek zijn of meerdere sectoren omvatten en de selectie van thema’s wordt vastgelegd in ons jaarwerkplan.

Als een themaonderzoek wordt uitgevoerd, dan koppelen we dit bij voorkeur aan het vierjaarlijks onderzoek naar besturen en hun scholen. Daarmee houden we de toezichtlast zo beperkt mogelijk.

Bij het vierjaarlijks onderzoek bij besturen en scholen kiezen we jaarlijks een tot drie standaarden die altijd bij elk (verificatie)onderzoek bij twee of meer van de sectoren po, vo (v)so, mbo worden beoordeeld. Op deze manier ontstaat een representatief beeld op stelselniveau. Daarnaast kan iedere sector een of meer sectorspecifieke standaarden aanwijzen die in een bepaalde periode bij alle onderzoeken binnen de betreffende sector worden beoordeeld. De keuze voor de ‘stelselstandaarden’ wordt altijd gebaseerd op de analyse van de stelselmonitor. Deze analyse kan er tevens toe leiden dat een of meer standaarden uit het waarderingskader op voorhand niet worden onderzocht bij het instellingstoezicht omdat de analyse daar geen aanleiding toe geeft.

Als voorbeeld noemen we didactisch handelen. We willen de kwaliteit op deze standaard in alle sectoren onderzoeken. Dit komt dan aan de orde in alle vierjaarlijkse onderzoeken. Er wordt een representatief beeld opgesteld per sector.

Zo geldt dit ook voor sectorspecifieke thema’s, zoals de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming in het mbo of de samenwerking van besturen in po, vo en (v)so in het kader van passend onderwijs.

Op basis van de keuzes in ons jaarwerkplan informeren we besturen bij het vierjaarlijks onderzoek over de zogenoemde ‘stelselstandaarden’ die we onderzoeken. We nemen dit ook op in het onderzoeksplan dat we bij een vierjaarlijks onderzoek opstellen (zie paragraaf 7.2.3).

De resultaten van het (aan het vierjaarlijks onderzoek gekoppeld) themaonderzoek worden opgenomen in De Staat van het Onderwijs (zie paragraaf 8.5) en worden niet separaat in de rapporten van de vierjaarlijkse onderzoeken vermeld. Het bestuur wordt hier apart over geïnformeerd.

Een thematisch onderzoek kan niet altijd gekoppeld worden aan het vierjaarlijks onderzoek naar besturen en hun scholen. De aard van het vraagstuk bepaalt of een koppeling met het vierjaarlijks onderzoek mogelijk is.

Een urgent stelselprobleem kan leiden tot voorrang op de onderzoeksagenda.

11. Toezicht op samenwerkingsverbanden passend onderwijs

Samenwerkingsverbanden moeten zorgen voor een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen. Leerlingen kunnen dan een ononderbroken ontwikkelingsproces doormaken en leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben krijgen een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs. Dit is een voorwaarde voor het kunnen waarmaken van de zorgplicht door de schoolbesturen en daarmee voor het succes van passend onderwijs. Hierop houden we toezicht.

Er is sprake van een sterke wederzijdse afhankelijkheid tussen schoolbesturen en het samenwerkingsverband en tussen schoolbesturen onderling. Het beleid van het samenwerkingsverband over de organisatie en bekostiging van de extra ondersteuning grijpt in op de kwaliteit van de scholen. Het samenwerkingsverband op zijn beurt is afhankelijk van de prestaties van de scholen waar het de realisatie van extra ondersteuning betreft. Deze wederzijdse afhankelijkheid betrekken we in de uitvoering van het toezicht op de samenwerkingsverbanden. Dit doen we door het toezicht op de samenwerkingsverbanden te verbinden met de onderwijspraktijk en het scholentoezicht. De werkwijze zoals beschreven in dit onderzoekskader geldt ook voor het toezicht op de samenwerkingsverbanden. Bij het toezicht op de samenwerkingsverbanden maken we gebruik van een afzonderlijk waarderingskader. Zie paragraaf 11.1.

Het toezicht moet inzicht geven in de mate waarin samenwerkingsverbanden erin slagen hun taak te vervullen. De werkwijze bij de expertanalyse wijkt in lichte mate af omdat we hierbij ook de belanghebbenden bij het samenwerkingsverband raadplegen. De doorlooptijden kunnen ook afwijken omdat deze mede zijn bepaald door de omvang van de raadpleging van de belanghebbenden en door de eventuele vervolgactiviteiten naar aanleiding van die raadpleging.

11.1. Toezicht op orthopedagogische-didactische centra

Soms lopen leerlingen tijdelijk vast in het reguliere onderwijs. Deze leerlingen kunnen kortdurend (maximaal twee jaar) intensieve ondersteuning op een tussenvoorziening (opdc) krijgen. De leerling blijft ingeschreven op de reguliere school en de school is daarmee verantwoordelijk voor de effectiviteit van het onderwijs aan de leerling op het opdc. Daarmee blijft die school tevens verantwoordelijk voor de resultaten die de leerling behaalt.

De kwaliteit van het onderwijs op een opdc valt onder verantwoordelijkheid van het samenwerkingsverband waartoe het opdc behoort. In het ondersteuningsplan staat welke leerlingen in aanmerking kunnen komen voor het volgen van (een deel van) het onderwijsprogramma op een opdc. Het toezicht richt zich op de beoordeling van de onderwijskwaliteit van het opdc. Daarvoor wordt het waarderingskader voor po/vo gebruikt. De resultaten van leerlingen in een opdc (standaard OR1) tellen mee bij de school waar zij staan ingeschreven en niet op het opdc. Voor de beoordeling van de kwaliteit van het opdc geldt de beslisregel voor scholen waar de resultaten niet van te beoordelen zijn (zie par. 4.5.1.)

11.2 . Waarderingskader swv passend onderwijs

ONDERWIJSRESULTATEN (OR)

OR1. Resultaten

Voor alle leerlingen in het samenwerkingsverband die extra ondersteuning nodig hebben is een passende onderwijsplaats beschikbaar.

Basiskwaliteit

Het samenwerkingsverband voert de aan hem opgedragen taken uit en realiseert een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen, zodanig dat alle leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen.

Het samenwerkingsverband doet al het mogelijke om passende ondersteuningsvoorzieningen te organiseren voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Wanneer voor een leerling extra ondersteuning is aangevraagd, dan handelt het samenwerkingsverband deze aanvraag af binnen de wettelijk voorgeschreven termijn. Het samenwerkingsverband bevordert dat alle leerplichtige leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, ingeschreven staan bij een school en daadwerkelijk onderwijs volgen. Waar nodig betrekt het daarbij ketenpartners.

Het samenwerkingsverband realiseert de resultaten zoals beschreven in het ondersteuningsplan. Het samenwerkingsverband heeft de regionale context bij het benoemen van zijn doelen betrokken. Het samenwerkingsverband zorgt voor een netwerkoverleg met de gemeenten en de onderwijsinstellingen in de regio daarbinnen, en heeft daarmee afspraken die leiden tot passende onderwijs(jeugdzorg)arrangementen.

Indien het samenwerkingsverband een orthopedagogisch-didactisch centrum heeft ingericht, dan realiseert het samenwerkingsverband voor de leerlingen op het opdc een ononderbroken ontwikkelingsproces.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdrachten heeft het samenwerkingsverband opgenomen in het ondersteuningsplan en realiseert het samenwerkingsverband dit beleid?

Te denken valt aan:

  • Regie en beleid rond thuiszitters

  • Inzicht in het traject van ondersteuningstoewijzing

  • Betrokkenheid zorgaanbieders bij het netwerkoverleg over passend onderwijs

  • Actueel beeld van de onderwijs (jeugdzorg)arrangementen in de regio

Toelichting wettelijke eisen

Om het mogelijk te maken dat in een regio van een samenwerkingsverband de schoolbesturen hun zorgplicht passend onderwijs kunnen nakomen (art. 40, vierde lid WPO, art. 27, lid 2c, WVO, art. 40, vijfde lid WEC) is het nodig dat er voor deze leerlingen in of buiten de regio voldoende ondersteuningsvoorzieningen beschikbaar zijn. Daartoe werken alle bevoegde gezagsorganen met een of meer vestigingen in de regio van het samenwerkingsverband, samen in een samenwerkingsverband (art. 18a, eerste lid WPO, art. 17a, eerste lid WVO, art. 28a, eerste en tweede lid WEC). Dit moet ertoe leiden dat alle leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken. Daarvoor moeten zij ingeschreven staan bij een school (art. 18a, eerste en tweede lid, WPO, art. 17 a, eerste en tweede lid, WVO). De wettelijke taken van een samenwerkingsverband zijn erop gericht dat de aangeslotenen gezamenlijk werkafspraken maken (art. 18a, achtste lid WPO, art. 17a, achtste lid, WVO), ondersteuningsmiddelen en – voorzieningen verdelen en toewijzen, de toelaatbaarheid bepalen voor lichte en zware ondersteuning en op verzoek van de aangeslotenen adviseren over de ondersteuningsbehoefte van een leerling (art. 18a, zesde lid, WPO, art. 17a, zesde lid, WVO). De interne toezichthouder ziet toe op de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden door het bestuur en staat het bestuur met raad terzijde en legt hierover verantwoording af in het jaarverslag (art. 17c, eerste lid, WPO, art. 24 e1, eerste lid, WVO, 28i eerste lid WEC). De toelaatbaarheidsverklaring die bepaalt of een leerling aangewezen is op lichte of zware ondersteuning is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), (art. 18a, twaalfde lid, WPO, art. 17a, twaalfde lid, WVO en Kamerstukken II 2011/12, 33 106, nr. 3, p. 29).

Voor het bereiken van de gewenste resultaten is het nodig dat het samenwerkingsverband het beleid afstemt met de gemeenten (o.a. jeugdzorg), evenals met de samenwerkingsverbanden die samenvallen met de eigen regio (art. 18a, negende lid, WPO, art. 17a, negende lid, WVO).

Het samenwerkingsverband kan een orthopedagogisch-didactisch centrum (opdc) inrichten (art. 18a, lid 10a, WPO en art. 17a, lid 10a, WVO). [Zie Variawet passend onderwijs.] De verplichting van het samenwerkingsverband om hun voorzieningen zodanig te realiseren dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doorlopen heeft ook betrekking op leerlingen die les hebben op een OPDC (art. 18a, tweede lid, WPO en art. 17a, tweede lid, WVO).

KWALITEITSZORG EN AMBITIE (KA)

KA1. Kwaliteitszorg

Het samenwerkingsverband heeft vanuit zijn maatschappelijke opdracht doelen geformuleerd en verbetert de uitvoering van zijn taken op basis van regelmatige en systematische evaluatie van de realisatie van die doelen.

Basiskwaliteit

Het samenwerkingsverband stelt ten minste eenmaal in de vier jaar het ondersteuningsplan vast. De inhoud van ondersteuningsplan voldoet aan de wettelijke voorschriften. In het ondersteuningsplan vertaalt het samenwerkingsverband de beleidsdoelstellingen naar kwalitatieve en kwantitatieve resultaten (incl. bekostigingsaspecten), legt afspraken over de aanpak eenduidig vast en voert daarover op overeenstemming gericht overleg (oogo) met burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente of gemeenten en met de samenwerkingsverbanden die (geheel of gedeeltelijk) samenvallen met de regio van het eigen samenwerkingsverband. Aangesloten schoolbesturen kunnen elkaar aanspreken het nakomen van de afspraken in het ondersteuningsplan. Indien het samenwerkingsverband een opdc in stand houdt voldoet het samenwerkingsverband aan de zorgplicht voor kwaliteit van het onderwijs op het opdc

Het samenwerkingsverband verantwoordt zich jaarlijks schriftelijk aan belanghebbenden over de gerealiseerde kwaliteit, de kwaliteitsverbetering en daarmee samenhangend de inzet van middelen en – indien van toepassing – de kwaliteit van het onderwijs op het opdc.

Op basis van de conclusies uit een zelfevaluatie werkt het samenwerkingsverband jaarlijks beargumenteerd, doelgericht aan verbeteractiviteiten.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdrachten heeft het samenwerkingsverband opgenomen in het ondersteuningsplan en realiseert het samenwerkingsverband dit beleid?

Te denken valt aan:

  • Normering van kwalitatieve en kwantitatieve resultaten in het oogo met gemeenten en met de samenvallende samenwerkingsverbanden en andere belanghebbenden in regio

  • Actueel beeld van de toewijzing van de extra ondersteuning die leerlingen nodig hebben en de plaatsing van deze leerlingen

  • De ondersteuningsprofielen van de deelnemende scholen.

  • Toetsing van de verzamelde informatie aan de vastgestelde doelen en normen

  • Kennis van de leerlingenpopulatie in de regio voor wat betreft de ondersteuningsbehoeften

Toelichting wettelijke eisen

De wet vraagt dat het samenwerkingsverband een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen realiseert binnen en tussen de scholen en wel zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen (WPO art. 18a, tweede lid, tweede volzin, WVO art. 17a, tweede lid, tweede volzin). De uitwerking van deze deugdelijkheidseisen dient het bevoegd gezag te beschrijven in het ondersteuningsplan (WPO art. 18a, zevende en achtste lid, WVO art. 17a, zevende en achtste lid). Het samenwerkingsverband beschrijft in het ondersteuningsplan de beoogde en bereikte kwalitatieve en kwantitatieve resultaten van het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning behoeven en de daarmee samenhangende bekostiging (WPO art. 18a, achtste lid onder e, WVO art. 17a, achtste lid onder e). Uit de overlegverplichtingen volgt dat het taakgebied zich uitstrekt over een breder domein dan alleen onderwijs in de eigen sector en er samenhang is met andere aspecten binnen het jeugddomein.(WPO art. 18a, negende lid, WVO art. 17a, negende lid). Het ondersteuningsplan en de jaarverslaglegging staan centraal om het verbeteren van en de verantwoording over de kwaliteit van de uitvoering van de taken van het samenwerkingsverband te bevorderen. Het bevoegd gezag dient zorg te dragen voor de kwaliteit van de dienstverlening aan de aangeslotenen. Onder zorgdragen voor valt in elk geval het naleven van de wettelijke bepalingen en het uitvoeren van het stelsel van kwaliteitszorg (WPO art. 18a, achtste lid onder e, WVO art. 17a, achtste lid, onder e).

KA2. Kwaliteitscultuur

Het bestuur van het samenwerkingsverband kent een professionele kwaliteitscultuur en functioneert transparant en integer.

Basiskwaliteit

Het bestuur handelt volgens de code van goed bestuur en legt uit wanneer zij daarvan afwijkt. Deze handelwijze leidt tot een integere en transparante organisatiecultuur. Het intern toezicht functioneert onafhankelijk van het bestuur. Ieder werkt vanuit zijn eigen rol aan de versterking van de kwaliteit van de taakuitvoering en streeft naar realisatie van de gezamenlijke ambities die zijn verwoord in het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdrachten heeft het samenwerkingsverband opgenomen in het ondersteuningsplan en realiseert het samenwerkingsverband dit beleid?

Te denken valt aan:

  • Ambitie in relatie tot de maatschappelijke opdracht

  • De onafhankelijkheid van intern toezicht naast het bestuur; rolvermenging

  • Interne aanspreekbaarheid op de gemaakte afspraken

  • Draagvlak visie en ambities op alle niveaus

Toelichting wettelijke eisen

Voor de uitvoering van de taken van het samenwerkingsverband is cruciaal dat de kwaliteit van de samenwerking effectief is tussen betrokken aangesloten bevoegde gezagsorganen en regionale partijen zoals de gemeenten (WPO art. 18a, negende lid, WVO art. 17a, negende lid) en zorginstellingen

De uitvoering van de wettelijke eisen rondom kwaliteitszorg vragen bovendien van een samenwerkingsverband een gezamenlijk inspanning vanuit een verbetercultuur en professionaliteit. Dit veronderstelt een gezonde organisatie, effectieve taakverdeling, resultaatgerichtheid en aanspreekbaarheid van de betrokkenen bij het samenwerkingsverband. Integriteit, zorgvuldigheid en bewustzijn van effecten van het handelen zijn algemene aanvaarde kwaliteitsbeginselen die behoren bij het professioneel handelen. (Zie ook de WPO art. 17a en 17b en 17aWVOart. 24d en 24 een 24 e1.)

KA3. Verantwoording en dialoog

Het bestuur van het samenwerkingsverband legt intern en extern toegankelijk en betrouwbaar verantwoording af over doelen en resultaten en voert daarover actief een dialoog.

Basiskwaliteit

Het bestuur van het samenwerkingsverband legt volgens de wettelijke voorschriften en afgesproken richtlijnen verantwoording af aan de intern toezichthouder, de overheid en de belanghebbenden. Het bestuur heeft tegenspraak georganiseerd, informeert zijn omgeving en verantwoordt zich onder andere in het jaarverslag over de resultaten op een voor alle betrokkenen toegankelijke wijze. Het bestuur overlegt periodiek met de ondersteuningsplanraad en – indien van toepassing de medezeggenschapsraad-personeel – en legt besluiten voor conform geldende wet- en regelgeving.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdrachten heeft het samenwerkingsverband opgenomen in het ondersteuningsplan en realiseert het samenwerkingsverband dit beleid?

Te denken valt aan:

  • Dialoog over doelen en resultaten met interne en externe belanghebbenden bij de ontwikkeling van hun doelen en beleid

  • Toegankelijkheid voor wensen en voorstellen van interne en externe belanghebbenden

Toelichting wettelijke eisen

De wet gaat ervan uit het bestuur verantwoording aflegt in jaarverslag, onder meer ten behoeve van het interne toezicht. (Art. 171 WPO, art. 103 WVO) De wet gaat er ook vanuit dat het samenwerkingsverband in het ondersteuningsplan duidelijk aangeeft wat de beoogde en bereikte kwalitatieve en kwantitatieve resultaten zijn van het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning behoeven en de daarmee samenhangende bekostiging. Daarnaast verantwoordt het bestuur aan de ondersteuningsplanraad de beslissingen en het beleid dat zij voorstaat. (art. 8, 11a en 14a van de WMS).

De samenleving heeft er belang bij dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen. Omdat de aangesloten besturen in het samenwerkingsverband hiervoor een zorgplicht hebben is het nodig dat zij met elkaar en met andere partijen in het jeugddomein de doelen afstemt. (art. 18a, negende lid, WPO, art. 17a, negende lid, WVO)

FINANCIEEL BEHEER (FB)

FB1. Continuïteit

Het samenwerkingsverband is financieel gezond en kan op korte en langere termijn voldoen aan zijn financiële verplichtingen.

Basiskwaliteit

Voor continuïteit is het van belang dat het samenwerkingsverband inzicht heeft in de financiële uitgangspositie en de ontwikkelingen in de komende drie jaar, en daar beleid op uitzet. In de continuïteitsparagraaf van het jaarverslag geeft het bestuur inzicht in deze ontwikkelingen en de daaraan verbonden financiële gevolgen. Het bestuur bespreekt het voorgaande regelmatig met de interne toezichthouder en medezeggenschap, treft zo nodig corrigerende maatregelen en verantwoordt zich over het geheel in de jaarverslaggeving.

Eigen aspecten van kwaliteit

Welke eigen opdrachten heeft het samenwerkingsverband opgenomen in het ondersteuningsplan en realiseert het samenwerkingsverband dit beleid?

Te denken valt aan:

  • De wijze waarop het bestuur het duurzaam voortbestaan waarborgt.

  • De financiële positie van het bestuur waarmee het alle financiële verplichtingen op korte en langere termijn kan nakomen.

  • De analyse van de belangrijkste kengetallen in relatie tot de signaleringswaarden

Toelichting wettelijke eisen

De verplichting voor het bevoegd gezag om een continuïteitsparagraaf aan het jaarverslag toe te voegen vloeit voort uit art. 4, vierde lid, van de RJO.

De sectorwetgeving verplicht de intern toezichthouder het jaarverslag inclusief continuïteitsparagraaf goed te keuren. En over deze taak (het goedkeuren) moet de interne toezichthouder verantwoording afleggen in het jaarverslag(art. 17c, eerste lid WPO en art. 24e1, eerste lid WVO)

Een ‘regelmatige bespreking’ is een beleidsmatige invulling van de verplichting de interne toezichthouder te voorzien van taken en bevoegdheden, zodanig dat hij een deugdelijk toezicht kan uitoefenen (art. 17c, tweede lid WPO en art. 24e1, tweede lid WVO).

Op grond van artikel 8, tweede lid, onder b, van de WMS ontvangt de ondersteuningsplanraad jaarlijks het jaarverslag (inclusief continuïteitsparagraaf). Over tussentijdse ontwikkelingen die de continuïteit van de school/instelling bedreigen dient de ondersteuningsplanraad eveneens geïnformeerd te worden. De ondersteuningsplanraad kan verder zelf initiatief nemen om met bestuur in gesprek te gaan over ontwikkelingen die de continuïteit van de school/instelling raken.

FB2. Doelmatigheid

Het samenwerkingsverband maakt efficiënt en effectief gebruik van de bekostiging.

Basiskwaliteit

Het samenwerkingsverband besteedt de overheidsbekostiging zo dat deze adequaat ten goede komt aan de in het ondersteuningsplan geformuleerde ambities inzake de uitvoering van zijn taken in het licht van zijn maatschappelijke opdracht en niet aan andere zaken.

Toelichting wettelijke eisen

De Minister is bevoegd de bekostiging te corrigeren in het geval hij van oordeel is dat er sprake is van een ondoelmatige besteding (art. 34a WPO en art. 21 WVO). Uit deze bevoegdheid vloeit de verplichting voor het bevoegd gezag voort om de bekostiging op doelmatige wijze te besteden, zowel in de zin dat het bestuur onnodige uitgaven voorkomt als in de zin dat het bestuur niet onnodige reserves aanhoudt.

FB3. Rechtmatigheid

Het samenwerkingsverband verwerft en besteedt de bekostiging conform wet- en regelgeving

Basiskwaliteit

Het bestuur beschikt over de vereiste deskundigheid en handelt integer en transparant. Het legt verantwoording af over de verwerving en besteding, hetgeen vooral een accountant beoordeelt aangesteld door de raad van toezicht. Deze accountant opereert volgens de beroepsmaatstaven van de NBA en speciaal volgens het controleprotocol dat door de inspectie is opgesteld.

Toelichting wettelijke eisen

In de sectorwetten zijn diverse bepalingen opgenomen waaraan het bestuur zich moet houden bij de verwerving en besteding van de bekostiging. Het bevoegd gezag draagt zorg voor een goed bestuurd samenwerkingsverband. (WPO art. 17a, eerste lid jo derde lid, WVO art. 24d, eerste lid jo derde lid)

De jaarverslaggeving dient transparant te zijn (moet een waarheidsgetrouw beeld geven). Titel 9 van Boek 2 BW en artikel 3, onder a, van de RJO jo. de Richtlijn Jaarverslag Onderwijs alsmede het Onderwijscontroleprotocol stellen tal van regels om deze transparantie in de verantwoording te verkrijgen. Een controleverklaring is verplicht op grond van artikel 2 RJO jo. artikel 2:393 BW.

11.3. Normering samenwerkingsverbanden

Oordeel standaard

Norm voor standaard

Goed

Het samenwerkingsverband voldoet aan alle deugdelijkheidseisen bij de standaard en realiseert op overtuigende wijze eigen aspecten van kwaliteit.

Voldoende (basiskwaliteit)

Het samenwerkingsverband voldoet aan de deugdelijkheidseisen.

Onvoldoende

Het samenwerkingsverband voldoet niet aan de deugdelijkheidseisen.

Oordeel bestuursniveau

Norm Resultaten

Norm Kwaliteitszorg en ambitie

Norm Financieel beheer

Goed

Standaard resultaten is voldoende en realiseert op overtuigende wijze eigen aspecten van kwaliteit.

Alle drie standaarden zijn ten minste voldoende en de standaard Kwaliteitscultuur is goed.

Niet van toepassing.

Voldoende (basiskwaliteit)

Standaard resultaten is voldoende.

Alle drie standaarden zijn voldoende.

Alle drie standaarden zijn voldoende.

Onvoldoende

Standaard resultaten is onvoldoende.

Tenminste één standaard is onvoldoende.

Tenminste één standaard is onvoldoende.

In onderstaande tabel is het overzicht van de standaarden opgenomen die voor de onderscheiden sectoren van toepassing zijn.

IV. Onderzoekskader 2017 voor het toezicht op het middelbaar beroepsonderwijs

1. Inleiding

Het onderzoekskader 2017 van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: onderzoekskader) beschrijft hoe het toezicht voor het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) is ingericht. Het onderzoekskader omvat het waarderingskader en de werkwijze. De inleiding beschrijft allereerst het wettelijk kader dat de grondslag vormt van het toezicht, en vervolgens de reikwijdte en werking van het onderzoekskader.

1.1. Wettelijk kader middelbaar beroepsonderwijs

De Wet op het onderwijstoezicht (WOT, 2002) vormt de grondslag voor het toezicht. Krachtens deze wet is het toezicht op het mbo-onderwijs opgedragen aan de inspectie en heeft de inspectie de taak de kwaliteit van het onderwijs te beoordelen en te bevorderen, daaronder begrepen de kwaliteit van het onderwijspersoneel, aan instellingen als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB en WEB BES).

Het onderzoekskader heeft betrekking op alle instellingen (bekostigd en niet-bekostigd) die onderwijs verzorgen op basis van voornoemde onderwijswetten. Instellingen kunnen zijn: regionale opleidingscentra (roc’s), agrarische opleidingscentra (aoc’s), vakinstellingen, hogescholen met mbo en exameninstellingen. Dit onderzoekskader heeft ook betrekking op het toezicht op vavo, overige educatie, onderwijs in Caribisch Nederland. De uitwerking hiervan staat in hoofdstuk 11 beschreven.

1.2. Deugdelijkheidseisen en eigen aspecten van kwaliteit

Per [1 juli 201746] is de Wet op het onderwijstoezicht gewijzigd. Met de wetswijziging maakt de inspectie in haar toezicht onderscheid in bij wet geregelde deugdelijkheidseisen en eigen aspecten van kwaliteit van besturen en opleidingen. Deugdelijkheidseisen zijn objectiveerbare, zoveel mogelijk op het niveau van de wet geregelde algemene kwaliteitsnormen, die zodanig helder zijn dat de vrijheid van richting en inrichting gewaarborgd blijven. Deugdelijkheidseisen hebben betrekking op de onderwijskwaliteit, de examinering en het financieel beheer. We vatten dit samen met het begrip basiskwaliteit.

Een opleiding die niet voldoet aan de deugdelijkheidseisen biedt onderwijs van onvoldoende kwaliteit. Onvoldoende onderwijskwaliteit, onvoldoende examenkwaliteit en/of onvoldoende financieel beheer kan leiden tot sanctionering en in laatste instantie tot ingrijpen door de minister. Vanuit de waarborgfunctie van het toezicht ziet de inspectie er op toe dat de deugdelijkheidseisen zoals deze in de wet zijn vastgelegd worden nageleefd.

Eigen aspecten van kwaliteit hebben betrekking op de ambities en doelen die een bestuur zelf stelt en die verder reiken dan basiskwaliteit. De inspectie voert het gesprek hierover met opleidingen en besturen en in de rapporten ontstaat zo een volledig beeld van de kwaliteit van een opleiding en/of instelling. In de rapporten maakt de inspectie helder onderscheid in oordelen die voortvloeien uit de deugdelijkheidseisen, en bevindingen die gaan over eigen aspecten van kwaliteit.

1.3. Object van toezicht en object van onderzoek

Instellingen als bedoeld in de WEB zijn het object van toezicht. De WEB hanteert daarbij het ‘bevoegd gezag’ ofwel het bestuur van de instelling als aanspreekpunt. Ook opleidingen (crebo’s47) zijn object van toezicht. De WEB bevat voorschriften voor de inrichting van opleidingen die het bestuur verzorgt. Dit onderzoekskader gaat daarom onder andere uit van toezicht op bestuurs- en opleidingsniveau. Oordelen met rechtsgevolgen kunnen alleen worden gegeven op het niveau van het object van toezicht, namelijk het bestuur, en op opleidingsniveau (crebo).

Het object van onderzoek is datgene wat de inspectie onderzoekt om tot haar oordeel of waardering over de opleiding of de besturing te komen. Dat kan bijvoorbeeld plaatsvinden op het niveau van een locatie, een onderwijs- of opleidingsteam of een kwalificatiedossier.

1.4. Werking en evaluatie

Het onderzoekskader is van kracht met ingang van 1 augustus 2017. Reeds lopende interventies en afspraken die op basis van de vigerende toezichtkaders tot die datum zijn gemaakt blijven van kracht.

De inspectie heeft conform het voorschrift in de WOT met alle betrokkenen overleg gevoerd over het onderzoekskader. Bij de uitwerking van de deugdelijkheidseisen in het waarderingskader is de inspectie uitgegaan van een redelijke uitleg van de wet. Over deze uitleg is overeenstemming met het onderwijsveld bereikt.

Evaluatie van de werking en de effecten van het onderzoekskader vindt plaats uiterlijk voor 1 januari 2022. De eerste vierjarige cyclus is dan afgerond.

Ervaringen met dit onderzoekskader, ontwikkelingen in de samenleving, in de verschillende sectoren of in de politiek kunnen leiden tot een vervroegde bijstelling van (delen van) dit onderzoekskader.

1.5. Opbouw en leeswijzer

Het onderzoekskader omvat de werkwijze en het waarderingskader. De hoofdlijnen van de werkwijze, met name de uitgangspunten, staan beschreven in hoofdstuk 2. Hoofdstuk 3 omvat het waarderingskader. De normering en oordeelsvorming is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5, 6 en 7 geven een beschrijving van de werkwijze bij het toezicht op besturen en hun opleidingen. Hoofdstuk 8 beschrijft hoe deze onderzoeken hun neerslag krijgen in de rapporten en hoe de inspectie daarover communiceert. In hoofdstuk 9 staan de interventies en sancties beschreven die uit de inspectie-oordelen kunnen volgen. In hoofdstuk 10 lichten we toe hoe we onze stelselonderzoeken inrichten. Tot slot geven we in hoofdstuk 11 een overzicht van onderwijsvoorzieningen waarvoor specifieke wetgeving geldt en waar het waarderingskader op is aangepast. Het betreft het niet-bekostigd onderwijs, vavo, overige educatie, onderwijs in Caribisch Nederland en exameninstellingen. Voor de volledigheid zijn de waarderingskaders integraal opgenomen in de bijlagen.

2. /beter onderwijs, goed bestuur, passend toezicht

Het Nederlandse onderwijs presteert steeds beter. Het aantal opleidingen dat onvoldoende scoort neemt af; (zeer) zwakke opleidingen slagen er steeds beter in de kwaliteit van het onderwijs op een voldoende niveau te brengen en te houden. Dat is winst. Maar ook opleidingen die voldoende presteren moeten hun kansen grijpen om zich te verbeteren. Dat is goed voor alle studenten en goed voor onze samenleving48.

Daar ligt in de komende jaren de uitdaging voor alle onderwijssectoren. Het vraagt van besturen dat zij werken aan een kwaliteitscultuur waarbij het voor alle partijen vanzelfsprekend is om continu verbetering na te streven, ook als de kwaliteit op orde is.

We sluiten met ons toezicht hier op aan door enerzijds te (helpen) bewaken dat de basiskwaliteit en het financieel beheer op orde is en blijft, en anderzijds door besturen te stimuleren om het verbeterpotentieel dat wij bij opleidingen aantreffen ten volle te benutten in het streven naar goede onderwijskwaliteit. We vatten deze beide rollen samen in de waarborgfunctie en stimuleringsfunctie van het toezicht.

In dit hoofdstuk beschrijven we de hoofdlijnen van het toezicht: wat willen we met het toezicht bereiken en vanuit welke uitgangspunten opereren we.

2.1. Uitgangspunten van het toezicht en rol van de toezichthouder

Het eigenaarschap van de onderwijskwaliteit ligt bij besturen49 en hun opleidingen. Het bestuur is eindverantwoordelijk voor de kwaliteit en continuiteit van het onderwijs. We hanteren daarom een bestuursgerichte aanpak. Vanuit onze waarborgfunctie en stimuleringsfunctie maken we in ons waarderingskader helder onderscheid in basiskwaliteit (wat moet het bestuur en de opleiding) en de eigen kwaliteitsambities (wat wil het bestuur en de opleiding). We werken transparant en alle kwaliteitsinformatie is openbaar. Op stelselniveau willen we antwoorden vinden op problemen die zich instellingsoverstijgend voordoen en we treden daarbij agenderend op. Met dit onderzoekskader willen we bereiken dat besturen steeds meer zichzelf beoordelen of zich door peers laten beoordelen. We willen met het toezicht op deze beweging aansluiten.

Meer concreet helpt het onderzoekskader ons bij de taak om te:

  • bewaken dat instellingen (bestuur en opleidingen) ten minste voldoen aan de basiskwaliteit;

  • interveniëren bij instellingen, waar bestuur en/of opleidingen niet voldoen aan basiskwaliteit, zodat zij dit zo snel mogelijk herstellen;

  • stimuleren dat besturen en opleidingen eigen ambities formuleren en hier doelgericht aan werken;

  • rapporteren over de staat van het onderwijs, zowel op instellingsniveau als op stelselniveau;

  • agenderen als knelpunten in het onderwijsstelsel om een oplossing vragen;

  • communiceren met belanghebbenden over toezichtinformatie betreffende prestaties van het stelsel en van afzonderlijke onderwijsinstellingen.

2.2. Hoofdlijnen van het toezicht

Het onderzoekskader is langs de volgende inhoudelijke lijnen opgesteld.

2.2.1. Waarborg: basiskwaliteit

De samenleving moet er op kunnen vertrouwen dat studenten onderwijs volgen dat van voldoende kwaliteit is. We noemen dit basiskwaliteit. De norm voor basiskwaliteit is dat een bestuur en zijn opleidingen voldoen aan de deugdelijkheidseisen ten aanzien van de onderwijskwaliteit, de kwaliteitszorg en het financieel beheer zoals wij die in het waarderingskader hebben opgenomen.

Voor de uitvoering van onze waarborgfunctie is het van belang dat we zicht hebben op de financiële continuïteit van besturen en op risico’s bij opleidingen ten aanzien van de onderwijskwaliteit. We monitoren de prestaties daarom continu en we voeren minimaal jaarlijks per bestuur een prestatieanalyse uit. Daarnaast voeren we eens in de vier jaar een onderzoek uit bij alle besturen en een deel van hun opleidingen. Dit vierjaarlijks onderzoek geeft ons antwoord op de vraag of het bestuur voldoende zorg draagt voor de onderwijskwaliteit en het financieel beheer. Als uit onze analyse en/of onderzoek blijkt dat een opleiding niet voldoet aan de basiskwaliteit, dan zijn onze interventies er op gericht dat het bestuur er voor zorg draagt dat de opleiding binnen een aanvaardbare hersteltermijn aan de betreffende deugdelijkheidseisen voldoet. Dit geldt ook voor tekortkomingen die wij op het niveau van het bestuur constateren.

Jaarlijks leggen we in het kader van stelseltoezicht (hoofdstuk 10) in ons jaarwerkplan vast welke deugdelijkheidseisen we bij een of meer sectoren gaan onderzoeken.

2.2.2. Stimuleren tot beter: eigen aspecten van kwaliteit

We zijn streng waar het moet en stimulerend waar het kan. Naast de waarborg voor de basiskwaliteit willen we in het mbo de eigen aspecten van besturen en opleidingen meer tot hun recht laten komen.

Binnen de mbo-sector is de afgelopen jaren veel aandacht besteed aan het zicht krijgen op de eigen onderwijskwaliteit en aan het doelgericht doorvoeren van verbeteringen. Door van elkaar te leren binnen kwaliteitsnetwerken ontstaat er een gezamenlijk beeld over definities van ‘goed onderwijs’ en de wijze waarop dit door collega-instellingen beoordeeld kan worden (peer reviews). De sector laat zien dat zij de continue verbetering en borging van de onderwijskwaliteit als haar verantwoordelijkheid ziet en wil daar gezamenlijk vorm aan geven.

We sluiten met ons toezicht daar als volgt op aan. Op basis van een oordeel over de naleving van de deugdelijkheidseisen komen we tot een voldoende of onvoldoende. Bij de waardering ‘goed’ worden naast de deugdelijkheidseisen ook de eigen aspecten van kwaliteit betrokken. Als een bestuur of opleiding voldoet aan basiskwaliteit dan kijken we naar de doelen en ambities die bestuur en opleidingen zelf formuleren en hoe zij deze realiseren. Informatie over de realisatie van die doelen is idealiter afkomstig van onafhankelijke deskundigen. We willen het bestuur en de opleidingen stimuleren om zelf vast te stellen of onderwijs wordt geboden dat de kwalificatie goed verdient. Als besturen en opleidingen daar in slagen, dan kunnen wij die informatie in ons rapport opnemen als een goede praktijk.

Tijdens onze onderzoeken kijken we of er sprake is van een verbetercultuur, een gezamenlijk streven om de onderwijskwaliteit niet alleen op voldoende niveau te brengen maar ook duurzaam te blijven verbeteren. Als deze verbetercultuur bij opleidingen aanwezig is ontstaat er ruimte om de onderwijskwaliteit als geheel op een hoger plan te brengen. Binnen onze stimulerende rol willen we daar met bovenstaande aanpak actief aan bijdragen.

Onze stimulerende rol is ook merkbaar in de stijl van onze gesprekken met opleidingen en besturen. We geven ruimte aan opleidingen om hun visie en ambities en de wijze waarop zij deze op eigen wijze vertalen in hun onderwijspraktijk bij aanvang van het onderzoek te presenteren. Na afronding van het onderzoek organiseren we zogenoemde feedbackgesprekken. Daarmee krijgen opleidingen en besturen aan de hand van eigen casuïstiek meer inzicht in onze oordeelsvorming en dit biedt hen concrete aanknopingspunten voor verbeteringen. Tot slot komt onze stimuleringsfunctie tot uiting in onze rapporten. Waar niet wordt voldaan aan de deugdelijkheidseisen vermelden we dit in onze rapporten; we doen dit echter ook als we goede praktijken aantreffen. Op deze manier geven we een evenwichtig beeld van de kwaliteit zoals we die hebben aangetroffen.

2.2.3. Eenduidig toezicht en op maat

Besturen en opleidingen organiseren hun onderwijs zo dat het optimaal is toegesneden op hun doelgroep en dat een doorgaande ontwikkeling voor studenten wordt gewaarborgd. We zien de diversiteit in (experimentele) onderwijs- en organisatievormen toenemen, evenals het aantal gecombineerde besturen. We hanteren daarom voor het po, vo, (v)so en mbo een grotendeels gemeenschappelijk waarderingskader, dat bruikbaar is voor de grote diversiteit die we in de praktijk aantreffen. Daarmee realiseren we tevens eenduidig toezicht voor besturen die onderwijs verzorgen op basis van meerdere sectorwetten. We richten onze onderzoeken zo in dat we tot betekenisvolle uitspraken komen. We stemmen onze onderzoeksactiviteiten daarom af op de wijze waarop de instelling haar onderwijs inricht. Wanneer een bestuur werkt met een gemeenschap van mbo-colleges dan is dat van invloed op de inrichting van onze onderzoeken. Zo zullen we in voorkomende situaties ook college-directeuren in onze onderzoeken betrekken. Eventuele interventies in het kader van herstel van naleving van de deugdelijkheidseisen worden aan het bestuur geadresseerd.

Het maatwerk dat we nastreven betreft niet alleen de aansluiting op de organisatie van het onderwijs maar ook op de verantwoording van de onderwijskwaliteit door het bestuur.

2.2.4. Aansluiten bij verantwoordelijkheid bestuur

Het bestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit en de continuïteit van het onderwijs. Elk bestuur heeft zijn eigen proces om de onderwijskwaliteit te waarborgen en te ontwikkelen; dat specifieke eigen proces is voor ons uitgangspunt in het toezicht.

Parallel aan de jaarlijkse prestatieanalyse voeren we eens in de vier jaar een bestuursgericht onderzoek uit naar de kwaliteitszorg en het financieel beheer door het bestuur. We kijken in de eerste plaats of het bestuur de onderwijskwaliteit goed in beeld heeft, daarbij zo nodig verbeteringen doorvoert en of de financiën op orde zijn. We voeren een zogenoemd verificatieonderzoek uit als onderdeel van het vierjaarlijks onderzoek. We doen dit bij een selectie van opleidingen en op deze manier geeft het onderzoek ons inzicht in de kwaliteit van het onderwijs bij de onderzochte opleidingen en het financieel beheer bij de betreffende besturen. Daarbij kijken we ook of het bestuur oog heeft voor het belang van kleinschalig en herkenbaar onderwijs voor zijn studenten. We voeren ook onderzoek uit bij enkele risico-opleidingen en goede opleidingen; dit laatste kan op eigen verzoek van het bestuur (zie par. 5.2.4).

