AFDELING II. Vreemdelingen op het grondgebied van een Partij bij het conflict
Alle beschermde personen die het grondgebied bij het begin of in de loop van een conflict
wensen te verlaten, hebben het recht zulks te doen, tenzij hun vertrek in strijd is
met de nationale belangen van de Staat. Op de aanvragen van deze personen om het grondgebied
te mogen verlaten moet worden beslist volgens een op regelmatige wijze vastgestelde
procedure en de beslissing moet zo spoedig mogelijk worden genomen. Degenen aan wie
is toegestaan het grondgebied te verlaten, mogen de voor hun reis benodigde gelden
en een redelijke hoeveelheid goederen en voorwerpen voor persoonlijk gebruik medenemen.
Personen aan wie toestemming tot het verlaten van het grondgebied is geweigerd, hebben
er recht op, dat een bevoegd gerecht of een daartoe door de gevangenhoudende Mogendheid
aangewezen administratief college deze weigering zo spoedig mogelijk opnieuw in beschouwing
neemt.
Op verzoek zal aan de vertegenwoordigers van de beschermende Mogendheid - tenzij redenen
van veiligheid zich daartegen verzetten of de betrokken personen bezwaren hebben -
mededeling worden gedaan van de redenen tot afwijzing van de door deze personen ingediende
verzoeken tot het verlaten van het grondgebied en, zo spoedig mogelijk, van de namen
van alle personen aan wie toestemming is geweigerd.
Bij het vertrek, toegestaan krachtens het bepaalde in het voorgaand artikel, moeten
de veiligheid, hygiëne, gezondheidszorg en voeding voldoende gewaarborgd zijn. Alle
hieraan verbonden kosten worden, van het punt af waarop het grondgebied van de gevangenhoudende
Mogendheid wordt verlaten, gedragen door het land van bestemming of, in geval van
verblijf in een onzijdig land, door de Mogendheid van welke de betrokken personen
onderdanen zijn. De practische uitvoering van deze verplaatsingen kan, zo nodig, bij
bijzondere overeenkomsten tussen de betrokken Mogendheden worden vastgesteld.
Het bovenstaande doet geen afbreuk aan de bijzondere overeenkomsten welke tussen Partijen
bij het conflict gesloten mochten zijn met betrekking tot de uitwisseling en repatriëring
van haar onderdanen die in vijandelijke handen zijn gevallen.
Beschermde personen die zich in voorlopige hechtenis bevinden of een vrijheidsstraf
ondergaan, moeten gedurende hun gevangenhouding menslievend worden behandeld.
Zodra zij zijn vrijgelaten, kunnen zij, overeenkomstig de voorgaande artikelen, verzoeken
het grondgebied te mogen verlaten.
Met uitzondering van de bijzondere maatregelen welke krachtens dit Verdrag, in het
bijzonder op grond van de artikelen 27 en 41, kunnen worden genomen, zal de positie
van beschermde personen in beginsel beheerst blijven door de bepalingen betreffende
de behandeling van vreemdelingen in vredestijd. In ieder geval zullen hun de volgende
rechten worden verleend:
-
1. zij mogen de aan hen gerichte persoonlijke of collectieve zendingen ontvangen;
-
2. zij zullen, indien hun gezondheid zulks vereist, eenzelfde geneeskundige behandeling
en ziekenhuisverpleging ontvangen als de onderdanen van de betrokken Staat;
-
3. zij zullen in staat worden gesteld hun godsdienstplichten te vervullen en geestelijke
bijstand van de bedienaars van hun eredienst te ontvangen;
-
4. indien zij verblijven in een streek welke bijzonder aan oorlogsgevaren is blootgesteld,
zullen zij evenzeer als de onderdanen van de betrokken Staat gerechtigd zijn die streek
te verlaten.
-
5. kinderen beneden vijftien jaar, zwangere vrouwen en moeders van kinderen beneden zeven
jaar zullen, wat hun behandeling betreft, dezelfde voorrechten genieten als de onderdanen
van de betrokken Staat.
