Sectie 1.
Elke overeenkomstsluitende Staat kent met betrekking tot geregelde internationale
luchtdiensten aan de andere overeenkomstsluitende Staten toe de volgende vrijheden
van de lucht:
-
(1) Het recht om over zijn grondgebied te vliegen zonder tusschenlandingen;
-
(2) het recht om te landen voor andere dan verkeersdoeleinden;
-
(3) het recht om passagiers, post en goederen af te zetten, aan boord genomen binnen
het grondgebied van den Staat welks nationaliteit het luchtvaartuig bezit;
-
(4) het recht om passagiers, post en goederen aan boord te nemen, bestemd voor het
grondgebied van den Staat, welks nationaliteit het luchtvaartuig bezit;
-
(5) het recht om passagiers, post en goederen aan boord te nemen, bestemd voor het
grondgebied van een willekeurigen anderen overeenkomstsluitenden Staat en het recht
passagiers, post en goederen, afkomstig van het grondgebied van een zoodanigen Staat,
af te zetten.
Voor wat de rechten, vermeld onder de punten (3), (4) en (5) van deze Sectie betreft,
heeft de verbintenis van elken overeenkomstsluitenden Staat enkel betrekking op doorgaande
diensten, welke routes volgen, die een redelijk rechtstreeksche lijn vormen met het
eigen gebied van den Staat, welks nationaliteit het luchtvaartuig bezit, als begin
of eindpunt.
De rechten, vervat in deze Sectie zijn niet van toepassing op luchthavens, welke met
uitsluiting van alle geregelde nationale luchtdiensten gebruikt worden voor militaire
doeleinden. In gebieden waar daadwerkelijke vijandelijkheden plaats hebben of welke
militair bezet zijn, en, in tijd van oorlog, langs de toevoerwegen naar zulke gebieden,
zal de uitoefening van deze rechten onderworpen zijn aan de goedkeuring van de bevoegde
militaire autoriteiten.
Sectie 2.
De uitoefening van bovengenoemde rechten zal geschieden overeenkomstig de bepalingen
van de op 7 December 1944 te Chicago opgestelde Tijdelijke Overeenkomst inzake de
Internationale Burgerlijke Luchtvaart en van het eveneens op 7 December 1944 te Chicago
opgestelde Verdrag inzake de Internationale Burgerlijke Luchtvaart, wanneer dit Verdrag van kracht wordt.
Sectie 3.
Een overeenkomstsluitende Staat, welke aan de luchtvaartmaatschappijen van een anderen
overeenkomstsluitenden Staat het recht verleent om te landen voor andere dan verkeersdoeleinden,
zal den eisch mogen stellen, dat zoodanige luchtvaartmaatschappijen op de plaatsen
waar deze tusschenlandingen worden gemaakt redelijke commercieele diensten bieden.
Een zoodanige eisch zal niet tengevolge mogen hebben eenig verschil in behandeling
tusschen luchtvaartmaatschappijen, welke dezelfde route vliegen; hij zal rekening
moeten houden met het laadvermogen van de luchtvaartuigen en hij zal worden toegepast
op zoodanige wijze, dat de normale uitoefening van de betrokken internationale luchtdiensten
of de rechten en verplichtingen van een overeenkomstsluitenden Staat niet worden geschaad.
Sectie 4.
Elke overeenkomstsluitende Staat zal het recht hebben, aan de luchtvaartuigen van
andere overeenkomstsluitende Staten vergunning te weigeren om binnen zijn grondgebied
op te nemen passagiers, post en goederen, vervoerd tegen vergoeding of belooning,
bestemd voor een ander punt binnen zijn grondgebied. Elke overeenkomstsluitende Staat
neemt op zich geen regelingen aan te gaan, welke, met uitsluiting van de andere, aan
een bepaalden Staat of aan een luchtvaartmaatschappij van een anderen Staat een zoodanig
recht uitdrukkelijk toekent, noch van een anderen Staat geen zoodanig alleenrecht
te verkrijgen.
Sectie 5.