Besturen hebben veel kennis en informatie over hun opleidingen, en opleidingen houden zelf veelsoortige informatie bij om zicht te houden op de eigen onderwijskwaliteit en hun financieel beheer. In ons toezicht sluiten we aan bij deze eigen informatie.

Naarmate besturen en opleidingen een beter proces van aansturing en borging hanteren bieden zij meer betrouwbare informatie over de kwaliteit van hun onderwijs. We geven dan vertrouwen en meer ruimte. Daar waar besturen en intern toezicht goed functioneren kan de samenleving er immers op vertrouwen dat de kwaliteit wordt gewaarborgd. In gevallen dat de basiskwaliteit niet op orde is en het bestuur niet bij machte blijkt om hier verandering in te brengen passen we ons toezicht daar op aan. We vatten dit samen in passend toezicht: minder toezicht waar het kan, meer waar het moet.

2.3. Ontwikkelingen binnen de sector50

De mbo-sector is continu in beweging en in het toezicht sluiten we daar zo goed mogelijk op aan. We noemen hieronder een aantal ontwikkelingen die (op termijn) tot wetwijzigingen leiden en/of bij de invoering van het onderzoekskader van invloed zijn op de uitvoering van het toezicht.

2.3.1. Versterking examinering

De examencommissie speelt een essentiële rol bij de borging van de kwalliteit van de examinering en diplomering van studenten. Zij is ervoor verantwoordelijk dat beide aan alle kwaliteitseisen voor de examinering en diplomering voldoen. Per [1 augustus 2017] zijn de taken en bevoegdheden van de examencommissies in het mbo aangescherpt en is een aantal nieuwe taken toegewezen. Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor de instelling, benoeming en samenstelling van een examencommissie en daarom worden er in de voorgenomen wetswijziging ook voorschriften opgenomen die gericht zijn op de betreffende taken van het bevoegd gezag.

[De wetswijziging heeft ertoe geleid dat wij in het onderzoekskader de kwaliteitsborging van de examencommissie een meer prominente plaats hebben gegeven]. We beoordelen primair of de examencommissie zorg draagt voor de kwaliteitsborging van het instrumentarium, de afname en beoordeling en de diplomering. Afhankelijk van dit oordeel richten we het onderzoek naar examinering en diplomering proportioneel in.

Dat betekent: beperkte verificatie waar het kan, volledig onderzoek waar het moet. Daarmee denken we een extra impuls te leveren aan de verdere ontwikkeling van een interne kwaliteitscultuur die voorwaardelijk is voor een duurzame kwaliteitsborging van de examinering en diplomering. We hanteren deze werkwijze vanaf de inwerkingtreding van het onderzoekskader.

Invoering 2016–2020

Vanaf 1 augustus 2017 moeten opleidingen voldoen aan de nieuwe eisen ten aanzien van de examencommissie. Bij de beoordeling van de drie examenstandaarden hanteren we de werkwijze zoals hiervoor beschreven: de examencommissie vormt het vertrekpunt voor ons toezicht. Afhankelijk van ons oordeel over het functioneren van de examencommissie bepalen we hoe we onderzoeken of ook beide andere standaarden van voldoende kwaliteit zijn. We verwachten echter dat een volledig inspectieonderzoek naar de examenkwaliteit, gericht op de kwaliteit van het exameninstrumentarium én de afname/beoordeling, vooralsnog vaker aan de orde zal zijn dan een beperkte verificatie van de borging door de examencommissie. Naarmate de beleidsmatige invoering succesvol verloopt, zal het toezicht daarop worden afgestemd. We beperken ons dan tot verificatie.

Keurmerk/certificering examenleveranciers

Bij de beoordeling van de kwaliteit van de exameninstrumenten van opleidingen, gaan we de werking van de keurmerken/certificering de komende jaren nauwlettend volgen. Ook als verificatie op grond van het functioneren van de examencommissie in principe zou voldoen, kijken we in de eerste jaren of het keurmerk door de certificerende organisatie terecht is afgegeven. We betrekken dan externe deskundigen bij de beoordeling van het exameninstrumentarium. Indien ons oordeel over een exameninstrument van een opleiding onvoldoende is, dan blijft het oordeel van de inspectie bepalend voor de betreffende opleiding. We gaan dan met de keurmerk verlenende organisatie in overleg over over onze constateringen voortvloeiend uit ons toezicht op de opleidingen. Indien ons oordeel over een exameninstrument van een opleiding voldoende is, is het mogelijk dat wij in het vervolg geen diepgaand onderzoek meer hoeven te doen in het geval we eenzelfde keurmerk wederom of bij een andere opleiding tegenkomen. We verwachten dat we met deze werkwijze bijdragen aan het groeiend vertrouwen in de keurmerken/certificaten.

2.3.2. Samenwerking beroepsonderwijs en bedrijfsleven

Innovatie verandert de economie en de samenleving steeds sneller en ingrijpender. Ook wordt de dynamiek op de arbeidsmarkt steeds groter. De mbo-instellingen zullen – samen met het beroepenveld – snel moeten inspelen op actuele ontwikkelingen in de maatschappij en op de arbeidsmarkt. Samenwerking van mbo-instellingen met het landelijk georganiseerd en het regionale of lokale bedrijfsleven is belangrijk om de aansluiting van het onderwijs op de beroepspraktijk zo soepel mogelijk te laten verlopen. Een actieve dialoog tussen mbo-instellingen en het beroepenveld is daarvoor nodig.

In de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) werken beroepsonderwijs en bedrijfsleven samen om studenten een goede praktijkopleiding te bieden met uitzicht op een baan. Bedrijven krijgen zo de vakmensen die ze (nu en straks) nodig hebben.

De inspectie is belast met het toezicht op de uitoefening van de wettelijke taken als bedoeld in de WEB (art.1.5.1) en in samenhang daarmee de WVO (art. 10b4) door SBB. De werkwijze en het waarderingskader zijn separaat in een onderzoekskader vastgelegd. Het onderzoekskader SBB is van kracht per 1 augustus 2016. Mbo-instellingen en SBB kennen een onderlinge afhankelijkheid met betrekking tot de kwaliteit van de kwalificatiestructuur en kwalificatiedossiers, en de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming. De wijze waarop mbo-instellingen enerzijds en SBB anderzijds deze wederzijdse afhankelijkheid benutten vormt voor ons onderwerp van toezicht. Zo zullen we signalen van onderwijsinstellingen over kwalificatiedossiers, beroepspraktijkvorming, erkenning leerbedrijven, en over de rol van SBB in het algemeen bij ons toezicht op SBB betrekken.

3. Het waarderingskader

In dit hoofdstuk beschrijven we het waarderingskader mbo. Na een samenvatting van de wettelijke taken van het middelbaar beroepsonderwijs (par. 3.1) beschrijven we de opbouw van het kader in paragraaf 3.2. In paragraaf 3.3 is vervolgens het waarderingskader opgenomen. In de laatste paragraaf (3.4) gaan we in op de overige wettelijke vereisten.

In hoofdstuk 11 geven we een overzicht van onderwijsvoorzieningen waarvoor specifieke wetgeving geldt en waar het waarderingskader op is aangepast. Het betreft het niet-bekostigd onderwijs, vavo, overige educatie, onderwijs in Caribisch Nederland en exameninstellingen. Voor de volledigheid zijn deze waarderingskaders integraal opgenomen in de bijlagen.

3.1. Wettelijke taken mbo

Op grond van artikel 1.2.1 van de WEB heeft het mbo drie doelstellingen:

  • 1. De theoretische en praktische voorbereiding van studenten op de uitoefening van beroepen, waarvoor een beroepskwalificerende opleiding is vereist of dienstig kan zijn;

  • 2. Het bevorderen van de algemene vorming en persoonlijke ontplooiing van studenten;

  • 3. De aansluiting op het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) en het hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo).

Op grond van artikel 1.3.5 van de WEB dienen instellingen daarbij zorg te dragen voor: de toegankelijkheid van het onderwijs, het aanbieden van doelmatige leerwegen en het bieden van mogelijkheden voor loopbaanoriëntatie en -begeleiding.

Vervolgens geeft de WEB verplichtingen waar het bestuur van de instelling aan moet voldoen en deze worden in het waarderingskader geoperationaliseerd. De basis voor het waarderingskader is hoofdzakelijk gelegen in de volgende wettelijke vereisten.

Het bestuur moet:

  • Een stelsel van kwaliteitszorg inrichten en in dat verband regelmatig de kwaliteit van het onderwijs beoordelen (art. 1.3.6 WEB).

  • Zorgen voor een goede organisatie, kwaliteit van het onderwijsprogramma en de examinering (art. 7.4.8, eerste lid, WEB).

  • Het onderwijsprogramma inrichten overeenkomstig (de eisen gesteld in) het kwalificatiedossier en de daarbij behorende keuzedelen (art. 7.1.2, tweede lid, WEB).

  • Het onderwijs evenwichtig en zodanig inrichten dat de studenten de kwalificatie en de daarbij behorende keuzedelen binnen de vastgestelde studieduur kunnen bereiken (art. 7.2.7, eerste lid, WEB).

  • Belanghebbenden informeren en aan hen verantwoording afleggen: studenten en ouders, de deelnemersraad, eventueel de ouderraad, de ondernemingsraad, de raad van toezicht en de overheid (art. 1.3.6 WEB, 2.5.4 WEB, 6.1.3a WEB, 7.4.8, tweede lid, WEB, hoofdstuk 8a WEB, 9.1.4 WEB).

  • De financiële middelen op zodanige wijze beheren dat een behoorlijke exploitatie en het voortbestaan van de instelling zijn verzekerd (art. 2.8.3 WEB).

  • De Rijksbekostiging doelmatig en rechtmatig besteden (art. 2.5.3, 2.5.4 WEB).

3.2. Opbouw van het waarderingskader

In het waarderingskader onderscheiden we zes kwaliteitsgebieden: Onderwijsproces, Examinering en diplomering, Schoolklimaat, Onderwijsresultaten, Kwaliteitszorg en ambitie en Financieel beheer.

Met het waarderingskader krijgen we zicht op de drie elementaire vragen over de betekenis van het onderwijs voor studenten: Leren ze genoeg (Onderwijsresultaten en Examinering en diplomering), krijgen ze goed les (Onderwijsproces) en zijn ze veilig (Schoolklimaat). De standaarden in deze gebieden geven de kern van het onderwijs weer zoals de student dat ontvangt. De gebieden Kwaliteitszorg en ambitie en Financieel beheer zijn voorwaardelijk voor (het voortbestaan van) de kwaliteit. We definiëren onderwijskwaliteit dan ook als het geheel van de prestaties van de opleiding op deze gebieden.

Iedere standaard binnen het kwaliteitsgebied is op basis van de betreffende deugdelijkheidseisen geoperationaliseerd51.

Specifieke toepassingen van het waarderingskader

Specifieke wet- en regelgeving die betrekking heeft op onderwijsvoorzieningen zoals genoemd in paragraaf 1.1 vertalen we ook in een waarderingskader. Een overzicht van deze specifieke onderwijsvormen is met verantwoording van het wettelijk kader opgenomen in hoofdstuk 11. De betreffende waarderingskaders zijn voor de volledigheid integraal opgenomen in de bijlagen.

Het waarderingskader mbo kent de volgende opbouw.

KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN MBO

  • OP. ONDERWIJSPROCES

  • OP1 Onderwijsprogramma

  • OP2 Ontwikkeling en begeleiding

  • OP3 Didactisch handelen

  • OP7 Beroepspraktijkvorming

  • ED. EXAMINERING EN DIPLOMERING

  • ED1 Kwaliteitsborging examinering en diplomering

  • ED2 Exameninstrumentarium

  • ED3 Afname en beoordeling

  • SK. SCHOOLKLIMAAT

  • SK1 Veiligheid

  • SK2 Leerklimaat

  • OR. ONDERWIJSRESULTATEN

  • OR1 Studiesucces

  • OR3 Vervolgsucces

  • KA. KWALITEITSZORG EN AMBITIE

  • KA1 Kwaliteitszorg

  • KA2 Kwaliteitscultuur

  • KA3 Verantwoording en dialoog

  • FB. FINANCIEEL BEHEER

  • FB1 Continuïteit

  • FB2 Doelmatigheid

  • FB3 Rechtmatigheid

3.3. Kwaliteitsgebieden en standaarden

Het waarderingskader telt per gebied een aantal standaarden. Bij elke standaard is in het rode vlak geoperationalieerd wat we verstaan onder basiskwaliteit (wat moet het bestuur en de opleiding). Daaronder formuleren we een vraag die ruimte geeft voor de bespreking van de eigen aspecten van kwaliteit. Het bestuur en de opleidingen kunnen hier zelf hun onderwerpen benoemen.

Ter verantwoording van de operationalisering van basiskwaliteit geven we tot slot per standaard een toelichting op de wettelijke eisen die op de standaard van toepassing zijn.

Kwaliteitsgebied Onderwijsproces

ONDERWIJSPROCES (OP)

OP1. Onderwijsprogramma

Het onderwijsprogramma bereidt de studenten voor op beroepspraktijk, vervolgonderwijs en samenleving.

Basiskwaliteit

De opleiding biedt een onderwijsprogramma dat is toegespitst op de doelgroep en de beroepspraktijk waartoe de opleiding kwalificeert en diplomeert. Het programma is afgestemd op de onderwijs- en vormingsdoelen van het kwalificatiedossier, de daarbij behorende keuzedelen en van de opleiding zelf. Het programma kent een duidelijke opbouw en samenhang, is passend bij de opleidingsduur en er zijn voldoende begeleide onderwijsuren en uren beroepspraktijkvorming. Het verwerven van generieke competenties, waaronder die met betrekking tot loopbaan en burgerschap, maakt deel uit van het programma. Het programma sluit aan bij het voorafgaand onderwijs, bereidt voor op het aanbod van vervolgonderwijs en biedt mogelijkheden voor maatwerk. Het programma is voor studenten tijdig en voor aanvang van de opleiding bekend.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteit van het onderwijsprogramma en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

Het toezicht richt zich bij de standaard Onderwijsprogramma zowel op de geprogrammeerde inrichting van de opleiding als op de feitelijke uitvoering daarvan.

De instelling dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma (art. 7.4.8, eerste lid). Het programma dient te zijn gebaseerd op de onderwijs- en vormingsdoelen van het kwalificatiedossier, de daarbij behorende keuzedelen en van de opleiding zelf (art. 7.1.2, tweede lid, en 7.2.7, vijfde lid). Het kwalificatiedossier omvat onder andere generieke competenties (zie voor die met betrekking tot loopbaan en burgerschap ook art. 17a, derde lid, en bijlage 1 van het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB).

Daarnaast dient het programma zodanig te zijn ingericht dat studenten de kwalificatie en de daarbij behorende keuzedelen binnen de vastgestelde studieduur kunnen bereiken (art. 7.2.4a en 7.2.7, eerste lid). Dit betekent onder meer dat het programma dient te zijn toegespitst op de doelgroep en zo nodig ook in maatwerk voor individuele studenten dient te voorzien (art. 7.2.7, eerste lid, en 7.4.8, eerste lid). Het programma dient verder evenwichtig te zijn ingedeeld en voldoende uren begeleide onderwijstijd en beroepspraktijkvorming te omvatten (art. 7.2.7). Instellingen dienen daarbij zorg te dragen voor het aanbieden van doelmatige leerwegen, onder andere door ervoor te zorgen dat de opleiding aansluit op voorafgaand onderwijs, vervolgonderwijs en arbeidsmarkt (art. 1.3.5, onder b).

De studenten moeten tot slot tijdig voor aanvang van de opleiding bekend zijn met het programma door middel van een daartoe vastgestelde onderwijs- en examenregeling (art. 7.4.8, tweede lid).

OP2. Ontwikkeling en begeleiding

De opleiding volgt de ontwikkeling van de studenten met als doel het onderwijs voor hen vorm te geven en passende begeleiding en extra ondersteuning te bieden.

Basiskwaliteit

Studenten worden voorafgaand aan de aanmelding zodanig voorgelicht dat zij in staat zijn een passende opleiding te kiezen en worden na de aanmelding passend geplaatst en begeleid. De opleiding werkt hiertoe zo nodig samen met voorafgaand onderwijs. De voortgangsbegeleiding is gestructureerd en zorgvuldig en is afgestemd op de behoeften van de student en de vereiste competentieontwikkeling. De opleiding stelt de student in staat de opleiding op het vereiste niveau en binnen de geprogrammeerde tijd te behalen. Docenten gaan regelmatig na in welke mate de studenten profiteren van het geboden onderwijs en hoe hun ontwikkeling verloopt. Zij analyseren de oorzaken bij afwijkende prestaties. Er is controle op (langdurige) afwezigheid en de opleiding werkt samen met (de) gemeente(n) en andere ketenpartners in het tegengaan van voortijdig schoolverlaten. Er is een ondersteuningsaanbod voor studenten met extra ondersteuningsbehoeften en de opleiding informeert studenten (en ouders) volledig en tijdig over de mogelijkheden voor extra ondersteuning.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteit van de ontwikkeling en begeleiding en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen52

De instelling dient aspirant-studenten zodanige informatie te verstrekken dat zij in staat zijn een passende opleiding te kiezen (art. 6.1.3a, eerste lid). De instelling dient daarnaast te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma en dit programma zodanig in te richten dat studenten de kwalificatie en de daarbij behorende keuzedelen binnen de vastgestelde studieduur kunnen bereiken (art. 7.2.4a en 7.2.7, eerste lid, en 7.4.8, eerste lid). Dit betekent onder meer dat studenten passend moeten worden geplaatst (zie ook art. 1.3.5, onder b). Zo nodig dient de opleiding hiertoe samen te werken met voorafgaand onderwijs. Verder betekent dit dat studenten gestructureerde en zorgvuldige begeleiding moet worden geboden, afgestemd op de behoeften van de student en de vereiste competentieontwikkeling (art. 7.1.2, tweede lid). Docenten dienen de ontwikkeling van de studenten te volgen en regelmatig na te gaan in welke mate de studenten profiteren van het geboden onderwijs.

Ter voorkoming van voortijdig schoolverlaten heeft de instelling voorts een meldplicht in het geval van ongeoorloofd verzuim of verwijdering van studenten (art. 8.1.8, 8.1.8a en met name art. 18, eerste lid en 21a, tweede lid, van de Leerplichtwet 1969). De instelling dient in dit kader ook samen te werken met (de) gemeente(n) en andere ketenpartners (zie ook art. 8.3.2, tweede lid).

De instelling dient tot slot in een ondersteuningsaanbod voor studenten met een extra ondersteuningsbehoefte te voorzien en de studenten tijdig en volledig hierover te informeren (art. 7.4.8, eerste en tweede lid, en zie ook art. 1.3.5, onder a). In de onderwijsovereenkomst moeten in voorkomende gevallen bepalingen worden opgenomen die de extra ondersteuning betreffen (art. 8.1.3, derde lid, onder g).

OP3. Didactisch handelen

Het didactisch handelen van het docententeam stelt studenten in staat tot leren en ontwikkelen.

Basiskwaliteit

De didactische aanpak van het docententeam is passend voor het niveau van het kwalificatiedossier. Het team zorgt voor effectieve leersituaties; leerdoelen en gestructureerde leeractiviteiten zijn gericht op de ontwikkeling van de competenties. Het team realiseert een evenwichtige verbinding tussen het leren in de beroepspraktijk en het leren op de instelling. Docenten stemmen hun aanpak af op de behoeften van groepen en individuele studenten, zodat deze actief en betrokken zijn.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteit van het didactisch handelen en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

De instelling dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma en dit programma evenwichtig in te delen (art. 7.2.7, eerste lid, en 7.4.8, eerste lid). Dit betekent onder meer dat er sprake moet zijn van een evenwichtige verbinding tussen het leren in de beroepspraktijk en het leren op de instelling. Daarnaast dient het programma zodanig te zijn ingericht dat studenten de kwalificatie en de daarbij behorende keuzedelen binnen de vastgestelde studieduur kunnen bereiken (art. 7.2.4a en 7.2.7, eerste lid). Om dit te kunnen realiseren, is onder meer vereist dat het docententeam zorgt voor effectieve leersituaties waarbinnen de leerdoelen en -activiteiten zijn gericht op de ontwikkeling van de vereiste competenties (art. 7.1.2, tweede lid, en 7.2.7, vijfde lid). Tot slot betekent het dat docenten zo nodig moeten kunnen differentiëren tussen groepen en/of individuele studenten (art. 7.4.8, eerste lid).

OP7. Beroepspraktijkvorming

De voorbereiding, uitvoering en begeleiding van de beroepspraktijkvorming is doeltreffend.

Basiskwaliteit

De student en het leerbedrijf ontvangen tijdig informatie over de inrichting van de beroepspraktijkvorming. De opleiding draagt zorg voor een geschikte praktijkplaats, begeleidt de student bij de voorbereiding en keuze daarvan en draagt zorg voor de totstandkoming van de praktijkovereenkomst. De opleiding realiseert een evenwichtige verbinding tussen het leren in de beroepspraktijk en het leren op de instelling. Leerdoelen en leeractiviteiten zijn gericht op de ontwikkeling van de competenties van de individuele student in de beroepspraktijk. Er is sprake van passende en gestructureerde leeractiviteiten op de werkplek. De opleiding zorgt ervoor dat het leerbedrijf de student op de afgesproken wijze begeleidt. De opleiding volgt de voortgang van de student, stuurt zo nodig bij en werkt hiertoe samen met het leerbedrijf. De opleiding beoordeelt deugdelijk of de deelnemer de beroepspraktijkvorming met een positieve beoordeling heeft voltooid.

De opleiding initieert en onderhoudt contacten met het (regionaal) bedrijfsleven met als doel de beroepspraktijk in de opleiding te verankeren. De instelling werkt samen met SBB om ervoor te zorgen dat de praktijkplaatsen adequaat zijn.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

De instelling dient de studenten tijdig voor aanvang van de opleiding over de inrichting van de beroepspraktijkvorming (bpv) te informeren (art. 7.4.8, tweede lid). De instelling heeft verder de taak zorg te dragen voor de beschikbaarheid van een geschikte praktijkplaats en de student dus te begeleiden bij het vinden daarvan (art. 7.2.9, eerste lid). Vervolgens dient de instelling zorg te dragen voor de totstandkoming van de praktijkovereenkomst (art. 7.2.9, eerste lid).

De instelling dient daarnaast te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma en dit programma evenwichtig in te delen (art. 7.2.7, eerste lid, en 7.4.8, eerste lid). Dit betekent onder meer dat er sprake moet zijn van een evenwichtige verbinding tussen het leren in de beroepspraktijk en het leren op de instelling. Om de beroepspraktijk in de opleiding te verankeren dient de instelling ook contacten met het (regionaal) bedrijfsleven te onderhouden. Verder betekent dit dat passende en gestructureerde leeractiviteiten op de werkplek moeten worden geboden, gebaseerd op (het tijdens de bpv te behalen deel van) de kwalificatie of de bijbehorende keuzedelen (art. 7.1.2, tweede lid, en 7.2.8, tweede lid, onder c).

De praktijkovereenkomst dient afspraken te bevatten over de begeleiding en beoordeling van de student, maar de instelling blijft eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van de opleiding als geheel (art. 7.2.8, tweede en derde lid, en 7.2.9). De instelling dient daarom regelmatig na te gaan of de afspraken worden nagekomen en zal zo nodig moeten bijsturen. Verder dient zij deugdelijk te beoordelen of de deelnemer de bpv met een positieve beoordeling heeft voltooid (art. 7.2.8, derde lid, en 7.4.8, eerste lid). Hiervoor is samenwerking met het leerbedrijf vereist.

Indien de instelling en de SBB na het sluiten van de praktijkovereenkomst vaststellen dat de bpv niet naar behoren zal kunnen plaatsvinden, bevordert de instelling in overleg met SBB dat een toereikende vervangende voorziening beschikbaar wordt gesteld (art. 7.2.9, tweede lid). Hiervoor is tot slot samenwerking met SBB vereist, hetgeen tevens van belang is om de SBB in staat te stellen zorg te dragen voor een goede kwaliteit van de bpv-plaatsen (zie m.b.t. deze taak van SBB ook art. 7.2.10).

Kwaliteitsgebied Examinering en diplomering

EXAMINERING EN DIPLOMERING53 (ED)

ED1. Kwaliteitsborging examinering en diplomering54

De examencommissie borgt deugdelijke examinering en diplomering.

Basiskwaliteit

De examencommissie stelt op objectieve en deskundige wijze vast of een student voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een diploma, een certificaat of een instellingsverklaring. De examencommissie bewaakt, monitort en analyseert de kwaliteit van de exameninstrumenten, van de afname en beoordeling en van de diplomering en ziet in voorkomende gevallen toe op de realisatie van verbetermaatregelen. De examencommissie borgt in alle fases van de examinering de deskundigheid van de betrokken personen. Het beroepenveld is bij de examinering betrokken. De examencommissie stelt jaarlijks een verslag op over de examenkwaliteit per opleiding aan de hand van de examenstandaarden.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteit van de examencommissie en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

De instelling dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van de examinering (art. 7.4.8, eerste lid). Op grond van artikel 7.4.4 zijn standaarden voor de examenkwaliteit neergelegd in de [Regeling standaarden examenkwaliteit mbo 2017]. De drie standaarden op het gebied van examinering en diplomering en de bijbehorende normering in dit waarderingskader komen overeen met de standaarden en de normering in deze regeling.

ED2. Exameninstrumentarium

Het exameninstrumentarium sluit aan op de uitstroomeisen en voldoet aan de toetstechnische eisen.

Basiskwaliteit

Het exameninstrumentarium dekt de eisen van het kwalificatiedossier. Dit geldt ook voor het keuzedeel of de keuzedelen van de opleiding55. De examenvormen passen bij de taakcomplexiteit. Het instrumentarium maakt evenwichtige waardering mogelijk en doet recht aan de kerntaken, werkprocessen en overige vereisten uit het kwalificatiedossier en die van de keuzedelen. De cesuur ligt op het niveau waarop de student aan de eisen voldoet. Het beoordelingsvoorschrift maakt objectieve beoordeling mogelijk.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteit van het exameninstrumentarium en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

De instelling dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van de examinering (art. 7.4.8, eerste lid). Op grond van artikel 7.4.4 zijn standaarden voor de examenkwaliteit neergelegd in de [Regeling standaarden examenkwaliteit mbo 2017]. De drie standaarden op het gebied van examinering en diplomering en de bijbehorende normering in dit waarderingskader komen overeen met de standaarden en de normering in deze regeling.

ED3. Afname en beoordeling

De inrichting en uitvoering van het examenproces van afname en beoordeling is deugdelijk.

Basiskwaliteit

De afnamecondities en beoordelingen zijn voor studenten gelijkwaardig. De condities doen recht aan de context van het toekomstig beroep; onderdelen van het examen vinden in de (reële) beroepspraktijk plaats. De beoordeling levert betrouwbare uitkomsten op, vindt deskundig plaats en is gericht op een passende balans in vereiste kennis, houding en vaardigheden. De inrichting van het examen, de planning van de examenperiodes en beoordelingswijze en de procedure voor beroep en bezwaar zijn tijdig voor studenten beschikbaar en voor alle betrokkenen transparant en eenduidig.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteit van de afname en beoordeling en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

De instelling dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van de examinering (art. 7.4.8, eerste lid). Op grond van artikel 7.4.4 zijn standaarden voor de examenkwaliteit neergelegd in de [Regeling standaarden examenkwaliteit mbo 2017]. De drie standaarden op het gebied van examinering en diplomering en de bijbehorende normering in dit waarderingskader komen overeen met de standaarden en de normering in deze regeling.

Kwaliteitsgebied Schoolklimaat

SCHOOLKLIMAAT (SK)

SK1. Veiligheid

De opleiding zorgt voor een veilige en respectvolle omgeving voor studenten.

Basiskwaliteit

De opleiding zorgt voor een fysiek en sociaal veilige omgeving voor hun studenten. Zij handelen effectief bij signalen die de sociale en fysieke veiligheid bedreigen. De uitingen van personeel zijn in lijn met de basiswaarden van de democratische rechtstaat en dit wordt ook van de studenten verwacht.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de veiligheid en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

De instelling dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma en de examinering (art. 7.4.8, eerste lid). Daarnaast dient de instelling een stelsel van kwaliteitszorg in te richten en daarbij onder andere het oordeel van de studenten te betrekken (art. 1.3.6). Gezien voorgaande mag van de instelling worden verwacht dat zij inzicht heeft in de fysieke en sociale veiligheid(sbeleving) van de studenten, hier beleid op voert en effectief handelt bij signalen die de sociale en/of fysieke veiligheid bedreigen (zie ook art. 8a.2.2, derde lid, onder k). Immers, bij gebrek aan fysieke en/of sociale veiligheid zal zowel het geven als ontvangen van goed onderwijs worden belemmerd.

De verantwoordelijkheid van de instelling hiervoor volgt tevens uit artikel 7.2.7 (en de systematiek) van de WEB, nu het onderwijsprogramma onder toezicht en verantwoordelijkheid van de instelling wordt verzorgd en de begeleide onderwijsuren onder verantwoordelijkheid en met actieve betrokkenheid van het onderwijspersoneel moeten worden gegeven (zie art. 7.2.7, vijfde en zesde lid).

Tot slot dient het onderwijsprogramma ook de competenties met betrekking tot burgerschap te omvatten (art. 7.1.2, tweede lid, en zie hiervoor ook art. 17a, derde lid, en bijlage 1 van het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB). Hier kan geen goede invulling aan worden gegeven als het personeel en de studenten denkbeelden uitdragen die niet in lijn zijn met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.

SK2. Leerklimaat

De opleiding kent een ondersteunend en stimulerend leerklimaat.

Basiskwaliteit

De opleiding creëert een stimulerend pedagogisch leerklimaat, dat ondersteunend is voor de cognitieve en sociale ontwikkeling en dat bevorderlijk is voor het welbevinden van studenten. De opleiding hanteert duidelijke regels.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteit van het leerklimaat en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

De instelling dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma en de examinering (art. 7.4.8, eerste lid). Dit houdt tevens in dat er sprake moet zijn van een stimulerend pedagogisch leerklimaat, hetgeen onontbeerlijk is voor goed onderwijs aan studenten alsmede de vereiste cognitieve en sociale ontwikkeling (art. 7.1.2, tweede lid). Tot slot dient de instelling een deelnemersstatuut op te stellen waarin de rechten en plichten van de deelnemers zijn opgenomen, onder andere zodat het personeel duidelijke regels kan hanteren (art. 7.4.8, vierde lid).

Kwaliteitsgebied Onderwijsresultaten

ONDERWIJSRESULTATEN56 (OR)

OR1. Studiesucces

De instelling behaalt met haar studenten resultaten die ten minste in overeenstemming zijn met de gestelde norm.

Basiskwaliteit

De onderwijsresultaten laten zien dat de opleiding studenten voldoende in staat stelt een diploma op het gewenste niveau te behalen. De opleiding zorgt ervoor dat zij een succesvolle start maken en de studie binnen de vastgestelde studieduur doorlopen. De resultaten laten tevens zien dat er doorstroom is naar hogere opleidingsniveaus.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de onderwijsresultaten en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

De ‘norm’ voor studiesucces wordt jaarlijks na overleg met het onderwijsveld bepaald in de vorm van opbrengstindicatoren zoals uitgewerkt in bijlage 1 van dit onderzoekskader. We beoordelen het studiesucces aan de hand van deze norm op het niveau van het kwalificatiedossier.

De norm voor studiesucces hangt ten eerste samen met de plicht te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma en de examinering (art. 7.4.8, eerste lid). Beroepsopleidingen moeten verder zodanig zijn ingericht dat studenten de kwalificatie en de daarbij behorende keuzedelen binnen de vastgestelde studieduur kunnen bereiken (art. 7.2.4a en 7.2.7, eerste lid). Instellingen dienen voorts zorg te dragen voor het aanbieden van doelmatige leerwegen, onder andere door ervoor te zorgen dat de opleiding aansluit op het voorafgaand onderwijs en vervolgonderwijs (art. 1.3.5, onder b). Gezien de relatie tussen studiesucces en de onderwijskwaliteit mag in het kader van de kwaliteitszorg tot slot van de instelling worden verwacht dat zij hier inzicht in heeft en beleid op voert (art. 1.3.6).

OR3. Vervolgsucces

De bestemming van de studenten na het verlaten van de opleiding is bekend en voldoet ten minste aan de verwachtingen van de opleiding.

Basiskwaliteit

De instelling heeft kennis van de ontwikkelingen op de (regionale) arbeidsmarkt. Zij beschikt over gegevens over het vervolg van de loopbaan van studenten die de opleiding voortijdig of met een diploma verlaten hebben. Daarbij kan het gaan om de overstap naar vervolgonderwijs, een plek op de arbeidsmarkt dan wel een passend vervolg voor studenten met een specifieke onderwijsbehoefte. Het vervolgsucces voldoet ten minste aan de verwachtingen van de opleiding in relatie tot de gemiddelde landelijke resultaten van vergelijkbare opleidingen en de situatie op de regionale arbeidsmarkt.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op het vervolgsucces en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

De instelling dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma en de examinering (art. 7.4.8, eerste lid). Een goede aansluiting van de opleiding op de arbeidsmarkt en/of het vervolgonderwijs maakt daar onderdeel van uit en vloeit tevens voort uit de taak zorg te dragen voor het aanbieden van doelmatige leerwegen (art. 1.3.5, onder b). Kennis van de (regionale) arbeidsmarkt is verder noodzakelijk om aspirant-studenten over het arbeidsmarktperspectief van de opleiding te kunnen informeren en loopbaanoriëntatie en -begeleiding te kunnen bieden (art. 1.3.5, onder c, 6.1.3a, eerste lid, onder c, en 7.1.2, tweede lid). Gezien de relatie tussen vervolgsucces en de onderwijskwaliteit mag in het kader van de kwaliteitszorg voorts van de instelling worden verwacht dat zij hier inzicht in heeft en beleid op voert (art. 1.3.6).

De zorgplichten voor voldoende arbeidsmarktperspectief en een doelmatig opleidingenaanbod zijn tot slot expliciet in de WEB neergelegd (art. 6.1.3). Hieruit volgt dat de instelling een beroepsopleiding alleen kan aanbieden als er voor de student voldoende arbeidsmarktperspectief is en de verzorging van die opleiding, gelet op het geheel van de voorzieningen op het gebied van het beroepsonderwijs, doelmatig is. Onder ‘arbeidsmarktperspectief’ wordt in ieder geval verstaan: het binnen een redelijke termijn vinden van een baan op het niveau van de gevolgde opleiding.

Kwaliteitsgebied Kwaliteitszorg en ambitie

KWALITEITSZORG EN AMBITIE (KA) 57, 58

KA1. Kwaliteitszorg

Het bestuur en de opleiding hebben een stelsel van kwaliteitszorg ingericht en verbeteren op basis daarvan het onderwijs.

Basiskwaliteit

Het bestuur en de opleiding hebben een stelsel van kwaliteitszorg. Dit stelsel van kwaliteitszorg heeft betrekking op de onderwijskwaliteit en besteedt in ieder geval aandacht aan het onderwijsproces, de examinering en diplomering, de onderwijsresultaten en het onderhoud van de bekwaamheid van het personeel. Het bestuur en de opleiding beoordelen de onderwijskwaliteit regelmatig en betrekken daarbij onafhankelijke deskundigen en belanghebbenden. Bestuur en opleiding stellen toetsbare doelen en zij evalueren regelmatig of deze doelen gehaald worden. De uitkomsten zijn op toegankelijke wijze beschikbaar. De oorzaken van eventueel tekortschietende onderwijskwaliteit worden geanalyseerd en waar nodig worden verbeteringen doorgevoerd.

De inrichting van de organisatie en de verantwoordelijkheidsverdeling maakt een functionerend stelsel van kwaliteitszorg mogelijk.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteitszorg en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

De instelling dient een stelsel van kwaliteitszorg in te richten en in dat verband regelmatig de onderwijskwaliteit te beoordelen (art. 1.3.6). Uit artikel 1.3.6 blijkt expliciet dat hierbij aandacht moet worden besteed aan de examens en de maatregelen en instrumenten om te waarborgen dat het personeel zijn bekwaamheid onderhoudt (zie m.b.t. het personeel ook art. 1.3.6a en hoofdstuk 4, titel 2 en 2a). Verder hangt de onderwijskwaliteit vanzelfsprekend samen met het onderwijsproces en de onderwijsresultaten; ook daaraan dient het stelsel van kwaliteitszorg derhalve aandacht te besteden.

Bij de beoordeling van de onderwijskwaliteit dient de instelling (het oordeel van) studenten en onafhankelijke deskundigen en belanghebbenden te betrekken (art. 1.3.6, eerste lid). Naar aanleiding van de uitkomsten daarvan dient zij beleid te formuleren (art. 1.3.6, tweede lid, onder c). Het stellen van toetsbare doelen, een regelmatige beoordeling van de realisatie van die doelen en de implementatie van verbetermaatregelen zijn daarbij onmisbare elementen. Bovendien hangt de implementatie van verbetermaatregelen samen met de verplichting te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma en de examinering en (art. 7.4.8, eerste lid). De uitkomsten van de beoordeling zijn openbaar en dienen, tezamen met het voorgenomen beleid in het licht van die uitkomsten, te worden beschreven in het bestuursverslag (art. 1.3.6 en 2.5.4, eerste lid).

De organisatie en verantwoordelijkheidsverdeling dienen tot slot zodanig te zijn ingericht dat het stelsel van kwaliteitszorg ook daadwerkelijk van invloed is op de onderwijskwaliteit en die invloed bijvoorbeeld niet beperkt blijft tot bestuur of management. De verantwoordelijkheidsverdeling is neergelegd in de statuten en/of het bestuursreglement (art. 9.1.4, 9.1.7 en 9.1.8).

KA2. Kwaliteitscultuur

Het bestuur en de opleiding kennen een professionele kwaliteitscultuur en functioneren transparant en integer.

Basiskwaliteit

Het bestuur handelt volgens de Branchecode goed bestuur in het mbo en legt uit wanneer zij daarvan afwijkt. Deze handelswijze leidt tot een integere en transparante organisatiecultuur waarin ieder vanuit zijn eigen rol werkt aan de versterking van de onderwijskwaliteit. Het bestuur en de opleiding werken gezamenlijk aan een voortdurende verbetering van de professionaliteit van het personeel. Het stelsel van kwaliteitszorg en het onderwijskundig leiderschap zijn verankerd en herkenbaar in de organisatie. Op alle niveaus werkt men resultaatgericht, is men aanspreekbaar op gemaakte afspraken en wordt dit ook van anderen gevraagd.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteitscultuur en (hoe) wordt dit beleid gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

Het bestuur dient in het bestuursverslag verantwoording af te leggen over hoe zij omgaat met de Branchecode goed bestuur in het mbo (art. 2.5.4), waaronder begrepen afwijkingen van deze code – ofwel het principe ‘pas toe of leg uit’. In de branchecode zijn diverse voorwaarden voor een transparante en integere bestuurscultuur neergelegd, welke ook weer samenhangen met het functioneren van het stelsel van kwaliteitszorg (art. 1.3.6).

De instelling dient de kwaliteit en professionaliteit van het onderwijspersoneel verder duurzaam te borgen en te verbeteren (art. 1.3.6a en 4.1.3). De instrumenten en maatregelen ten behoeve van het onderhoud van de bekwaamheid van het personeel maken expliciet onderdeel uit van het stelsel van kwaliteitszorg (art. 1.3.6, eerste lid).

Het stelsel van kwaliteitszorg dient tot slot zodanig in de organisatie te zijn verankerd dat het daadwerkelijk van invloed is op de onderwijskwaliteit en die invloed bijvoorbeeld niet beperkt blijft tot bestuur of management. Dit houdt tevens in dat men op alle niveaus resultaatgericht werkt en aanspreekbaar is op gemaakte afspraken. Het onderwijskundig leiderschap is herkenbaar in de organisatie.

KA3. Verantwoording en dialoog

Het bestuur en de opleiding leggen intern en extern toegankelijk en betrouwbaar verantwoording af over doelen en resultaten en voeren daarover actief een dialoog.

Basiskwaliteit

Het bestuur faciliteert de mogelijkheid tot tegenspraak door onder andere de raad van toezicht, de ondernemingsraad en de deelnemersraad. Het bestuur en de opleiding betrekken interne en externe deskundigen en belanghebbenden, met name het bedrijfsleven, bij de ontwikkeling van het beleid alsmede bij de beoordeling van de onderwijskwaliteit en staan open voor hun voorstellen. Het bestuur brengt minimaal jaarlijks verslag uit over de doelen en resultaten die zij behaalt. Zij verantwoordt zich aan de intern toezichthouder, de overheid en belanghebbenden op een toegankelijke wijze.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteit van de verantwoording en dialoog, en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

De instelling dient een deelnemersraad, een ondernemingsraad, eventueel een ouderraad en een raad van toezicht te hebben (art. 8a.1.2, 8a.1.3 en 9.1.4).59 Met betrekking tot de deelnemersraad en eventuele ouderraad dient zij daarbij de mogelijkheid tot een volwaardige, goed functionerende en effectieve medezeggenschap van deelnemers en eventueel ouders te faciliteren (art. 8a.1.4, eerste lid, en 8a.2.1). Eenzelfde zorgplicht geldt jegens de raad van toezicht (art. 9.1.4, vierde en vijfde lid, en 9.1.7, eerste lid, onder a).