Beschermde personen die, ten gevolge van de oorlog, hun broodwinning hebben verloren,
zullen in staat worden gesteld betaalde arbeid te verkrijgen en zullen te dien einde,
behoudens veiligheidsoverwegingen en de bepalingen van artikel 40, dezelfde voordelen
genieten als de onderdanen van de Mogendheid op wier grondgebied zij zich bevinden.
Indien een Partij bij het conflict een beschermd persoon onderwerpt aan controlemaatregelen
welke het hem onmogelijk maken in zijn onderhoud te voorzien, in het bijzonder wanneer
deze persoon om veiligheidsredenen wordt belet op redelijke voorwaarden betaalde arbeid
te vinden, zal bedoelde Partij voorzien in zijn onderhoud en in dat van hen die van
hem afhankelijk zijn.
Beschermde personen mogen, in alle gevallen, toelagen ontvangen van hun land van herkomst,
van de beschermende Mogendheid of van de in artikel 30 bedoelde verenigingen tot hulpverlening.
Beschermde personen mogen uitsluitend in dezelfde mate als de onderdanen van de Partij
bij het conflict, op wier grondgebied zij zich bevinden, tot arbeid worden verplicht.
Indien beschermde personen de nationaliteit van een vijandelijke Staat bezitten, mogen
zij uitsluitend worden verplicht tot werkzaamheden welke normaal nodig zijn om de
voedselvoorziening, huisvesting, kleding, het vervoer en de gezondheid van mensen
te verzekeren en welke niet rechtstreeks verband houden met het voeren van militaire
operaties.
In de gevallen, genoemd in de twee voorgaande leden, zullen voor de tot arbeid verplichte
beschermde personen dezelfde arbeidsvoorwaarden en beschermingsmaatregelen gelden
als voor de arbeiders van het land waar zij zich bevinden, in het bijzonder wat betreft
loon, arbeidstijden, kleding en uitrusting, vooropleiding en vergoeding terzake van
beroepsongevallen en -ziekten.
In geval van schending van bovenstaande bepalingen, zijn de beschermde personen bevoegd
hun recht van beklag uit te oefenen, overeenkomstig artikel 30.
Indien de Mogendheid in wier macht zich beschermde personen bevinden, de andere in
dit Verdrag genoemde controlemaatregelen niet voldoende acht, zijn de strengste controlemaatregelen
welke zij mag toepassen, die van het aanwijzen van een gedwongen verblijfplaats of
internering, overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 42 en 43.
Bij het toepassen van de bepalingen van artikel 39, tweede lid, op de gevallen waarin
personen hun gewone verblijfplaats moeten verlaten krachtens een beslissing waarbij
hun een gedwongen verblijfplaats elders wordt aangewezen, zal de gevangenhoudende
Mogendheid zich zo nauwkeurig mogelijk houden aan de bepalingen welke betrekking hebben
op de behandeling van geïnterneerden (Afdeling IV, Titel III van dit Verdrag).
De internering van of de aanwijzing van een gedwongen verblijfplaats voor beschermde
personen mag alleen dan worden gelast indien de veiligheid van de gevangenhoudende
Mogendheid zulks volstrekt noodzakelijk maakt.
Indien een persoon, door tussenkomst van de vertegenwoordigers van de beschermende
Mogendheid, uit vrije wil verzoekt te worden geïnterneerd en indien zijn toestand
zulks noodzakelijk maakt, zal hij door de Partij bij het conflict, in wier macht hij
zich bevindt, worden geïnterneerd.
Ieder beschermd persoon die geïnterneerd is of aan wie een gedwongen verblijfplaats
is aangewezen, heeft het recht te verzoeken, dat een bevoegd gerecht of een daartoe
door de gevangenhoudende Mogendheid aangewezen administratief college de te zijnen
aanzien genomen beslissing zo spoedig mogelijk aan een nieuw onderzoek onderwerpt.
Indien de internering of de aanwijzing van een gedwongen verblijfplaats wordt gehandhaafd,
zal het gerecht of het administratief college op gezette tijden, en ten minste tweemaal
per jaar, de zaak onderzoeken ten einde de oorspronkelijke beslissing ten gunste van
de betrokken persoon te wijzigen, indien de omstandigheden zulks veroorloven.