Elke overeenkomstsluitende Staat kan, met inachtneming van de bepalingen van deze
Overeenkomst:
-
(1) aanwijzen de route, welke binnen zijn grondgebied door internationale luchtdiensten
moet worden gevolgd, en de luchthavens, welke zoodanige diensten mogen gebruiken;
-
(2) zoodanigen diensten billijke een redelijke kosten opleggen of doen opleggen voor
het gebruik van zoodanige luchthavens en andere faciliteiten; deze kosten zullen niet
hooger zijn dan die, welke zouden worden betaald voor het gebruik van zoodanige luchthavens
en faciliteiten door zijn eigen luchtvaartuigen, indien deze op gelijksoortige internationale
diensten zouden worden gebezigd, met dien verstande, dat op verzoek van een belanghebbenden
overeenkomstsluitenden Staat, de kosten opgelegd voor het gebruik van luchthavens
en andere faciliteiten, onderworpen zullen worden aan een onderzoek door den Raad
van de bij bovenbedoeld Verdrag ingestelde Internationale Burgerlijke Luchtvaart Organisatie, welke daarover verslag
zal uitbrengen en aanbevelingen terzake zal doen ter overweging van den Staat of van
de Staten, daarbij betrokken.
Sectie 6.
Elke overeenkomstsluitende Staat behoudt zich het recht voor, een luchtvervoersonderneming
van een anderen Staat een bewijs of vergunning te onthouden of deze te herroepen,
in elk geval, dat niet tot zijn genoegen is gebleken, dat het wezenlijke eigendomsrecht
en het daadwerkelijke toezicht berusten bij onderdanen van een overeenkomstsluitenden
Staat, dan wel in geval een zoodanige luchtvervoersonderneming in gebreke blijft de
wetten van den Staat, over welks grondgebied zij luchtdiensten uitoefent, na te komen
of aan haar verplichtingen ingevolge deze Overeenkomst te voldoen.
Sectie 1.
De overeenkomstsluitende Staten aanvaarden deze Overeenkomst als opheffende alle tusschen
hen bestaande verplichtingen en afspraken, welke onvereenigbaar zijn met haar bepalingen
en nemen op zich, zoodanige verplichtingen en afspraken niet aan te gaan. Een overeenkomstsluitende
Staat, welke eenige andere verplichting heeft aangegaan, welke onvereenigbaar is met
deze Overeenkomst, zal onmiddellijk stappen doen om van zijn verplichtingen te worden
ontslagen. Indien een luchtvaartmaatschappij van een overeenkomstsluitenden Staat
zoodanige onvereenigbare verplichtingen heeft aangegaan, zal de Staat, welks nationaliteit
zij bezit, zijn beste krachten aanwenden om de onverwijlde beëindiging ervan te verzekeren
en zal in ieder geval zorgdragen, dat zij worden beëindigd zoo spoedig als zulks op
wettige wijze na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst kan geschieden.
Sectie 2.
Met inachtneming van de bepalingen, vervat in de voorgaande Sectie, kan een overeenkomstsluitende
Staat regelingen treffen met betrekking tot internationale luchtdiensten, welke niet
onvereenigbaar zijn met deze Overeenkomst. Elke zoodanige regeling zal onverwijld
worden geregistreerd bij den Raad, die deze zoo spoedig mogelijk openbaar zal maken.
Elke overeenkomstsluitende Staat neemt op zich, dat bij het instellen en uitoefenen
van doorgaande diensten behoorlijk rekening zal worden gehouden met de belangen van
de andere overeenkomstsluitende Staten, door niet onnoodig hun locale diensten te
hinderen of de ontwikkeling van hun doorgaande diensten te bemoeilijken.
Sectie 1
Elke overeenkomstsluitende Staat, kan door middel van een voorbehoud, gehecht aan
deze Overeenkomst, op het oogenblik van onderteekening of aanvaarding verkiezen om
de rechten en verplichtingen, bedoeld in Artikel I, Sectie 1, lid (5), niet te verleenen
en te aanvaarden, en kan te allen tijde na de aanvaarding zich met een opzeggingstermijn
van zes maanden door een mededeeling aan den Raad aan deze rechten en verplichtingen
onttrekken. Zoodanige overeenkomstsluitende Staat kan door middel van een mededeeling
aan den Raad met een termijn van zes maanden deze rechten en verplichtingen naar gelang
van den aard van het geval op zich nemen of weder op zich nemen.
Geen overeenkomstsluitende Staat zal verplicht zijn rechten, als bedoeld in meergenoemd
lid, toe te kennen aan een overeenkomstsluitenden Staat, welke deze rechten niet aanvaard
heeft.
Sectie 2.