Het functioneren van deze organen hangt ook samen met het functioneren van het stelsel van kwaliteitszorg en bijbehorende regelmatige beoordeling van de onderwijskwaliteit (art. 1.3.6). Los van deze organen zullen ook andere (onafhankelijke) interne en externe deskundigen en belanghebbenden bij deze beoordeling moeten worden betrokken (art. 1.3.6, eerste lid). De externe deskundigen dienen onder andere afkomstig te zijn uit het bedrijfsleven (o.a. gezien art. 6.1.3, eerste lid, 7.1.2, tweede lid, 7.2.8 en 7.4.8, eerste lid).

De instelling maakt de uitkomsten van deze beoordeling en het voorgenomen beleid in het licht van die uitkomsten tot slot regelmatig, en voor zover het de examens betreft jaarlijks, openbaar (art. 1.3.6, tweede lid). De instelling rapporteert hierover in het bestuursverslag (art. 2.5.4 WEB). Ook de raad van toezicht levert hier een bijdrage aan en daarnaast ligt het voor de hand dat ook de examencommissie dat doet (art. 1.3.6, tweede lid, 2.5.4 en 9.1.4, derde lid, onder g).

Kwaliteitsgebied Financieel beheer

FINANCIEEL BEHEER (FB)

FB1. Continuïteit

De instelling is financieel gezond en kan op korte en langere termijn voldoen aan haar financiële verplichtingen

Basiskwaliteit

Er is sprake van duurzaam voortbestaan van de instelling en er wordt voldaan aan de financiële randvoorwaarden die dit mogelijk maken. De financiële positie van de instelling maakt het mogelijk dat alle financiële verplichtingen op de korte en langere termijn nagekomen worden, mede in het licht van de strategische plannen van de instelling. Dit blijkt onder meer uit de liquiditeit en solvabiliteit, de ontwikkeling van het exploitatieresultaat en de hoogte van de salarislasten.

Voor continuïteit is het van belang dat het bestuur inzicht heeft in de financiële uitgangspositie en de ontwikkelingen in de komende drie jaar, en daar beleid op voert. Het bestuur bespreekt dit regelmatig met de raad van toezicht en medezeggenschap, treft zo nodig corrigerende maatregelen en verantwoordt zich over het geheel in de bestuursverslag.

Toelichting wettelijke eisen

De instelling dient haar middelen op zodanige wijze te beheren dat een behoorlijke exploitatie en het voortbestaan van de instelling zijn verzekerd (art. 2.8.3). Dit betekent dat de instelling alle financiële verplichtingen op de korte en langere termijn moet kunnen nakomen, hetgeen onder meer blijkt uit de liquiditeit en solvabiliteit, de ontwikkeling van het exploitatieresultaat en de hoogte van de salarislasten. Uit de verplichting een jaarrekening en een bestuursverslag, inclusief een continuïteitsparagraaf, op te stellen, vloeit verder voort dat de instelling inzicht in haar financiële uitgangspositie dient te hebben (art. 2.5.3, 2.5.4 en 4, vierde lid, van de RJO).

De WEB vereist dat de raad van toezicht de begroting, de jaarrekening, het bestuursverslag en eventueel het strategisch meerjarenplan van de instelling goedkeurt (art. 9.1.4, derde lid, onder c). De raad van toezicht dient hierover ook zelf verantwoording af te leggen in het bestuursverslag (art. 9.1.4, derde lid, onder g). De raad van toezicht kan deze taken niet vervullen zonder regelmatig met het bestuur te spreken over het financieel beheer van de instelling. Het bestuur stelt de deelnemersraad voorts periodiek in de gelegenheid de algemene gang van zaken met haar te bespreken; daarnaast kan de deelnemersraad op eigen initiatief met het bestuur in gesprek en dient zij desgevraagd door het bestuur te worden geïnformeerd over onder andere het financieel beheer (art. 8a.1.4, eerste lid, 8a.1.5, eerste en tweede lid, en 8a.2.1). Naar aanleiding van deze besprekingen met de raad van toezicht en/of de deelnemersraad dient het bestuur zo nodig corrigerende maatregelen te treffen (art. 2.8.3).

FB2. Doelmatigheid

Het bestuur maakt efficiënt en effectief gebruik van de onderwijsbekostiging.

Basiskwaliteit

Het bestuur besteedt de overheidsbekostiging zo dat deze adequaat ten goede komt aan de in het beleid geformuleerde ambities inzake effectief onderwijs en de ontwikkeling van alle studenten.

Toelichting wettelijke eisen

Uit de jaarrekening dient te blijken dat sprake is van een doelmatige aanwending van de bekostiging (art. 2.5.3, tweede lid). Hieruit vloeit voort dat de instelling de bekostiging doelmatig dient te besteden (zie ook art. 2.5.9, tweede lid).

FB3. Rechtmatigheid

Het bestuur verwerft en besteedt de onderwijsbekostiging conform wet- en regelgeving.

Basiskwaliteit

Het bestuur beschikt over de vereiste deskundigheid en handelt integer en transparant met betrekking tot de besteding van de bekostiging. Het legt verantwoording af over de verwerving en besteding van de bekostiging, hetgeen vooral beoordeeld wordt door een accountant die wordt aangesteld door de raad van toezicht. Deze accountant opereert volgens de beroepsmaatstaven van de NBA60 en speciaal volgens het onderwijsaccountantprotocoldat door de inspectie is opgesteld.

Toelichting wettelijke eisen

Uit de jaarrekening dient te blijken dat sprake is van een rechtmatige aanwending van de bekostiging (art. 2.5.3, tweede lid). Hieruit vloeit voort dat de instelling de bekostiging rechtmatig dient te besteden (zie ook art. 2.5.9, tweede lid). Titel 9, Boek 2, van het Burgerlijk Wetboek, artikel 3, onder a, van de RJO en de Richtlijn Jaarverslag Onderwijs alsmede het onderwijsaccountantprotocol 61 stellen voorts tal van nadere regels ten aanzien van een transparante verantwoording.

De raad van toezicht wijst een instellingsaccountant aan (art. 9.1.4, derde lid, onder f). Deze instellingsaccountant dient volgens het onderwijscontroleprotocol te werken en tot slot een controleverklaring bij de jaarrekening af te geven (art. 2.5.3, vierde lid, 2 RJO jo. 2:393 BW).

3.4. Overige wettelijke vereisten

Het waarderingskader omvat niet alle deugdelijkheidseisen zoals die in de sectorwet(ten) en andere onderwijswetten zijn opgenomen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de Verklaring omtrent gedrag (VOG) en de vrijwillige ouderbijdrage. De deugdelijkheidseisen die niet aan een standaard in het waarderingskader zijn verbonden vatten we samen onder de noemer overige wettelijke vereisten.

In ons jaarwerkplan, dat op de website van de inspectie wordt gepubliceerd, geven we aan welke thema’s en/of specifieke wettelijke vereisten we in het kader van het stelseltoezicht onderzoeken (zie hoofstuk 10). Niet naleving van (een of meer van) de overige wettelijke vereisten kan dan niet leiden tot een oordeel ‘opleiding van onvoldoende kwaliteit’, of tot het oordeel ‘zeer zwak onderwijs’. Wel dient de opleiding/het bestuur de tekortkoming binnen een door de inspectie te bepalen tijd te herstellen. De herstelopdracht wordt in het rapport vastgelegd.

4. Normering en Oordeelsvorming

In dit hoofdstuk beschrijven we hoe we met behulp van het waarderingskader uit hoofdstuk 3 tot oordelen komen over de kwaliteit van het onderwijs en de examinering bij opleidingen en over de kwaliteitszorg en het financieel beheer van de besturen.

4.1. Oordeelsvorming op drie niveaus

We beoordelen de kwaliteit van het onderwijs, de examinering, de kwaliteitszorg en het financieel beheer primair op het niveau van de standaard. In paragraaf 4.2 beschrijven we de normering op basis van de deugelijkheidseisen.

Het oordeel op de standaard leidt tot een oordeel op het kwaliteitsgebied (par. 4.3) én tot een oordeel over de opleiding als geheel (par. 4.4). In de volgende paragrafen werken we dat uit.

4.2. Normering standaarden

Of een standaard als voldoende of onvoldoende wordt beoordeeld is alleen gebaseerd op de vraag of het bestuur/de opleiding voldoet aan de deugdelijkheidseisen. Voor de waardering goed worden de eigen aspecten van kwaliteit als volgt bij de oordeelsvorming betrokken.

Oordeel standaard

Norm voor standaarden met deugdelijkheidseisen

Goed

De opleiding voldoet aan alle deugdelijkheidseisen bij de standaard en realiseert op overtuigende wijze eigen aspecten van kwaliteit.

Voldoende

(basiskwaliteit)

De opleiding voldoet aan de deugdelijkheidseisen.

Onvoldoende

De opleiding voldoet niet aan de deugdelijkheidseisen.

4.3. Normering kwaliteitsgebieden

Als een kwaliteitsgebied voldoende is, dan voldoet het gebied aan basiskwaliteit. Het oordeel over de kwaliteitsgebieden komt als volgt tot stand.

Onderwijsproces

Norm

Goed

Alle standaarden zijn ten minste voldoende, én twee van de vier standaarden zijn goed.

Voldoende

(basiskwaliteit)

Didactisch handelen en Beroepspraktijkvorming zijn ten minste voldoende en niet meer dan één van de andere standaarden is onvoldoende.

Onvoldoende

Didactisch handelen óf Beroepspraktijkvorming is onvoldoende óf twee andere standaarden zijn onvoldoende.

Examinering en diplomering

Goed

Standaard Kwaliteitsborging examinering en diplomering is goed en beide andere standaarden zijn voldoende.

Voldoende

De drie standaarden zijn voldoende.

Onvoldoende

Eén van de drie standaarden is onvoldoende.

Schoolklimaat

Goed

Beide standaarden in zijn ten minste voldoende, en één van beide is goed.

Voldoende

Veiligheid is ten minste voldoende.

Onvoldoende

Veiligheid is onvoldoende.

Onderwijsresultaten

 

Goed

Studiesucces is goed.

Voldoende

Studiesucces is ten minste voldoende.

Onvoldoende

Studiesucces is onvoldoende.

Kwaliteitszorg en ambitie

Goed

De drie standaarden in het gebied zijn ten minste voldoende en Kwaliteitscultuur is goed.

Voldoende

De drie standaarden zijn voldoende.

Onvoldoende

Eén van de drie standaarden is onvoldoende.

Financieel beheer 1

Voldoende

De drie standaarden zijn voldoende.

Onvoldoende

Eén van de drie standaarden is onvoldoende.

1 Een onvoldoende voor rechtmatigheid of doelmatigheid is gebaseerd op materiële bevindingen.

4.4. Normering opleiding

Het oordeel op de standaarden leidt als volgt tot een oordeel op het niveau van de opleiding.

Eindoordeel / waardering

opleiding mbo

Norm voor mbo

Goed

Alle standaarden zijn minimaal voldoende, de standaard Kwaliteitscultuur is goed, de standaard Kwaliteitsborging examinering en diplomering is goed én één standaard uit het gebied Onderwijsproces of Schoolklimaat is goed.

Voldoende

(=basiskwaliteit)

Studiesucces, Didactisch handelen, Beroepspraktijkvorming en Veiligheid én de drie examenstandaarden zijn voldoende, én niet meer dan één standaard in het gebied Onderwijsproces is onvoldoende.

Onvoldoende

Studiesucces of Didactisch handelen of Beroepspraktijkvorming of Veiligheid is onvoldoende, óf twee andere standaarden in de gebieden Onderwijsresultaten, Onderwijsproces of Schoolklimaat zijn onvoldoende.

Onvoldoende

Onvoldoende examenkwaliteit: één van de drie examenstandaarden is onvoldoende.

Zeer zwak

Studiesucces is onvoldoende én Didactisch handelen of Beroepspraktijkvorming of Veiligheid is onvoldoende.

Relatie examenkwaliteit en oordeel opleiding

Voor examinering en diplomering geldt dat we dit de eerste vier jaar nog niet betrekken bij het eindoordeel van de opleiding. Vanaf augustus 2021 doen we dat wel.

Waardering ‘goed’

De waardering ‘goed’ op het niveau van de opleiding spreken we alleen uit als het bestuur een verzoek heeft ingediend om te onderzoeken of een door het bestuur geselecteerde opleiding van goede kwaliteit is. Die verzoeken kunnen worden ingediend bij de vierjaarlijkse onderzoeken (zie hoofdstuk 7).

4.4.1. Onvoldoende examenkwaliteit

Voor mbo geldt naast het eindoordeel over de opleiding altijd een oordeel op het niveau van het kwaliteitsgebied Examinering en diplomering. De examenkwaliteit is onvoldoende in de zin van artikel 6.1.5b en 6.2.3b van de WEB als aan één van de drie standaarden in het gebied niet is voldaan62.

4.4.2. Wettelijke norm zeer zwak onderwijs

Zeer zwak onderwijs wordt beschouwd als onderwijs van onvoldoende kwaliteit in de zin van artikel 6.1.4 en 6.2.2 van de WEB (zie verder hoofdstuk 9).

Een bestuur kan bezwaar en beroep aantekenen tegen de uit het oordeel ‘zeer zwak’ voortvloeiende waarschuwing (als bedoeld in art. 6.1.5 en 6.2.3 van de WEB).

4.5. Normering bestuursniveau

Op bestuursniveau geven we twee oordelen: op het kwaliteitsgebied Kwaliteitszorg en ambitie en op kwaliteitsgebied Financieel beheer. We hanteren daarbij onderstaande norm.

Oordeel / waardering

bestuursniveau

Norm

Kwaliteitszorg en ambitie

Norm

Financieel beheer

Goed

Alle drie standaarden zijn ten minste voldoende en de standaard Kwaliteitscultuur is goed.

Niet van toepassing.

Voldoende

(basiskwaliteit)

Alle drie standaarden zijn voldoende.

Alle drie standaarden zijn voldoende.

Onvoldoende

Eén standaard is onvoldoende.

Eén standaard is onvoldoende.

4.6. Beoordeling kwaliteitsgebied Examinering en diplomering

De standaarden voor de examenkwaliteit met bijbehorende normering geven de vereiste basiskwaliteit weer voor de examinering (inclusief diplomering) waar elke opleiding aan moet voldoen. Besturen dienen daarvoor zorg te dragen. De inspectie geeft op basis van de standaarden, bedoeld in artikel 7.4.4 van de WEB een oordeel over de examenkwaliteit. Een apart oordeel over de examenkwaliteit is nodig om te borgen dat ten minste sprake is van basiskwaliteit op het gebied van Examinering en diplomering. Als dat niet het geval is, kan de minister het recht op examinering voor de betreffende opleiding ontnemen. Om deze reden is er sprake van een apart kwaliteitsgebied Examinering en diplomering.

In de nieuwe kwalificatiestructuur bestaat een beroepsopleiding uit een basisdeel, een profieldeel en een of meerdere keuzedelen63. Het basisdeel en profieldeel vormen samen de kwalificatie: datgene wat een gediplomeerde aan het eind van de mbo-opleiding moet kennen en kunnen als hij/zij als beginnend beroepsbeoefenaar op de arbeidsmarkt start. Kwalificaties staan beschreven in het basis- en profieldeel van het kwalificatiedossier. Het keuzedeel staat naast de kwalificatie en kan verdiepend of verbredend zijn of gericht op doorstroom. Alleen bij entreeopleidingen mag een keuzedeel ook remediërend zijn.

Vanaf augustus 2018 maakt het toezicht op de keuzedelen integraal deel uit van de oordeelsvorming over het onderwijs en de examinering. Vanaf dat moment tellen de keuzedelen immers mee bij de zak/ slaagbeslissing voor studenten die dan starten met hun opleiding. Tot augustus 2018 richten we ons toezicht niet specifiek op de keuzedelen; we kijken wel of het wordt aangeboden en of de keuzedelen worden geëxamineerd. Als er geen onderwijs in keuzedelen wordt aangeboden dan is de standaard Onderwijsprogramma onvoldoende. Worden de keuzedelen niet geëxamineerd of worden de resultaten van de keuzedelen niet betrokken bij de diplomering, dan leidt dat tot een onvoldoende op de standaard Exameninstrumentarium.

Tot augustus 2018 vermelden we opvallende zaken – ook in onze rapporten – die de keuzedelen betreffen, zonder daaraan een oordeel te verbinden.

Beoordeling Nederlands, rekenen en Engels

Bovenstaande werkwijze bij de keuzedelen is conform de werkwijze die we vanaf 2012 hanteren bij de beoordeling van de generieke eisen voor Nederlands en Engels. We onderzoeken de generieke eisen voor Nederlands en Engels voor zover het meetelt voor de zak-/slaagbeslissing.

We onderzoeken deze onderdelen tijdens het onderzoek naar de kwaliteitsgebieden onderwijsproces en examinering en diplomering. We beschrijven de bevindingen in het rapport ook bij deze kwaliteitsgebieden.

Als de resultaten van het centraal examen voor rekenen laag zijn, zullen we onderzoek doen naar de wijze waarop het onderwijs wordt vormgegeven (kwaliteitsgebied Onderwijsproces).

4.7. Oordeelsvorming

4.7.1. Beoordelen naleven deugdelijkheidseisen

Bij onze oordeelsvorming hanteren we bovengenoemde normering als richtlijn. De mate waarin de onderwijspraktijk de essentie en bedoeling van met name de deugdelijkheidseisen tentoonspreidt is bepalend voor ons oordeel. Daarbij hanteren we het uitgangspunt dat voor een oordeel voldoende aan de deugdelijkheidseisen behorende bij de standaard moet worden voldaan. We beoordelen echter niet de naleving van elke deugdelijkheidseis per standaard op zichzelf, maar in relatie tot de kwaliteit die met de standaard wordt beoogd. Het kan zijn dat een opleiding op een standaard een positief beeld laat zien, maar dat aan een bepaald element van de standaard niet wordt voldaan. Als het niet naleven van die deugdelijkheidseis – naar het oordeel van de inspectie – beperkt van invloed is op de aangetroffen kwaliteit én als het punt eenvoudig en op korte termijn kan worden hersteld, dan geven we het oordeel voldoende op de standaard. Het bestuur ziet zelf toe op herstel van naleving en informeert de inspectie als de tekortkoming is hersteld (zie ook hoofdstuk 9).

4.7.2. Waarderen eigen aspecten van kwaliteit

Waar we voor de cesuur voldoende/onvoldoende heldere richtlijnen hanteren op basis van deugdelijkheidseisen, ligt dit voor de waardering ‘goed’ genuanceerder. Naast het zichtbaar en overtuigend voldoen aan alle deugdelijkheidseisen bij de standaard wegen we voor goed ook de eigen aspecten van kwaliteit mee: laat de opleiding op overtuigende wijze zien hoe ze haar kwaliteitsbeleid op de betreffende standaard vormgeeft en realiseert. De interpretatieruimte is hier groter en we baseren ons daarbij mede op de ambities van het bestuur en de keuzes die de opleiding daarin maakt. Als de opleiding overtuigend laat zien – bijvoorbeeld op basis van een audit of visitatie – dat zij haar eigen doelen boven de basiskwaliteit realiseert dan benoemen we dat in ons rapport.

4.7.3. Omgevingsfactoren

Omgevingsfactoren, de context waarbinnen de opleiding opereert, kunnen in positieve of negatieve zin van invloed zijn op de onderwijskwaliteit en de financiële continuïteit. Omgevingsfactoren zijn onder meer de ontwikkeling van de studentpopulatie, huisvesting, personele samenstelling, fusiegeschiedenis, organisatieontwikkeling, ontwikkeling bestuur en intern toezicht. Onze oordelen betreffen altijd de kwaliteit van het onderwijs zoals studenten dat ontvangen, ongeacht de omgevingsfactoren.

Hoewel omgevingsfactoren dus niet van invloed zijn op het oordeel, spelen zij wel een rol bij het bepalen van passende interventies in het kader van vervolgtoezicht. Het effect van het niet naleven van een deugdelijkheidseis kan verschillen per doelgroep en dit wegen we mee in het bepalen van de herstelopdracht. Interventies kunnen afhankelijk van de contextfactoren een meer of minder directief karakter hebben. In hoofdstuk 9 gaan we hier verder op in.

4.7.4. Expertoordeel

Het karakter van het waarderingskader met enerzijds een stevige wettelijke basis en anderzijds ruimte voor de dialoog over eigen aspecten van kwaliteit stelt hoge eisen aan onze expertise. Met het waarderingskader als instrument beoordelen we de feitelijke realisatie van het onderwijs zoals studenten dat ontvangen. We typeren het inspectieoordeel en onze waarderingen daarom als een expertoordeel. Met onze deskundigheid als toezichthouder en met kennis van zaken op de onderscheiden kwaliteitsgebieden zijn we in staat om in gelijke situaties tot gelijke oordelen te komen, maar we willen ook in ongelijke situaties tot ongelijke oordelen komen.

Onze oordelen hebben een wettelijke basis en komen tot stand met gebruik van meerdere bronnen, zoals documenten van de instelling en gesprekken met docenten, studenten, praktijkopleiders en medezeggenschapsorganen. We passen hoor en wederhoor toe. We werken in teams, onze oordelen komen in consensus tussen de inspecteurs tot stand en referenten beoordelen in de rapportagefase de onderbouwing van onze bevindingen. Met deze werkwijze komen we tot een afgewogen oordeel.

Voor de waardering van de eigen aspecten van kwaliteit kiezen we de rol van critical friend. Het bestuur en de opleiding zijn hier zelf aan zet en we passen onze toezichtstijl daar op aan. Onze focus gedurende het gehele proces is dat we recht doen aan de onderwijs- en examenkwaliteit die we aantreffen en we zijn hierin geslaagd als besturen en opleidingen onze oordelen en waarderingen als fair ervaren.

5. Werkwijze toezicht op besturen en opleidingen

Hiervoor hebben we beschreven waar we bij de uitvoering van het toezicht naar kijken (het waarderingskader in hoofdstuk 3) en hoe we dat beoordelen (hoofdstuk 4). In dit hoofdstuk beschrijven we de hoofdlijnen van onze werkwijze. Deze is gebaseerd op twee pijlers: de jaarlijkse prestatieanalyse en het vierjaarlijks onderzoek. In de laatste paragraaf van dit hoofdstuk geven we dit schematisch weer.

5.1. Jaarlijkse prestatieanalyse en vierjaarlijks onderzoek

We monitoren voortdurend de prestaties van besturen en opleidingen. Als daarbij risico’s worden gesignaleerd dan leidt dit tot een kwaliteitsonderzoek. Als er financiele risico’s zijn dan onderzoeken we dit op bestuursniveau. Het onderzoek voeren we uit aan de hand van het waarderingskader. We stellen in dat onderzoek vast of het bestuur en/of de opleiding voldoet aan de basiskwaliteit. Deze continue monitoring van risico’s ondersteunt ons in de uitvoering van onze waarborgfunctie (zie hoofdstuk 6).

Als er sprake is van kwaliteitsrisico’s dan starten we een kwaliteitsonderzoek. Als er sprake is van financiële risico’s dan onderzoeken we dit op bestuursniveau.

Om een beeld te krijgen van de mate waarin een bestuur zelf de kwaliteit en continuïteit bewaakt en monitort, voeren we daarnaast eens in de vier jaar bij alle besturen een onderzoek uit. We kijken dan niet alleen of en hoe een bestuur mogelijke risico’s ten aanzien van de onderwijskwaliteit en/of het financieel beheer aanpakt, we krijgen dan ook zicht op de ambities van het bestuur en de wijze waarop zij streeft naar verbetering. De kern van het vierjaarlijks onderzoek is het onderzoek naar de kwaliteitszorg en het financieel beheer van het bestuur. Het startpunt van dit onderzoek wordt gevormd door de verantwoording hierover van het bestuur zelf. Om te zien in welke mate het bestuur effectief de kwaliteit bewaakt en verbetert doen we verificatieonderzoek bij opleidingen.

Deze combinatie van de kort cyclische prestatieanalyse en de lang cyclische vierjaarlijkse onderzoeken geven in samenhang een betrouwbaar beeld van de onderwijskwaliteit, de kwaliteitszorg en het financieel beheer. In paragraaf 5.4 geven we de toezichtcyclus schematisch weer.

In hoofdstuk 6 beschrijven we de inrichting en organisatie van de jaarlijkse prestatieanalyse. Hieronder geven we een overzicht van de onderdelen van het vierjaarlijks onderzoek. De organisatie daarvan staat beschreven in hoofdstuk 7.

5.2. Onderdelen vierjaarlijks onderzoek

In het vierjaarlijks onderzoek naar bestuur en opleidingen doen we uitspraken over de kwaliteitszorg van het bestuur, het financieel beheer en de onderwijs- en examenkwaliteit van een deel van de opleidingen. We doen dus onderzoek op twee niveaus: op het niveau van het bestuur, en op het niveau van de opleidingen. Op het niveau van het bestuur doen we onderzoek naar de kwaliteitszorg en het financieel beheer van het bestuur (par. 5.2.1). Op het niveau van de opleidingen onderscheiden we drie typen onderzoek om (onderdelen van) de onderwijskwaliteit te beoordelen: verificatieonderzoek (par. 5.2.2), onderzoek naar risico-opleidingen (par. 5.2.3) en onderzoek naar goede opleidingen (par. 5.2.4).

5.2.1. Onderzoek naar de kwaliteitszorg en financieel beheer van het bestuur

Het bestuur is eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs van al zijn opleidingen. Het bestuur is verantwoordelijk voor de doelen die afgesproken worden met de opleidingen, en heeft zicht op de onderwijskwaliteit bij de opleidingen. De informatie over de onderwijskwaliteit biedt het bestuur de mogelijkheid om te evalueren of de doelstellingen gehaald worden en of bijsturing noodzakelijk is.

Het bestuur kan per opleiding specifieke doelen stellen, maar kan ook doelstellingen formuleren die voor alle opleidingen gelden.

Het doel van het onderzoek naar kwaliteitszorg en financieel beheer is vast te stellen of het bestuur een doeltreffend systeem van kwaliteitszorg hanteert waarmee het de kwaliteit en de continuïteit van de aangeboden onderwijs garandeert en of het tot verdere kwaliteitsverbetering stimuleert.

Om antwoord te krijgen op de vraag of de kwaliteitszorg en het financieel beheer op orde is voeren we de volgende onderzoeksactiviteiten uit.64

  • Documentonderzoek.

  • We bestuderen documenten die het bestuur zelf heeft opgesteld, zodat we inzicht krijgen in de opzet en werking van het systeem. Relevante documenten zijn onder meer: strategische plannen, statuten, (externe) audits, evaluatierapporten, monitor-rapporten.

  • Expertanalyse.

  • We leggen een relatie tussen de bestudeerde documenten, de toezichthistorie en kengetallen over resultaten en financieel beheer. We beoordelen jaarverslagen, evenals relevante andere documenten, waaruit kan worden afgeleid hoe het bestuur zich verantwoordt over de kwaliteit.

  • Gesprekken met sleutelfiguren.

  • Op basis van de expertanalyse bepalen we welke sleutelfiguren wij willen spreken, bijvoorbeeld: kwaliteitszorgmedewerkers, opleidingsmanagers en coördinatoren. Dit geeft ons informatie over de vraag of er sprake is van een open dialoog over kwaliteit en verantwoording en daarmee op de werking van het kwaliteitszorgsysteem en de besturing. We voeren in dit kader altijd een gesprek met het bestuur, het intern toezicht en het medezeggenschapsorgaan (als informatiebron).

  • Verificatieonderzoek bij een selectie van opleidingen (zie 5.2.2).

5.2.2. Verificatieonderzoek

Verificatieonderzoek voeren we in de eerste plaats uit om vast te stellen of het kwaliteitsgebied kwaliteitszorg en ambitie voldoende is. Het geeft ons in de tweede plaats informatie over de feitelijke onderwijskwaliteit van de onderzochte opleidingen.

Het gaat ons bij verificatieonderzoek niet alleen om de vraag of de informatie van het bestuur juist is, maar ook om de vraag of de sturing op kwaliteit werkt. Om vast te stellen of het systeem werkt kan onder meer worden nagegaan of het beleid van het bestuur doorwerkt tot op het niveau van de docenten en de studenten. We nemen de informatie waarover het bestuur beschikt als startpunt van het onderzoek. Daarbij gaat het onder meer om de jaarverantwoording, maar ook om evaluatierapporten en zelfevaluaties. We verifiëren de juistheid van de informatie over de onderwijskwaliteit.

Bij een verificatieonderzoek wordt gebruik gemaakt van het waarderingskader en het onderzoek omvat een beredeneerde selectie van standaarden. De selectie van de standaarden die worden onderzocht bepalen we op basis van onze expertanalyse en de verantwoordingsinformatie van het bestuur.

We gaan uit van onderzoek bij een beredeneerde steekproef van opleidingen. We houden daarbij rekening met de inrichting van de instelling en we kijken naar een een evenwichtige verdeling over de opleidingen.

We onderzoeken bij deze opleidingen één of een beperkt aantal standaarden. We kijken in ieder geval ook naar de kwaliteitszorg op het niveau van de opleidingen, omdat dit informatie geeft over de doorwerking van het systeem naar de werkvloer.

Een verificatieonderzoek gebeurt op grond van artikel 11, achtste lid, van de WOT.

Als we tijdens de verificatieonderzoeken op onverwachte risico’s stuiten, dan kunnen we een kwaliteitsonderzoek starten (par. 5.2.3). De termijn waarbinnen dit gebeurt, is afhankelijk van de ernst en omvang van de risico’s.

5.2.3. Kwaliteitsonderzoek bij risico’s

We voeren een onderzoek uit bij opleidingen waarvan het vermoeden bestaat dat zij onvoldoende kwaliteit bieden (art. 11, derde lid, WOT) of op bestuursniveau risico’s vertonen ten aanzien van het financieel beheer. Dit vermoeden kan voortkomen uit de expertanalyse ter voorbereiding van het vierjaarlijks onderzoek. Het risico kan ook zichtbaar worden tijdens een verificatieonderzoek. Het kwaliteitsonderzoek moet antwoord geven op de vraag of er sprake is van wettelijke tekortkomingen en of een opleiding voldoet aan basiskwaliteit. De omvang van het onderzoek is afhankelijk van de informatie die het bestuur over de onderwijskwaliteit en/of de continuïteit kan geven en de selectie van te onderzoeken standaarden wordt daar op afgestemd.

Als de kwaliteitszorg van het bestuur in vorige onderzoeken als voldoende of goed is beoordeeld, dan kan een onderzoek bij opleidingen met risico’s op verzoek van de inspectie door het bestuur zelf worden uitgevoerd.

5.2.4. Onderzoek op verzoek bij goede opleidingen

Een bestuur kan bij het vierjaarlijks onderzoek een verzoek doen aan de inspectie om onderzoek uit te voeren bij opleidingen die naar de mening van het bestuur goed zijn. We voeren het onderzoek uit bij een beperkt aantal opleidingen en daarbij geldt als voorwaarde dat het bestuur een zelfevaluatie heeft laten opstellen. We beoordelen dan de feitelijke kwaliteit en vergelijken deze met het beeld dat het bestuur over de betreffende opleiding heeft. Het onderzoek wordt uitgevoerd aan de hand van het waarderingskader.

5.3. Specifiek onderzoek

Op grond van artikel 15 van de WOT kan de inspectie ter uitvoering van haar taken uit eigen beweging dan wel op verzoek van de minister specifiek onderzoek verrichten. Aanleiding voor het verrichten van specifiek onderzoek kan onder meer liggen in de ernst en omvang van risico’s ten aanzien van de naleving van wettelijke vereisten, de kwaliteit van het onderwijs en/of het financieel beheer van een bestuur, of bij klachten en/of berichten in de media daarover. De inspectie voert dan een onderzoek uit bij de betreffende opleiding(en) en/of het bestuur. Als het reguliere waarderingskader inhoudelijk niet toereikend blijkt voor het onderzoek, bijvoorbeeld op het terrein van veiligheid, dan stelt de inspectie een passend beoordelingskader op. Afhankelijk van de aard en ernst van de problematiek kan de inspectie het onderzoek zonder aankondiging uitvoeren.

Een bijzondere vorm van onderzoek op grond van artikel 15 van de WOT is het onderzoek naar bestuurlijk handelen (par.9.3.2).

5.4. Stroomschema toezichtcyclus

Bijlage 258287.png

6. Monitor bestuur en opleidingen

Voor de uitvoering van onze waarborgfunctie is het van belang dat we de prestaties van besturen en hun opleidingen monitoren en daarmee eventuele risico’s tijdig detecteren. In dit hoofdstuk beschrijven we hoe we dit doen. We onderscheiden daarbij drie fasen: jaarlijkse prestatie-analyse, expertanalyse risico’s en het bestuursgesprek.

6.1. Jaarlijkse prestatieanalyse

Doel: Tijdige detectie van mogelijke risico’s ten aanzien van de onderwijskwaliteit en het financieel beheer bij besturen en hun opleidingen.

Analysevraag: Laten de prestaties van het bestuur en haar opleiding(en) risico’s zien die nadere analyse vergen?

De monitoring van de prestaties op het niveau van de besturen en hun opleidingen helpt ons om tijdig eventuele risico’s op het spoor te komen. We doen dit op de volgende onderwerpen en kengetallen: onderwijsresultaten, financiële kengetallen, personele en materiële kosten, ontwikkeling studentpopulatie, bestuurlijke inrichting, beschikbare onderzoeken naar veiligheid en resultaten tevredenheidsonderzoeken.

Bij de beoordeling van de onderwijsresultaten maken we gebruik van zes indicatoren(zie bijlage 1): jaarrendement, diplomarendement, startersresultaat, passende plaatsing, passend diploma en opstroom.

De indicatoren jaarrendement, diplomarendement en startersresultaat kennen een absolute norm en leiden tot een oordeel (on)voldoende. De indicatoren passende plaatsing, passend diploma en opstroom zijn niet genormeerd. We gebruiken deze om met de opleiding en/of het bestuur het gesprek te voeren over hun (beoogde en gerealiseerde) prestaties. Voor het niet-bekostigd onderwijs gelden andere indicatoren (zie bijlage 1).

Ten minste eenmaal per jaar voeren we een analyse uit op de data die we met de monitor verkrijgen.

Als er geen vermoeden van risico’s is dan wordt de analyse afgesloten. Besturen worden dan niet actief over de uitkomst van de prestatie-analyse op de hoogte gesteld. Als er een vermoeden van risico’s is dan voeren we een expertanalyse risico’s uit (par. 6.2).

6.2. Expertanalyse risico’s

Doel: Expertoordeel over de ernst en omvang van de risico’s.

Analysevraag: Zijn de risico’s van dien aard en/of omvang dat er aanleiding is voor een bestuursgesprek?

De expertanalyse risico’s bevestigt al dan niet de vermoedens van tekortkomingen ten aanzien van de onderwijskwaliteit en/of het financieel beheer. De analyse wordt uitgevoerd door een expertteam, waarin kennis en deskundigheid op het terrein van data-analyse, onderwijs- en examenkwaliteit en financieel beheer aanwezig is. Zo ontstaat een integraal beeld van de onderwijskwaliteit, de aansturing en financien. De expertanalyse wordt in eerste instantie uitgevoerd op basis van de prestatieanalyse in combinatie met het jaarverslag, eventuele signalen die bij ons bekend zijn en de toezichthistorie. Zo nodig vragen we aanvullende informatie op bij het bestuur.

Afhankelijk van de ernst en urgentie van de uitkomst van de analyse organiseren we een bestuursgesprek. Als er op korte termijn een vierjaarlijks onderzoek staat gepland dan nemen we de expertanalyse mee in de voorbereiding van dit onderzoek (par. 7.2.1).

6.3. Bestuursgesprek

Doel: Oordeelsvorming over de mate waarin het bestuur effectief de risico’s bestrijdt.

Analysevraag: Zijn de risico’s bij het bestuur bekend en zo ja: handelt het bestuur effectief in de aanpak daarvan?

Als de expertanalyse nog onvoldoende uitsluitsel biedt over de vraag of de geconstateerde risico’s tot kwaliteitsproblemen en/of financiële problemen leiden, dan nodigen we het bestuur uit voor een gesprek. In dit gesprek bespreken we de risico’s bij specifieke opleidingen, gaan we na of het bestuur zelf zicht heeft op de risico’s en tekortkomingen bij de betreffende opleidingen en we maken een inschatting van de mate waarin het bestuur in staat is de kwaliteitsproblemen zelf aan te pakken. Bij financiële risico’s vragen we het bevoegd gezag zo mogelijk een eigen risicoanalyse te maken en daar op aansluitend een plan van aanpak op te stellen.

Op basis van het bestuursgesprek bepalen we of er voldoende vertrouwen is in het bestuur om zelf tot een effectieve aanpak van de risico’s te komen of dat we aanleiding zien voor een kwaliteitsonderzoek bij opleidingen op basis van artikel 11, derde lid van de WOT (par. 6.4), of bij het bestuur op basis van artikel 15 van de WOT (par. 5.3).

6.4. Kwaliteitsonderzoek bij risico’s

We voeren een onderzoek uit bij opleidingen waarvan het vermoeden bestaat dat zij onvoldoende kwaliteit bieden (art. 11, derde lid, WOT) of risico’s vertonen ten aanzien van het financieel beheer door het bestuur. Dit vermoeden kan voortkomen uit de jaarlijkse prestatieanalyse.

Het kwaliteitsonderzoek moet antwoord geven op de vraag of er sprake is van wettelijke tekortkomingen en of de opleiding en het bestuur dus voldoen aan basiskwaliteit. De omvang van het onderzoek is afhankelijk van de informatie die het bestuur over de onderwijskwaliteit en/of de continuïteit kan geven en de selectie van te onderzoeken standaarden wordt daar op afgestemd. Als de kwaliteitszorg met voldoende of goed is beoordeeld kan een onderzoek naar risico’s bij opleidingen door het bestuur zelf worden uitgevoerd.

7. Vierjaarlijks onderzoek bestuur en opleidingen

In dit hoofdstuk beschrijven we de organisatie van het vierjaarlijks onderzoek. Het onderzoek wordt uitgevoerd op basis van de uitgangspunten zoals geformuleerd in hoofdstuk 2 en met behulp van het waarderingskader en de normering zoals beschreven in hoofdstuk 3 en 4. Het vierjaarlijks onderzoek kent drie fasen: de voorbereiding (par. 7.2), de uitvoering (par. 7.3) en de afronding (par. 7.4). We starten met de onderzoeksvragen.

7.1. Doel en onderzoeksvragen

Het vierjaarlijks onderzoek heeft tot doel een antwoord te formuleren op de volgende centrale vraag en daarvan afgeleide deelvragen:

Centrale vraag:

Is de sturing op kwaliteit op orde en is er sprake van deugdelijk financieel beheer?

Deelvragen:

  • 1. Heeft het bestuur doelen afgesproken met de opleidingen, heeft zij voldoende zicht op de onderwijskwaliteit en stuurt zij op de verbetering van de onderwijskwaliteit?

  • 2. Heeft het bestuur een professionele kwaliteitscultuur en functioneert het transparant en integer?

  • 3. Communiceert het bestuur actief over de eigen prestaties en ontwikkelingen en die van zijn opleidingen?

  • 4. Is het financieel beheer deugdelijk?

Het onderzoek naar deze deelvragen is daarmee gericht op de standaarden binnen de kwaliteitsgebieden Kwaliteitszorg en ambitie en Financieel beheer.

7.2. Voorbereiding

7.2.1. Expertanalyse bestuurlijke verantwoording

Doel: Het verkrijgen van een voorlopig beeld van de kwaliteitszorg, de onderwijskwaliteit en het financieel beheer.

Resultaat: Expertanalyse als basis voor bestuursgesprek.

Ieder onderzoek start met een expertanalyse van de informatie die de inspectie beschikbaar heeft. We bekijken of de informatie van de instelling actueel is en of het betrekking heeft op onze onderzoeksvragen (par. 7.1) en daarmee ook de kwaliteitsgebieden van het waarderingskader dekt.

We analyseren het jaarverslag en relevante andere documenten zoals beleidsplan(nen), en documenten die de evaluatie en beoordeling van de kwaliteit betreffen. Deze documenten vormen de basis van de expertanalyse. Daarnaast baseren wij ons op signalen, toezichthistorie en data zoals resultaatgegevens en andere kengetallen.

Indien nodig vragen we aanvullende documenten op bij het bestuur. De gegevensverzameling voor de expertanalyse kan plaatsvinden op basis van papieren documenten, databestanden, via een login van het bestuur en/of op locatie. In bijzondere gevallen vragen we aanvullende documenten op bij het bestuur.

Op basis van de uitkomst van de expertanalyse stellen we de agenda op voor het startgesprek met het bestuur.