Tenzij de betrokken beschermde personen zich daartegen verzetten, zal de gevangenhoudende
Mogendheid, zo spoedig mogelijk, aan de beschermende Mogendheid mededeling doen van
de namen van de beschermde personen die geïnterneerd zijn of aan wie een gedwongen
verblijfplaats is aangewezen, en van hen die uit internering zijn ontslagen of wier
gedwongen verblijf is beëindigd. De beslissingen van de in het eerste lid van dit
artikel genoemde gerechten of colleges zullen eveneens, onder dezelfde voorwaarden,
zo spoedig mogelijk ter kennis van de beschermende Mogendheid worden gebracht.
Bij het toepassen van de in dit Verdrag bedoelde controlemaatregelen zal de gevangenhoudende
Mogendheid vluchtelingen die in feite geen bescherming van enige regering genieten,
niet behandelen als vijandelijke vreemdelingen uitsluitend op grond van het feit,
dat zij rechtens tot een vijandelijke Staat behoren.
Beschermde personen mogen niet worden overgedragen aan een Mogendheid die geen partij
is bij dit Verdrag.
Deze bepaling vormt geen belemmering voor de repatriëring van beschermde personen
of voor hun terugkeer naar het land van hun domicilie na het einde der vijandelijkheden.
Beschermde personen mogen door de gevangenhoudende Mogendheid slechts aan een Mogendheid
die partij is bij dit Verdrag worden overgedragen, en dan alleen nadat de gevangenhoudende
Mogendheid zich ervan heeft vergewist, dat die andere Mogendheid bereid en in staat
is het Verdrag toe te passen. Wanneer beschermde personen onder die omstandigheden
worden overgedragen, berust de verantwoordelijkheid voor de toepassing van het Verdrag
bij de Mogendheid die zich bereid heeft verklaard hen op te nemen, gedurende de tijd,
dat zij aan haar zijn toevertrouwd. Niettemin moet, ingeval deze Mogendheid in gebreke
blijft op enig belangrijk punt de bepalingen van het Verdrag uit te voeren, de Mogendheid
die de beschermde personen heeft overgedragen, op mededeling daarvan door de beschermende
Mogendheid, doeltreffende maatregelen nemen om in de toestand afdoende verbetering
te brengen dan wel verzoeken haar de beschermde personen terug te zenden. Aan dit
verzoek moet worden voldaan.
Een beschermd persoon mag onder geen omstandigheid worden overgedragen aan een land
waar hij vervolging kan vrezen op grond van zijn politieke of godsdienstige overtuiging.
De bepalingen van dit artikel vormen geen belemmering voor de uitlevering - krachtens
vóór het uitbreken der vijandelijkheden gesloten uitleveringsverdragen - van beschermde
personen, beschuldigd van misdrijven tegen het gemene strafrecht
Voor zover zulks niet eerder is geschied, zullen de ten aanzien van beschermde personen
genomen beperkende maatregelen zo spoedig mogelijk na het einde der vijandelijkheden
worden ingetrokken.
De ten aanzien van hun bezittingen genomen beperkende maatregelen zullen, in overeenstemming
met de metten van de gevangenhoudende Mogendheid, zo spoedig mogelijk na het einde
der vijandelijkheden, worden ingetrokken.
AFDELING III. Bezette gebieden
Beschermde personen die zich in bezet gebied bevinden, mogen, in geen geval en op
geen enkele wijze, worden beroofd van de voordelen van dit Verdrag, noch krachtens
enige wijziging welke zich, als gevolg van het feit der bezetting, in de instellingen
of in de regering van het bezette gebied heeft voorgedaan, noch door een overeenkomst,
gesloten tussen de autoriteiten van het bezette gebied en de bezettende Mogendheid,
noch op grond van een annexatie door de bezettende Mogendheid van het geheel of een
deel van het bezette gebied.
Beschermde personen die geen onderdanen zijn van de Mogendheid wier grondgebied bezet
is, kunnen gebruik maken van het recht het grondgebied te verlaten onder de voorwaarden,
bedoeld in artikel 35; de beslissingen dienaangaande zullen worden genomen overeenkomstig
de door de bezettende Mogendheid met inachtneming van genoemd artikel vast te stellen
procedure.