Een overeenkomstsluitende Staat, welke meent, dat een bepaalde daad van een anderen
overeenkomstsluitenden Staat in het bestek van deze Overeenkomst hem onrecht of overlast
veroorzaakt, kan de Raad vragen, de aangelegenheid te onderzoeken. De Raad zal daarop
de aangelegenheid in onderzoek nemen en de betrokken Staten tot het plegen van overleg
bijeenroepen. In geval een zoodanig overleg de moeilijkheid niet zou oplossen, zal
de Raad aan de betrokken Staten zijn meening terzake kenbaar maken en aanbevelingen
doen. Indien daarna een der betrokken overeenkomstsluitende Staten naar de meening
van den Raad zou nalaten de noodige maatregelen tot verbetering van den toestand te
nemen, kan de Raad de Vergadering van bovengenoemde Organisatie in overweging geven,
dat aan zoodanigen overeenkomstsluitenden Staat zijn rechten en voorrechten, voortvloeiende
uit deze Overeenkomst, worden ontzegd, totdat die maatregelen zijn genomen. De Vergadering
kan dan bij een meerderheid van twee derden der stemmen zoodanigen overeenkomstsluitenden
Staat uitsluiten voor een tijdvak als haar goeddunkt of totdat de Raad van Oordeel
is, dat zoodanige Staat de maatregelen tot verbetering van den toestand heeft genomen.
Sectie 3.
Indien eenige oneenigheid tusschen twee of meer overeenkomstsluitende Staten met betrekking
tot de uitlegging of toepassing van deze Overeenkomst niet opgelost kan worden door
onderhandelingen, zullen de bepalingen van Hoofdstuk XVIII van bovengenoemd Verdrag, geldende voor gevallen van oneenigheid met betrekking tot de uitlegging of toepassing
daarvan, van overeenkomstige toepassing zijn.
Deze Overeenkomst blijft even lang van kracht als bovengenoemd Verdrag, met dien verstande
evenwel, dat een overeenkomstsluitende Staat, welke partij is bij deze Overeenkomst,
haar kan opzeggen met een opzeggingstermijn van een jaar door middel van een mededeeling
aan de Regeering van de Vereenigde Staten van Amerika, die onverwijld alle andere
overeenkomstsluitende Staten kennis zal geven van zoodanige mededeeling en opzegging.
Hangende het van kracht worden van bovengenoemd Verdrag, zullen alle verwijzingen
naar dat Verdrag, welke in deze Overeenkomst voorkomen, met uitzondering van die,
vervat in Artikel IV, Sectie 3, en in Artikel VII, geacht worden verwijzingen te zijn
naar de Tijdelijke Overeenkomst inzake de Internationale Burgerlijke Luchtvaart, opgesteld
te Chicago op 7 December 1944; verwijzingen naar de Internationale Burgerlijke Luchtvaart
Organisatie, de Vergadering en den Raad zullen worden geacht verwijzingen te zijn
onderscheidenlijk naar de Voorloopige Internationale Burgerlijke Luchtvaart Organisatie,
de Voorloopige Vergadering en den Voorloopigen Raad.
Artikel VIII. Onderteekeningen en Aanvaardingen van deze Overeenkomst.
De ondergeteekende gedelegeerden ter Internationale Burgerlijke Luchtvaart Conferentie,
bijeengeroepen te Chicago op 1 November 1944, hebben hun handteekening onder deze
Overeenkomst geplaatst, met dien verstande, dat aan de Regeering van de Vereenigde
Staten van Amerika ten spoedigste door elk der Regeeringen, in wier naam de Overeenkomst
is onderteekend, zal worden medegedeeld, of onderteekening uit haar naam beteekent
de aanvaarding door die Regeering van de Overeenkomst en een verplichting welke haar
bindt.
Elke Staat, welke lid is van de Internationale Burgerlijke Luchtvaart Organisatie,
kan deze Overeenkomst aanvaarden als een hem bindende verplichting door middel van
een kennisgeving nopens haar aanvaarding, gericht tot de Regeering van de Vereenigde
Staten, en zoodanige aanvaarding zal van kracht worden met ingang van het tijdstip
van de ontvangst van de kennisgeving door die Regeering.
Deze Overeenkomst wordt tusschen de overeenkomstsluitende Staten van kracht door de
aanvaarding door elk van hen. Daarna zal zij bindend worden voor elken anderen Staat
welke van haar aanvaarding kennis geeft aan de Regeering van de Vereenigde Staten,
met ingang van den dag van ontvangst van de aanvaarding door die Regeering. De Regeering
van de Vereenigde Staten zal alle Staten, welke de Overeenkomst hebben onderteekend
en aanvaard, inlichten omtrent het tijdstip waarop zij door de verschillende Staten
is aanvaard, alsook omtrent het tijdstip waarop zij voor iederen Staat, welke haar
aanvaardt, van kracht wordt.