7.2.2. Startgesprek met het bestuur

Doel: Verkrijgen van een voorlopig beeld van de prestaties en ontwikkelingen van bestuur en opleidingen en bepalen van de inrichting van het onderzoek op hoofdlijnen.

Resultaat: Afspraken over de selectie van opleidingen waar verificatieonderzoek , kwaliteitsonderzoek of een onderzoek naar goede opleidingen plaatsvindt.

In het startgesprek vragen we het bestuur een analyse van de prestaties en ontwikkelingen van zijn opleidingen te presenteren. We toetsen dat aan onze eigen expertanalyse. De opbrengst van het gesprek is tevens de start van de oordeelsvorming over de stand van de kwaliteitszorg en het financieel beheer.

Op basis van de expertanalyse en de aanvullende informatie die het bestuur geeft wordt in hoofdlijnen afgesproken bij welke opleiding(en) een verificatieonderzoek wordt uitgevoerd. Als uit de expertanalyse is gebleken dat er sprake is van een of meer opleidingen met een kwaliteitsrisico, dan wordt bij deze opleidingen een kwaliteitsonderzoek uitgevoerd. Het bestuur kan daarnaast het verzoek doen om een onderzoek te laten uitvoeren bij een ‘goede opleiding’.

Voor een beschrijving van de aangegeven onderzoekstypen verwijzen we naar hoofdstuk 5.

Het bestuur informeert de geselecteerde opleidingen over het inspectieonderzoek. Zij maakt daarbij gebruik van de informatie die wij daartoe leveren.

Bepalen van object van verificatieonderzoek.

Bij de selectie van opleidingen waar we een verificatieonderzoek doen hanteren we de volgende werkwijze. Op basis van de verantwoording van het bestuur selecteren we een of meer kwalificaties. Vervolgens kijken we hoe het onderwijs binnen de instelling is georganiseerd en op basis daarvan bepalen we het object van onderzoek65: een team, een kwalificatiedossier, een enkele opleiding, een locatie, etc. Oordelen spreken we uit over het object van toezicht en/of de crebo(’s) die zijn onderzocht.

Bepalen van object van onderzoek bij risico-opleidingen.

Als er sprake is van risico’s op het niveau van een of meer opleidingen, dan vormen de betreffende crebo’s het vertrekpunt voor de inrichting van ons onderzoek. Omdat risico’s bij één opleiding zich mogelijk uitstrekken tot meer opleidingen binnen een kwalificatiedossier of een team, bepalen we op basis van deze informatie wat ons object van onderzoek moet zijn. Ook hier spreken we oordelen uit over het object van toezicht en/of de crebo(‘s) die zijn onderzocht. Dit kunnen er dus meer zijn dan de opleiding waar zich in eerste instantie de risico’s manifesteerden.

7.2.3. Onderzoeksplan

Doel: Informatie en verantwoording van doel, opzet, inhoud en reikwijdte van het vierjaarlijks onderzoek voor het bestuur en de geselecteerde opleidingen.

Resultaat: Door inspectie vastgesteld onderzoeksplan.

Wij maken een onderzoeksplan op basis van de expertanalyse en de uitkomst van het bestuursgesprek. Het onderzoeksplan is een gestructureerd en helder overzicht van de activiteiten die in de verschillende onderzoeksfasen plaatsvinden. Wij bepalen daarin wát wij willen verifiëren/onderzoeken en hoe we dat doen. Uit het plan blijkt welke opleidingen we onderzoeken voor de verificatie, en op welke standaarden. Ook geeft het plan inzicht in de opleidingen die we willen onderzoek naar aanleiding van risico’s en eventuele onderzoek naar goede opleidingen die het bestuur voordraagt (par. 5.2.4).

Het onderzoeksplan omvat tevens de standaarden die in het kader van het stelseltoezicht worden onderzocht (zie hoofdstuk 10). Voor de planning en organisatie van de onderzoeksactiviteiten zoeken we zo veel mogelijk afstemming met het bestuur. Het bestuur bekijkt het onderzoeksplan op organisatorische en logistieke haalbaarheid voor de instelling. Zo nodig en zo mogelijk voeren we wijzigingen door.

Bij besturen met meer onderwijssectoren (vo/mbo) specificeren wij in het onderzoeksplan welke vo-scholen en welke mbo-opleidingen wij gaan onderzoeken.

7.2.4. Presentatie door opleidingen

Doel: Verkrijgen van een beeld van de opleiding, vanuit het perspectief van de opleiding zelf.

Resultaat: Het inspectieteam heeft een zo volledig mogelijk beeld van de visie, ambities, doelen en resultaten van de opleiding.

We willen zo veel mogelijk aansluiten bij het beeld dat het team zelf geeft van de opleiding en de informatie die zij ons daarover beschikbaar stelt. We bieden opleidingen daarom de gelegenheid om bij de start van het onderzoek een presentatie te verzorgen, waarin zij (het team) een zo volledig mogelijk beeld geven van ‘waar ze staan’: hun visie, ambities, doelen en beoogde/behaalde resultaten. De vorm is vrij. Wij luisteren, kijken en stellen vragen om zoveel mogelijk relevante informatie te verwerven voor de inrichting van het onderzoek. Een presentatie kan zowel bij opleidingen die we onderzoeken ter verificatie, als bij kwaliteitsonderzoeken naar risico’s. De planning van de presentatie wordt in overleg met de opleiding bepaald.

7.3. Uitvoering

7.3.1. Onderzoek op opleidingsniveau

Doel: Oordeelsvorming over de centrale vraag en deelvragen uit het onderzoeksplan op opleidingsniveau.

Resultaat: Een voorlopig oordeel over de zorg die het bestuur heeft voor de feitelijke onderwijskwaliteit en voorlopige oordelen over de onderzochte standaarden op opleidingsniveau.

Het verificatieonderzoek, de eventuele kwaliteitsonderzoeken en het mogelijke onderzoek op verzoek, worden conform het onderzoeksplan uitgevoerd. Bij de oordeelsvorming hanteren we het waarderingskader. Het gebruik van meerdere bronnen (o.a. studenten, docenten, management, praktijkopleiders) en consensus over de oordelen vormt daarbij een belangrijk uitgangspunt. Het bestuur draagt er zorg voor dat de onderzoeksactiviteiten volgens plan kunnen verlopen.

Een kwaliteitsonderzoek naar risico’s bij een opleiding wordt altijd afgerond met een terugkoppeling van de bevindingen en voorlopige oordelen. Dat geldt ook bij een onderzoek naar een goede opleiding.

7.3.2. Onderzoek op bestuursniveau

Doel: Het delen van de bevindingen op opleidingsniveau en daarmee tevens verkrijgen van aanvullende informatie over de kwaliteitszorg en financiën ten behoeve van de oordeelsvorming.

Resultaat: Een voorlopig oordeel over de stand van de kwaliteitszorg en het financieel beheer.

Op basis van de bevindingen op opleidingsniveau stellen wij voorlopige oordelen op, die we met het bestuur bespreken. Onze voorlopige oordelen toetsen wij aan het beeld dat het bestuur hierover heeft. Worden de geconstateerde risico’s herkend en hoe stuurt het bestuur op verbetering? En levert de verificatie een bevestiging op van wat het bestuur hierover heeft verantwoord? Het bestuur kan zo nodig aanvullende informatie verstrekken.

7.4. Afronding

7.4.1. Rapport

Doel: Het vastleggen en onderbouwen van de oordelen en bevindingen op zodanige wijze dat het bestuur (en opleidingen) zich in de oordelen herkennen en gestimuleerd worden noodzakelijke en wenselijke verbeteringen door te voeren.

Resultaat: Concept rapport vierjaarlijks onderzoek.

Het inspectieteam stelt het conceptrapport op, nadat de voorlopige oordelen en bevindingen zijn besproken. Het rapport beschrijft de conclusie op de hoofdvraag en deelvragen en de onderbouwing daarbij. De oordelen en waarderingen over de opleidingen en de eventuele herstelopdrachten zijn opgenomen in het rapport. Dat geldt zowel voor de opleidingen die ter verificatie zijn onderzocht als voor de opleidingen die zijn onderzocht omdat er risico’s waren. Ook de uitkomsten van het eventuele onderzoek op verzoek wordt in het rapport opgenomen. Het rapport is beknopt en gericht aan het bestuur.

Het bestuur kan in reactie op het conceptrapport eventuele feitelijke onjuistheden en algemene opmerkingen schriftelijk aan de inspectie melden.

7.4.2. Feedbackgesprek

Doel: Herkennen en erkennen van oordelen en waarderingen.

Resultaat: Draagvlak voor oordelen en aanknopingspunten voor herstel en verbetering.

We willen dat onze oordelen en waarderingen zodanig betekenis hebben voor de opleiding en het bestuur dat deze niet alleen worden (h)erkend, maar ook aanzetten tot verbetering. Op basis van het conceptrapport geven we de opleiding en het bestuur feedback over onze bevindingen.

Feedbackgesprekken worden op verzoek van de opleiding georganiseerd en hebben alleen betrekking op een kwaliteitsonderzoek naar aanleiding van risico’s. Feedback naar aanleiding van verificatieonderzoeken vindt plaats op bestuursniveau.

Op opleidingsniveau geven we op basis van bespreking van concrete casuïstiek en/of vragen die opleidingen hebben een toelichting op onze oordelen. Daarbij kunnen we meer informatie teruggeven aan docenten en leidinggevenden dan in de rapporten is verwerkt.

Het beste moment voor een feedbackgesprek wordt in overleg bepaald.

7.4.3. Eindgesprek met het bestuur

Doel: Informeren van het bestuur over de conclusies op de onderzoeksvragen en (zo nodig) afspraken maken over herstel en verbetering.

Resultaat: Definitief rapport.

In het eindgesprek worden de conclusies toegelicht en worden zo nodig aanvullende afspraken gemaakt over herstel en verbetering. Hierbij onderscheiden we ‘wat beter moet’ (deugdelijkheidseisen) en ‘wat beter kan’ (eigen aspecten van kwaliteit). Ook benoemen we wat goed gaat. Afhankelijk van het oordeel over de kwaliteitszorg van het bestuur maken we afspraken over de rol die het bestuur zelf krijgt bij eventueel herstelonderzoek (par. 9.1).

Op basis van dit gesprek stellen wij het definitief rapport op en sturen dat naar het bestuur. Het bestuur kan desgewenst een zienswijze indienen (par. 8.3).

In het feedbackgesprek kan al voldoende informatie zijn gewisseld over de bevindingen en conclusies, waarmee een afrondend bestuursgesprek overbodig kan zijn.

7.5. Doorlooptijden

De totale doorlooptijd van het vierjaarlijks onderzoek is grotendeels afhankelijk van het aantal opleidingen dat bij een onderzoek is betrokken.

8. Rapporteren en communiceren

Al onze onderzoeken worden afgerond met een rapport en alle rapporten zijn openbaar. We zijn daarmee transparant in onze werkwijze en onze oordelen en waarderingen. In dit hoofdstuk geven we een toelichting op de verschillende rapportagevormen.

In de laatste paragraaf beschrijven we hoe we de kennis en informatie die met onze onderzoeken opdoen breed willen benutten.

8.1. Rapport vierjaarlijks onderzoek

Het rapport van het vierjaarlijks onderzoek is gericht aan het bestuur en geeft een totaalbeeld van de bevindingen op bestuursniveau en de opleidingen waar een verificatieonderzoek, een kwaliteitsonderzoek of een onderzoek naar goede opleidingen is uitgevoerd.

In het rapport maken we onderscheid in enerzijds de beoordeling van de naleving van de deugdelijkheidseisen (voldoet het bestuur en zijn opleidingen aan basiskwaliteit) en anderzijds onze bevindingen over de eigen doelen en ambities van het bestuur en de opleidingen. Door dit in één rapport op te nemen geven we een integraal beeld van de kwaliteit van het bestuur en de onderzochte opleidingen.

We rapporteren op twee manieren over de verificatieonderzoeken. In de beschrijving van de kwaliteitszorg van het bestuur geven we beknopt weer wat we hebben aangetroffen bij de opleidingen, en in hoeverre dat strookt met de informatie waarover het bestuur beschikt. We beschrijven tevens hoe het kwaliteitszorgsysteem doorwerkt, aan de hand van doelstellingen van het bestuur die we hebben geselecteerd om dat vast te stellen. Daarnaast rapporteren we de resultaten van de verificatie over de kwaliteit op de geselecteerde standaarden bij de betreffende opleidingen.66

8.1.1. Bestuursprofiel

We vatten onze oordelen en waarderingen op bestuursniveau in een bestuursprofiel samen. Hieronder zijn twee voorbeelden opgenomen.

Voorbeeld 1. Bestuursprofiel Kwaliteitszorg en Financieel beheer

Kwaliteitsgebied en standaarden

Oordeel / waardering

Kwaliteitszorg en ambitie

VOLDOENDE

Kwaliteitszorg

Voldoende

Kwaliteitscultuur

Voldoende

Verantwoording en dialoog

Goed

Financieel beheer

VOLDOENDE

Continuïteit

Voldoende

Doelmatigheid

Voldoende

Rechtmatigheid

Voldoende

Overzicht verificatie op opleidingsniveau

In onderstaand voorbeeld zijn alleen de standaarden opgenomen die ter verificatie van de kwaliteitszorg van het bestuur bij een of meer opleidingen door ons zijn onderzocht. Door onze oordelen te confronteren met de informatie van het bestuur, kunnen we verifiëren of die informatie juist en volledig is. De tabel betreft een voorbeeld.

Voorbeeld 2. Bestuursoverzicht verificatie kwaliteitsborging onderwijskwaliteit

Standaard

Opleiding 1

Opleiding 2

Opleiding 3

Ontwikkeling en begeleiding

Goed

Voldoende

Onvoldoende

Didactisch handelen

Goed

Goed

Voldoende

Veiligheid

Voldoende

Voldoende

Onvoldoende

Kwaliteitscultuur

Voldoende

Onvoldoende

Voldoende

In een apart hoofdstuk van het rapport van het vierjaarlijk onderzoek wordt een nadere toelichting gegeven op de oordelen en waarderingen over de onderwijskwaliteit.

8.1.2. Kwaliteitsprofiel opleidingen

Bij een kwaliteitsonderzoek gericht op risico’s worden de standaarden die door ons zijn beoordeeld in een tabel weergegeven. We noemen dit het kwaliteitsprofiel. Wanneer een bestuur als onderdeel van het vierjaarlijks onderzoek een onderzoek bij een goede opleiding heeft aangevraagd, dan wordt ook dit onderzoek samengevat in een kwaliteitsprofiel. We vermelden in het overzicht onze oordelen op de standaarden en kwaliteitsgebieden én op het niveau van de opleiding. We geven daarbij een eindoordeel over de opleiding (voorbeeld 3).

Voorbeeld 3. Kwaliteitsprofiel beroepsopleiding

Kwaliteitsgebieden en Standaarden

Oordeel / waardering

Onderwijsresultaten

VOLDOENDE

Studiesucces

voldoende

Vervolgsucces

beschrijving1

Onderwijsproces

VOLDOENDE

Onderwijsprogramma

goed

Ontwikkeling en begeleiding

onvoldoende

Didactisch handelen

voldoende

Beroepspraktijkvorming

voldoende

Examinering en diplomering

VOLDOENDE

Kwaliteitsborging examinering en diplomering

voldoende

Exameninstrumentarium

goed

Afname en beoordeling

voldoende

Schoolklimaat

GOED

Veiligheid

voldoende

Leerklimaat

goed

Kwaliteitszorg en ambitie

ONVOLDOENDE

Kwaliteitszorg

voldoende

Kwaliteitscultuur

goed

Verantwoording en dialoog

onvoldoende

Eindoordeel opleiding

VOLDOENDE

1Zie bijlage 1 Normering en beoordeling van onderwijsresultaten

8.1.3. Ontwikkeling van kwaliteitszorg en onderwijskwaliteit

Naast het bestuursprofiel en de kwaliteitsprofielen geven we ook een beeld van de ontwikkeling van de instelling (terugblikkend en vooruitkijkend) en we beschrijven daarbij de omgevingsfactoren die mede van invloed zijn op de onderwijskwaliteit zoals we die hebben aangetroffen.

8.1.4. Afspraken vervolgtoezicht

Tot slot worden in het rapport de eventuele herstelopdrachten vastgelegd die betrekking hebben op het herstel van niet naleving van de deugdelijkheidseisen.

We geven aan wanneer we een herstelonderzoek gaan doen. In het rapport leggen we tevens vast wat het bestuur zelf doet om het herstel van naleving en/of de kwaliteitsverbetering te onderzoeken. Ook leggen we de termijnen vast waarbinnen de tekortkoming(en) moeten zijn hersteld (zie hoofdstuk 9).

8.2. Rapport kwaliteitsonderzoek gericht op risico’s

Als een kwaliteitsonderzoek wordt uitgevoerd naar aanleiding van de jaarlijkse prestatieanalyse dan maken we een rapport van bevindingen en ook dan is de adressant het bestuur.

Naast een beschrijving van de bevindingen worden de oordelen op de kwaliteitsgebieden en standaarden in een kwaliteitsprofiel weergegeven. Ook wordt het eindoordeel toegevoegd (voorbeeld 3). Het rapport en het kwaliteitsprofiel van de opleiding worden op onze website geplaatst.

8.3. Openbaarmaking, zienswijze en bezwaar

Onze rapporten zijn openbaar. We plaatsen een rapport in de vijfde week na vaststelling op onze website (art. 21, eerste lid, WOT). Als het bestuur op basis van het definitieve rapport een eigen zienswijze heeft opgesteld voegen we die toe aan het rapport. De zienswijze betreft geen feitelijke onjuistheden, deze zijn op basis van het concept rapport gecorrigeerd.

Een bestuur kan bezwaar maken tegen de openbaarmaking (dus niet tegen de inhoud) van een rapport op grond van een artikel 15-onderzoek (par. 5.3).

8.4. Publieksinformatie via de website

We hebben een publieke taak en dat betekent dat we ouders, studenten en samenleving informeren over onze bevindingen. We doen dit met onze rapporten, via onze website en via het onderwijsloket.

Van ieder bestuur en van alle door ons onderzochte opleidingen plaatsen we het rapport op onze website. Bovendien wordt het kwaliteitsprofiel van de opleiding(en), dat in de rapporten is opgenomen, ook op een toegankelijke wijze op de website geplaatst.

Het rapport van het vierjaarlijks onderzoek wordt integraal geplaatst op de pagina op onze website waar informatie over de betreffende instelling te vinden is. Ook het kwaliteitsprofiel van het bestuur (oordelen over de kwaliteitszorg en financieel beheer) plaatsen we op onze website, bij het betreffende bestuur.

Als we in het kader van het vierjaarlijks onderzoek een of meer risico-opleidingen hebben onderzocht dan is informatie over deze opleidingen in het vierjaarlijks onderzoeksrapport opgenomen. We plaatsen bovendien een kwaliteitsprofiel over deze opleidingen op onze website. We nemen een link op naar het rapport, waarin de informatie over de betreffende opleiding is opgenomen.

De oordelen die voortkomen uit de verificatieonderzoeken zijn opgenomen in het rapport van het vierjaarlijks onderzoek. We verwijzen op onze website bij de betreffende opleiding waar we verificatieonderzoek hebben gedaan naar het rapport op bestuursniveau. We maken hiervan echter geen kwaliteitsprofiel, omdat we slechts enkele standaarden hebben onderzocht.

Bij besturen waar wij het oordeel uitspreken dat de kwaliteitszorg goed is67 én het financieel beheer voldoende is hebben wij het vertrouwen dat het bestuur zelf goede informatie verstrekt over zijn kwaliteit, en daar waar nodig verbeteringen doorvoert. Bij die besturen nemen wij een link op naar de website van de onderwijsinstellingen zelf. We nemen in dat geval tevens bij elke (niet onderzochte) opleiding op onze website de tekst op dat de inspectie het bestuur onderzocht heeft en dat de inspectie vertrouwen heeft in de informatie die het bestuur over zijn opleidingen verstrekt. De volgende tekst wordt bij elke opleiding opgenomen: ‘Het bestuur heeft inzicht in de kwaliteit van zijn opleidingen en verbetert de kwaliteit daar waar nodig. Het bestuur is bovendien financieel gezond. U kunt voor meer informatie de website van de instelling raadplegen’. Bij opleidingen die we zelf onderzocht hebben plaatst de inspectie een kwaliteitsprofiel op de website.

Als uit herstelonderzoek (zie hoofdstuk 9) is gebleken dat een bestuur de aangetroffen tekortkomingen heeft hersteld dan wordt dit nieuwe oordeel kort na herstel in de monitor zichtbaar, evenals in de jaarlijkse prestatieanalyse van het bestuur en zijn opleidingen. Dit wordt ook zichtbaar als publieksinformatie via de website.

In situaties dat het bestuur in opdracht van de inspectie zelf het herstelonderzoek uitvoert, worden bij voldoende kwaliteit de resultaten op de inspectiesite gemeld met een verwijzing naar de site van de isntelling.

Parallel aan onze publieksinformatie zien we dat sectorraden hun besturen ondersteunen met het bieden van actuele informatie over prestaties van besturen en opleidingen. De publieksinformatie van de inspectie vormt daarbij een van de bronnen en draagt daarmee bij aan een transparante verantwoording van onderscheiden besturen en de sector als geheel. Als die informatie toereikend is kunnen wij in de toekomst meer verwijzen naar die publieke informatie.

Via het onderwijsloket kunnen ouders, studenten, besturen en opleidingen vragen stellen over het onderwijs in het algemeen of over specifieke opleidingen waar zij belanghebbende zijn. Ook kunnen hier klachten worden gemeld. Klachten hebben voor ons een signaalfunctie en worden meegenomen bij de jaarlijkse prestatieanalyse en de expertanalyse ter voorbereiding van het vierjaarlijks onderzoek. De inspectie behandelt individuele klachten overigens niet.

8.5. De Staat van het Onderwijs

Een specifieke vorm van rapportage betreft De Staat van het Onderwijs. Dit rapport publiceren we jaarlijks in april. Hierin beschrijven we hoe het staat met de kwaliteit van de onderscheiden onderwijssectoren. We benutten de onderzoeksgegevens uit onze vierjaarlijkse onderzoeken naar besturen en hun opleidingen, uit themaonderzoeken en uit specifieke onderzoeken om een actueel beeld te geven van de prestaties van de sector als geheel.

Met De Staat van het Onderwijs richten we ons niet tot het individuele bestuur, maar – namens de minister – tot de samenleving. Voor besturen en opleidingen biedt De Staat van het Onderwijs echter ook relevantie informatie, met name als het gaat om het toetsen van de eigen prestaties aan het landelijk beeld van de prestaties van besturen en opleidingen.

8.6. Kennis delen

We willen onze kennis over de onderwijskwaliteit binnen de sector meer toegankelijk maken voor besturen en opleidingen. We doen dat onder meer met de volgende activiteiten.

Feedbackgesprekken

Met onze onderzoeken verzamelen we veel kennis en informatie. Veel leggen we vast in onze rapporten, maar veel informatie gaat door onze drang naar beperking ook verloren.

We voeren daarom in de afronding van onze onderzoeken feedbackgesprekken met besturen en opleidingen waarin we hen meer uitvoerig kunnen informeren over bevindingen die ten grondslag liggen aan onze oordeelsvorming. Dit leidt tot herkenning en erkenning van onze oordelen, maar ook biedt het opleidingen en besturen concrete aanknopingspunten voor verbetering.

Compliance assistance

Als opleidingen of besturen vragen hebben over de wijze waarop zij aan de deugdelijkheidseisen kunnen voldoen, dan geven wij informatie. Ook verwijzen we naar opleidingen en besturen waar we voorbeelden hebben aangetroffen van goede praktijken.

Themabijeenkomsten / toezichtlab

Aan de hand van onze onderzoeken en De Staat van het Onderwijs selecteren we jaarlijks thema’s waarover we in dialoog gaan met het onderwijsveld. We organiseren daartoe bijeenkomsten/ toezichtlabs waarbij we ons primair richten op management, besturen en raden van toezicht.

9. Herstel en verbetering

In de vorige hoofdstukken hebben we beschreven hoe wij onze onderzoeken inrichten en hoe wij met behulp van het waarderingskader tot een oordeel komen. In dit hoofdstuk beschrijven we het vervolgtoezicht, wat we doen als er sprake is van niet naleving van de deugdelijkheidseisen. We sluiten het hoofdstuk af met een beschrijving van onze stimulerende rol bij verbeteringen die een bestuur aanvullend op basiskwaliteit wil realiseren.

9.1. Vervolgtoezicht na het vierjaarlijks onderzoek

Eens in de vier jaar voeren we een onderzoek uit naar de kwaliteitszorg en het financieel beheer op bestuursniveau. We kijken dan of het bestuur de onderwijskwaliteit goed in beeld heeft, daarbij zo nodig verbetering doorvoert en of zij de financiën op orde heeft. We leggen onze bevindingen vast in een rapport en maken (waar nodig) afspraken over herstel van tekortkomingen en het doorvoeren van verbeteringen. In deze paragraaf beschrijven we de inrichting van het vervolgtoezicht.

9.1.1. Oordeel kwaliteitszorg bestuur is leidend

Het oordeel over het financieel beheer en met name de kwaliteitszorg op bestuursniveau is leidend voor de inrichting van het vervolgtoezicht. Daarbij stellen we de vraag: wat moet op basis van de inspectieoordelen worden hersteld of verbeterd en welke rol krijgt het bestuur zelf bij de monitoring en beoordeling van dit herstel of de verbetering. We onderscheiden grofweg vier scenario’s.

  • 1. Kwaliteitszorg op orde en geen tekortkomingen: vertrouwen.

    In het meest gunstige scenario zijn er geen (of beperkt) tekortkomingen geconstateerd en zijn er geen of slechts beperkte risico’s op opleidingsniveau. Als daarbij de kwaliteitszorg en het financieel beheer op orde zijn dan spreken we vertrouwen uit in het bestuur en komen we in principe na vier jaar opnieuw langs. We maken afspraken met het bestuur over wanneer en hoe het bestuur zich verantwoordt over het eventuele herstel van de tekortkomingen en risico’s. Wij verifiëren of de verbeteringen zijn gerealiseerd.

    We bieden het bestuur de mogelijkheid om tussentijds één keer een ‘uitwisselingsgesprek’ te voeren over de stand van zaken en eventuele nieuwe ontwikkelingen.

  • 2. Kwaliteitszorg op orde, maar tekortkomingen: afspraken met bestuur over eigen rol bij kwaliteits- en/of herstelonderzoek.

    Als de kwaliteitszorg en het financieel beheer op orde zijn en we tekortkomingen hebben geconstateerd op het niveau van de opleidingen dan formuleren we herstelopdrachten en we maken we afspraken met het bestuur wat het bestuur zelf (her)onderzoekt en wat het aandeel van de inspectie is. Bij eventuele risico’s die het bestuur zelf onderzoekt maken we afspraken over hoe het bestuur zich verantwoordt over de uitkomsten daarvan en de maatregelen die daaruit kunnen voortvloeien. De rol van de inspectie kan in dit scenario variëren van ‘vinger aan de pols’ tot uitvoering van een volledig herstelonderzoek. Bij de rolverdeling wordt meegewogen wat de omvang van de geconstateerde tekortkoming(en) is en wat de impact is bij niet spoedig herstel.

  • 3. Kwaliteitszorg niet op orde: de inspectie voert kwaliteits- en/of herstelonderzoek uit.

    Als een bestuur de kwaliteitszorg niet op orde heeft, dan is het aannemelijk dat de geconstateerde tekortkomingen bij de onderzochte opleidingen niet op zichzelf staan. De kwaliteitszorg is niet op orde als één van de standaarden binnen dit kwaliteitsgebied onvoldoende is. De inspectie kan er dan voor kiezen om nog een of meer kwaliteitsonderzoek(en) te doen naar risico’s.

    Het bestuur krijgt een herstelopdracht opgelegd, met als belangrijk onderdeel de verbetering van de kwaliteitszorg. In het vervolgtoezicht voert de inspectie het herstelonderzoek uit.

  • 4. Financieel beheer niet op orde: combinatie van scenario’s

    Daar waar de kwaliteitszorg op bestuursniveau voldoende of goed is, maar het financieel beheer onvoldoende gebruiken we een combinatie van scenario’s: het bestuur krijgt (beperkte) ruimte om zelf vorm te geven aan de verbetering van de tekortkomingen op het gebied van de kwaliteit, maar de inspectie voert zelf vervolgonderzoek uit in het kader van de verbetering van het financieel beheer.

    Er is geen eenduidige beslisregel voor de keuze van een scenario. Dit is onder meer afhankelijk van het aantal opleidingen en de omvang ervan onder een bestuur, de complexiteit (aantal sectoren) van het bestuur, de ernst en omvang van de tekortkomingen en de eventuele risico’s, de mate en snelheid van herstel van lopende toezichttrajecten, de toezichthistorie en de ontwikkeling van de kwaliteit en de kwaliteitszorg.

    De beslissing over de inrichting van het vervolgtoezicht wordt vastgelegd in het rapport van het vierjaarlijks onderzoek naar bestuur en opleidingen. Hierin wordt ook vastgelegd in hoeverre het bestuur, dan wel de inspectie herstelonderzoek uitvoert op de opleidingen waar tekortkomingen zijn vastgesteld.

    Bij grotere besturen kan het voorkomen dat bij het vierjaarlijks onderzoek niet alle opleidingen zijn onderzocht waar we risico’s vermoeden. In dat geval kunnen we (aanvullend) kwaliteitsonderzoek uitvoeren. Ook in dit geval is het oordeel over de kwaliteitszorg van het bestuur leidend voor de vraag welke rol het bestuur zelf krijgt bij het (aanvullend) onderzoek en de eventuele verbeteracties.

9.1.2. Monitoren van herstel en verbetering

De afspraken met het bestuur over het vervolgtoezicht worden in principe bepaald voor de periode van maximaal vier jaar, volgend op het laatste vierjaarlijkse onderzoek. Deze afspraken kunnen in de tussentijd worden aangepast, afhankelijk van het verloop van het herstel van eventuele eerder vastgestelde tekortkomingen en van nieuwe ontwikkelingen (zowel positief als negatief) die naar voren komen in de jaarlijkse prestatieanalyse. Het eerdere oordeel over de kwaliteitszorg van het bestuur is hierbij leidend. Dit kan, afhankelijk van het tempo van herstel en de aanwezigheid van nieuwe risico’s of signalen ertoe leiden dat het bestaande scenario tussentijds kan worden verlicht of kan worden verzwaard. Dit betekent dat de inspectie, afhankelijk van de keuze van het scenario en de afspraken met het bestuur naar aanleiding van het vorige vierjaarlijkse onderzoek bepaalt hoe om te gaan met eventuele risico’s die naar voren komen in de daarop volgende jaren en tot welke eventuele aanpassingen van de afspraken met het bestuur dit moet leiden. Bij besturen bij wie de kwaliteitszorg en/of het financieel beheer als onvoldoende is beoordeeld, kan het oordeel tussentijds worden aangepast naar voldoende als de tekortkomingen zijn hersteld. In de tussenliggende jaren kan het oordeel over deze kwaliteitsgebieden worden bijgesteld op basis van een bestuursonderzoek op maat. Het is dus niet noodzakelijk om een volledig vierjaarlijks bestuursonderzoek uit te voeren om tot bijstelling van het oordeel over het kwaliteitsgebied Kwaliteitszorg en ambitie te komen. Bij besturen bij wie de kwaliteitszorg als voldoende was beoordeeld, maar waar zich in de tussenliggende jaren (ernstige en/of veelvuldige) nieuwe risico’s voordoen of bij wie het herstel achterblijft, kan het toezicht tussentijds worden verzwaard door versneld een onderzoek uit te voeren bij dat bestuur.

9.2. Onvoldoende: opdracht tot herstel

Herstel van naleving is gericht op opleidingen en besturen die niet voldoen aan de deugdelijkheidseisen. Voor een opleiding heeft dit betrekking op de onderwijskwaliteit, voor een bestuur betreft dit de kwaliteitszorg en het financieel beheer. Zij schieten dusdanig tekort in wat zij studenten bieden, voldoen niet aan de vereisten voor kwaliteitszorg en/of lopen dusdanige financiële risico’s, dat herstel van die tekorten vereist is. Vanuit onze waarborgfunctie zien wij toe op dat herstel.

9.2.1. Herstelopdracht en herstelonderzoek

Bij het opleggen van een herstelopdracht hebben we drie opties:

  • 1. Als het oordeel op opleidingsniveau of een kwaliteitsgebied onvoldoende is, krijgt het bestuur een opdracht tot herstel en volgt herstelonderzoek. De herstelopdracht en de afspraken over het herstelonderzoek maken deel uit van het rapport.

  • 2. Als een kwaliteitsgebied voldoende is, maar een standaard binnen het gebied is onvoldoende, dan krijgt het bestuur opdracht tot herstel. We vertrouwen er op dat het bestuur de tekortkoming binnen de afgesproken termijn herstelt. We doen in in principe geen herstelonderzoek. Deze afspraak wordt vastgelegd in het rapport.

  • 3. Als een standaard voldoende is, maar er is niet aan alle wettelijke eisen voldaan (zie 4.7.1) dan benoemen we de tekortkoming – met de handhaving van het oordeel voldoende – in het rapport. Het bestuur draagt er zorg voor dat herstel zo snel mogelijk plaatsvindt. In een dergelijke situatie nemen we in principe geen herstelopdracht op in het rapport en er volgt ook geen herstelonderzoek.

De herstelopdracht zoals bedoeld onder 1 en 2 omvat de formulering van de wettelijke tekortkoming, de aard van het herstel en de termijn waarbinnen dit herstel moet zijn gerealiseerd. Dit wordt vastgelegd in het rapport. De mate waarin wij directief optreden bij het bepalen van de herstelopdracht is mede afhankelijk van de ernst en omvang van de tekortkomingen en de omgevingsfactoren die op het niet naleven van invloed zijn.

Afhankelijk van ons oordeel over de kwaliteitszorg van het bestuur voeren wij zelf het herstelonderzoek uit of laten we dit over aan het bestuur. Het kan zijn dat wij op afstand volgen of het bestuur adequaat bijstuurt, het kan ook dat wij zelf intensief en actief monitoren op de noodzakelijke verbeteringen.

Op verzoek van het bestuur kan een herstelonderzoek eerder worden uitgevoerd dan afgesproken, bijvoorbeeld omdat eerder dan de gestelde termijn de verbeteringen al zijn gerealiseerd.

Het herstelonderzoek heeft tot doel te beoordelen of eerder door ons geconstateerde tekortkomingen in de naleving van de deugdelijkheidseisen door het bestuur en/of de opleiding zijn hersteld. Het herstelonderzoek kan een volledig kwaliteitsonderzoek zijn, of een verificatie van de informatie die we van het bestuur hebben gekregen.

We leggen onze bevindingen vast in een rapport of brief van bevindingen conform artikel 20 en 21 van de WOT.

9.2.2. Herstel examenkwaliteit

Artikel 6.1.5b en 6.2.3b van de WEB bieden de mogelijkheid dat bij onvoldoende examenkwaliteit het recht op examinering kan worden ontnomen. Als de instelling het recht op examinering voor de betreffende opleiding wordt ontnomen, behoudt de instelling het recht op het verzorgen van de opleiding. Andersom geldt dat niet.

Bij een oordeel ‘onvoldoende examenkwaliteit’ meldt de inspectie dit aan de minister en het bestuur ontvangt een brief met een formele waarschuwing. We leggen de termijn vast waarbinnen de vereiste verbetering van examenkwaliteit gerealiseerd moet zijn. Indien niet of niet in voldoende mate gevolg is gegeven aan de waarschuwing, kan de minister het recht op examinering voor de betreffende opleiding intrekken. In dat geval moet de instelling de examinering van de betreffende opleiding volledig uitbesteden aan een andere instelling die over het betreffende recht beschikt.

9.2.3. Herstel financieel beheer

Als er op het gebied van financieel beheer sprake is van risico’s ten aanzien van de continuïteit of van niet naleven van wettelijke vereisten, dan leggen we vast welke maatregelen het bestuur moet treffen voor de verbetering van de financiële positie of de financiële beheersing. Als er sprake is van het oordeel onvoldoende op financieel beheer (vanwege een of meer standaarden), dan spreken we van aangepast financieel toezicht. De interventie is er op gericht dat de risico’s of tekorten binnen een beperkte periode zijn opgeheven. Doorgaans moet dit binnen twee jaar het geval zijn. We leggen tevens vast op welke wijze en op welk moment het bestuur ons de gevraagde informatie levert. We maken daarbij gebruik van nadere richtlijnen voor de stappen bij het aangepast financieel toezicht. Het bestuur wordt geïnformeerd over het escalatietraject als herstel niet binnen de gestelde termijn is gerealiseerd (par. 9.3).

Als herstel van naleving niet binnen de afgesproken termijn plaatsvindt en/of het bestuur niet bij machte blijkt om het herstel te realiseren dan kunnen we besluiten tot versnelling van het vierjaarlijks onderzoek. Een andere mogelijkheid is dat we de aard van de interventie(s) verzwaren. We noemen dit escalatie.

9.3. Escalatie bij voortduren niet naleving

Indien er vertraging in het herstel optreedt, waardoor studenten (te lang) onderwijs van onvoldoende kwaliteit krijgen, de examenkwaliteit niet herstelt, of de tekorten ten aanzien van kwaliteitszorg of financieel beheer niet verminderen, dan volgt escalatie van het toezicht. Dit heeft tot doel te bewerkstelligen dat het bestuur alsnog en zo snel mogelijk de tekortkoming(en) herstelt. We maken daarbij gebruik van interventies die de druk op herstel doen toenemen, zoals een bestuursgesprek waarin we bijvoorbeeld prestatieafspraken vastleggen.

Bij instellingen die ernstig onderpresteren zal de inspectie ook het interne toezicht bij haar toezicht betrekken (art. 9.1.4 WEB). Dit zal enerzijds inhouden de vraag in hoeverre het interne toezicht haar wettelijke taak uitvoert, en anderzijds de vraag op welke wijze de raad van toezicht een rol kan spelen bij de noodzakelijke verbetering68.

9.3.1. Opschorten of inhouden van de bekostiging

Indien een bestuur na een herstelopdracht niet binnen de afgesproken termijn de desbetreffende wettelijke eis naleeft, kan een bekostigingssanctie worden opgelegd69. De minister heeft de bevoegdheid om de bekostiging geheel of gedeeltelijk op te schorten of in te houden (art. 11.1 WEB). De bevoegdheid om de bekostiging geheel of gedeeltelijk op te schorten is gemandateerd aan de inspectie. De bevoegdheid om de bekostiging in te houden is eveneens gemandateerd aan de inspectie, voor ten hoogste 15 procent van de bekostiging. De manier waarop de minister en de inspectie met hun bevoegdheden omgaan is vastgelegd in de Beleidsregel financiële sancties bij bekostigde onderwijsinstellingen.

Voorafgaand aan een besluit tot opschorting of inhouding van de bekostiging wordt het bestuur van dit voornemen in kennis gesteld, en gevraagd een zienswijze te geven. Deze zienswijze wordt meegewogen in het uiteindelijke besluit.

9.3.2. Onderzoek bestuurlijk handelen

Als we bij besturen ernstige tekortkomingen hebben vastgesteld op het gebied van de kwaliteitszorg en/of de financiën, en het bestuur heeft deze niet binnen de afgesproken termijn hersteld dan kunnen we een onderzoek doen naar het bestuurlijk handelen. Het functioneren van het intern toezicht en de medezeggenschap maakt veelal deel uit van het onderzoek.

Een onderzoek bestuurlijk handelen kan leiden tot afspraken met het bestuur teneinde alsnog herstel te realiseren, tot een bekostigingssanctie (zie boven) of tot een voordracht bij de minister met een advies over de sancties die de minister kan treffen op grond van de wet. De minister kan op basis van de voordracht een aanwijzing geven of tot opschorting of inhouding van de bekostiging overgaan.

9.3.3. Escalatieteam ministerie en inspectie

In uitzonderlijke gevallen kan een situatie ontstaan waarin de interventiemogelijkheden van de inspectie zijn uitgeput en waarin we er geen vertrouwen in hebben dat het bestuur erin zal slagen om de afspraken ten aanzien van de noodzakelijke verbeteringen binnen een redelijke termijn na te komen. Dit kan het geval zijn bij een combinatie van aanhoudende risico’s ten aanzien van de kwaliteit en risico’s ten aanzien van het financieel beheer. Zo’n situatie kan zich ook voordoen naar aanleiding van een zeer ernstig incident. Het ministerie en de inspectie vormen dan samen een escalatieteam en maken afspraken over de te volgen lijn en ieders rol daarin. De samenwerking is er op gericht de best passende oplossing voor het probleem te arrangeren, zodat de voorwaarden voor kwaliteit van het onderwijs en/of het financieel beheer worden gegarandeerd.