Gedwongen overbrenging van groepen of individuele personen, alsmede deportatie van
beschermde personen van het bezette gebied naar het grondgebied van de bezettende
Mogendheid dan wel naar dat van een andere al of niet bezette Staat, zijn verboden,
welke de redenen daarvoor ook mogen zijn.
Niettemin mag de bezettende Mogendheid tot gehele of gedeeltelijke evacuatie van een
bepaalde bezette streek overgaan, indien de veiligheid van de bevolking of dwingende
militaire redenen zulks vereisen. Deze evacuaties mogen geen verplaatsing van beschermde
personen buiten het bezette gebied medebrengen, tenzij het om materiële redenen onmogelijk
is een zodanige verplaatsing te vermijden. De op deze wijze geëvacueerde personen
moeten naar hun haardsteden worden teruggevoerd zodra de vijandelijkheden in die streek
zijn geëindigd.
De bezettende Mogendheid die tot deze overbrenging of evacuatie overgaat, zal, zoveel
in haar vermogen ligt, zorg dragen, dat de beschermde personen behoorlijk worden ondergebracht,
dat de overbrenging, wat hygiëne, gezondheid, veiligheid en voeding betreft, onder
bevredigende omstandigheden wordt uitgevoerd en dat de leden van eenzelfde familie
niet van elkander worden gescheiden.
De beschermende Mogendheid zal in kennis worden gesteld met iedere overbrenging en
evacuatie, zodra deze hebben plaatsgevonden.
De bezettende Mogendheid mag beschermde personen niet dwingen te blijven in een bijzonder
aan oorlogsgevaren blootgestelde streek, tenzij de veiligheid van de bevolking of
dwingende militaire redenen zulks vereisen.
De bezettende Mogendheid mag niet overgaan tot deportatie of overbrenging van een
gedeelte van haar eigen burgerbevolking naar het door haar bezette gebied.
De bezettende Mogendheid zal, met de medewerking van de nationale en plaatselijke
autoriteiten, het goed functionneren van instellingen, gewijd aan de zorg voor en
de opvoeding van kinderen, vergemakkelijken.
De bezettende Mogendheid zal alle nodige maatregelen nemen om de identificatie van
kinderen en de registratie van hun betrekking tot hun naaste familie te vergemakkelijken.
Zij mag in geen geval hun persoonlijke staat wijzigen, noch hen doen dienst nemen
in aan haar ondergeschikte formaties of organisaties.
Indien de plaatselijke instellingen daartoe niet bij machte zijn, zal de bezettende
Mogendheid regelingen treffen voor het onderhoud en de opvoeding - zo mogelijk door
personen van dezelfde nationaliteit, taal en godsdienst - van kinderen die ten gevolge
van de oorlog wees zijn geworden of van hun ouders zijn gescheiden en die niet behoorlijk
verzorgd kunnen worden door een lid van hun naaste familie of een vriend.
Een afzonderlijke afdeling van het krachtens de bepalingen van artikel 136 opgerichte
Bureau zal worden belast met het nemen van de nodige maatregelen om kinderen wier
identiteit onzeker is, te identificeren. Aanwijzingen omtrent hun ouders of andere
naaste verwanten behoren, indien beschikbaar, steeds te worden geregistreerd.
De bezettende Mogendheid mag de toepassing niet belemmeren van voorkeursmaatregelen
op het gebied van voeding, geneeskundige verzorging en bescherming tegen de gevolgen
van de oorlog, welke, vóór de bezetting, mochten zijn ingevoerd ten gunste van kinderen
beneden vijftien jaar, zwangere vrouwen en moeders van kinderen beneden zeven jaar.
De bezettende Mogendheid mag beschermde personen niet dwingen te dienen bij haar gewapende
macht of hulpdiensten. Iedere pressie of propaganda, welke op vrijwillige dienstneming
is gericht, is verboden.