9.3.4. Overige sancties

Naast de hierboven genoemde sancties kan de inspectie in bijzondere gevallen nog andere sancties opleggen. Het gaat dan om bestuurlijke boetes op grond van de Leerplichtwet, dwangsommen op grond van de Wet normering topinkomens en terugvordering van bekostiging op grond van de Algemene wet bestuursrecht.

9.4. Toezichtplan bij zeer zwak onderwijs

Bij het oordeel ‘zeer zwakke opleiding’ dan legt de inspectie het betreffende bestuur een herstelopdracht op. De inspectie stelt een toezichtplan op dat sturend is voor het verdere verloop van het toezicht. Er mag niet langer dan een jaar sprake zijn van zeer zwak onderwijs. Het herstelonderzoek vanwege zeer zwak onderwijs wordt altijd uitgevoerd door de inspectie. Als het herstelonderzoek uitwijst dat de kwaliteit niet is verbeterd, melden we de opleiding bij de minister. Deze kan besluiten de rechten op onderwijs en/of examinering in te trekken c.q. de bekostiging te beëindigen. De inspectie adviseert de minister over de maatregelen die genomen moeten worden.

Voor de categorie zeer zwakke opleidingen geldt een aantal aanvullende interventies. Deze hebben tot doel belanghebbenden rond de opleiding actief over het oordeel ‘zeer zwak onderwijs’ te informeren (art. 4, vierde lid, WOT). Dit betekent dat wij in de eerste plaats de minister over het oordeel ‘zeer zwak’ informeren en dat de opleiding op onze website als zodanig wordt vermeld. Ook informeren we de betreffende gemeente(n) aan de hand van het inspectierapport.

9.5. Verbeteren boven basiskwaliteit

Als een opleiding voldoet aan basiskwaliteit houdt onze rol niet op. Naast onze waarborgfunctie willen we besturen en opleidingen stimuleren kwaliteitsdoelen te formuleren die hoger liggen dan de basiskwaliteit. In onze onderzoeken voeren we daarom de dialoog over de eigen doelen en ambities die het bestuur zich stelt en hoe deze worden gerealiseerd. Ook kunnen we tijdens het vierjaarlijks onderzoek op verzoek van besturen een onderzoek doen naar opleidingen die het volgens het bestuur goed doen. Onze bevindingen zijn er dan op gericht om het bestuur en zijn opleidingen feedback te geven op de kwaliteit die zij al dan niet laten zien. Op deze wijze werken inspectie, besturen en opleidingen samen aan de verdere ontwikkeling van de kwaliteitscultuur.

10. Stelseltoezicht

Toezicht op de kwaliteit van het onderwijs en de examinering richt zich naast het toezicht op besturen en hun opleidingen ook op het stelsel als geheel. In de eerste negen hoofdstukken van dit onderzoekskader hebben we beschreven hoe we de kwaliteit van individuele besturen en hun opleidingen beoordelen. In dit hoofdstuk beschrijven we het stelseltoezicht zoals we dat voor de sectoren po, vo, (v)so en mbo vormgeven.

10.1. Versterking relatie toezicht op instellingen en stelseltoezicht

Onder stelselkwaliteit verstaan we de mate waarin het stelsel van opleidingen en besturen erin slaagt de kernfuncties van onderwijs – kwalificatie, socialisatie en selectie/allocatie – met succes én in evenwicht te realiseren. Onze periodieke onderzoeken bij opleidingen en besturen geven daarvan een aardig beeld, maar stelselkwaliteit is niet een optelsom van de oordelen en kwaliteitsbeelden die we met het instellingstoezicht verkrijgen. Daar is meer voor nodig.

Met het waarderingskader doen we uitspraken over de kwaliteit van opleidingen en besturen op basis van de (selectie van) standaarden. Dit kwaliteitsbeeld is niet alles omvattend. Ouders, studenten, docenten, directeuren, opleidingsmanagers en bestuurders ervaren soms knelpunten die relevant zijn voor (het ontbreken van) onderwijskwaliteit, maar waarvoor andere partijen nodig zijn om tot verbetering of een oplossing te komen. Zo kan vigerend overheidsbeleid tot ongewenste effecten leiden, wordt nieuw beleid om diverse redenen moeizaam geïmplementeerd, of nemen niet alle partijen hun verantwoordelijkheid om gezamenlijk aan de gewenste oplossing bij te dragen. Inspecteurs krijgen dergelijke signalen en voorbeelden bij hun instellingsonderzoeken aangereikt; vaak reiken deze onderwerpen verder dan de onderzoeksvraag van het onderzoek bij die ene instelling. We willen deze stelselinformatie beter benutten en als toezichthouder nadrukkelijk een rol vervullen bij het agenderen van knelpunten op stelselniveau. Daarvoor is het nodig dat we ons een beeld vormen van de knelpunten die zich instellingsoverstijgend voordoen. We richten het stelseltoezicht daarop vervolgens in.

We kunnen met ons toezicht bovendien meer effect sorteren als we de relatie tussen het toezicht op individuele opleidingen en instellingen en het stelseltoezicht versterken. We richten het stelseltoezicht zodanig in dat we enerzijds de (gestandaardiseerde en niet-gestandaardiseerde) informatie die we op opleidings- en instellingniveau verkrijgen benutten voor de keuze van stelselonderzoeken. Anderzijds richten we onze instellingsonderzoeken proportioneel in, mede op basis van breed verkregen stelselinformatie. We doen dit op hoofdlijnen waar het goed gaat en verdiepend waar het nodig blijkt.

We selecteren jaarlijks onderwerpen die herkenbaar zijn in het onderwijsveld. Afhankelijk van de aard van de problematiek en de oplossingsrichting communiceren we met relevante partijen over de uitkomsten en dringen we aan op een oplossing van het probleem.

Samenvattend richten we ons met het stelseltoezicht op stelselproblemen, waarvoor de oplossing het niveau van individuele instellingen overstijgt. We treden daarbij stimulerend, agenderend en activerend op.

10.2. Stelselmonitoring

We volgen permanent de belangrijkste kenmerken van en ontwikkelingen in het onderwijsstelsel. Dat doen we op verschillende onderdelen. Naast de drie kernfuncties – kwalificatie, socialisatie en selectie/allocatie – doen we dit ook op aspecten van voorwaarden en doelmatigheid, zoals beschikbaarheid en besteding van financiële middelen, bestuurlijk handelen en kwaliteitszorg, personeelsbeleid en faciliteiten.

Om tot een beeld van het stelsel als geheel te komen, brengen we in kaart hoe het er voor staat, per sector maar ook voor het stelsel. We maken daarbij gebruik van de jaarlijkse prestatieanalyse van besturen en opleidingen (par. 6.1). Daarnaast hanteren we diverse bronnen zoals informatie uit gesprekken bij instellingonderzoeken, informatie uit inspectieonderzoeken, signalen die bij de inspectie binnen komen, kennis uit externe (wetenschappelijke) onderzoeken, berichten in de media, bestuurlijke overleggen, informatie van toezichthouders op verwante domeinen. We maken ook gebruik van informatie die door anderen verzameld is, zoals inschrijvingen en stroomgegevens van studenten, financiële gegevens en demografische gegevens.

De resultaten van de monitoring geven inzicht in ontwikkelingen in het onderwijs en mogelijke tekortkomingen in het stelsel. Dit wordt jaarlijks intern en met externe belanghebbenden besproken. De belangrijkste trends, opvallende ontwikkelingen en tekortkomingen beschrijven we in De Staat van het Onderwijs. Ook tussendoor publiceren we en organiseren we themabijeenkomsten.

10.3. Themakeuze en werkwijze

Op basis van de stelselmonitoring kiezen we jaarlijks enkele thema’s. Prioritering vindt plaats aan de hand van criteria die verband houden met nut en noodzaak van een verdere verkenning en de rol die de inspectie daarbij betekenisvol kan vervullen (stimulerend, agenderend, activerend). We kijken wat de beste manier is om een bepaald thema onder de aandacht te brengen: met een thematisch onderzoek, of bijvoorbeeld door het organiseren van expertbijeenkomsten of symposia of bijvoorbeeld door informatiedeling via een webinar of e-magazine. Een thema kan sectorspecifiek zijn of meerdere sectoren omvatten en de selectie van thema’s wordt vastgelegd in ons jaarwerkplan.

Als een themaonderzoek wordt uitgevoerd, dan koppelen we dit bij voorkeur aan het vierjaarlijks onderzoek naar bestuur en hun opleidingen. Daarmee houden we de toezichtlast zo beperkt mogelijk.

Bij het vierjaarlijks onderzoek bij besturen en opleidingen kiezen we jaarlijks een tot drie standaarden die altijd bij elk (verificatie)onderzoek bij twee of meer van de sectoren po, vo (v)so, mbo worden beoordeeld. Op deze manier ontstaat een representatief beeld op stelselniveau. Daarnaast kan iedere sector een of meer sectorspecifieke standaarden aanwijzen die in een bepaalde periode bij alle onderzoeken binnen de betreffende sector worden beoordeeld. De keuze voor de ‘stelselstandaarden’ wordt altijd gebaseerd op de analyse van de stelselmonitor. Deze analyse kan er tevens toe leiden dat een of meer standaarden uit het waarderingskader op voorhand niet worden onderzocht bij het instellingstoezicht omdat de analyse daar geen aanleiding toe geeft.

Als voorbeeld noemen we didactisch handelen. We willen de kwaliteit op deze standaard in alle sectoren onderzoeken. Dit komt dan aan de orde in alle vierjaarlijkse onderzoeken. Er wordt een representatief beeld opgesteld per sector.

Zo geldt dit ook voor sectorspecifieke thema’s, zoals de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming in het mbo of de samenwerking van besturen in po, vo en (v)so in het kader van passend onderwijs. Een derde mogelijkheid is dat we een volledig kwaliteitsgebied stelselbreed onderzoeken.

Op basis van de keuzes in ons jaarwerkplan informeren we besturen bij het vierjaarlijks onderzoek over de zogenoemde ‘stelselstandaarden’ die we onderzoeken. We nemen dit ook op in het onderzoeksplan dat we bij een vierjaarlijks onderzoek opstellen (zie par. 7.2.3).

De resultaten van het (aan het vierjaarlijks onderzoek gekoppeld) themaonderzoek worden opgenomen in De Staat van het Onderwijs (zie par. 8.5) en worden niet separaat in de rapporten van de vierjaarlijkse onderzoeken vermeld. Het bestuur wordt hier apart over geïnformeerd.

Een thematisch onderzoek kan niet altijd gekoppeld worden aan het vierjaarlijks onderzoek naar besturen en hun opleidingen. De aard van het vraagstuk bepaalt of een koppeling met het vierjaarlijks onderzoek mogelijk is.

Een urgent stelselprobleem kan leiden tot voorrang op de onderzoeksagenda.

11. Specifieke toepassingen van het waarderingskader

Het waarderingskader mbo in hoofdstuk 3 beschrijft de kwaliteitsgebieden en standaarden die gelden voor het toezicht op het bekostigd beroepsonderwijs. In dit hoofdstuk en bijbehorende bijlagen beschrijven we specifieke toepassingen van het waarderingskader en eventuele afwijkingen in de normering. Dit betreft de niet-bekostigde mbo-instellingen (hierna: niet-bekostigde instellingen), vavo, (overige) educatie, mbo in Carabisch Nederland en exameninstellingen.

11.1. Niet-bekostigd mbo

Om in aanmerking te (blijven) komen voor het recht op diploma-erkenning dienen opleidingen van niet-bekostigde instellingen aan de eisen genoemd in artikel 1.4.1 van de WEB te voldoen.70 De diploma-erkenning kan de bol/bbl of de derde leerweg betreffen. Voor niet-bekostigde instellingen gelden op basis hiervan dus enkele uitzonderingen op en afwijkingen van het waarderingskader mbo 2017. Hieronder geven we de voor niet-bekostigde instellingen uitgezonderde wettelijke bepalingen in een overzicht weer (par. 11.1.1) en vervolgens geven we de afwijkingen aan ten aanzien van de beoordeling van de Onderwijsresultaten.

11.1.1. Aanpassing waarderingskader

De volgende wettelijke bepalingen uit de verantwoording van de standaarden zijn niet van toepassing op niet-bekostigde instellingen.

Standaard

Uitgezonderde wettelijke bepalingen WEB

1.1

Onderwijsprogramma

Art. 1.3.5, onder b; art. 7.2.4a. (voor derde leerweg: ook 7.2.7, vijfde en zesde lid).

1.2

Ontwikkeling en begeleiding

Art. 1.3.5, onder c; art. 7.2.4a.

1.3

Didactisch handelen

Art. 1.3.6a; art. 7.2.4a. (voor derde leerweg: ook 7.2.7, vijfde en zesde lid)

4.1

Studiesucces

Art. 1.3.5; art. 7.2.4a.

5.1

Kwaliteitszorg

Art. 1.3.6a; hoofdstuk 4; art. 2.5.4; art. 9.1.4; art. 9.1.7; art. 9.1.8.

5.3

Verantwoording en dialoog

Art. 2.5.4; art. 6.1.3; art. 8a.1.2; art. 8a.1.3; art. 8a.1.4; art. 8a.2.1; art. 9.1.4; art. 9.1.7.

Binnen het kwaliteitsgebied Onderwijsresultaten luidt de standaard Studiesucces voor niet-bekostigde mbo-instellingen hetzelfde als voor bekostigde mbo-instellingen, maar deze wordt beoordeeld aan de hand van andere indicatoren. Dit zijn: cohortrendement, verblijfsduur en passende plaatsing/passend diploma. Cohortrendement wordt op basis van een norm beoordeeld, de resultaten op beide andere indicatoren worden beschreven. Zie voor de uitwerking bijlage 1.

Het volledige waarderingskader niet-bekostigd mbo en de normering zijn opgenomen in bijlage 2.

11.1.2. Werkwijze

De werkwijze van het toezicht op het niet-bekostigd mbo is zoals beschreven in hoofdstuk 4 t/m 9.

11.2. Voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo)

Bekostigde opleidingen vavo kunnen op grond van artikel 1.3.1, eerste lid, onder b, van de WEB alleen worden verzorgd door ROC’s die dat voor 1 augustus 2012 ook al deden (of door instellingen die op een later moment daarvoor diploma-erkenning krijgen van de minister). Op bestuursniveau sluit het

waarderingskader vavo dus grotendeels aan bij het waarderingskader mbo, behalve waar het waarderingskader mbo bijvoorbeeld specifiek aan het beroepsonderwijs of bedrijfsleven refereert. Op opleidingsniveau geldt dat bekostigde vavo-opleidingen moeten voldoen aan alle eisen zoals neergelegd in de WEB voor zover die betrekking hebben op vavo. Op grond van artikel 7.4.11 is titel 4 van hoofdstuk 7 van de WEB bijvoorbeeld slechts voor een deel van toepassing. Verder is op grond van artikel 7.4.11, derde lid, het Eindexamenbesluit VO van toepassing.

Voor niet-bekostigde vavo-opleidingen geldt dat zij moeten voldoen aan de eisen genoemd in artikel 1.4a.1 van de WEB. Voor niet-bekostigde opleidingen vavo gelden op basis hiervan dus weer enkele uitzonderingen op het waarderingskader vavo. Niet-bekostigd vavo wordt veelal uitgevoerd door niet-bekostigde instellingen voor voortgezet onderwijs (zogenoemde B2-scholen).

11.2.1. Aanpassing waarderingskader

Het waarderingskader vavo kent ten opzichte van het waarderingskader mbo drie aanpassingen met betrekking tot de standaarden op opleidingsniveau. Bij de standaard Studiesucces sluiten we aan bij de corresponderende standaard van het voortgezet onderwijs (Resultaten); binnen het kwaliteitsgebied Examinering en diplomering kijken we alleen naar de standaard Kwaliteitsborging examinering en diplomering; en de standaard Beroepspraktijkvorming is niet van toepassing. Daarnaast is – waar nodig – de tekst van de uitwerking en verantwoording van de betreffende standaarden aangepast. Zoals gezegd zijn de standaarden op bestuursniveau grotendeels gelijk aan de corresponderende standaarden van het waarderingskader mbo. Het volledige waarderingskader vavo en de normering zijn opgenomen in bijlage 3.

Voor niet-bekostigd vavo is met behulp van asterisken aangegeven welke onderdelen van het waarderingskader vavo niet gelden voor niet-bekostigd vavo.

11.2.2. Werkwijze

De werkwijze is zoals beschreven in hoofdstuk 4 t/m 9. Onderzoek naar vavo kan deel uitmaken van het vierjaarlijks onderzoek.

11.3. Overige educatie

Voor opleidingen overige educatie geldt dat zij moeten voldoen aan de eisen genoemd in artikel 1.4a1 van de WEB.

Educatie draagt bij aan de zelfredzaamheid van volwassenen. Door vaardiger te worden in de Nederlandse taal en beter te leren rekenen, kunnen mensen zelfstandiger meedoen in de samenleving. Daarom voeren gemeenten een educatiebeleid dat is verbonden met andere beleidsdomeinen die bevorderlijk zijn voor de participatie. Sinds 1 januari 2015 is de verplichte besteding van de educatiemiddelen van gemeenten bij roc’s komen te vervallen, waarbij is voorzien in een overgangsperiode van drie jaar. Roc’s die nog opleidingen overige educatie aanbieden, doen dat sindsdien dus als contractactiviteit.

We houden toezicht op educatie bij roc’s en andere instellingen die een diploma-erkenning voor (een) opleiding(en) overige educatie hebben.

11.3.1. Aanpassing waarderingskader

Het mbo-kader geldt als uitgangspunt voor het waarderingskader overige educatie, maar is aangepast waar de WEB op grond van artikel 1.4a.1 aan overige educatie andere eisen stelt.

Het toezicht op overige educatie omvat het onderwijsproces, de examinering en de kwaliteitsborging. Voor opleidingen overige educatie geldt daarom een beperkt waarderingskader. Voor het gebied Kwaliteitszorg en ambitie verwijzen we naar het waarderingskader niet-bekostigd mbo. In bijlage 4 is het volledige waarderingskader met de normering opgenomen.

11.3.2. Werkwijze

We doen alleen onderzoek naar overige educatie als signalen daar aanleiding toe geven.

11.4. Onderwijs in Caribisch Nederland

Sinds 10 oktober 2010 zijn Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES) bijzondere gemeenten van Nederland. De eilanden worden ook wel 'Caribisch Nederland' genoemd. We houden toezicht op het onderwijs in Caribisch Nederland (po, vo, mbo, ho, sociale kanstrajecten jongeren en expertisecentra onderwijszorg). Tevens hebben we de taak van vertrouwensinspecteur voor Caribisch Nederland.

In 2011 is de Onderwijsagenda voor Caribisch Nederland, 'Samen werken aan kwaliteit', tot stand gekomen. Het doel van de Onderwijsagenda is dat in 2016 de onderwijskwaliteit in Caribisch Nederland op een naar Nederlandse en Caribische maatstaven aanvaardbaar niveau is. Anders gezegd: het onderwijs dient op alle scholen en opleidingen in 2016 voldoende basiskwaliteit te hebben. Op basis van de Onderwijsagenda heeft de inspectie de kenmerken van basiskwaliteit beschreven. Alle scholen en opleidingen hebben verbeterplannen opgesteld met activiteiten om de basiskwaliteit te bereiken.

Vervolgens is in 2014 gekeken welke voortgang is geboekt. De inspectie concludeert in het rapport ‘Onderwijsverbetering Caribisch Nederland’ dat ‘ondanks de vele inspanningen die de afgelopen jaren zijn gedaan en de verbetering van het onderwijs die daardoor is gerealiseerd, het onzeker is of de scholen en instellingen in Caribisch Nederland in augustus 2016 zullen voldoen aan basiskwaliteit.’ [Daarom zijn in de loop van 2016 nieuwe afspraken gemaakt om er voor te zorgen dat alle scholen en opleidingen voldoen aan de basiskwaliteit].

De hierna beschreven werkwijze is van toepassing voor scholen en opleidingen die de basiskwaliteit op orde hebben op 1 augustus 2017 of daarna voor de eerste keer de basiskwaliteit bereiken. Daarna is voor alle scholen opleidingen de werkwijze en het waarderingskader zoals hierna beschreven van toepassing.

11.4.1. Aanpassing waarderingskader

De basis voor het waarderingskader voor het onderwijs in Caribisch Nederland is gelijk aan het waarderingskader zoals beschreven in hoofdstuk 3. De standaarden zijn aangepast op basis van de wetgeving die voor Caribisch Nederland geldt (WPO BES, WVO BES en WEB BES) en er zijn aanpassingen gemaakt om het waarderingskader beter aan te laten sluiten bij de context. Mbo-opleidingen in Caribisch Nederland worden verzorgd door scholengemeenschappen in de zin van de WVO BES. Dit betekent dat het bestuur van deze scholengemeenschappen zowel met het waarderingskader van vo als van mbo van doen heeft. Ook zijn er enkele onderdelen die voor Caribisch Nederland niet van toepassing zijn, bijvoorbeeld omdat er geen scholen voor speciaal onderwijs of samenwerkingsverbanden passend onderwijs zijn in Caribisch Nederland.

Een andere bijzonderheid is dat nog niet alle artikelen van de WPO BES, WVO BES en WEB BES in werking zijn getreden. Daarom zijn sommige standaarden nu nog voorzien van eigen aspecten van kwaliteit, die gebaseerd zijn op wetgeving die in de toekomst alsnog in werking zal treden. Vanaf het moment van inwerkingtreding gelden deze onderdelen als deugdelijkheidseisen. Waar dit van toepassing is, is dat in het waarderingskader aangegeven. Het volledige waarderingskader en de normering zijn te vinden in bijlage 5.

11.4.2. Werkwijze

De hierna beschreven werkwijze is van toepassing voor scholen en opleidingen die de basiskwaliteit op orde hebben op 1 augustus 2017 of daarna voor de eerste keer de basiskwaliteit bereiken. Voor scholen en opleidingen in het po, vo en mbo waar dit nog niet het geval is, blijven de kaders over het bereiken van de basiskwaliteit geldig tot 1 januari 2019.71 Bij deze scholen/opleidingen houden we intensief toezicht en zij worden in elk geval jaarlijks door de inspectie bezocht. Voor het Expertisecentrum onderwijszorg (eoz) en de sociale kanstrajecten jongeren (skj) blijft de werkwijze en het waarderingskader zoals afgesproken in de documenten over basiskwaliteit.

De inspectie beoordeelt in Caribisch Nederland vooralsnog alleen op het niveau van de standaarden. Hiermee laat de inspectie zien op welke standaarden de opleiding een onvoldoende, voldoende of goede beoordeling verdient. Op deze wijze stimuleert de inspectie de verdere onderwijsontwikkeling nu de basiskwaliteit is bereikt en wordt voor ouders, studenten en andere belanghebbenden duidelijk inzicht gegeven in eventuele verbeterpunten. Tekortkomingen op de wettelijke eisen kunnen leiden tot een onvoldoende oordeel op standaarden. Een onvoldoende oordeel op een standaard leidt tot een herstelopdracht (zie par. 9.2). Daarbij gelden de herstelprocedures als beschreven. Als standaarden niet zijn gebaseerd op een wettelijke eis, wordt het oordeel onvoldoende niet gegeven. In plaats daarvan geeft de inspectie bij tekortschietende kwaliteit de waardering ‘kan beter’.

Of de inspectie overgaat tot het geven van meer gedifferentieerde oordelen op opleidingsniveau (zeer zwak, onvoldoende voldoende, goed) vraagt onderzoek naar de mogelijke effecten daarvan in de Caribische context.

In dit stadium van de schoolontwikkeling in Caribisch Nederland worden alle scholen/opleidingen en besturen één keer in de twee jaar bezocht. In het tussenliggende jaar wordt met elk bestuur een bestuursgesprek gevoerd. Wanneer tijdens het meest recente onderzoek onvoldoendes op één of meerdere standaarden zijn geconstateerd, verantwoordt het bestuur tijdens dit gesprek welke verbeteringen zijn gerealiseerd. De inspectie kan daarbij een onderzoek uitvoeren om het oordeel van het bestuur te verifiëren.

11.5. Exameninstellingen

Een mbo-instelling kan de examinering door een exameninstelling laten verzorgen. Voor exameninstellingen geldt dat zij moeten voldoen aan de eisen genoemd in artikel 1.6.1. van de WEB. De prestaties van de exameninstellingen maken deel uit van de jaarlijkse analyse en ten minste eens in de vier jaar vindt een onderzoek plaats. Het onderzoek heeft in navolging van artikel 1.6.1 van de WEB vooral betrekking op de kwaliteit van de examinering en diplomering.

11.5.1. Aanpassing waarderingskader

Het waarderingskader voor de exameninstellingen omvat het kwaliteitsgebied Examinering en diplomering en het kwaliteitsgebied Kwaliteitszorg en ambitie. De standaarden van het kwaliteitsgebied Examinering en diplomering (hoofdstuk 3) zijn ongewijzigd van toepassing op exameninstellingen. In het gebied Kwaliteitszorg en ambitie zijn enkele wijzigingen opgenomen. Het volledige waarderingskader en de normering zijn opgenomen in bijlage 6.

11.5.2. Werkwijze

De werkwijze is zoals beschreven in hoofdstuk 4 t/m 9.

11.6. Agrarische opleidingscentra

Agrarische opleidingscentra (AOC’s) zijn instellingen zoals bedoeld in de WEB (art. 1.3.3). Op het voorbereidend beroepsonderwijs dat binnen AOC’s wordt verzorgd, geldt echter ook de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO). Dit leidt ertoe dat op het ‘vbo-groen’ twee wetten van toepassing zijn, met deels overlappende of juist van elkaar verschillende bepalingen. De wetgever heeft daarom in zowel de WVO als de WEB de mogelijkheid geboden om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepalingen van deze wetten buiten toepassing te verklaren voor het vbo-groen (art. 19 WVO en art. 2.6a WEB). In het Besluit vbo-groen in een AOC 2016 is vervolgens geregeld welke artikelen uit de WEB en de WVO níet van toepassing zijn.

De hoofdregel zoals voortvloeiend uit het Besluit vbo-groen in een AOC 2016, is dat de inrichting en het examen van het vbo-groen worden bepaald door de WVO. Hieronder worden ook de vereisten voor de benoeming van het onderwijspersoneel verstaan. Waar hierover toch nog onduidelijkheid kan bestaan, worden een aantal artikelen uit de WEB en de WVO met genoemd besluit expliciet buiten toepassing verklaard.

Voor de beoordeling van de onderwijskwaliteit van het vbo-groen sluiten we daarom op schoolniveau aan bij de standaarden uit het waarderingskader vo, inclusief het gebied Kwaliteitszorg en ambitie op schoolniveau. Op bestuursniveau gelden de standaarden uit het waarderingskader mbo, inclusief het gebied Kwaliteitszorg en ambitie op bestuursniveau.

Bijlage 1. Normering en beoordeling onderwijsresultaten

Het gebied Onderwijsresultaten bestaat voor het bekostigd beroepsonderwijs uit twee standaarden: Studiesucces en Vervolgsucces. In deze bijlage beschrijven we de normering, de oordeelsvorming en de specifieke uitzonderingen en/of toepassingen daarvan.

1. Standaard Studiesucces in bekostigd onderwijs

Bij opleidingen op niveau 2, 3 en 4 beoordelen we de standaard Studiesucces aan de hand van drie indicatoren: jaarresultaat, diplomaresultaat en startersresultaat. We beschrijven voorts de standaard aan de hand van de indicatoren passende plaatsing, passend diploma en opstroom.

Voor de eerste drie indicatoren geldt een absolute norm, waarvan de hoogte na overleg met het onderwijsveld is vastgesteld en zal ingaan per 1 augustus 2017 voor een periode van vier jaar72. De resultaten leiden tot een oordeel goed, voldoende of onvoldoende op standaardniveau.

Voor de drie overige indicatoren wordt geen norm vastgesteld. De resultaten op deze indicatoren geven een beeld van de prestaties van de instelling ten opzichte van hun eigen doelen en ambities en ten opzichte van het landelijk gemiddelde. Ze leggen de relatie naar het primaire onderwijsproces en vormen daarmee een aanleiding voor het gesprek met de onderwijsteams en de instelling.

Studiesucces niveau 2, 3 en 4: indicatoren, definities, norm en benchmark1

Indicator

Definitie

Norm

Jaarresultaat

Het aantal gediplomeerden in een bepaald jaar (instellingsverlaters met diploma plus gediplomeerde doorstromers binnen de instelling) als percentage van hetzelfde aantal gediplomeerden plus de ongediplomeerde instellingsverlaters in hetzelfde jaar.

P30

Diplomaresultaat

Het aantal gediplomeerde instellingsverlaters in een jaar

als percentage van alle instellingsverlaters in hetzelfde jaar.

P30

Startersresultaat

Het aandeel van nieuwe instromers in de instelling in een bepaald jaar dat in het eerste jaar gediplomeerd is uitgestroomd of het volgend jaar nog binnen de instelling studeert.

P30

Indicator

Definitie

Benchmark

Passende plaatsing

De mate waarin de instelling nieuwe instromers plaatst op een opleidingsniveau dat op basis van hun vooropleiding mag worden verwacht.

Landelijk gemiddelde2

Passend diploma

De mate waarin de instelling studenten diplomeert op een opleidingsniveau dat op basis van de vooropleiding mag worden verwacht.

Landelijk gemiddelde

Opstroom

Het aandeel van de ingeschreven studenten in een bepaald jaar op niveau 1, 2 en 3 dat binnen de eigen instelling opstroomt naar een hoger niveau.

Landelijk gemiddelde

1 De berekeningswijze zal door de inspectie in een technische toelichting neergelegd worden en beschikbaar gemaakt worden aan instellingen en veld.

2 Het betreft de benchmark van het landelijk gemiddelde van het specifieke domein, de specifieke subgroep of de specifieke opleiding. Bij BBL-opleidingen kan de beroepscontext een rol spelen in de plaatsing

2. Standaard Vervolgsucces in bekostigd onderwijs

Met de standaard Vervolgsucces beschouwen we het vervolg op het middelbaar beroepsonderwijs. Het vraagt van de instellingen om over gegevens te beschikken over het vervolg van de loopbaan van studenten die de opleiding voortijdig of met een diploma hebben verlaten en die voor zover mogelijk te relateren aan hun eigen doelstellingen of ambities op dat punt. Eén zal betrekking hebben op de doorstroom naar het vervolgonderwijs. De ander zal gaan over de aansluiting op de arbeidsmarkt.

We willen de komende jaren met het veld indicatoren voor het vervolgsucces ontwikkelen. We gaan met de instellingen in gesprek over de ontwikkeling in het vervolgsucces en het zicht dat de instelling daarop heeft. In deze cyclus van vier jaar wordt deze indicator niet in de beoordeling betrokken. Na afloop van deze cyclus zal worden bepaald of en in hoeverre dat wel het geval zal zijn.

Vervolgsucces niveau 2, 3 en 4

Indicator

Definitie

Benchmark

Doorstroom naar vervolgonderwijs

De ontwikkeling in het aandeel studenten dat de overstap maakt naar het vervolgonderwijs.

Nog in ontwikkeling

Tijdige baan

Een afgestudeerde heeft binnen een redelijke termijn een baan passend bij zijn opleidingsniveau.

Nog in ontwikkeling

3. Entreeopleidingen

We onderzoeken Studiesucces en Vervolgsucces van entreeopleidingen aan de hand van drie indicatoren: onderwijsresultaat, uitstroom naar werk en bindend studieadvies. Voor onderwijsresultaat en uitstroom naar werk wordt de komende vier jaar73 geen norm vastgesteld, maar gelden de indicatoren als risico-indicatoren. De resultaten op deze indicatoren geven een beeld van de prestaties van de instelling ten opzichte van hun eigen doelen en ambities en in vergelijking tot het landelijk gemiddelde. Het aandeel studenten met een negatief bindend studieadvies zal onderwerp zijn van gesprek en zal kwalitatief en in samenhang met de andere indicatoren geduid worden.

Samen met de instellingen en het veld wil de inspectie de komende jaren hiermee kennis over de onderwijsresultaten van de entreeopleidingen opbouwen om langs die weg te komen tot een goede/faire beschrijving van het niveau van de onderwijsresultaten van entreeopleidingen.

Studie- en vervolgsucces entreeopleiding: indicatoren, definities en benchmark

Indicator

Definitie

Benchmark

Onderwijsresultaat

Het aantal ingeschreven studenten in jaar T dat een jaar later een diploma heeft gehaald als percentage van het totaal aantal inschreven studenten in jaar T.

Landelijk gemiddelde

Uitstroom naar werk

Het aandeel ingeschreven studenten in jaar T dat een jaar later is uitgestroomd naar werk zonder diploma.

Landelijk gemiddelde1

1Informatie van uitstroom naar werk zullen instellingen zelf moeten bijhouden. We streven ernaar op termijn gebruik te maken van de informatie van het CBS hierover.

4. Studiesucces: oordeelsvorming en werkwijze

Het resultaat op de drie genormeerde indicatoren wordt berekend op het niveau van de opleiding

(bc-code x niveau), de subgroep en het domein. De onderwijsresultaten zijn indien mogelijk gebaseerd op driejaarsgemiddelden, of ten minste op de resultaten van het meest recente onderwijsresultatenjaar en een ander jaar. Indien te weinig informatie aanwezig is omdat indicatoren ontbreken, is het mogelijk dat het oordeel ‘niet te bepalen’ is.

De oordeelsvorming op het niveau van de opleiding (bc-code x niveau) op basis van de drie genormeerde indicatoren leidt tot een van de volgende oordelen.

Beoordeling standaard Studiesucces niveau 2, 3 en 4

Studiesucces

Norm

Goed

De opleiding voldoet aan de norm van alle drie de indicatoren én voor het niveau van JR of DR geldt dat het gelijk of beter is dan p80.

Voldoende

De opleiding voldoet aan de norm als tenminste twee van de drie indicatoren voldoet.

Onvoldoende

De opleiding voldoet niet als één of geen van de drie indicatoren aan de norm voldoet.

Bij de beschrijving van de onderwijsresultaten betrekken we de overige indicatoren passende plaatsing, passend diploma en opstroom.

Beoordeling gebied Onderwijsresultaten

Onderwijsresultaten

Norm

Goed

Studiesucces is goed.

Voldoende

Studiesucces is ten minste voldoende.

Onvoldoende

Studiesucces is onvoldoende.

De onderwijsresultaten (de zes indicatoren) op het niveau van de subgroep en het domein zullen de aanleiding vormen voor de instellingsanalyse op basis waarvan we met de instelling in gesprek over het niveau en de ontwikkeling van de onderwijsresultaten op instellingsniveau.74

5. Beschrijving resultaten niet-genormeerde indicatoren

De resultaten op de drie niet-genormeerde indicatoren passende plaatsing, passend diploma en opstroom worden in het rapport beschreven op het niveau van de opleiding en/of instelling, maar niet van een oordeel voorzien. De resultaten, die vergeleken worden met het landelijk gemiddelde van soortgenoten, geven in samenhang een beeld van de inspanningen die de opleiding en instelling leveren, legt nadrukkelijk een relatie naar het onderwijsproces en vormt de input voor het gesprek over de doelen en ambities van de opleiding en instelling.

6. Studiesucces bij niet-bekostigde instellingen75

De standaard Studiesucces wordt voor niet-bekostigde instellingen aan de hand van de volgende indicator beoordeeld: cohortrendement. We beschrijven voorts het studiesucces op basis van de indicatoren jaarresultaat op instellingsniveau, verblijfsduur en passende plaatsing.

Voor het cohortrendement hanteren we een indeling per doelgroep: opleidingen die overwegend deelnemers jonger dan 23 jaar hebben, opleidingen die overwegend deelnemers ouder dan 23 jaar hebben en opleidingen van de derde leerweg (OVO).

De hoogte van de genormeerde indicator is voor een periode van twee jaar na overleg met het onderwijsveld vastgesteld.76 De norm dient fair te zijn. De norm zal voor de opleidingen met overwegend deelnemers jonger dan 23 jaar beoordelend zijn. Voor de andere groepen hanteren we de norm alleen beschrijvend.

Indicatoren Studiesucces

Indicator

Definitie

Norm

Cohortrendement

(opleidingsniveau)

Het aandeel geslaagde studenten van startjaar Y van het totaal aantal gestarte studenten in startjaar Y.

Norm:p30

Indicator

Definitie

Benchmark

Verblijfsduur

Verhouding gerealiseerde verblijfsduur ten opzichte van de geprogrammeerde en nominale verblijfsduur

Nog in ontwikkeling1

Passende plaatsing

De mate waarin de instelling nieuwe instromers plaatst op een opleidingsniveau dat op basis van hun vooropleiding mag worden verwacht.

Nog in ontwikkeling2

Jaarresultaat op instellingsniveau

Het aantal gediplomeerden in een bepaald jaar als percentage van hetzelfde aantal gediplomeerden plus de ongediplomeerde instellingsverlaters in hetzelfde jaar.

Nog in ontwikkeling3

1Deze indicator zal ontwikkeld worden op basis van de data uit DUO Bron data.

2Deze indicator zal verder ontwikkeld worden op basis van de data uit DUO Bron data.

3De populatie betreft alle ingeschreven studenten in enig jaar.

Om het instellingsbeeld over de onderwijsresultaten te bepalen zullen we op instellingsniveau het jaarrendement per jaar bepalen. We zullen met de instellingen over de ontwikkeling van dit rendement tijdens het instellingsonderzoek het gesprek aangaan.

Studiesucces: oordeelsvorming en werkwijze

We berekenen het cohortrendement als volgt: het aandeel geslaagde studenten van startjaar Y van het totaal aantal gestarte studenten in startjaar Y. Dit aandeel moet ten minste [PM]77 procent zijn. Deze norm betreft inschreven studenten die in het startjaar nog geen 23 jaar zijn.

Beoordeling Studiesucces voor opleidingen met overwegend deelnemers jonger dan 23 jaar

Studiesucces

Norm

Voldoende

De opleiding voldoet als het cohortrendement boven de norm ligt.

Onvoldoende

De opleiding voldoet niet als het cohortrendement onder de norm ligt.

7. Vavo

Het gemiddelde cijfer voor het centraal examen wordt over drie jaar berekend. Het gemiddelde verschil tussen het schoolexamen (SE) en het centraal examen (CE) wordt eveneens over drie jaar berekend. Deze indicator maakt geen deel uit van de beoordeling van de onderwijsresultaten maar zij dient voor de beoordeling van de kwaliteit van het examen in overeenstemming met artikel 29, lid 1a. WVO en in overeenstemming met artikel 6a. 2.1 WEB.

Indicator

Definitie

Norm

Gemiddeld cijfer CE

Het gemiddelde eindcijfer op het centraal examen over alle leerlingen en vakken mag niet onder de norm liggen.

PM1

Verschil

CE-SE cijfer

Het gemiddelde verschil tussen het centraal examencijfer en het schoolexamencijfer over alle leerlingen en vakken mag niet te groot zijn.

Maximaal 0,5 punt

1Onderzocht wordt of het noodzakelijk en wenselijk is om bij het bepalen van de resultaten in het vavo rekening te houden met de specifieke populatie deelnemers. Het onderzoek en de afstemming met het veld over de uitkomsten zal voor 1/8/2017 afgerond zijn.

Bijlage 2. Waarderingskader Niet-bekostigd mbo

In deze bijlage is het waarderingskader en de normering voor het niet-bekostigd mbo opgenomen. De toelichting op de aanpassing van het waarderingskader en/of de normering is te vinden in paragraaf 11.1.

KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN

  • OP ONDERWIJSPROCES

  • OP1 Onderwijsprogramma

  • OP2 Ontwikkeling en begeleiding

  • OP3 Didactisch handelen

  • OP7 Beroepspraktijkvorming

  • ED EXAMINERING EN DIPLOMERING

  • ED1 Kwaliteitsborging examinering en diplomering

  • ED2 Exameninstrumentarium

  • ED3 Afname en beoordeling

  • OR ONDERWIJSRESULTATEN

  • OR1 Studiesucces

  • KA KWALITEITSZORG EN AMBITIE

  • KA1 Kwaliteitszorg

  • KA3 Verantwoording en dialoog

ONDERWIJSPROCES (OP)78

OP1. Onderwijsprogramma

Het onderwijsprogramma bereidt de studenten voor op beroepspraktijk, vervolgonderwijs en samenleving.

Basiskwaliteit

De opleiding biedt een onderwijsprogramma dat is toegespitst op de doelgroep en de beroepspraktijk waartoe de opleiding kwalificeert en diplomeert. Het programma is afgestemd op de onderwijs- en vormingsdoelen van het kwalificatiedossier, de daarbij behorende keuzedelen en van de opleiding zelf. Het programma kent een duidelijke opbouw en samenhang, is passend bij de opleidingsduur en er zijn voldoende begeleide onderwijsuren en uren beroepspraktijkvorming. Het verwerven van generieke competenties, waaronder die met betrekking tot loopbaan en burgerschap, maakt deel uit van het programma. Het programma biedt mogelijkheden voor maatwerk. Het programma is voor studenten tijdig en voor aanvang van de opleiding bekend.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteit van het onderwijsprogramma en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

Het toezicht richt zich bij de standaard Onderwijsprogramma zowel op de geprogrammeerde inrichting van de opleiding als op de feitelijke uitvoering daarvan.

De instelling dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma (art. 7.4.8, eerste lid). Het programma dient te zijn gebaseerd op de onderwijs- en vormingsdoelen van het kwalificatiedossier, de daarbij behorende keuzedelen en van de opleiding zelf (art. 7.1.2, tweede lid, en 7.2.7, vijfde lid). Het kwalificatiedossier omvat onder andere generieke competenties (zie voor die met betrekking tot loopbaan en burgerschap ook art. 17a, derde lid, en bijlage 1 van het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB).

Daarnaast dient het programma zodanig te zijn ingericht dat studenten de kwalificatie en de daarbij behorende keuzedelen binnen de door de instelling vastgestelde studieduur kunnen bereiken (art. 7.2.7, eerste lid). Dit betekent onder meer dat het programma dient te zijn toegespitst op de doelgroep en zo nodig ook in maatwerk voor individuele studenten dient te voorzien (art. 7.2.7, eerste lid, en 7.4.8, eerste lid). Het programma dient verder evenwichtig te zijn ingedeeld en voldoende uren begeleide onderwijstijd en beroepspraktijkvorming te omvatten (art. 7.2.7). Deze urennormen zijn overigens weer afhankelijk van de door de instelling vastgestelde studieduur (art. 1.4.1, eerste lid, onder b).

De studenten moeten tot slot tijdig voor aanvang van de opleiding bekend zijn met het programma door middel van een daartoe vastgestelde onderwijs- en examenregeling (art. 7.4.8, tweede lid).

OP2. Ontwikkeling en begeleiding

De opleiding volgt de ontwikkeling van de studenten met als doel het onderwijs voor hen vorm te geven en passende begeleiding en extra ondersteuning te bieden.

Basiskwaliteit

Studenten worden voorafgaand aan de aanmelding zodanig voorgelicht dat zij in staat zijn een passende opleiding te kiezen en worden na de aanmelding passend geplaatst en begeleid. De voortgangsbegeleiding is gestructureerd en zorgvuldig en is afgestemd op de behoeften van de student en de vereiste competentieontwikkeling. De opleiding stelt de student in staat de opleiding op het vereiste niveau en binnen de geprogrammeerde tijd te behalen. Docenten gaan regelmatig na in welke mate de studenten profiteren van het geboden onderwijs en hoe hun ontwikkeling verloopt. Zij analyseren de oorzaken bij afwijkende prestaties. Er is controle op (langdurige) afwezigheid en de opleiding werkt samen met (de) gemeente(n) en andere ketenpartners in het tegengaan van voortijdig schoolverlaten. Er is een ondersteuningsaanbod voor studenten met extra ondersteuningsbehoeften en de opleiding informeert studenten (en ouders) volledig en tijdig over de mogelijkheden voor extra ondersteuning.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op ontwikkeling en begeleiding en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen79

De instelling dient aspirant-studenten zodanige informatie te verstrekken dat zij in staat zijn een passende opleiding te kiezen (art. 6.1.3a, eerste lid). De instelling dient daarnaast te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma en dit programma zodanig in te richten dat studenten de kwalificatie en de daarbij behorende keuzedelen binnen de door de instelling vastgestelde studieduur kunnen bereiken (art. 7.2.7, eerste lid, en 7.4.8, eerste lid). Dit betekent onder meer dat studenten passend moeten worden geplaatst. Verder betekent dit dat studenten gestructureerde en zorgvuldige begeleiding moet worden geboden, afgestemd op de behoeften van de student en de vereiste competentieontwikkeling (art. 7.1.2, tweede lid). Docenten dienen de ontwikkeling van de studenten te volgen en regelmatig na te gaan in welke mate de studenten profiteren van het geboden onderwijs.

Ter voorkoming van voortijdig schoolverlaten heeft de instelling voorts een meldplicht in het geval van ongeoorloofd verzuim of verwijdering van studenten (art. 8.1.8, 8.1.8a en met name art. 18, eerste lid en 21a, tweede lid, van de Leerplichtwet 196980). De instelling dient in dit kader ook samen te werken met (de) gemeente(n) en andere ketenpartners (zie ook art. 8.3.2, tweede lid).

De instelling dient tot slot in een ondersteuningsaanbod voor studenten met een extra ondersteuningsbehoefte te voorzien en de studenten tijdig en volledig hierover te informeren (art. 7.4.8, eerste en tweede lid). In de onderwijsovereenkomst moeten in voorkomende gevallen bepalingen worden opgenomen die de extra ondersteuning betreffen (art. 8.1.3, derde lid, onder g).

OP3. Didactisch handelen

Het didactisch handelen van het docententeam stelt studenten in staat tot leren en ontwikkelen.

Basiskwaliteit

De didactische aanpak van het docententeam is passend voor het niveau van de opleiding. Het team zorgt voor effectieve leersituaties; leerdoelen en gestructureerde leeractiviteiten zijn gericht op de ontwikkeling van de competenties. Het team realiseert een evenwichtige verbinding tussen het leren in de beroepspraktijk en het leren op de instelling. Docenten stemmen hun aanpak af op de behoeften van groepen en individuele studenten, zodat deze actief en betrokken zijn.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteit van het didactisch handelen en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

De instelling dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma en dit programma evenwichtig in te delen (art. 7.2.7, eerste lid, en 7.4.8, eerste lid). Dit betekent onder meer dat er sprake moet zijn van een evenwichtige verbinding tussen het leren in de beroepspraktijk en het leren op de instelling. Daarnaast dient het programma zodanig te zijn ingericht dat studenten de kwalificatie en de daarbij behorende keuzedelen binnen de door de instelling vastgestelde studieduur kunnen bereiken (art. 7.2.7, eerste lid). Om dit te kunnen realiseren, is onder meer vereist dat het docententeam zorgt voor effectieve leersituaties waarbinnen de leerdoelen en -activiteiten zijn gericht op de ontwikkeling van de vereiste competenties (art. 7.1.2, tweede lid, en 7.2.7, vijfde lid). Tot slot betekent het dat docenten zo nodig moeten kunnen differentiëren tussen groepen en/of individuele studenten (art. 7.4.8, eerste lid).

OP7. Beroepspraktijkvorming

De voorbereiding, uitvoering en begeleiding van de beroepspraktijkvorming is doeltreffend.

Basiskwaliteit

De student en het leerbedrijf ontvangen tijdig informatie over de inrichting van de beroepspraktijkvorming. De opleiding draagt zorg voor een geschikte praktijkplaats, begeleidt de student bij de voorbereiding en keuze daarvan en draagt zorg voor de totstandkoming van de praktijkovereenkomst. De opleiding realiseert een evenwichtige verbinding tussen het leren in de beroepspraktijk en het leren op de instelling. Leerdoelen en leeractiviteiten zijn gericht op de ontwikkeling van de competenties van de individuele student in de beroepspraktijk. Er is sprake van passende en gestructureerde leeractiviteiten op de werkplek. De opleiding zorgt ervoor dat het leerbedrijf de student op de afgesproken wijze begeleidt. De opleiding volgt de voortgang van de student, stuurt zo nodig bij en werkt hiertoe samen met het leerbedrijf. De opleiding beoordeelt deugdelijk of de deelnemer de beroepspraktijkvorming met een positieve beoordeling heeft voltooid.

De opleiding initieert en onderhoudt contacten met het regionaal bedrijfsleven met als doel de beroepspraktijk in de opleiding te verankeren. De instelling werkt samen met SBB om ervoor te zorgen dat de praktijkplaatsen adequaat zijn.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

De instelling dient de studenten tijdig voor aanvang van de opleiding over de inrichting van de beroepspraktijkvorming (bpv) te informeren (art. 7.4.8, tweede lid). De instelling heeft verder de taak zorg te dragen voor de beschikbaarheid van een geschikte praktijkplaats en de student dus te begeleiden bij het vinden daarvan (art. 7.2.9, eerste lid). Vervolgens dient de instelling zorg te dragen voor de totstandkoming van de praktijkovereenkomst (art. 7.2.9, eerste lid).

De instelling dient daarnaast te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma en dit programma evenwichtig in te delen (art. 7.2.7, eerste lid, en 7.4.8, eerste lid). Dit betekent onder meer dat er sprake moet zijn van een evenwichtige verbinding tussen het leren in de beroepspraktijk en het leren op de instelling. Om de beroepspraktijk in de opleiding te verankeren dient de instelling ook contacten met het (regionaal) bedrijfsleven te onderhouden. Verder betekent dit dat passende en gestructureerde leeractiviteiten op de werkplek moeten worden geboden, gebaseerd op (het tijdens de bpv te behalen deel van) de kwalificatie of de bijbehorende keuzedelen (art. 7.1.2, tweede lid, en 7.2.8, tweede lid, onder c).

De praktijkovereenkomst dient afspraken te bevatten over de begeleiding en beoordeling van de student, maar de instelling blijft eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van de opleiding als geheel (art. 7.2.8, tweede en derde lid, en 7.2.9). De instelling dient daarom regelmatig na te gaan of de afspraken worden nagekomen en zal zo nodig moeten bijsturen. Verder dient zij deugdelijk te beoordelen of de deelnemer de bpv met een positieve beoordeling heeft voltooid (art. 7.2.8, derde lid, en 7.4.8, eerste lid). Hiervoor is samenwerking met het leerbedrijf vereist.

Indien de instelling en de SBB na het sluiten van de praktijkovereenkomst vaststellen dat de bpv niet naar behoren zal kunnen plaatsvinden, bevordert de instelling in overleg met SBB dat een toereikende vervangende voorziening beschikbaar wordt gesteld (art. 7.2.9, tweede lid). Hiervoor is tot slot samenwerking met SBB vereist, hetgeen tevens van belang is om de SBB in staat te stellen zorg te dragen voor een goede kwaliteit van de bpv-plaatsen (zie m.b.t. deze taak van SBB ook art. 7.2.10).

EXAMINERING EN DIPLOMERING (ED)81

ED1. Kwaliteitsborging examinering en diplomering82

De examencommissie borgt deugdelijke examinering en diplomering.

Basiskwaliteit

De examencommissie stelt op objectieve en deskundige wijze vast of een student voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een diploma, een certificaat of een instellingsverklaring. De examencommissie bewaakt, monitort en analyseert de kwaliteit van de exameninstrumenten, van de afname en beoordeling en van de diplomering en ziet in voorkomende gevallen toe op de realisatie van verbetermaatregelen. De examencommissie borgt in alle fases van de examinering de deskundigheid van de betrokken personen. Het beroepenveld is bij de examinering betrokken. De examencommissie stelt jaarlijks een verslag op over de examenkwaliteit per opleiding aan de hand van de examenstandaarden.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteitborging examinering en diplomering en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

De instelling dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van de examinering (art. 7.4.8, eerste lid). Op grond van artikel 7.4.4 zijn standaarden voor de examenkwaliteit neergelegd in de [Regeling standaarden examenkwaliteit mbo 2016]. De standaarden in dit waarderingskader komen overeen met de standaarden in deze regeling.

ED2. Exameninstrumentarium

Het exameninstrumentarium sluit aan op de uitstroomeisen en voldoet aan de toetstechnische eisen.

Basiskwaliteit

Het exameninstrumentarium dekt de eisen van het kwalificatiedossier. Dit geldt ook voor het keuzedeel of de keuzedelen van de opleiding83. De examenvormen passen bij de taakcomplexiteit. Het instrumentarium maakt evenwichtige waardering mogelijk en doet recht aan de kerntaken, werkprocessen en overige vereisten uit het kwalificatiedossier en die van de keuzedelen. De cesuur ligt op het niveau waarop de student aan de eisen voldoet. Het beoordelingsvoorschrift maakt objectieve beoordeling mogelijk.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteit van het exameninstrumentarium en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

De instelling dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van de examinering (art. 7.4.8, eerste lid). Op grond van artikel 7.4.4 zijn standaarden voor de examenkwaliteit neergelegd in de [Regeling standaarden examenkwaliteit mbo 2016]. De standaarden in dit waarderingskader komen overeen met de standaarden in deze regeling.

ED3. Afname en beoordeling

De inrichting en uitvoering van het examenproces van afname en beoordeling is deugdelijk.

Basiskwaliteit

De afnamecondities en beoordelingen zijn voor studenten gelijkwaardig. De condities doen recht aan de context van het toekomstig beroep; onderdelen van het examen vinden in de (reële) beroepspraktijk plaats. De beoordeling levert betrouwbare uitkomsten op, vindt deskundig plaats en is gericht op een passende balans in vereiste kennis, houding en vaardigheden. De inrichting van het examen, de planning van de examenperiodes en beoordelingswijze en de procedure voor beroep en bezwaar zijn tijdig voor studenten beschikbaar en voor alle betrokkenen transparant en eenduidig.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteit van de afname en beoordeling en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

De instelling dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van de examinering (art. 7.4.8, eerste lid). Op grond van artikel 7.4.4 zijn standaarden voor de examenkwaliteit neergelegd in de [Regeling standaarden examenkwaliteit mbo 2016]. De standaarden in dit waarderingskader komen overeen met de standaarden in deze regeling.

ONDERWIJSRESULTATEN (OR)84

OR1. Studiesucces

De instelling behaalt met haar studenten resultaten die ten minste in overeenstemming zijn met de gestelde norm.

Basiskwaliteit

De onderwijsresultaten laten zien dat de opleiding studenten voldoende in staat stelt een diploma op het gewenste niveau te behalen. De opleiding zorgt ervoor dat zij een succesvolle start maken en de studie binnen de door de instelling vastgestelde studieduur doorlopen. De resultaten laten tevens zien dat er doorstroom is naar hogere opleidingsniveaus.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op studiesucces en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

De ‘norm’ voor studiesucces wordt jaarlijks na overleg met het onderwijsveld bepaald in de vorm van opbrengstindicatoren zoals uitgewerkt in bijlage 1 van dit onderzoekskader. We beoordelen het studiesucces aan de hand van deze norm op het niveau van het kwalificatiedossier.

De norm voor studiesucces hangt ten eerste samen met de plicht te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma en de examinering (art. 7.4.8, eerste lid). Beroepsopleidingen moeten verder zodanig zijn ingericht dat studenten de kwalificatie en de daarbij behorende keuzedelen binnen de door de instelling vastgestelde studieduur kunnen bereiken (art. 7.2.7, eerste lid). Gezien de relatie tussen studiesucces en de onderwijskwaliteit mag in het kader van de kwaliteitszorg tot slot van de instelling worden verwacht dat zij hier inzicht in heeft en beleid op voert (art. 1.3.6).

KWALITEITSZORG EN AMBITIE (KA)

KA1. Kwaliteitszorg

Het bestuur en de opleiding hebben een stelsel van kwaliteitszorg ingericht en verbeteren op basis daarvan het onderwijs.

Basiskwaliteit

Het bestuur en de opleiding hebben een stelsel van kwaliteitszorg. Dit stelsel van kwaliteitszorg heeft betrekking op de onderwijskwaliteit en besteedt in ieder geval aandacht aan het onderwijsproces, de examinering en diplomering, de onderwijsresultaten en het onderhoud van de bekwaamheid van het personeel. Het bestuur en de opleiding beoordelen de onderwijskwaliteit regelmatig en betrekken daarbij onafhankelijke deskundigen en belanghebbenden. Er zijn toetsbare doelen gesteld en er wordt regelmatig geëvalueerd of deze doelen gehaald worden. De uitkomsten zijn op toegankelijke wijze beschikbaar. De oorzaken van eventueel tekortschietende onderwijskwaliteit worden geanalyseerd en waar nodig worden verbeteringen doorgevoerd.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteitszorg en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

De instelling dient een stelsel van kwaliteitszorg in te richten en in dat verband regelmatig de onderwijskwaliteit te beoordelen (art. 1.3.6). Uit artikel 1.3.6 blijkt expliciet dat hierbij aandacht moet worden besteed aan de examens en de maatregelen en instrumenten om te waarborgen dat het personeel zijn bekwaamheid onderhoudt. Verder hangt de onderwijskwaliteit vanzelfsprekend samen met het onderwijsproces en de onderwijsresultaten; ook daaraan dient het stelsel van kwaliteitszorg derhalve aandacht te besteden.

Bij de beoordeling van de onderwijskwaliteit dient de instelling (het oordeel van) studenten en onafhankelijke deskundigen en belanghebbenden te betrekken (art. 1.3.6, eerste lid). Naar aanleiding van de uitkomsten daarvan dient zij beleid te formuleren (art. 1.3.6, tweede lid, onder c). Het stellen van toetsbare doelen, een regelmatige beoordeling van de realisatie van die doelen en de implementatie van verbetermaatregelen zijn daarbij onmisbare elementen. Bovendien hangt de implementatie van verbetermaatregelen samen met de verplichting te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma en de examinering en (art. 7.4.8, eerste lid).

De uitkomsten van de beoordeling zijn openbaar en dienen, tezamen met het voorgenomen beleid in het licht van die uitkomsten, te worden beschreven in een tevens openbaar verslag (art. 1.3.6).

KA3. Verantwoording en dialoog

Het bestuur en de opleiding leggen intern en extern toegankelijk en betrouwbaar verantwoording af over doelen en resultaten en voeren daarover actief een dialoog.

Basiskwaliteit

Het bestuur en de opleiding betrekken interne en externe deskundigen en belanghebbenden, met name het bedrijfsleven, bij de ontwikkeling van het beleid alsmede bij de beoordeling van de onderwijskwaliteit en staan open voor hun voorstellen. Het bestuur brengt regelmatig verslag uit over de doelen en resultaten die zij behaalt. Zij verantwoordt zich aan de overheid en belanghebbenden op een toegankelijke wijze.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de verantwoording en dialoog en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen 85, 86

De instelling dient een stelsel van kwaliteitszorg in te richten en in dat verband regelmatig de onderwijskwaliteit te beoordelen (art. 1.3.6). Deze beoordeling dient te geschieden met betrokkenheid van onafhankelijke deskundigen en belanghebbenden (art. 1.3.6, eerste lid). De externe deskundigen dienen onder andere afkomstig te zijn uit het bedrijfsleven (o.a. gezien art. 7.1.2, tweede lid, 7.2.8 en 7.4.8, eerste lid). Het stelsel van kwaliteitszorg kan voorts niet functioneren als de instelling daarbij niet openstaat voor hun input. De instelling maakt de uitkomsten van deze beoordeling en het voorgenomen beleid in het licht van die uitkomsten tot slot regelmatig, en voor zover het de examens betreft jaarlijks, openbaar (art. 1.3.6, tweede lid).

De normering voor het niet-bekostigd mbo is deels vergelijkbaar met de normering voor het bekostigd mbo. Voor het kwaliteitsgebied Kwaliteitszorg en ambitie is deze anders, omdat het niet-bekostigd mbo binnen dit gebied twee stndaarden heeft.

Oordeel/waardering directieniveau

Norm Kwaliteitszorg en ambitie

Goed

Eén standaard is voldoende en de andere is goed.

Voldoende

(=basiskwaliteit)

De twee standaarden Kwaliteitszorg en Verantwoording en dialoog zijn voldoende.

Onvoldoende

Eén standaard is onvoldoende.

Bijlage 3. Waarderingskader vavo

In deze bijlage is het waarderingskader en de normering voor het vavo opgenomen. De toelichting op de aanpassing van het waarderingskader en/of de normering is te vinden in paragraaf 11.2.

Standaarden of onderdelen die niet gelden voor niet-bekostigd vavo zijn aangeduid met een asterisk (*)

KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN

  • OP ONDERWIJSPROCES

  • OP1 Onderwijsprogramma

  • OP2 Ontwikkeling en begeleiding

  • OP3 Didactisch handelen

  • ED EXAMINERING EN DIPLOMERING

  • ED1 Kwaliteitsborging examinering en diplomering

  • OR ONDERWIJSRESULTATEN

  • OR1 Studiesucces

  • OR3 Vervolgsucces

  • KA KWALITEITSZORG EN AMBITIE

  • KA1 Kwaliteitszorg

  • KA2 Kwaliteitscultuur

  • KA3 Verantwoording en dialoog

ONDERWIJSPROCES (OP)

OP1. Onderwijsprogramma

Het programma bereidt de studenten voor op vervolgonderwijs en samenleving.

Basiskwaliteit

De opleiding biedt een onderwijsprogramma dat is toegespitst op de doelgroep en het diploma waartoe de opleiding diplomeert. Het programma is dekkend voor de examenprogramma’s. Het programma kent een duidelijke opbouw en samenhang en er zijn voldoende begeleide onderwijsuren. Het programma sluit aan bij het voorafgaand onderwijs, bereidt voor op het aanbod van vervolgonderwijs en biedt mogelijkheden voor maatwerk. Het programma is voor studenten tijdig en voor aanvang van de opleiding bekend.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteit van het onderwijsprogramma en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

Het toezicht richt zich bij de standaard Onderwijsprogramma zowel op de geprogrammeerde inrichting van de opleiding als op de feitelijke uitvoering daarvan.

De instelling dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma (art. 7.4.8, eerste lid, jo. 7.4.11, zesde lid). In het Eindexamenbesluit VO (EB) is vastgelegd uit welke stof en vakken een eindexamen bestaat (art. 7, 11, 12, 13 en 22 EB). Het onderwijsprogramma dient dus dekkend te zijn met betrekking tot het examenprogramma en de studenten in staat te stellen het diploma mavo, havo of vwo of onderdelen daarvan te behalen (art. 7.1.2, derde lid, 7.3.4, eerste lid, en 7 EB). Dit betekent onder meer dat het programma moet zijn toegespitst op de doelgroep en voldoende begeleide onderwijstijd moet omvatten. Verder betekent dit dat de opleiding voor alle studenten maatwerk dient te bieden, nu de ene student voor andere vrijstellingen in aanmerking zal komen dan de andere student (art. 9 en 48, vierde lid, EB). De opleiding dient dus aan te sluiten op door de betreffende student gevolgde (en deels afgeronde) voorafgaand onderwijs en daarnaast ook op het vervolgonderwijs (art. 1.3.5, onder b*).

De studenten moeten tot slot tijdig voor aanvang van de opleiding bekend zijn met het programma door middel van een daartoe vastgestelde onderwijs- en examenregeling en een programma voor toetsing en afsluiting (art. 7.4.8, tweede lid, jo. 7.4.11, zesde lid, en 31 EB).

OP2. Ontwikkeling en begeleiding

De opleiding volgt de ontwikkeling van haar studenten met als doel het onderwijs voor hen vorm te geven en passende begeleiding en extra ondersteuning te bieden.

Basiskwaliteit

Studenten worden na aanmelding passend geplaatst en begeleid. De opleiding werkt hiertoe zo nodig samen met voorafgaand onderwijs*. De voortgangsbegeleiding is gestructureerd en zorgvuldig en is afgestemd op de behoeften van de student en het examenprogramma behorend bij het te halen diploma. De opleiding stelt de student in staat de het diploma of onderdelen daarvan te behalen. Docenten gaan regelmatig na in welke mate de studenten profiteren van het geboden onderwijs en hoe hun ontwikkeling verloopt. Zij analyseren de oorzaken bij afwijkende prestaties. Er is controle op (langdurige) afwezigheid en de opleiding werkt samen met (de) gemeente(n) en andere ketenpartners in het tegengaan van voortijdig schoolverlaten. Er is een ondersteuningsaanbod voor studenten met extra ondersteuningsbehoeften en de opleiding informeert studenten (en ouders) volledig en tijdig over de mogelijkheden voor extra ondersteuning.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteit van ontwikkeling en begeleiding en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

De instelling dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma en dit programma zodanig in te richten dat studenten in staat worden gesteld het diploma mavo, havo of vwo of onderdelen daarvan te behalen (art. 7.1.2, derde lid, 7.3.4, eerste lid, en 7.4.8, eerste lid, jo. 7.4.11, zesde lid). Dit betekent onder meer dat studenten passend moeten worden geplaatst (art. 1.3.5, onder b*). Zo nodig dient de opleiding hiertoe samen te werken met voorafgaand onderwijs. Verder betekent dit dat studenten gestructureerde en zorgvuldige begeleiding moet worden geboden, afgestemd op de behoeften van de student en het toepasselijke examenprogramma (art. 7.1.2, derde lid, 7.3.4, eerste lid, en 7 EB). Docenten dienen de ontwikkeling van de studenten te volgen en regelmatig na te gaan in welke mate de studenten profiteren van het geboden onderwijs.

Ter voorkoming van voortijdig schoolverlaten heeft de instelling voorts een meldplicht in het geval van ongeoorloofd verzuim of verwijdering van studenten (art. 8.1.8, 8.1.8a en met name art. 18, eerste lid en 21a, tweede lid, van de Leerplichtwet 1969). De instelling dient in dit kader ook samen te werken met (de) gemeente(n) en andere ketenpartners (zie ook art. 8.3.2, tweede lid).

De instelling dient tot slot in een ondersteuningsaanbod voor studenten met een extra ondersteuningsbehoefte te voorzien en de studenten tijdig en volledig hierover te informeren (art. 7.4.8, eerste en tweede lid, jo. 7.4.11, zesde lid; zie ook art. 1.3.5, onder a*). In de onderwijsovereenkomst moeten in voorkomende gevallen bepalingen worden opgenomen die de extra ondersteuning betreffen (art. 8.1.3, derde lid, onder g)*.

OP3. Didactisch handelen

Het didactisch handelen van het docententeam stelt de studenten in staat tot leren en ontwikkeling.

Basiskwaliteit

De didactische aanpak van het docententeam is passend voor het niveau van de opleiding. Het team zorgt voor effectieve leersituaties; leerdoelen en gestructureerde leeractiviteiten zijn gericht op de ontwikkeling van de studenten. Docenten stemmen hun aanpak af op de behoeften van groepen en individuele studenten, zodat deze actief en betrokken zijn.

Eigen apecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteit van het didactisch handelen en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

De instelling dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma en dit programma zodanig in te richten dat studenten in staat worden gesteld het diploma mavo, havo of vwo of onderdelen daarvan te behalen (art. 7.1.2, derde lid, 7.3.4, eerste lid, en 7.4.8, eerste lid, jo. 7.4.11, zesde lid). Om dit te kunnen realiseren, is onder meer vereist dat het docententeam zorgt voor effectieve leersituaties waarbinnen de leerdoelen en -activiteiten zijn gericht op de ontwikkeling van de vereiste competenties (art. 7.1.2, derde lid, en 7.3.4, eerste lid, en 7 EB). Tot slot betekent het dat docenten zo nodig moeten kunnen differentiëren tussen groepen en/of individuele studenten (art. 7.4.8, eerste lid, jo. 7.4.11, zesde lid).

EXAMINERING EN DIPLOMERING (ED)

ED1. Kwaliteitsborging examinering en diplomering

De examencommissie borgt deugdelijke examinering en diplomering.

Basiskwaliteit

De examencommissie stelt op objectieve en deskundige wijze vast of een student voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een diploma, een certificaat of een instellingsverklaring.

De examencommissie vergewist zich met gepaste grondigheid van de volledigheid van het examendossier inclusief de centrale examens. De examencommissie bewaakt de kwaliteit van de schoolexamens en het examinerings- en diplomeringsproces. De examencommissie borgt in alle fases van de examinering de deskundigheid van de bij de examinering betrokken personen. Zij monitort en analyseert de afname en beoordeling en ziet in voorkomende gevallen toe op de realisatie van verbetermaatregelen. De instelling betrekt de bevindingen van de examencommissie hierover in haar verantwoording over de kwaliteit van de examens in een openbaar, jaarlijks verslag.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteitsborging examinering en diplomering en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

De instelling dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van de examinering (art. 7.4.8, eerste lid, jo. 7.4.11, zesde lid). Dit betekent onder meer dat de examencommissie slechts vrijstellingen kan verlenen en certificaten en/of diploma’s kan uitreiken indien de student daarvoor aan de vereiste voorwaarden heeft voldaan (art. 7, 9, 11, 12, 13, 22 en 48 EB). De examencommissie dient zich hiervoor met gepaste grondigheid te vergewissen van de volledigheid van het examendossier inclusief de centrale examens (art. 7 en 35c EB). Verder betekent dit dat de examencommissie zich met gepaste grondigheid dient te vergewissen van de kwaliteit van de examinering en diplomering, waaronder de deskundigheid van bij de examinering betrokken personen, en zo nodig op de realisatie van verbetermaatregelen dient toe te zien (art. 7.4.8, eerste lid, jo. 7.4.11, zesde lid).

De instelling dient tot slot jaarlijks een verslag openbaar te maken over de beoordeling van de kwaliteit van de examens, de uitkomsten van die beoordeling en het voorgenomen beleid in het licht van die uitkomsten (art. 1.3.6, tweede lid). Wij gaan ervan uit dat bedoelde verantwoording door de instelling en bijbehorend beoordelingsproces niet goed mogelijk is zonder de input van de examencommissie.

ONDERWIJSRESULTATEN (OR)

OR1. Resultaten87

De opleiding behaalt met haar studenten leerresultaten die ten minste in overeenstemming zijn met de gestelde norm.

Basiskwaliteit

De leerresultaten laten zien dat de opleiding studenten voldoende in staat stelt een diploma op het gewenste niveau te halen. De leerresultaten liggen de afgelopen drie jaar op het niveau dat op grond van de kenmerken van de studentenpopulatie verwacht mag worden. Dit betekent dat de studenten voor het eindexamen cijfers halen die op of boven de normering liggen die daarvoor geldt. Daarbij is het verschil (op opleidingsniveau) tussen het cijfer voor het schoolexamen en het centraal examen op een aanvaardbaar niveau.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de onderwijsresultaten en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

De ‘norm’ voor de onderwijsresultaten wordt na overleg met het onderwijsveld bepaald in de vorm van opbrengstindicatoren, uitgewerkt in bijlage 1 van dit onderzoekskader. We beoordelen de onderwijsresultaten op het niveau van de opleiding.

De norm voor de onderwijsresultaten hangt ten eerste samen met de plicht te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma en de examinering (art. 7.4.8, eerste lid, jo. 7.4.11, zesde lid). De opleiding moet verder zodanig te zijn ingericht dat studenten in staat worden gesteld het diploma mavo, havo of vwo of onderdelen daarvan te behalen (art. 7.1.2, derde lid, en 7.3.4, eerste lid). Instellingen dienen voorts zorg te dragen voor het aanbieden van doelmatige leerwegen, onder andere door ervoor te zorgen dat de opleiding aansluit op het voorafgaand onderwijs en vervolgonderwijs (art. 1.3.5, onder b)*. Gezien de relatie tussen de onderwijsresultaten en de onderwijskwaliteit mag in het kader van de kwaliteitszorg tot slot van de instelling worden verwacht dat zij hier inzicht in heeft en beleid op voert (art. 1.3.6).

OR3. Vervolgsucces88*

De bestemming van de studenten na het verlaten van de opleiding is bekend en voldoet tenminste aan de verwachtingen van de opleiding.

Basiskwaliteit

De instelling beschikt over toereikende gegevens over het vervolg van de loopbaan van studenten die de opleiding voortijdig of met een diploma verlaten hebben. Het vervolgsucces voldoet ten minste aan de verwachtingen van de opleiding.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op vervolgsucces en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

De instelling dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma en de examinering (art. 7.4.8, eerste lid, jo. 7.4.11, zesde lid). Een goede aansluiting van de opleiding op het vervolgonderwijs maakt daar onderdeel van uit en vloeit tevens voort uit de taak zorg te dragen voor het aanbieden van doelmatige leerwegen (art. 1.3.5, onder b). Kennis van (het verwachte succes in) het vervolgonderwijs is verder noodzakelijk om studenten loopbaanoriëntatie en -begeleiding te kunnen bieden (art. 1.3.5, onder c). Gezien de relatie tussen vervolgsucces en de onderwijskwaliteit mag in het kader van de kwaliteitszorg tot slot van de instelling worden verwacht dat zij hier inzicht in heeft en beleid op voert (art. 1.3.6).

KWALITEITSZORG EN AMBITIE (KA)

KA1. Kwaliteitszorg

Het bestuur en de opleiding hebben een stelsel van kwaliteitszorg ingericht en verbeteren op basis daarvan het onderwijs.

Basiskwaliteit

Het bestuur en de opleiding hebben een stelsel van kwaliteitszorg. Dit stelsel van kwaliteitszorg heeft betrekking op de onderwijskwaliteit en besteedt in ieder geval aandacht aan het onderwijsproces, de examinering en diplomering, de onderwijsresultaten en het onderhoud van de bekwaamheid van het personeel. Het bestuur en de opleiding beoordelen de onderwijskwaliteit regelmatig en betrekken daarbij onafhankelijke deskundigen en belanghebbenden. Er zijn toetsbare doelen gesteld en er wordt regelmatig geëvalueerd of deze doelen gehaald worden. De uitkomsten zijn op toegankelijke wijze beschikbaar. De oorzaken van eventueel tekortschietende onderwijskwaliteit worden geanalyseerd en waar nodig worden verbeteringen doorgevoerd.

De inrichting van de organisatie en de verantwoordelijkheidsverdeling maakt een functionerend stelsel van kwaliteitszorg mogelijk*.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteitszorg (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

De instelling dient een stelsel van kwaliteitszorg in te richten en in dat verband regelmatig de onderwijskwaliteit te beoordelen (art. 1.3.6). Uit artikel 1.3.6 blijkt expliciet dat hierbij aandacht moet worden besteed aan de examens en de maatregelen en instrumenten om te waarborgen dat het personeel zijn bekwaamheid onderhoudt (zie m.b.t. het personeel ook art. 1.3.6a* en hoofdstuk 4, titel 2 en 2a*). Verder hangt de onderwijskwaliteit vanzelfsprekend samen met het onderwijsproces en de onderwijsresultaten; ook daaraan dient het stelsel van kwaliteitszorg derhalve aandacht te besteden.

Bij de beoordeling van de onderwijskwaliteit dient de instelling (het oordeel van) studenten en onafhankelijke deskundigen en belanghebbenden te betrekken (art. 1.3.6, eerste lid). Naar aanleiding van de uitkomsten daarvan dient zij beleid te formuleren (art. 1.3.6, tweede lid, onder c). Het stellen van toetsbare doelen, een regelmatige beoordeling van de realisatie van die doelen en de implementatie van verbetermaatregelen zijn daarbij onmisbare elementen. Bovendien hangt de implementatie van verbetermaatregelen samen met de verplichting te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma en de examinering en (art. 7.4.8, eerste lid, jo. 7.4.11, zesde lid). De uitkomsten van de beoordeling zijn openbaar en dienen, tezamen met het voorgenomen beleid in het licht van die uitkomsten, te worden beschreven in het bestuursverslag* (art. 1.3.6; 2.5.4, eerste lid*).

De organisatie en verantwoordelijkheidsverdeling dienen tot slot zodanig te zijn ingericht dat het stelsel van kwaliteitszorg ook daadwerkelijk van invloed is op de onderwijskwaliteit en die invloed bijvoorbeeld niet beperkt blijft tot bestuur of management. De verantwoordelijkheidsverdeling is neergelegd in de statuten en/of het bestuursreglement (art. 9.1.4, 9.1.7 en 9.1.8)*.

KA2. Kwaliteitscultuur*

Het bestuur en de opleiding kennen een professionele kwaliteitscultuur en functioneren transparant en integer.

Basiskwaliteit

Het bestuur handelt volgens de Branchecode goed bestuur in het mbo en legt uit wanneer zij daarvan afwijkt. Deze handelswijze leidt tot een integere en transparante organisatiecultuur waarin ieder vanuit zijn eigen rol werkt aan de versterking van de onderwijskwaliteit. Het bestuur en de opleiding werken gezamenlijk aan een voortdurende verbetering van de professionaliteit van het personeel. Het stelsel van kwaliteitszorg en het onderwijskundig leiderschap zijn verankerd en herkenbaar in de organisatie. Op alle niveaus werkt men resultaatgericht, is men aanspreekbaar op gemaakte afspraken en wordt dit ook van anderen gevraagd.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteitscultuur en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen 89, 90

Het bestuur dient in het bestuursverslag verantwoording af te leggen over hoe zij omgaat met de Branchecode goed bestuur in het mbo (art. 2.5.4), waaronder begrepen afwijkingen van deze code – ofwel het principe ‘pas toe of leg uit’. In de branchecode zijn diverse voorwaarden voor een transparante en integere bestuurscultuur neergelegd, welke ook weer samenhangen met het functioneren van het stelsel van kwaliteitszorg (art. 1.3.6).

De instelling dient de kwaliteit en professionaliteit van het onderwijspersoneel verder duurzaam te borgen en te verbeteren (art. 1.3.6a en 4.1.3). De instrumenten en maatregelen ten behoeve van het onderhoud van de bekwaamheid van het personeel maken expliciet onderdeel uit van het stelsel van kwaliteitszorg (art. 1.3.6, eerste lid).

Het stelsel van kwaliteitszorg dient tot slot zodanig in de organisatie te zijn verankerd dat het daadwerkelijk van invloed is op de onderwijskwaliteit en die invloed bijvoorbeeld niet beperkt blijft tot bestuur of management. Dit houdt tevens in dat men op alle niveaus resultaatgericht werkt en aanspreekbaar is op gemaakte afspraken. Het onderwijskundig leiderschap is herkenbaar in de organisatie.

KA3. Verantwoording en dialoog

Het bestuur en de opleiding leggen intern en extern toegankelijk en betrouwbaar verantwoording af over doelen en resultaten en voeren daarover actief een dialoog.

Basiskwaliteit

De instelling faciliteert de mogelijkheid tot tegenspraak door onder andere de raad van toezicht, de ondernemingsraad en de deelnemersraad*. Het bestuur en de opleiding betrekken interne en externe deskundigen en belanghebbenden bij de ontwikkeling van het beleid alsmede bij de beoordeling van de onderwijskwaliteit en staan open voor hun voorstellen. Het bestuur brengt regelmatig verslag uit over de doelen en resultaten die zij behaalt. Zij verantwoordt zich aan de intern toezichthouder*, de overheid en belanghebbenden op een toegankelijke wijze.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de verantwoording en dialoog en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen 91, 92

De instelling dient een deelnemersraad, een ondernemingsraad, eventueel een ouderraad en een raad van toezicht te hebben (art. 8a.1.2, 8a.1.3 en 9.1.4)*.93 Met betrekking tot de deelnemersraad en eventuele ouderraad dient zij daarbij de mogelijkheid tot een volwaardige, goed functionerende en effectieve medezeggenschap van deelnemers en eventueel ouders te faciliteren (art. 8a.1.4, eerste lid, en 8a.2.1)*. Eenzelfde zorgplicht geldt jegens de raad van toezicht (art. 9.1.4, vierde en vijfde lid, en 9.1.7, eerste lid, onder a)*.

Het functioneren van deze organen hangt ook samen met het functioneren van het stelsel van kwaliteitszorg en bijbehorende regelmatige beoordeling van de onderwijskwaliteit (art. 1.3.6). Los van deze organen zullen ook andere (onafhankelijke) interne en externe deskundigen en belanghebbenden bij deze beoordeling moeten worden betrokken (art. 1.3.6, eerste lid).

De instelling maakt de uitkomsten van deze beoordeling en het voorgenomen beleid in het licht van die uitkomsten tot slot regelmatig, en voor zover het de examens betreft jaarlijks, openbaar (art. 1.3.6, tweede lid). De instelling rapporteert hierover in het jaarlijkse bestuursverslag (art. 2.5.4 WEB)*. Ook de raad van toezicht* levert hier een bijdrage aan en daarnaast ligt het voor de hand dat ook de examencommissie dat doet (art. 1.3.6, tweede lid, 2.5.4* en 9.1.4, derde lid, onder g*).

Eindoordeel/waardering opleiding vavo

Norm vavo

Goed

Alle standaarden zijn minimaal voldoende, de standaard Kwaliteitscultuur is goed én de standaard Kwaliteitsborging examinering en diplomering is goed én één standaard uit het gebied Onderwijsproces is goed.

Voldoende

(=basiskwaliteit)

Resultaten, Didactisch handelen, Kwaliteitsborging examinering en diplomering zijn voldoende, én niet meer dan één standaard in het gebied Onderwijsproces is onvoldoende.

Onvoldoende

Resultaten of Didactisch handelen of Kwaliteitsborging examinering en diplomering is onvoldoende, óf twee andere standaarden in de gebieden Onderwijsresultaten of Onderwijsproces zijn onvoldoende.

Zeer zwak

Resultaten is onvoldoende én Didactisch handelen is onvoldoende.

Bijlage 4. Waarderingskader overige educatie

In deze bijlage is het waarderingskader en de normering voor overige educatie opgenomen. De toelichting op de aanpassing van het waarderingskader en/of de normering is te vinden in paragraaf 11.3.

KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN

  • OP ONDERWIJSPROCES

  • OP1 Onderwijsprogramma

  • OP2 Ontwikkeling en begeleiding

  • OP3 Didactisch handelen

  • ED EXAMINERING EN DIPLOMERING

  • ED1 Kwaliteitsborging examinering en diplomering

  • ED2 Exameninstrumentarium

  • KA KWALITEITSZORG EN AMBITIE

  • KA1 Kwaliteitszorg

  • KA3 Verantwoording en dialoog

ONDERWIJSPROCES (OP)

OP1. Onderwijsprogramma

Het programma bereidt de cursisten voor op vervolgonderwijs en samenleving.

Basiskwaliteit

De opleiding biedt een onderwijsprogramma dat is toegespitst op de doelgroep. Het programma is afgestemd op de eindtermen, kent een duidelijke opbouw en samenhang en is passend bij de opleidingsduur en er zijn voldoende begeleide onderwijsuren. Het programma biedt mogelijkheden voor maatwerk en het is tijdig, voor aanvang, bekend.

Toelichting wettelijke eisen

Het toezicht richt zich bij de standaard Programma zowel op de geprogrammeerde inrichting van de opleiding als op de feitelijke uitvoering daarvan. De instelling dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma (art. 7.4.8, eerste lid, jo. 7.4.11, zesde lid ). De opleiding moet zijn gericht op de zelfredzaamheid van volwassenen en bestaan uit een samenhangend geheel van onderwijseenheden, gericht op de verwezenlijking van de eindtermen (art. 7.1.2, derde lid, 7.3.3, de Regeling vaststelling eindtermen en zie ook art. 1.2.1, eerste lid). Om cursisten in staat te stellen deze eindtermen te verwezenlijken, dient de opleiding een passende opleidingsduur te hebben en voldoende begeleide onderwijsuren te bieden. Verder betekent dit dat het programma dient te zijn toegespitst op de doelgroep en zo nodig ook in maatwerk voor individuele cursisten dient te voorzien (art. 7.4.8, eerste lid). Met het onderscheid tussen opleidingen educatie en andere opleidingen, bestaande uit een grotere mate van vrijheid, heeft de wetgever bovendien beoogd dat opleidingen educatie meer op het individu kunnen worden toegesneden.

Cursisten moeten tot slot tijdig, voor aanvang van de opleiding, bekend zijn met het programma door middel van een daartoe vastgestelde onderwijs- en examenregeling (art. 7.4.8, tweede lid, jo. 7.4.11, zesde lid).

OP2. Ontwikkeling en begeleiding

De opleiding volgt de ontwikkeling van haar cursisten met als doel het onderwijs voor hen vorm te geven en passende begeleiding en extra ondersteuning te bieden.

Basiskwaliteit

Cursisten worden na aanmelding passend geplaatst en begeleid. De voortgangsbegeleiding is gestructureerd en zorgvuldig en is afgestemd op de behoeften van de cursist en de het beoogde doel. De opleiding stelt de cursist in staat de opleiding op het gewenste niveau en zo mogelijk binnen de geprogrammeerde tijd te behalen. Docenten gaan regelmatig na in welke mate de cursisten profiteren van het geboden onderwijs en hoe hun ontwikkeling verloopt. Zij analyseren de oorzaken bij afwijkende prestaties. Er is een ondersteuningsaanbod voor cursisten met extra ondersteuningsbehoeften en de opleiding informeert cursisten volledig en tijdig over de mogelijkheden voor extra ondersteuning.

Toelichting wettelijke eisen

De instelling dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma en te zijn gericht op de verwezenlijking van de eindtermen (art. 7.1.2, derde lid, en 7.4.8, eerste lid, jo. 7.4.11, zesde lid). Dit betekent onder meer dat cursisten passend moeten worden geplaatst. Verder betekent dit dat studenten gestructureerde en zorgvuldige begeleiding moet worden geboden, afgestemd op de behoeften van de cursist en de gewenste ontwikkeling (art. 7.1.2, derde lid). Docenten dienen de ontwikkeling van de cursisten te volgen en regelmatig na te gaan in welke mate de cursisten profiteren van het geboden onderwijs.

De instelling dient tot slot in een ondersteuningsaanbod voor cursisten met een extra ondersteuningsbehoefte te voorzien en de cursisten tijdig en volledig hierover te informeren (art. 7.4.8, eerste en tweede lid, jo. 7.4.11, zesde lid).

OP3. Didactisch handelen

Het didactisch handelen van het docententeam stelt de cursisten in staat tot leren en ontwikkeling.

Basiskwaliteit

De didactische aanpak van het docententeam is passend voor het niveau van de opleiding. Het team zorgt voor effectieve leersituaties; leerdoelen en gestructureerde leeractiviteiten zijn gericht op de ontwikkeling van de cursisten. Docenten stemmen hun aanpak af op de behoeften van groepen en individuele cursisten, zodat deze actief en betrokken zijn.

Toelichting wettelijke eisen

De instelling dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma (art. 7.4.8, eerste lid, jo. 7.4.11, zesde lid). Dit betekent onder meer dat het programma zodanig moet zijn ingericht dat cursisten de eindtermen zo mogelijk binnen de vastgestelde studieduur kunnen verwezenlijken (art. 7.1.2, derde lid). Om dit te kunnen realiseren, is onder meer vereist dat het docententeam zorgt voor effectieve leersituaties waarbinnen de leerdoelen en -activiteiten zijn gericht op de gewenste ontwikkeling. Tot slot betekent het dat docenten zo nodig moeten kunnen differentiëren tussen groepen en/of individuele cursisten (art. 7.4.8, eerste lid, jo. 7.4.11, zesde lid).

EXAMINERING EN DIPLOMERING (ED)

ED1. Kwaliteitsborging examinering en diplomering

De examencommissie borgt deugdelijke examinering en diplomering.

Basiskwaliteit

De examencommissie stelt op onafhankelijke en deskundige wijze vast of het diploma op juiste gronden is verstrekt. De examencommissie vergewist zich met gepaste grondigheid van de volledigheid van het examendossier. De examencommissie bewaakt de kwaliteit van het exameninstrumentarium en het examinerings- en diplomeringsproces. De examencommissie waarborgt in alle fases de deskundigheid van de bij de examinering betrokken personen. Zij monitort en analyseert de afname en beoordeling en ziet toe op de realisatie van verbetermaatregelen. De instelling betrekt de bevindingen van de examencommissie hierover in haar verantwoording over de kwaliteit van de examens in een openbaar, jaarlijks verslag.

Toelichting wettelijke eisen

De instelling dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van de examinering (art. 7.4.8, eerste lid, jo. 7.4.11, zesde lid). Dit betekent onder meer dat de examencommissie slechts vrijstellingen kan verlenen en certificaten en/of diploma’s kan uitreiken indien de student daarvoor aan de vereiste voorwaarden heeft voldaan. De examencommissie dient zich hiervoor met gepaste grondigheid te vergewissen van de volledigheid van het examendossier. Verder betekent dit dat de examencommissie zich met gepaste grondigheid dient te vergewissen van de kwaliteit van de examinering en diplomering, waaronder de deskundigheid van bij de examinering betrokken personen, en zo nodig op de realisatie van verbetermaatregelen dient toe te zien (art. 7.4.8, eerste lid, jo. 7.4.11, zesde lid).

De instelling dient tot slot jaarlijks een verslag openbaar te maken over de beoordeling van de kwaliteit van de examens, de uitkomsten van die beoordeling en het voorgenomen beleid in het licht van die uitkomsten (art. 1.3.6, tweede lid). Wij gaan ervan uit dat bedoelde verantwoording door de instelling en bijbehorend beoordelingsproces niet goed mogelijk is zonder de input van de examencommissie.

ED2. Exameninstrumentarium

Het exameninstrumentarium sluit aan op de uitstroomeisen en voldoet aan de toetstechnische eisen.

Basiskwaliteit

Het exameninstrumentarium dekt de eindtermen. Het instrument maakt evenwichtige waardering mogelijk. Het instrumentarium is voorzien van een beoordelingsvoorschrift dat een objectieve beoordeling mogelijk maakt. De cesuur ligt op het niveau waarop de cursist voldoet aan de eindtermen.

Toelichting wettelijke eisen

De instelling dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van de examinering (art. 7.4.8, eerste lid, jo. 7.4.11, zesde lid). Dit betekent onder meer dat het exameninstrumentarium de eindtermen dient te dekken en er sprake dient te zijn van een evenwichtige en objectieve waardering.

KWALITEITSZORG EN AMBITIE (KA)

KA1. Kwaliteitszorg

Het bestuur en de opleiding hebben een stelsel van kwaliteitszorg ingericht en verbeteren op basis daarvan het onderwijs.

Basiskwaliteit

Het bestuur en de opleiding hebben een stelsel van kwaliteitszorg. Dit stelsel van kwaliteitszorg heeft betrekking op de onderwijskwaliteit en besteedt in ieder geval aandacht aan het onderwijsproces, de examinering en diplomering, de onderwijsresultaten en het onderhoud van de bekwaamheid van het personeel. Het bestuur en de opleiding beoordelen de onderwijskwaliteit regelmatig en betrekken daarbij onafhankelijke deskundigen en belanghebbenden. Er zijn toetsbare doelen gesteld en er wordt regelmatig geëvalueerd of deze doelen gehaald worden. De uitkomsten zijn op toegankelijke wijze beschikbaar. De oorzaken van eventueel tekortschietende onderwijskwaliteit worden geanalyseerd en waar nodig worden verbeteringen doorgevoerd.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteitszorg en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

De instelling dient een stelsel van kwaliteitszorg in te richten en in dat verband regelmatig de onderwijskwaliteit te beoordelen (art. 1.3.6). Uit artikel 1.3.6 blijkt expliciet dat hierbij aandacht moet worden besteed aan de examens en de maatregelen en instrumenten om te waarborgen dat het personeel zijn bekwaamheid onderhoudt. Verder hangt de onderwijskwaliteit vanzelfsprekend samen met het onderwijsproces en de onderwijsresultaten; ook daaraan dient het stelsel van kwaliteitszorg derhalve aandacht te besteden.

Bij de beoordeling van de onderwijskwaliteit dient de instelling (het oordeel van) studenten en onafhankelijke deskundigen en belanghebbenden te betrekken (art. 1.3.6, eerste lid). Naar aanleiding van de uitkomsten daarvan dient zij beleid te formuleren (art. 1.3.6, tweede lid, onder c). Het stellen van toetsbare doelen, een regelmatige beoordeling van de realisatie van die doelen en de implementatie van verbetermaatregelen zijn daarbij onmisbare elementen. Bovendien hangt de implementatie van verbetermaatregelen samen met de verplichting te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van het onderwijsprogramma en de examinering en (art. 7.4.8, eerste lid).

De uitkomsten van de beoordeling zijn openbaar en dienen, tezamen met het voorgenomen beleid in het licht van die uitkomsten, te worden beschreven in een tevens openbaar verslag (art. 1.3.6).

KA3. Verantwoording en dialoog

Het bestuur en de opleiding leggen intern en extern toegankelijk en betrouwbaar verantwoording af over doelen en resultaten en voeren daarover actief een dialoog.

Basiskwaliteit

Het bestuur en de opleiding betrekken interne en externe deskundigen en belanghebbenden, met name het bedrijfsleven, bij de ontwikkeling van het beleid alsmede bij de beoordeling van de onderwijskwaliteit en staan open voor hun voorstellen. Het bestuur brengt regelmatig verslag uit over de doelen en resultaten die zij behaalt. Zij verantwoordt zich aan de overheid en belanghebbenden op een toegankelijke wijze.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de verantwoording en dialoog en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen,9495

De instelling dient een stelsel van kwaliteitszorg in te richten en in dat verband regelmatig de onderwijskwaliteit te beoordelen (art. 1.3.6). Deze beoordeling dient te geschieden met betrokkenheid van onafhankelijke deskundigen en belanghebbenden (art. 1.3.6, eerste lid). De externe deskundigen dienen onder andere afkomstig te zijn uit het bedrijfsleven (o.a. gezien art. 7.1.2, tweede lid, 7.2.8 en 7.4.8, eerste lid). Het stelsel van kwaliteitszorg kan voorts niet functioneren als de instelling daarbij niet openstaat voor hun input. De instelling maakt de uitkomsten van deze beoordeling en het voorgenomen beleid in het licht van die uitkomsten tot slot regelmatig, en voor zover het de examens betreft jaarlijks, openbaar (art. 1.3.6, tweede lid).

Eindoordeel/waardering opleiding Educatie

Norm Educatie

Goed

Alle standaarden zijn minimaal voldoende, Kwaliteitsborging examinering en diplomering is goed en minimaal één standaard in het gebied Onderwijsproces is goed.

Voldoende

(=basiskwaliteit)

Didactisch handelen en Kwaliteitsborging examinering en diplomering zijn voldoende, én niet meer dan één standaard in het gebied Onderwijsproces is onvoldoende.

Onvoldoende

Didactisch handelen óf Kwaliteitsborging examinering en diplomering is onvoldoende, óf de twee andere standaarden in het gebied Onderwijsproces zijn onvoldoende.

Zeer zwak

Didactisch handelen én Kwaliteitsborging examinering en diplomering zijn onvoldoende.

Bijlage 5. Waarderingskader Onderwijs in Caribisch Nederland

In deze bijlage is het waarderingskader en de normering voor onderwijs in Caribisch Nederland opgenomen. De toelichting op de aanpassing van het waarderingskader en/of de normering is te vinden in paragraaf 11.4.

Alle genoemde wetsartikelen in dit waarderingskader betreffen de WEB BES, tenzij anders vermeld. Wetsartikelen die bij het schrijven van dit concept kader nog niet in werking zijn getreden, zijn tussen [haken] geplaatst.

KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN

  • OP ONDERWIJSPROCES

  • OP1 Onderwijsprogramma

  • OP2 Ontwikkeling en begeleiding

  • OP3 Didactisch handelen

  • OP7 Beroepspraktijkvorming

  • ED EXAMINERING EN DIPLOMERING

  • ED1 Kwaliteitsborging examinering en diplomering

  • ED2 Exameninstrumentarium

  • ED3 Afname en beoordeling

  • SK SCHOOLKLIMAAT

  • SK1 Veiligheid

  • SK2 Leerklimaat

  • OR ONDERWIJSRESULTATEN

  • OR1 Studiesucces

  • OR3 Vervolgsucces

  • KA KWALITEITSZORG EN AMBITIE

  • KA1 Kwaliteitszorg

  • KA2 Kwaliteitscultuur

  • KA3 Verantwoording en dialoog

  • FB FINANCIEEL BEHEER

  • FB1 Continuïteit

  • FB2 Doelmatigheid

  • FB3 Rechtmatigheid

ONDERWIJSPROCES (OP)

OP1. Onderwijsprogramma

Het onderwijsprogramma bereidt de studenten voor op beroepspraktijk, vervolgonderwijs en samenleving.

Basiskwaliteit

De opleiding biedt een onderwijsprogramma dat is toegespitst op de doelgroep en de beroepspraktijk waartoe de opleiding kwalificeert en diplomeert. Het programma is afgestemd op de onderwijs- en vormingsdoelen van de opleiding. Het programma kent een duidelijke opbouw en samenhang, is passend bij de opleidingsduur en er zijn voldoende begeleide onderwijsuren en uren beroepspraktijkvorming. Het verwerven van generieke competenties, waaronder die met betrekking tot loopbaan en burgerschap, maakt deel uit van het programma. Het programma sluit aan bij het voorafgaand onderwijs, bereidt voor op het aanbod van vervolgonderwijs en biedt mogelijkheden voor maatwerk. Het programma is voor studenten tijdig en voor aanvang van de opleiding bekend.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteit van het onderwijsprogramma en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

Het toezicht richt zich bij de standaard Onderwijsprogramma zowel op de geprogrammeerde inrichting van de opleiding als op de feitelijke uitvoering daarvan.

De instelling heeft een zorgplicht voor onderwijs van voldoende kwaliteit (art. 1.3.2, eerste lid). Het programma dient te zijn gebaseerd op de onderwijs- en vormingsdoelen van de opleiding (art. 7.1.2, tweede lid, en art. 7.2.6, [vijfde lid]). Deze volgen uit het opleidingsplan en het opleidingsplan is weer gebaseerd op het kwalificatiedossier en de daarbij behorende keuzedelen (art. 1.4.1, 7.1.2, tweede lid). Het kwalificatiedossier omvat onder andere generieke competenties (zie voor die met betrekking tot loopbaan en burgerschap ook art. 17a, derde lid, en bijlage 1 van het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB).

Daarnaast dient het programma zodanig te zijn ingericht dat studenten de kwalificatie en de daarbij behorende keuzedelen binnen de vastgestelde studieduur kunnen bereiken (art. [7.2.4a] en 7.2.6, eerste lid). Dit betekent onder meer dat het programma dient te zijn toegespitst op de doelgroep en zo nodig ook in maatwerk voor individuele studenten dient te voorzien (art. 7.2.6, eerste lid, en 1.3.2, eerste lid). Het programma dient verder voldoende uren begeleide onderwijstijd en beroepspraktijkvorming te omvatten (art. 7.2.6, derde lid). Instellingen dienen daarbij zorg te dragen voor het aanbieden van doelmatige leerwegen, onder andere door ervoor te zorgen dat de opleiding aansluit op voorafgaand onderwijs, vervolgonderwijs en arbeidsmarkt (art. 1.3.1, onder b en d).

De studenten moeten tot slot tijdig voor aanvang van de opleiding bekend zijn met het programma door middel van een daartoe vastgestelde onderwijs- en examenregeling (art. 7.4.9, eerste lid).

OP2. Ontwikkeling en begeleiding

De opleiding volgt de ontwikkeling van de studenten met als doel het onderwijs voor hen vorm te geven en passende begeleiding en extra ondersteuning te bieden.

Basiskwaliteit

Studenten worden voorafgaand aan de aanmelding zodanig voorgelicht dat zij in staat zijn een passende opleiding te kiezen en worden na de aanmelding passend geplaatst en begeleid. De opleiding werkt hiertoe zo nodig samen met voorafgaand onderwijs. De voortgangsbegeleiding is gestructureerd en zorgvuldig en is afgestemd op de behoeften van de student en de vereiste competentieontwikkeling. De opleiding stelt de student in staat de opleiding op het vereiste niveau en binnen de geprogrammeerde tijd te behalen. Docenten gaan regelmatig na in welke mate de studenten profiteren van het geboden onderwijs en hoe hun ontwikkeling verloopt. Zij analyseren de oorzaken bij afwijkende prestaties. Er is controle op (langdurige) afwezigheid en de opleiding werkt samen met het openbaar lichaam en andere ketenpartners in het tegengaan van voortijdig schoolverlaten. Er is een ondersteuningsaanbod voor studenten met extra ondersteuningsbehoeften en de opleiding informeert studenten (en ouders) volledig en tijdig over de mogelijkheden voor extra ondersteuning.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteit van de ontwikkeling en begeleiding en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

De instelling dient aspirant-studenten zodanige informatie te verstrekken dat zij in staat zijn een passende opleiding te kiezen [7.2.1a, eerste lid, onder c]. De instelling heeft daarnaast een zorgplicht voor onderwijs van voldoende kwaliteit en dient het onderwijsprogramma zodanig in te richten dat studenten de kwalificatie en de daarbij behorende keuzedelen binnen de vastgestelde studieduur kunnen bereiken (art. 1.3.2, eerste lid, [art. 7.2.4a] en 7.2.6, eerste lid). Dit betekent onder meer dat studenten passend moeten worden geplaatst (zie ook art. 1.3.1, onder b). Zo nodig dient de opleiding hiertoe samen te werken met voorafgaand onderwijs. Verder betekent dit dat studenten gestructureerde en zorgvuldige begeleiding moet worden geboden, afgestemd op de behoeften van de student en de vereiste competentieontwikkeling (art. 7.1.2, tweede lid). Docenten dienen de ontwikkeling van de studenten te volgen en regelmatig na te gaan in welke mate de studenten profiteren van het geboden onderwijs.

Ter voorkoming van voortijdig schoolverlaten heeft de instelling voorts een meldplicht in het geval van ongeoorloofd verzuim of verwijdering van studenten (art. 8.1.8 en met name art. 31, eerste lid en 33, tweede lid, van de Leerplichtwet BES). De instelling dient in dit kader ook samen te werken met het openbaar lichaam en andere ketenpartners.

De instelling dient tot slot in de onderwijs- en examenregeling aan te geven op welke wijze zij haar aandeel in het eilandelijk zorgplan, bedoeld in artikel 3.3 van de WEB BES, vormgeeft (art. 7.4.9, eerste lid, onder h), zodat voor (potentiële) studenten duidelijk is welke extra ondersteuning via het eilandelijk zorgplan beschikbaar is. In de onderwijsovereenkomst moeten in voorkomende gevallen bepalingen worden opgenomen die de extra ondersteuning betreffen (art. 8.1.5, derde lid).

OP3. Didactisch handelen

Het didactisch handelen van het docententeam stelt studenten in staat tot leren en ontwikkelen.

Basiskwaliteit

De didactische aanpak van het docententeam is passend voor het niveau van de opleiding. Het team zorgt voor effectieve leersituaties; leerdoelen en gestructureerde leeractiviteiten zijn gericht op de ontwikkeling van de competenties. Het team realiseert een evenwichtige verbinding tussen het leren in de beroepspraktijk en het leren op de instelling. Docenten stemmen hun aanpak af op de behoeften van groepen en individuele studenten, zodat deze actief en betrokken zijn.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteit van het didactisch handelen en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

De instelling heeft een zorgplicht voor onderwijs van voldoende kwaliteit (art. 1.3.2, eerste lid). Dit betekent onder meer dat er sprake moet zijn van een evenwichtige verbinding tussen het leren in de beroepspraktijk en het leren op de instelling. Daarnaast dient het programma zodanig te zijn ingericht dat studenten de kwalificatie en de daarbij behorende keuzedelen binnen de vastgestelde studieduur kunnen bereiken (art. 7.2.4a en 7.2.6, eerste lid). Om dit te kunnen realiseren, is onder meer vereist dat het docententeam zorgt voor effectieve leersituaties waarbinnen de leerdoelen en -activiteiten zijn gericht op de ontwikkeling van de vereiste competenties (art. 7.1.2, tweede lid, en 7.2.6, vierde lid). Tot slot betekent het dat docenten zo nodig moeten kunnen differentiëren tussen groepen en/of individuele studenten (art. 1.3.2, eerste lid).

OP7. Beroepspraktijkvorming

De voorbereiding, uitvoering en begeleiding van de beroepspraktijkvorming is doeltreffend.

Basiskwaliteit

De opleiding draagt zorg voor een geschikte praktijkplaats, begeleidt de student bij de voorbereiding en keuze daarvan en draagt zorg voor de totstandkoming van de praktijkovereenkomst. De opleiding realiseert een evenwichtige verbinding tussen het leren in de beroepspraktijk en het leren op de instelling. Leerdoelen en leeractiviteiten zijn gericht op de ontwikkeling van de competenties van de individuele student in de beroepspraktijk. Er is sprake van passende en gestructureerde leeractiviteiten op de werkplek. De opleiding zorgt ervoor dat het leerbedrijf de student op de afgesproken wijze begeleidt. De opleiding volgt de voortgang van de student, stuurt zo nodig bij en werkt hiertoe samen met het leerbedrijf. De opleiding beoordeelt deugdelijk of de deelnemer de beroepspraktijkvorming met een positieve beoordeling heeft voltooid.

De opleiding initieert en onderhoudt contacten met het (regionale) bedrijfsleven met als doel de beroepspraktijk in de opleiding te verankeren. De instelling werkt samen met de Raad onderwijs arbeidsmarkt om ervoor te zorgen dat de praktijkplaatsen adequaat zijn.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

De instelling dient de studenten tijdig voor aanvang van de opleiding over de inrichting van de beroepspraktijkvorming (bpv) te informeren (art. 7.4.9, eerste lid, onder c). De instelling heeft verder de taak zorg te dragen voor de beschikbaarheid van een geschikte praktijkplaats en de student dus te begeleiden bij het vinden daarvan (art. 7.2.7, eerste lid, en 7.2.8, eerste lid). Vervolgens dient de instelling zorg te dragen voor de totstandkoming van de praktijkovereenkomst (art. 7.2.8, eerste lid).

De instelling heeft daarnaast een zorgplicht voor onderwijs van voldoende kwaliteit (art. 1.3.2, eerste lid). Dit betekent onder meer dat er sprake moet zijn van een evenwichtige verbinding tussen het leren in de beroepspraktijk en het leren op de instelling. Om de beroepspraktijk in de opleiding te verankeren dient de instelling ook contacten met het (regionale) bedrijfsleven te onderhouden. Verder betekent dit dat passende en gestructureerde leeractiviteiten op de werkplek moeten worden geboden, gebaseerd op (het tijdens de bpv te behalen deel van) de kwalificatie of de bijbehorende keuzedelen (art. 7.1.2, tweede lid, en 7.2.7, tweede lid, onder c).

De praktijkovereenkomst dient afspraken te bevatten over de begeleiding en beoordeling van de student, maar de instelling blijft eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van de opleiding als geheel (art. 7.2.7, tweede en derde lid, en 7.2.8). De instelling dient daarom regelmatig na te gaan of de afspraken worden nagekomen en zal zo nodig moeten bijsturen. Verder dient zij deugdelijk te beoordelen of de deelnemer de bpv met een positieve beoordeling heeft voltooid (art. 7.2.7, derde lid). Hiervoor is samenwerking met het leerbedrijf vereist.

Indien de instelling en de Raad onderwijs arbeidsmarkt na het sluiten van de praktijkovereenkomst vaststellen dat de bpv niet naar behoren zal kunnen plaatsvinden, bevordert de instelling in overleg met de Raad onderwijs arbeidsmarkt dat een toereikende vervangende voorziening beschikbaar wordt gesteld (art. 7.2.8, tweede lid). Hiervoor is tot slot samenwerking met de Raad onderwijs arbeidsmarkt vereist, hetgeen tevens van belang is om de Raad onderwijs arbeidsmarkt in staat te stellen zorg te dragen voor een goede kwaliteit van de bpv-plaatsen (zie m.b.t. deze taak van de Raad onderwijs arbeidsmarkt ook art. 7.2.9).

EXAMINERING EN DIPLOMERING (ED)96

ED1. Kwaliteitsborging examinering en diplomering97

De examencommissie waarborgt deugdelijke examinering en diplomering.

Basiskwaliteit

De examencommissie stelt op objectieve en deskundige wijze vast of een student voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een diploma, een certificaat of een instellingsverklaring. De examencommissie bewaakt, monitort en analyseert de kwaliteit van de exameninstrumenten, van de afname en beoordeling en van de diplomering en ziet in voorkomende gevallen toe op de realisatie van verbetermaatregelen. De examencommissie borgt in alle fases van de examinering de deskundigheid van de betrokken personen. Het beroepenveld is bij de examinering betrokken. De examencommissie stelt jaarlijks een verslag op over de examenkwaliteit per opleiding aan de hand van de examenstandaarden.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteit van de examencommissie en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

Op grond van artikel 7.4.5 zijn standaarden voor de examenkwaliteit neergelegd in de [Regeling standaarden examenkwaliteit mbo BES]. De drie standaarden op het gebied van examinering en diplomering en de bijbehorende normering in dit waarderingskader komen overeen met de standaarden en de normering in deze regeling.

ED2. Exameninstrumentarium

Het exameninstrumentarium sluit aan op de uitstroomeisen van de opleiding en voldoet aan de toetstechnische eisen.

Basiskwaliteit

Het exameninstrumentarium dekt de eisen van de opleidingen. Dit geldt ook voor het keuzedeel of de keuzedelen van de opleiding98. De examenvormen passen bij de taakcomplexiteit. Het instrumentarium maakt evenwichtige waardering mogelijk en doet recht aan de kerntaken, werkprocessen en overige vereisten van de opleiding en die van de keuzedelen. De cesuur ligt op het niveau waarop de student aan de eisen voldoet. Het beoordelingsvoorschrift maakt objectieve beoordeling mogelijk.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteit van het exameninstrumentarium en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

Op grond van artikel 7.4.5 zijn standaarden voor de examenkwaliteit neergelegd in de [Regeling standaarden examenkwaliteit mbo BES]. De drie standaarden op het gebied van examinering en diplomering en de bijbehorende normering in dit waarderingskader komen overeen met de standaarden en de normering in deze regeling.

ED3. Afname en beoordeling

De inrichting en uitvoering van het examenproces van afname en beoordeling is deugdelijk.

Basiskwaliteit

De afnamecondities en beoordelingen zijn voor studenten gelijkwaardig. De condities doen recht aan de context van het toekomstig beroep; onderdelen van het examen vinden in de (reële) beroepspraktijk plaats. De beoordeling levert betrouwbare uitkomsten op, vindt deskundig plaats en is gericht op een passende balans in vereiste kennis, houding en vaardigheden. De inrichting van het examen, de planning van de examenperiodes en beoordelingswijze en de procedure voor beroep en bezwaar zijn tijdig voor studenten beschikbaar en voor alle betrokkenen transparant en eenduidig.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteit van de afname en beoordeling en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

Op grond van artikel 7.4.5 zijn standaarden voor de examenkwaliteit neergelegd in de [Regeling standaarden examenkwaliteit mbo BES]. De drie standaarden op het gebied van examinering en diplomering en de bijbehorende normering in dit waarderingskader komen overeen met de standaarden en de normering in deze regeling.

SCHOOLKLIMAAT (SK)

SK1. Veiligheid

De opleiding zorgt voor een veilige en respectvolle omgeving voor studenten.

Basiskwaliteit

De opleiding zorgt voor een fysiek en sociaal veilige omgeving voor hun studenten. Zij handelen effectief bij signalen die de sociale en fysieke veiligheid bedreigen. De uitingen van personeel zijn in lijn met de basiswaarden van de democratische rechtstaat en dit wordt ook van de studenten verwacht.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de veiligheid en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

De instelling heeft een zorgplicht voor onderwijs van voldoende kwaliteit (art. 1.3.2, eerste lid). Daarnaast dient de instelling een stelsel van kwaliteitszorg in te richten en daarbij onder andere het oordeel van de studenten te betrekken (art. 1.3.2, tweede en derde lid). Gezien voorgaande mag van de instelling worden verwacht dat zij inzicht heeft in de fysieke en sociale veiligheid(sbeleving) van de studenten, hier beleid op voert en effectief handelt bij signalen die de sociale en/of fysieke veiligheid bedreigen. Immers, bij gebrek aan fysieke en/of sociale veiligheid zal zowel het geven als ontvangen van goed onderwijs worden belemmerd.

De verantwoordelijkheid van de instelling hiervoor volgt tevens uit artikel 7.2.6 (en de systematiek) van de WEB BES, nu het onderwijsprogramma onder verantwoordelijkheid en toezicht van de instelling wordt verzorgd (zie art. 7.2.6, vierde lid).

Tot slot is de opleiding gebaseerd op het opleidingsplan en is het opleidingsplan weer gebaseerd op het kwalificatiedossier en de daarbij behorende keuzedelen (art. 1.4.1, 7.1.2, tweede lid). Het kwalificatiedossier omvat onder andere de competenties met betrekking tot burgerschap (zie hiervoor ook art. 17a, derde lid, en bijlage 1 van het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB). Hier kan geen goede invulling aan worden gegeven als het personeel en de studenten denkbeelden uitdragen die niet in lijn zijn met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.

SK2. Leerklimaat

De opleiding kent een ondersteunend en stimulerend leerklimaat.

Basiskwaliteit

De opleiding creëert een stimulerend pedagogisch leerklimaat, dat ondersteunend is voor de cognitieve en sociale ontwikkeling en dat bevorderlijk is voor het welbevinden van studenten. De opleiding hanteert duidelijke regels.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteit van het leerklimaat en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

De instelling heeft een zorgplicht voor onderwijs van voldoende kwaliteit (art. 1.3.2, eerste lid). Dit houdt tevens in dat er sprake moet zijn van een stimulerend pedagogisch leerklimaat, hetgeen onontbeerlijk is voor goed onderwijs aan studenten alsmede de vereiste cognitieve en sociale ontwikkeling (art. 7.1.2, tweede lid). Tot slot dient de instelling een deelnemersstatuut op te stellen waarin de rechten en plichten van de deelnemers zijn opgenomen, onder andere zodat het personeel duidelijke regels kan hanteren [art. 7.4.10].

ONDERWIJSRESULTATEN (OR)

OR1. Studiesucces

De instelling behaalt met haar studenten resultaten die ten minste in overeenstemming zijn met de verwachtingen van de opleiding.

Basiskwaliteit

De onderwijsresultaten laten zien dat de opleiding studenten voldoende in staat stelt een diploma op het gewenste niveau te behalen. De opleiding zorgt ervoor dat zij een succesvolle start maken en de studie binnen de vastgestelde studieduur doorlopen. De resultaten laten tevens zien dat er relevante doorstroom is naar hogere opleidingsniveaus.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de onderwijsresultaten en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

Het studiesucces wordt beoordeeld aan de hand van de normen die de instelling zelf stelt. De mate van studiesucces hangt ten eerste samen met de zorgplicht voor onderwijs van voldoende kwaliteit (art. 1.3.2, eerste lid). Beroepsopleidingen moeten verder zodanig zijn ingericht dat studenten de kwalificatie en de daarbij behorende keuzedelen binnen de vastgestelde studieduur kunnen bereiken ([art. 7.2.4a] en 7.2.6, eerste lid). Instellingen dienen voorts zorg te dragen voor het aanbieden van doelmatige leerwegen, onder andere door ervoor te zorgen dat de opleiding aansluit op het voorafgaand onderwijs en vervolgonderwijs (art. 1.3.1, onder b). Gezien de relatie tussen studiesucces en de onderwijskwaliteit mag in het kader van de kwaliteitszorg tot slot van de instelling worden verwacht dat zij hier inzicht in heeft en beleid op voert (art. 1.3.2, tweede en derde lid).

OR3. Vervolgsucces

De bestemming van de studenten na het verlaten van de opleiding is bekend en voldoet ten minste aan de verwachtingen van de opleiding.

Basiskwaliteit

De instelling heeft kennis van de ontwikkelingen op de (regionale) arbeidsmarkt. Zij beschikt over gegevens over het vervolg van de loopbaan van studenten die de opleiding voortijdig of met een diploma verlaten hebben. Daarbij kan het gaan om de overstap naar ander of vervolgonderwijs, een plek op de arbeidsmarkt dan wel een passend vervolg voor studenten met een specifieke onderwijsbehoefte. De instelling communiceert helder over het arbeidsmarktperspectief van de opleiding. Het vervolgsucces voldoet ten minste aan de verwachtingen van de opleiding in relatie tot de gemiddelde resultaten van vergelijkbare opleidingen en de situatie op de regionale arbeidsmarkt.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op het vervolgsucces en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

De instelling heeft een zorgplicht voor onderwijs van voldoende kwaliteit (art. 1.3.2, eerste lid). Een goede aansluiting van de opleiding op de arbeidsmarkt en/of het vervolgonderwijs maakt daar onderdeel van uit en vloeit tevens voort uit de taak zorg te dragen voor het aanbieden van doelmatige leerwegen en de arbeidsmarkt (art. 1.3.1, onder b en d). Kennis van de (regionale) arbeidsmarkt is verder noodzakelijk gezien de verplichting om aspirant-studenten over het arbeidsmarktperspectief van de opleiding te kunnen informeren en loopbaanoriëntatie en -begeleiding te bieden ([art. 1.3.1, onder c, 7.2.1a, eerste lid, onder c], en 7.1.2, tweede lid). Gezien de relatie tussen vervolgsucces en de onderwijskwaliteit mag in het kader van de kwaliteitszorg voorts van de instelling worden verwacht dat zij hier inzicht in heeft en beleid op voert (art. 1.3.2, tweede en derde lid). De instelling kan een beroepsopleiding tot slot alleen dan aanbieden als er voor de student voldoende arbeidsmarktperspectief is (art 2.1.1, onder d). Onder ‘arbeidsmarktperspectief’ wordt in ieder geval verstaan: het binnen een redelijke termijn vinden van een baan op het niveau van de gevolgde opleiding.

KWALITEITSZORG EN AMBITIE (KA)

KA1. Kwaliteitszorg

Het bestuur en de opleiding hebben een stelsel van kwaliteitszorg ingericht en verbeteren op basis daarvan het onderwijs.

Basiskwaliteit

Het bestuur en de opleiding hebben een stelsel van kwaliteitszorg. Dit stelsel van kwaliteitszorg heeft betrekking op de onderwijskwaliteit en besteedt in ieder geval aandacht aan het onderwijsproces, de examinering en diplomering, de onderwijsresultaten en het onderhoud van de bekwaamheid van het personeel. Het bestuur en de opleiding beoordelen de onderwijskwaliteit regelmatig en betrekken daarbij onafhankelijke deskundigen en belanghebbenden. Er zijn toetsbare doelen gesteld en er wordt regelmatig geëvalueerd of deze doelen gehaald worden. De uitkomsten zijn op toegankelijke wijze beschikbaar. De oorzaken van eventueel tekortschietende onderwijskwaliteit worden geanalyseerd en waar nodig worden verbeteringen doorgevoerd.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteitszorg en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

De instelling dient een stelsel van kwaliteitszorg in te richten en in dat verband regelmatig de onderwijskwaliteit te beoordelen (art. 1.3.2, tweede en derde lid). Uit artikel 1.3.2, tweede lid, blijkt expliciet dat hierbij aandacht moet worden besteed aan de examens en de maatregelen en instrumenten om te waarborgen dat het personeel zijn bekwaamheid onderhoudt (zie m.b.t. het personeel ook art. 1.3.2a en hoofdstuk 4, titel 2 en 3). Verder hangt de onderwijskwaliteit vanzelfsprekend samen met het onderwijsproces en de onderwijsresultaten; ook daaraan dient het stelsel van kwaliteitszorg derhalve aandacht te besteden.

Bij de beoordeling van de onderwijskwaliteit dient de instelling (het oordeel van) onafhankelijke deskundigen en belanghebbenden te betrekken (art. 1.3.2, tweede lid). Naar aanleiding van de uitkomsten daarvan dient zij beleid te formuleren (art. 1.3.2, derde lid, onder c). Het stellen van toetsbare doelen, een regelmatige beoordeling van de realisatie van die doelen en de implementatie van verbetermaatregelen zijn daarbij onmisbare elementen. Bovendien hangt de implementatie van verbetermaatregelen samen met de zorgplicht voor onderwijs van voldoende kwaliteit (art. 1.3.2, eerste lid). De uitkomsten van de beoordeling zijn openbaar en dienen, tezamen met het voorgenomen beleid in het licht van die uitkomsten, te worden beschreven in het bestuursverslag (art. 1.3.2, derde lid, en 2.3.2, eerste lid).

KA2. Kwaliteitscultuur

Het bestuur en de opleiding kennen een professionele kwaliteitscultuur en functioneren transparant en integer.

Basiskwaliteit

De handelswijze van het bestuur leidt tot een integere en transparante organisatiecultuur waarin ieder vanuit zijn eigen rol werkt aan de versterking van de onderwijskwaliteit. Het bestuur en de opleiding werken gezamenlijk aan een voortdurende verbetering van de professionaliteit van het personeel. Het stelsel van kwaliteitszorg en het onderwijskundig leiderschap zijn verankerd en herkenbaar in de organisatie. Op alle niveaus werkt men resultaatgericht, is men aanspreekbaar op gemaakte afspraken en wordt dit ook van anderen gevraagd.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteitscultuur en (hoe) wordt dit beleid gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

Een transparante en integere bestuurscultuur is onontbeerlijk voor het functioneren van het stelsel van kwaliteitszorg (art. 1.3.2, tweede en derde lid). Het stelsel van kwaliteitszorg dient ook zodanig in de organisatie te zijn verankerd dat het daadwerkelijk van invloed is op de onderwijskwaliteit en die invloed bijvoorbeeld niet beperkt blijft tot bestuur of management. Dit houdt tevens in dat men op alle niveaus resultaatgericht werkt, aanspreekbaar is op gemaakte afspraken en het onderwijskundig leiderschap herkenbaar is in de organisatie.

De instelling dient de kwaliteit en professionaliteit van het onderwijspersoneel tot slot duurzaam te borgen (art. 1.3.2a). De instrumenten en maatregelen ten behoeve van het onderhoud van de bekwaamheid van het personeel maken expliciet onderdeel uit van het stelsel van kwaliteitszorg (art. 1.3.2a, tweede lid).

KA3. Verantwoording en dialoog

Het bestuur en de opleiding leggen intern en extern toegankelijk en betrouwbaar verantwoording af over doelen en resultaten en voeren daarover actief een dialoog.

Basiskwaliteit

Het bestuur en de opleiding betrekken interne en externe deskundigen en belanghebbenden, met name het bedrijfsleven, bij de ontwikkeling van het beleid alsmede bij de beoordeling van de onderwijskwaliteit en staan open voor hun voorstellen. Het bestuur brengt minimaal jaarlijks verslag uit over de doelen en resultaten die zij behaalt. Zij verantwoordt zich de overheid en belanghebbenden op een toegankelijke wijze.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteit van de verantwoording en dialoog, en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

De instelling dient een stelsel van kwaliteitszorg in te richten en in dat verband regelmatig de onderwijskwaliteit te beoordelen (art. 1.3.2, tweede en derde lid). Bij de beoordeling van de onderwijskwaliteit dient de instelling (het oordeel van) onafhankelijke deskundigen en belanghebbenden te betrekken (art. 1.3.2, tweede lid). De externe deskundigen dienen onder andere afkomstig te zijn uit het bedrijfsleven (o.a. gezien art. 1.3.2, eerste lid, 7.1.2, tweede lid, en 7.2.7).

De instelling maakt de uitkomsten van deze beoordeling en het voorgenomen beleid in het licht van die uitkomsten tot slot regelmatig, en voor zover het de examens betreft jaarlijks, openbaar (art. 1.3.2, derde lid). De instelling rapporteert hierover in het bestuursverslag (art. 2.3.2).

FINANCIEEL BEHEER (FB)

FB1. Continuïteit

De instelling is financieel gezond en kan op korte en langere termijn voldoen aan haar financiële verplichtingen

Basiskwaliteit

Er is sprake van duurzaam voortbestaan van de instelling en er wordt voldaan aan de financiële randvoorwaarden die dit mogelijk maken. De financiële positie van de instelling maakt het mogelijk dat alle financiële verplichtingen op de korte en langere termijn nagekomen worden, mede in het licht van de strategische plannen van de instelling. Dit blijkt onder meer uit de liquiditeit en solvabiliteit, de ontwikkeling van het exploitatieresultaat en de hoogte van de salarislasten.

Voor continuïteit is het van belang dat het bestuur inzicht heeft in de financiële uitgangspositie en de ontwikkelingen in de komende drie jaar, en daar beleid op uitzet. Het bestuur bespreekt dit met de medezeggenschap als zij daarom verzoekt, treft zo nodig corrigerende maatregelen en verantwoordt zich over het geheel in de bestuursverslag.

Toelichting wettelijke eisen

De instelling dient haar middelen op zodanige wijze te beheren dat een behoorlijke exploitatie en het voortbestaan van de instelling zijn verzekerd (art. 2.5.2). Dit betekent dat de instelling alle financiële verplichtingen op de korte en langere termijn moet kunnen nakomen, hetgeen onder meer blijkt uit de liquiditeit en solvabiliteit, de ontwikkeling van het exploitatieresultaat en de hoogte van de salarislasten. Uit de verplichting een jaarrekening en een bestuursverslag, inclusief een continuïteitsparagraaf, op te stellen, vloeit verder voort dat de instelling inzicht in haar financiële uitgangspositie dient te hebben (art. 2.3.1, 2.3.2 en 3, achtste lid, van de RJO BES).

De medezeggenschap bestaat uit een vertegenwoordiging van ouders, leerlingen en personeel. Deze vertegenwoordiging kan op eigen initiatief in gesprek met het bestuur gaan over onder andere de financiële ontwikkelingen (art. 5.1, tweede lid). Naar aanleiding van deze besprekingen dient het bestuur zo nodig corrigerende maatregelen te treffen (art. 2.5.2).

FB2. Doelmatigheid

Het bestuur maakt efficiënt en effectief gebruik van de onderwijsbekostiging.

Basiskwaliteit

Het bestuur (bevoegd gezag) besteedt de overheidsbekostiging zo dat deze adequaat ten goede komt aan de in het beleid geformuleerde ambities inzake effectief onderwijs en de ontwikkeling van alle studenten.

Toelichting wettelijke eisen

Uit de jaarrekening dient te blijken dat sprake is van een doelmatige aanwending van de bekostiging (art. 2.3.1, tweede lid). Hieruit vloeit voort dat de instelling de bekostiging doelmatig dient te besteden (zie ook art. 2.3.11, tweede lid).

FB3. Rechtmatigheid

Het bestuur verwerft en besteedt de onderwijsbekostiging conform wet- en regelgeving.

Basiskwaliteit

Het bestuur beschikt over de vereiste deskundigheid en handelt integer en transparant met betrekking tot de besteding van de bekostiging. Het legt verantwoording af over de verwerving en besteding van de bekostiging, hetgeen vooral beoordeeld wordt door een deskundige. Deze deskundige opereert volgens beroepsmaatstaven minimaal vergelijkbaar met de beroepsmaatstaven van de NBA en speciaal volgens het Onderwijsaccountsprotocol BES dat door de inspectie is opgesteld.

Toelichting wettelijke eisen

Uit de jaarrekening dient te blijken dat sprake is van een rechtmatige aanwending van de bekostiging (art. 2.3.1, tweede lid). Hieruit vloeit voort dat de instelling de bekostiging rechtmatig dient te besteden (zie ook art. 2.3.11, tweede lid). Titel 9, Boek 2, van het Burgerlijk Wetboek, artikel 2 RJO BES en de Richtlijn Jaarverslag Onderwijs alsmede het Onderwijsaccountantsprotocol BES stellen voorts tal van nadere regels ten aanzien van een transparante verantwoording.

Een controleverklaring is verplicht op grond van artikel 2.3.1, vierde lid, jo. 2 RJO BES. Deze controleverklaring kan worden afgegeven door de instellingsaccountant.

Normering

De inspectie beoordeelt in Caribisch Nederland vooralsnog alleen op het niveau van de standaarden. Hiermee laat de inspectie zien op welke standaarden de opleiding een onvoldoende, voldoende of goede beoordeling verdient. Op deze wijze stimuleert de inspectie de verdere onderwijsontwikkeling nu de basiskwaliteit is bereikt en wordt voor ouders, studenten en andere belanghebbenden duidelijk inzicht gegeven in eventuele verbeterpunten. Tekortkomingen op de wettelijke eisen kunnen leiden tot een onvoldoende oordeel op standaarden. Een onvoldoende oordeel op een standaard leidt tot een herstelopdracht. Daarbij gelden de herstelprocedures als beschreven in paragraaf 9.2. Als standaarden niet zijn gebaseerd op een wettelijke eis, wordt het oordeel onvoldoende niet gegeven. In plaats daarvan geeft de inspectie bij tekortschietende kwaliteit de waardering ‘kan beter’.

Of de inspectie overgaat tot het geven van meer gedifferentieerde oordelen op opleidingsniveau (zeer zwak, onvoldoende, voldoende, goed) vraagt onderzoek naar de mogelijke effecten daarvan in de Caribische context.

Bijlage 6. Waarderingskader Exameninstellingen

In deze bijlage is het waarderingskader en de normering voor exameninstellingen opgenomen. De toelichting op de aanpassing van het waarderingskader en/of de normering is te vinden in paragraaf 11.5.

KWALITEITSGEBIEDEN EN STANDAARDEN

  • ED EXAMINERING EN DIPLOMERING

  • ED1 Kwaliteitsborging examinering en diplomering

  • ED2 Exameninstrumentarium

  • ED3 Afname en beoordeling

  • KA KWALITEITSZORG EN AMBITIE

  • KA1 Kwaliteitszorg

  • KA3 Verantwoording en dialoog

EXAMINERING EN DIPLOMERING (ED)99

ED1. Kwaliteitsborging examinering en diplomering100

De examencommissie borgt deugdelijke examinering en diplomering.

Basiskwaliteit

De examencommissie stelt op onafhankelijke en deskundige wijze vast of studenten op juiste gronden vrijstellingen krijgen en certificaten en/of het diploma ontvangen. De examencommissie bewaakt, monitort en analyseert de kwaliteit van de exameninstrumenten, van de afname en beoordeling en van de diplomering en ziet in voorkomende gevallen toe op de realisatie van verbetermaatregelen. De examencommissie borgt in alle fases van de examinering de deskundigheid van de betrokken personen. Het beroepenveld is bij de examinering betrokken. De examencommissie stelt jaarlijks een verslag op over de examenkwaliteit per opleiding aan de hand van de examenstandaarden.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteit van de examencommissie en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

De instelling dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van de examinering (art. 7.4.9, eerste lid). Op grond van artikel 7.4.4 zijn standaarden voor de examenkwaliteit neergelegd in de [Regeling standaarden examenkwaliteit mbo 2017]. De drie standaarden op het gebied van examinering en diplomering en de bijbehorende normering in dit waarderingskader komen overeen met de standaarden en de normering in deze regeling.

ED2. Exameninstrumentarium

Het exameninstrumentarium sluit aan op de uitstroomeisen en voldoet aan de toetstechnische eisen.

Basiskwaliteit

Het exameninstrumentarium dekt de eisen van het kwalificatiedossier. Dit geldt ook voor het keuzedeel of de keuzedelen van de opleiding101. De examenvormen passen bij de taakcomplexiteit. Het instrumentarium maakt evenwichtige waardering mogelijk en doet recht aan de kerntaken, werkprocessen en overige vereisten uit het kwalificatiedossier en die van de keuzedelen. De cesuur ligt op het niveau waarop de student aan de eisen voldoet. Het beoordelingsvoorschrift maakt objectieve beoordeling mogelijk.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteit van het exameninstrumentarium en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

De instelling dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van de examinering (art. 7.4.9, eerste lid). Op grond van artikel 7.4.4 zijn standaarden voor de examenkwaliteit neergelegd in de [Regeling standaarden examenkwaliteit mbo 2017]. De drie standaarden op het gebied van examinering en diplomering en de bijbehorende normering in dit waarderingskader komen overeen met de standaarden en de normering in deze regeling.

ED3. Afname en beoordeling

De inrichting en uitvoering van het examenproces van afname en beoordeling is deugdelijk.

Basiskwaliteit

De afnamecondities en beoordelingen zijn voor studenten gelijkwaardig. De condities doen recht aan de context van het toekomstig beroep; onderdelen van het examen vinden in de (reële) beroepspraktijk plaats. De beoordeling levert betrouwbare uitkomsten op, vindt deskundig plaats en is gericht op een passende balans in vereiste kennis, houding en vaardigheden. De inrichting van het examen, de planning van de examenperiodes en beoordelingswijze en de procedure voor beroep en bezwaar zijn tijdig voor studenten beschikbaar en voor alle betrokkenen transparant en eenduidig.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteit van de afname en beoordeling en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

De instelling dient te zorgen voor een goede organisatie en kwaliteit van de examinering (art. 7.4.9, eerste lid). Op grond van artikel 7.4.4 zijn standaarden voor de examenkwaliteit neergelegd in de [Regeling standaarden examenkwaliteit mbo 2017]. De drie standaarden op het gebied van examinering en diplomering en de bijbehorende normering in dit waarderingskader komen overeen met de standaarden en de normering in deze regeling.

KWALITEITSZORG EN AMBITIE (KA)

KA1. Kwaliteitszorg

Het bevoegd gezagheeft een stelsel van kwaliteitszorg ingericht en verbetert op basis daarvan de kwaliteit van de examinering.

Basiskwaliteit

Het bevoegd gezag heeft een stelsel van kwaliteitszorg met betrekking tot de examinering. Het bevoegd gezag beoordeelt deze regelmatig en betrekken daarbij onafhankelijke deskundigen en belanghebbenden. Er zijn toetsbare doelen gesteld en er wordt regelmatig geëvalueerd of deze doelen gehaald worden. De uitkomsten zijn op toegankelijke wijze beschikbaar. De oorzaken van eventueel tekortschietende kwaliteit worden geanalyseerd en waar nodig worden verbeteringen doorgevoerd.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteitszorg en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen

De instelling dient een stelsel van kwaliteitszorg in te richten en in dat verband regelmatig de kwaliteit van de examinering te beoordelen (art. 1.3.6). Bij deze beoordeling dient de instelling (het oordeel van) studenten en onafhankelijke deskundigen en belanghebbenden te betrekken (art. 1.3.6, eerste lid). Naar aanleiding van de uitkomsten daarvan dient zij beleid te formuleren (art. 1.3.6, tweede lid, onder c). Het stellen van toetsbare doelen, een regelmatige beoordeling van de realisatie van die doelen en de implementatie van verbetermaatregelen zijn daarbij onmisbare elementen. De uitkomsten van de beoordeling zijn openbaar (art. 1.3.6 en 2.5.4, eerste lid).

KA3. Verantwoording en dialoog

Het bevoegd gezag legt intern en extern toegankelijk en betrouwbaar verantwoording af over doelen en resultaten en voeren daarover actief een dialoog.

Basiskwaliteit

Het bevoegd gezag betrekt interne en externe deskundigen en belanghebbenden, met name het bedrijfsleven, bij de ontwikkeling van het beleid alsmede bij de beoordeling van de kwaliteit van de examinering en staan open voor hun voorstellen. Het bevoegd gezag brengt minimaal jaarlijks verslag uit over de doelen en resultaten die zij behaalt. Zij verantwoordt zich aan de de overheid en belanghebbenden op een toegankelijke wijze.

Eigen aspecten van kwaliteit

Is er aanvullend beleid op de kwaliteit van de verantwoording en dialoog, en (hoe) wordt dit gerealiseerd?

Toelichting wettelijke eisen 102, 103

De instelling dient een stelsel van kwaliteitszorg in te richten en in dat verband regelmatig de kwaliteit van de examinering te beoordelen (art. 1.3.6). Deze beoordeling dient te geschieden met betrokkenheid van onafhankelijke deskundigen en belanghebbenden (art. 1.3.6, eerste lid). De externe deskundigen dienen onder andere afkomstig te zijn uit het bedrijfsleven (7.4.9, eerste lid). Het stelsel van kwaliteitszorg kan voorts niet functioneren als de instelling daarbij niet openstaat voor hun input. De instelling maakt de uitkomsten van deze beoordeling en het voorgenomen beleid in het licht van die uitkomsten tot slot minimaal jaarlijks openbaar (art. 1.3.6, tweede lid).

Oordeel/waardering

Norm Examinering en diplomering

Goed

Standaard Kwaliteitsborging examinering en diplomering is goed en beide andere standaarden zijn voldoende.

Voldoende

(=basiskwaliteit)

De drie standaarden zijn voldoende.

Onvoldoende

Eén van de drie standaarden is onvoldoende.

Oordeel/waardering

Norm Kwaliteitszorg en ambitie

Goed

Eén standaard is voldoende en de andere is goed

Voldoende

(=basiskwaliteit)

De twee standaarden zijn voldoende.

Onvoldoende

Eén van de twee standaarden is onvoldoende.

  1. Het onderzoekskader is opgesteld op basis van wetgeving die op 1 augustus 2017 naar verwachting van kracht zal zijn Lopende wetswijzigingen betreffende de sectorwetten en andere wetgeving die nog aanhangig is plaatsen we tussen [haken]. In de definitieve versie van het onderzoekskader wordt de status van de geciteerde wetsartikelen geactualiseerd. Omdat de wijziging van de WOT reeds is aangenomen laten we hier de [haken] achterwege. ^ [1]
  2. ‘Toezicht in transitie’. Brief aan de Tweede Kamer, 33 905, nr. 1, 2013–2014 ^ [2]
  3. Meer informatie over de procedure Exellente scholen is te vinden op de website van de inspectie. ^ [3]
  4. De waarderingskaders zijn in alle sectoren zo veel mogelijk gelijk. Voor de kwaliteitsgebieden worden in alle sectoren dezelfde lettercodes gehanteerd. De nummering van de standaarden loopt niet altijd door, omdat de sectoren verschillen in de uitwerking van de kwaliteitsgebieden, en soms ook in het aantal standaarden dat een kwaliteitsgebied omvat. ^ [4]
  5. In het kader van de evaluatie van de deugdelijkheidseisen in het funderend onderwijs heeft de inspectie geconstateerd dat het aspect van financiële continuïteit beter geborgd zou moeten worden in sectorale wetgeving. Een voorstel op dit gebied kan op termijn leiden tot een uitbreiding of aanpassing van de onder basiskwaliteit opgenomen elementen. Tot die tijd behoort de financiële continuïteit tot de ‘eigen aspecten van kwaliteit’, waar de inspectie vanuit haar stimulerende taak toezicht op zal houden, en zal alleen een onvoldoende worden gegeven als een bestuur niet voldoet aan de op dit moment onder basiskwaliteit opgenomen elementen. ^ [5]
  6. Nederlandse beroepsorganisatie van accountants (NBA) ^ [6]
  7. Een school kan ook de waardering ‘goed’ krijgen via de procedure voor excellente scholen (zie website van de inspectie) ^ [7]
  8. We voeren daarnaast onderzoek uit naar risicoscholen en naar goede scholen. Die onderzoeken leveren ook informatie op over de vraag of de kwaliteitszorg op bestuursniveau toereikend. Verificatie is daar feitelijk een nevendoel. ^ [8]
  9. Artikel 15 van de WOT bepaalt dat rapporten openbaar zijn, tenzij aard of omvang van het onderzoek zich tegen openbare rapportage verzet. ^ [9]
  10. Op de standaarden van de kwaliteitsgebieden Onderwijsproces, Onderwijsresultaten, Schoolklimaat en Kwaliteitszorg en ambitie. ^ [10]
  11. Dat betekent dat de drie standaarden van kwaliteitszorg in elk geval voldoende zijn, en dat bovendien de standaard Kwaliteitscultuur goed is. ^ [11]
  12. We geven op bestuursniveau bij het eerste vierjaarlijks onderzoek nog geen oordeel op het kwaliteitsgebied kwaliteitszorg en ambitie. Er vindt wel vervolgtoezicht plaats als één van de standaarden binnen dit kwaliteitsgebied onvoldoende is. We handelen in dat geval dus conform de hier beschreven optie 1. ^ [12]
  13. De aanpassingen in het toezicht worden momenteel ontwikkeld en zijn mede afhankelijk van ontwikkelingen in het veld. De eventuele aanpassingen zullen niet voor 1 augustus 2017 (de inwerkingtreding van het nieuwe toezicht) worden geimplementeerd. ^ [13]
  14. Zie de beschrijving van basiskwaliteit (maart 2011) op de website van de inspectie. Voor po en vo: http://www.onderwijsinspectie.nl/binaries/content/assets/publicaties/2011/basiskwaliteit-po-en-vo-brochure.pdf en voor mbo en sociale kanstrajecten voor jongeren: http://www.onderwijsinspectie.nl/publicaties/2011/05/de-basiskwaliteit-van-het-middelbaar-beroepsonderwijs-mbo-en-de-sociale-kanstrajecten-jongeren-skj-caribisch-nederland.html. ^ [14]
  15. BES staat voor Bonaire, St. Eustatius en Saba. ^ [15]
  16. Zie de beschrijving van basiskwaliteit (maart 2011) op de website van de inspectie. Voor po en vo: http://www.onderwijsinspectie.nl/binaries/content/assets/publicaties/2011/basiskwaliteit-po-en-vo-brochure.pdf en voor mbo en sociale kanstrajecten voor jongeren: http://www.onderwijsinspectie.nl/publicaties/2011/05/de-basiskwaliteit-van-het-middelbaar-beroepsonderwijs-mbo-en-de-sociale-kanstrajecten-jongeren-skj-caribisch-nederland.html. ^ [16]
  17. Het onderzoekskader is opgesteld op basis van wetgeving die op 1 augustus 2017 naar verwachting van kracht zal zijn. Lopende wetswijzigingen betreffende de sectorwetten en andere wetgeving die nog aanhangig is plaatsen we tussen [haken]. In de definitieve versie van het onderzoekskader wordt de status van de geciteerde wetsartikelen geactualiseerd. Omdat de wijziging van de WOT reeds is aangenomen laten we hier de haken achterwege. ^ [17]
  18. ‘Toezicht in transitie’. Brief aan de Tweede Kamer, 2014. 33 905, nr. 1, 2013–2014 ^ [18]
  19. Meer informatie over de procedure Exellente scholen is te vinden op de website van de inspectie ^ [19]
  20. De waarderingskaders zijn in alle sectoren zo veel mogelijk gelijk. Voor de kwaliteitsgebieden worden in alle sectoren dezelfde lettercodes gehanteerd. De nummering van de standaarden loopt niet altijd door, omdat de sectoren verschillen in de uitwerking van de kwaliteitsgebieden, en soms ook in het aantal standaarden dat een kwaliteitsgebied omvat. ^ [20]
  21. In het kader van de evaluatie van de deugdelijkheidseisen in het funderend onderwijs heeft de inspectie geconstateerd dat het aspect van financiële continuïteit beter geborgd zou moeten worden in sectorale wetgeving. Een voorstel op dit gebied kan op termijn leiden tot een uitbreiding of aanpassing van de onder basiskwaliteit opgenomen elementen. Tot die tijd behoort de financiële continuïteit tot de ‘eigen aspecten van kwaliteit’, waar de inspectie vanuit haar stimulerende taak toezicht op zal houden, en zal alleen een onvoldoende worden gegeven als een bestuur niet voldoet aan de op dit moment onder basiskwaliteit opgenomen elementen. ^ [21]
  22. Nederlandse beroepsorganisatie van accountants (NBA) ^ [22]
  23. In het vo doen we altijd uitspraken op het niveau van de opleiding/onderwijssoort. ^ [23]
  24. Een school kan ook de waardering ‘goed’ krijgen via de procedure voor excellente scholen (zie website van de inspectie) ^ [24]
  25. Artikel 15 van de WOT bepaalt dat rapporten openbaar zijn, tenzij aard of omvang van het onderzoek zich tegen openbare rapportage verzet. ^ [25]
  26. Op de standaarden van de kwaliteitsgebieden onderwijsproces, resultaten, schoolklimaat, examinering en kwaliteitszorg/ambities (uiteraard voor zover onderzocht). ^ [26]
  27. Dat betekent dat de drie standaarden van kwaliteitszorg in elk geval voldoende zijn, en dat bovendien de standaard Kwaliteitscultuur goed is. ^ [27]
  28. We geven op bestuursniveau bij het eerste vierjaarlijks onderzoek nog geen oordeel op het kwaliteitsgebied Kwaliteitszorg en ambitie. Er vindt wel vervolgtoezicht plaats als één van de standaarden binnen dit kwaliteitsgebied onvoldoende is. We handelen in dat geval dus conform optie 1. ^ [28]
  29. BES: Bonaire, St. Eustatius, St. Maarten ^ [29]
  30. Zie de beschrijving van basiskwaliteit (maart 2011) op de website van de inspectie. Voor po en vo: http://www.onderwijsinspectie.nl/binaries/content/assets/publicaties/2011/basiskwaliteit-po-en-vo-brochure.pdf en voor mbo en sociale kanstrajecten voor jongeren: http://www.onderwijsinspectie.nl/publicaties/2011/05/de-basiskwaliteit-van-het-middelbaar-beroepsonderwijs-mbo-en-de-sociale-kanstrajecten-jongeren-skj-caribisch-nederland.html. ^ [30]
  31. De genoemde wetsartikelen zijn bij het schrijven van dit kader nog niet in werking getreden. Wanneer de wetsartikelen in werking zijn getreden, wordt dit onderdeel van deze standaard een deugdelijkheidseis. ^ [31]
  32. De genoemde wetsartikelen zijn bij het schrijven van dit kader nog niet in werking getreden. Wanneer de wetsartikelen in werking zijn getreden, wordt dit onderdeel van deze standaard een deugdelijkheidseis. ^ [32]
  33. De genoemde wetsartikelen zijn bij het schrijven van dit kader nog niet in werking getreden. Wanneer de wetsartikelen in werking zijn getreden, wordt dit onderdeel van deze standaard een deugdelijkheidseis. ^ [33]
  34. Het onderzoekskader is opgesteld op basis van wetgeving die op 1 augustus 2017 naar verwachting van kracht zal zijn. Lopende wetwijzigingen betreffende de sectorwetten en andere wetgeving die nog aanhangig is plaatsen we tussen [haken]. In de definitieve versie van het onderzoekskader wordt de status van de geciteerde wetsartikelen geactualiseerd. Omdat de wijziging van de WOT reeds is aangenomen laten we hier de haken achterwege. ^ [34]
  35. ‘Toezicht in transitie’. Brief aan de Tweede Kamer, 33 905, nr. 1, 2013-2014 ^ [35]
  36. Meer informatie over de procedure Exellente scholen is te vinden op de website van de inspectie. ^ [36]
  37. De waarderingskaders zijn in alle sectoren zo veel mogelijk gelijk. Voor de kwaliteitsgebieden worden in alle sectoren dezelfde lettercodes gehanteerd. De nummering van de standaarden loopt niet altijd door, omdat de sectoren verschillen in de uitwerking van de kwaliteitsgebieden, en soms ook in het aantal standaarden dat een kwaliteitsgebied omvat. ^ [37]
  38. In het kader van de evaluatie van de deugdelijkheidseisen in het funderend onderwijs heeft de inspectie geconstateerd dat het aspect van financiële continuïteit beter geborgd zou moeten worden in sectorale wetgeving. Een voorstel op dit gebied kan op termijn leiden tot een uitbreiding of aanpassing van de onder basiskwaliteit opgenomen elementen. Tot die tijd behoort de financiële continuïteit tot de ‘eigen aspecten van kwaliteit’, waar de inspectie vanuit haar stimulerende taak toezicht op zal houden, en zal alleen een onvoldoende worden gegeven als een bestuur niet voldoet aan de op dit moment onder basiskwaliteit opgenomen elementen. ^ [38]
  39. Nederlandse beroepsorganisatie van accountants ^ [39]
  40. Een school kan ook de waardering ‘goed’ krijgen via de procedure voor excellente scholen (zie website van de inspectie) ^ [40]
  41. We voeren daarnaast onderzoek uit naar risicoscholen, en naar goede scholen. Die onderzoeken leveren ook informatie op over de vraag of de kwaliteitszorg op bestuursniveau toereikend. Verificatie is daar feitelijk een nevendoel. ^ [41]
  42. Artikel 15 van de WOT bepaalt dat rapporten openbaar zijn, tenzij aard of omvang van het onderzoek zich tegen openbare rapportage verzet. ^ [42]
  43. Op de standaarden van de kwaliteitsgebieden Onderwijsproces, Schoolklimaat, Onderwijsresultaten en Kwaliteitszorg en ambitie. ^ [43]
  44. Dat betekent dat de drie standaarden van kwaliteitszorg in elk geval voldoende zijn, en dat bovendien de standaard Kwaliteitscultuur goed is. ^ [44]
  45. We geven op bestuursniveau bij het eerste vierjaarlijks onderzoek nog geen oordeel op het kwaliteitsgebied kwaliteitszorg en ambitie. Er vindt wel vervolgtoezicht plaats als één van de standaarden binnen dit kwaliteitsgebied onvoldoende is. We handelen in dat geval dus conform optie 1. ^ [45]
  46. Het onderzoekskader is opgesteld op basis van wetgeving die op 1 augustus 2017 naar verwachting van kracht zal zijn. Lopende wetswijzigingen betreffende de sectorwetten en andere wetgeving die nog aanhangig is plaatsen we tussen [haken]. In de definitieve versie van het onderzoekskader wordt de status van de geciteerde wetsartikelen geactualiseerd. Omdat de wijziging van de WOT reeds is aangenomen laten hier de [haken] achterwege. ^ [46]
  47. Opleidingen omvatten de kwalificaties én de keuzedelen. Kwalificaties staan geregistreerd in het Centraal register beroepsonderwijs en hebben een Crebo-nummer. ^ [47]
  48. ‘Toezicht in transitie’. Brief aan de Tweede Kamer, 33 905, nr.1, 2013–2014. ^ [48]
  49. In het niet-bekostigd onderwijs is niet altijd sprake van een bestuur, maar bijvoorbeeld van een directeur/eigenaar. De term bestuur is in dit onderzoekskader bedoeld voor het niveau waarop de eindverantwoordelijkheid ligt voor de naleving van de wettelijke eisen. ^ [49]
  50. Deze paragraaf wordt voor de feitelijke invoering van het onderzoekskader geactualiseerd. ^ [50]
  51. De waarderingskaders zijn in alle sectoren zo veel mogelijk gelijk. Voor de kwaliteitsgebieden worden in alle sectoren dezelfde lettercodes gehanteerd. De nummering voor de standaarden loopt niet altijd door, omdat de sectoren verschillen in de uitwerking van de kwaliteitsgebieden, en soms ook in het aantal standaarden dat een kwaliteitsgebied omvat. ^ [51]
  52. Het wetsvoorstel ‘Voorstel van Wet tot wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en enkele andere wetten ter invoering van een vroegtijdige aanmelddatum voor en toelatingsrecht tot het beroepsonderwijs’ is aanhangig bij de Kamer en leidt mogelijk nog tot toevoeging van eisen omtrent de toelating. ^ [52]
  53. Naar verwachting zullen de onderstaande drie standaarden op dit gebied worden opgenomen in de nieuwe Regeling standaarden examenkwaliteit 2017 die zal gelden vanaf 1 augustus 2017. ^ [53]
  54. Het wetsvoorstel ‘Voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake aanscherping van de eisen met betrekking tot examencommissies in het middelbaar beroepsonderwijs en een technische aanpassing’ is aanhangig bij de Kamer. Eventuele aanvulling of aanpassing van de wetswijziging als gevolg van de parlementaire behandeling kan nog gevolgen hebben voor de omschrijving van basiskwaliteit bij standaard ED1. ^ [54]
  55. Dit geldt voor opleidingen waarvan het eerste studiejaar is gestart op of na 1 augustus 2016. ^ [55]
  56. Zie Bijlage 1. Normering en beoordeling onderwijsresultaten. ^ [56]
  57. Het wetsvoorstel ‘Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs BES met betrekking tot enkele kwaliteitsaspecten in het beroepsonderwijs’ is aanhangig bij de Kamer en leidt mogelijk nog tot toevoeging van vereisten omtrent de klachtbehandeling en de klachtencommissie. ^ [57]
  58. Het wetsvoorstel ‘Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met versterking van de bestuurskracht van onderwijsinstellingen’ is aanhangig bij de Kamer en leidt dus mogelijk nog tot toevoeging van vereisten omtrent de benoeming van de leden van het college van bestuur op basis van vooraf openbaar gemaakte profielen. ^ [58]
  59. Dat de instelling een ondernemingsraad moet hebben, volgt uit de Wet op de ondernemingsraden. Wel bevat de WEB in hoofdstuk 8a een aantal aanvullende eisen met betrekking tot de ondernemingsraad. ^ [59]
  60. Nederlandse beroepsorganisatie van accountants (NBA). ^ [60]
  61. http://www.onderwijsinspectie.nl/publicaties/2015/11/onderwijsaccountantsprotocol-ocw-ez-2015.html. ^ [61]
  62. Vanaf 1 augustus 2017 moeten opleidingen voldoen aan de nieuwe eisen ten aanzien van de examencommissie. Bij de beoordeling van de drie examenstandaarden hanteren we de werkwijze zoals beschreven in par. 2.3.1 ^ [62]
  63. Dit geldt voor beroepsopleidingen waarvan het eerste studiejaar is gestart op of na 1 augustus 2016. ^ [63]
  64. We voeren daarnaast onderzoek uit naar risico-opleidingen, en naar goede opleidingen. Die onderzoeken leveren ook informatie op over de vraag of de kwaliteitszorg op bestuursniveau toereikend. Verificatie is daar feitelijk een nevendoel. ^ [64]
  65. Het object van onderzoek is datgene waarvan we de kwaliteit willen onderzoeken, bijvoorbeeld (alle opleidingen binnen) een kwalificatiedossier. ^ [65]
  66. Op de standaarden van de kwaliteitsgebieden Onderwijsproces, Examinering en diplomering, Schoolklimaat, Onderwijsresultaten en Kwaliteitszorg en ambitie. ^ [66]
  67. Dat betekent dat de drie standaarden van kwaliteitszorg in elk geval voldoende zijn, en dat bovendien de standaard Kwaliteitscultuur goed is. ^ [67]
  68. Voor raden van toezicht mbo staan wettelijke taken omschreven in artikel 9.1.4 van de WEB. Deze komen er op neer dat de raad van toezicht houdt op de uitvoering van werkzaamheden en de uitoefening van bevoegdheden door het college van bestuur en hen met raad en daad terzijde staat. Ook in de artikelen 9.1.7. en 9.1.8 zijn zaken omtrent het interne toezicht geregeld. De inspectie ziet daarmee ook toe op de relatie tussen het college van bestuur en de raad van toezicht. ^ [68]
  69. Dit geldt niet voor niet-bekostigde instellingen. ^ [69]
  70. Niet-bekostigde opleidingen kunnen ook worden verzorgd door bekostigde mbo-instellingen. In zo’n geval hanteren we op bestuursniveau de standaarden uit het waarderingskader mbo (hoofdstuk 3) en op opleidingsniveau de standaarden uit het waarderingskader voor niet-bekostigd mbo, zoals opgenomen in bijlage 2. ^ [70]
  71. Zie de beschrijving van basiskwaliteit (maart 2011) op de website van de inspectie. Voor po en vo: http://www.onderwijsinspectie.nl/binaries/content/assets/publicaties/2011/basiskwaliteit-po-en-vo-brochure.pdf en voor mbo en sociale kanstrajecten voor jongeren: http://www.onderwijsinspectie.nl/publicaties/2011/05/de-basiskwaliteit-van-het-middelbaar-beroepsonderwijs-mbo-en-de-sociale-kanstrajecten-jongeren-skj-caribisch-nederland.html. ^ [71]
  72. De normen die worden vastgesteld gaan uit van de meest recent bekende onderwijsresultaten op 1/8/2017. ^ [72]
  73. Vanaf 1 augustus 2017. ^ [73]
  74. De inspectie zal de definitie, berekeningswijze en in aanloop de eerste tijd ook de resultaten via het ISD per instelling beschikbaar stellen. ^ [74]
  75. Voor niet-bekostigde instellingen beoordelen we standaard Vervolgsucces niet. ^ [75]
  76. De normen die worden vastgesteld gaan uit van de meest recent bekende onderwijsresultaten op 1/8/2017 ^ [76]
  77. De normen die worden vastgesteld gaan uit van de meest recent bekende onderwijsresultaten op 1/8/2017 ^ [77]
  78. Artikel 7.2.7, eerste lid, geldt niet voor de derde leerweg voor wat betreft de eisen met betrekking tot voldoende begeleide onderwijsuren en uren beroepspraktijkvorming, maar wel voor wat betreft de eis dat het onderwijsprogramma evenwichtig en zodanig moet zijn ingericht dat de studenten de kwalificatie en de daarbij behorende keuzedelen binnen de vastgestelde studieduur kunnen bereiken. Artikel 7.2.7, vijfde lid, geldt in zijn geheel niet voor de derde leerweg. ^ [78]
  79. Het wetsvoorstel ‘Voorstel van Wet tot wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en enkele andere wetten ter invoering van een vroegtijdige aanmelddatum voor en toelatingsrecht tot het beroepsonderwijs’ is aanhangig bij de Kamer en leidt mogelijk nog tot toevoeging van eisen omtrent de toelating. ^ [79]
  80. De Leerplichtwet 1969 geldt alleen voor leerplichtige en kwalificatieplichtige studenten onder de 18 jaar zonder startkwalificatie. Art. 8.1.8 en 8.1.8a gelden alleen voor studenten van 18 tot 23 jaar zonder startkwalificatie. ^ [80]
  81. Naar verwachting zullen de onderstaande drie standaarden op dit gebied worden opgenomen in de nieuwe Regeling standaarden examenkwaliteit 2017 die zal gelden vanaf 1 augustus 2017. ^ [81]
  82. Het wetsvoorstel ‘Voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake aanscherping van de eisen met betrekking tot examencommissies in het middelbaar beroepsonderwijs en een technische aanpassing’ is aanhangig bij de Kamer. Eventuele aanvulling of aanpassing van de wetswijziging als gevolg van de parlementaire behandeling kan nog gevolgen hebben voor de omschrijving van basiskwaliteit bij standaard ED1. ^ [82]
  83. Dit geldt voor opleidingen waarvan het eerste studiejaar is gestart op of na 1 augustus 2016. ^ [83]
  84. Artikel 7.2.7, eerste lid, geldt niet voor de derde leerweg voor wat betreft de eisen met betrekking tot voldoende begeleide onderwijsuren en uren beroepspraktijkvorming, maar wel voor wat betreft de eis dat het onderwijsprogramma evenwichtig en zodanig moet zijn ingericht dat de studenten de kwalificatie en de daarbij behorende keuzedelen binnen de vastgestelde studieduur kunnen bereiken. ^ [84]
  85. Het wetsvoorstel ‘Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs BES met betrekking tot enkele kwaliteitsaspecten in het beroepsonderwijs’ is aanhangig bij de Kamer en leidt mogelijk nog tot toevoeging van vereisten omtrent de klachtbehandeling en de klachtencommissie. ^ [85]
  86. Het wetsvoorstel ‘Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met versterking van de bestuurskracht van onderwijsinstellingen’ is aanhangig bij de Kamer en leidt mogelijk nog tot toevoeging van vereisten omtrent het overleg tussen de raad van toezicht en het college van bestuur. ^ [86]
  87. Voor het vavo hanteren we de standaard Resultaten uit het vo in plaats van Studiesucces in het mbo. ^ [87]
  88. De indicatoren voor de standaard Vervolgsucces zijn nog in ontwikkeling. ^ [88]
  89. Het wetsvoorstel ‘Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs BES met betrekking tot enkele kwaliteitsaspecten in het beroepsonderwijs’ is aanhangig bij de Kamer en leidt mogelijk nog tot toevoeging van vereisten omtrent de klachtbehandeling en de klachtencommissie. ^ [89]
  90. Het wetsvoorstel ‘Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met versterking van de bestuurskracht van onderwijsinstellingen’ is aanhangig bij de Kamer en leidt dus mogelijk nog tot toevoeging van vereisten omtrent de benoeming van de leden van het college van bestuur op basis van vooraf openbaar gemaakte profielen. ^ [90]
  91. Het wetsvoorstel ‘Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs BES met betrekking tot enkele kwaliteitsaspecten in het beroepsonderwijs’ is aanhangig bij de Kamer en leidt mogelijk nog tot toevoeging van vereisten omtrent de klachtbehandeling en de klachtencommissie. ^ [91]
  92. Het wetsvoorstel ‘Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met versterking van de bestuurskracht van onderwijsinstellingen’ is aanhangig bij de Kamer en leidt mogelijk nog tot toevoeging van vereisten omtrent het overleg tussen de raad van toezicht en het college van bestuur. ^ [92]
  93. Dat de instelling een ondernemingsraad moet hebben, volgt uit de Wet op de ondernemingsraden. Wel bevat de WEB in hoofdstuk 8a een aantal aanvullende eisen met betrekking tot de ondernemingsraad. ^ [93]
  94. Het wetsvoorstel ‘Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs BES met betrekking tot enkele kwaliteitsaspecten in het beroepsonderwijs’ is aanhangig bij de Kamer en leidt mogelijk nog tot toevoeging van vereisten omtrent de klachtbehandeling en de klachtencommissie. ^ [94]
  95. Het wetsvoorstel ‘Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met versterking van de bestuurskracht van onderwijsinstellingen’ is aanhangig bij de Kamer en leidt mogelijk nog tot toevoeging van vereisten omtrent het overleg tussen de raad van toezicht en het college van bestuur. ^ [95]
  96. Naar verwachting zullen de onderstaande drie standaarden op dit gebied worden opgenomen in de nieuwe [Regeling standaarden examenkwaliteit mbo BES] die zal gelden vanaf 1 augustus 2017. ^ [96]
  97. Het wetsvoorstel ‘Voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake aanscherping van de eisen met betrekking tot examencommissies in het middelbaar beroepsonderwijs en een technische aanpassing’ is aanhangig bij de Kamer. Eventuele aanvulling of aanpassing van de wetswijziging als gevolg van de parlementaire behandeling kan nog gevolgen hebben voor de omschrijving van basiskwaliteit bij standaard ED1. ^ [97]
  98. Dit geldt voor opleidingen waarvan het eerste studiejaar is gestart op of na 1 augustus 2016. ^ [98]
  99. Naar verwachting zullen de onderstaande drie standaarden op dit gebied worden opgenomen in de nieuwe Regeling standaarden examenkwaliteit 2017 die zal gelden vanaf 1 augustus 2017. ^ [99]
  100. Het wetsvoorstel ‘Voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake aanscherping van de eisen met betrekking tot examencommissies in het middelbaar beroepsonderwijs en een technische aanpassing’ is aanhangig bij de Kamer. Eventuele aanvulling of aanpassing van de wetswijziging als gevolg van de parlementaire behandeling kan nog gevolgen hebben voor de beschrijving van de basiskwaliteit bij standaard 2.1. ^ [100]
  101. Dit geldt voor opleidingen waarvan het eerste studiejaar is gestart op of na 1 augustus 2016. ^ [101]
  102. Het wetsvoorstel ‘Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs BES met betrekking tot enkele kwaliteitsaspecten in het beroepsonderwijs’ is aanhangig bij de Kamer en leidt mogelijk nog tot toevoeging van vereisten omtrent de klachtbehandeling en de klachtencommissie. ^ [102]
  103. Het wetsvoorstel ‘Wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met versterking van de bestuurskracht van onderwijsinstellingen’ is aanhangig bij de Kamer en leidt mogelijk nog tot toevoeging van vereisten omtrent het overleg tussen de raad van toezicht en het college van bestuur. ^ [103]