De bezettende Mogendheid mag beschermde personen niet dwingen tot arbeid, tenzij zij
ouder zijn dan achttien jaar en dan alleen tot werkzaamheden ten behoeve van het bezettingsleger
of van de openbare nutsbedrijven, of van de voedselvoorziening, huisvesting, kleding,
het vervoer of de gezondheid van de bevolking van het bezette land. Beschermde personen
mogen niet worden gedwongen tot enige arbeid welke hen zou verplichten aan krijgsverrichtingen
deel te nemen. De bezettende Mogendheid mag beschermde personen niet dwingen met geweld
de veiligheid van de inrichtingen waar zij verplichte arbeid verrichten, te verzekeren.
De arbeid mag slechts worden verricht binnen het bezette gebied waar de personen wier
diensten zijn gevorderd, zich bevinden. Iedere gevorderde persoon zal, voor zover
mogelijk, op de plaats worden gehouden, waar hij gewoon is zijn arbeid te verrichten.
De arbeid moet naar billijkheid worden beloond en in overeenstemming zijn met de lichamelijke
en verstandelijke vermogens van de arbeiders. De in het bezette land van kracht zijnde
wetten betreffende de arbeidsvoorwaarden en de beschermende maatregelen, in het bijzonder
met betrekking tot lonen, arbeidstijden, uitrusting, vooropleiding en vergoeding terzake
van beroepsongevallen en -ziekten, zullen van toepassing zijn op de beschermde personen
aan wie de in dit artikel bedoelde werkzaamheden zijn opgedragen.
In geen geval mag vordering van arbeidskrachten leiden tot een mobilisatie van arbeiders
in een organisatie van militair of semi-militair karakter.
Geen contract, overeenkomst of regeling mag inbreuk maken op het recht van iedere
vrijwillige of niet-vrijwillige arbeider, waar deze zich ook bevindt, zich te wenden
tot de vertegenwoordigers van de beschermende Mogendheid om haar bemiddeling in te
roepen.
Iedere maatregel welke ten doel heeft om werkloosheid te veroorzaken of om arbeidsmogelijkheden
van arbeiders in een bezet gebied te beperken, ten einde hen te bewegen voor de bezettende
Mogendheid te werken, is verboden.
Het is de bezettende Mogendheid verboden roerende of onroerende goederen, hetzij individueel
hetzij collectief toebehorend aan particulieren, aan de Staat of aan openbare lichamen,
aan sociale of coöperatieve organisaties, te vernielen, behoudens in de gevallen waarin
militaire operaties een zodanige vernieling volstrekt noodzakelijk maken.
Het is de bezettende Mogendheid verboden de staat van ambtenaren of van leden van
de rechterlijke macht in het bezette gebied te wijzigen of op enigerlei wijze te hunnen
aanzien strafmaatregelen toe te passen dan wel dwang- of discriminerende maatregelen
te nemen, ingeval zij zich op grond van gewetensbezwaren van de uitoefening van hun
functie mochten onthouden.
Dit verbod vormt geen belemmering voor de toepassing van het tweede lid van artikel
51. Het laat het recht van de bezettende Mogendheid om dragers van openbare ambten
van hun functies te ontheffen onverlet.
De bezettende Mogendheid is verplicht met alle haar ten dienste staande middelen de
voorziening van de bevolking met levensmiddelen en geneeskundige benodigdheden te
verzekeren; zij moet in het bijzonder levensmiddelen, geneeskundige voorraden en andere
noodzakelijke artikelen invoeren, indien de hulpbronnen van het bezette gebied ontoereikend
zijn.
De bezettende Mogendheid mag levensmiddelen, artikelen of geneeskundige voorraden,
welke zich in bezet gebied bevinden, uitsluitend vorderen ten behoeve van het bezettingsleger
en de bezettingsadministratie; zij moet daarbij echter rekening houden met de behoeften
van de burgerbevolking. Behoudens bepalingen van andere internationale verdragen,
moet de bezettende Mogendheid de nodige regelingen treffen, opdat de juiste waarde
wordt vergoed voor alle gevorderde goederen.
De beschermende Mogendheden mogen, te allen tijde, onbelemmerd de stand van de voorziening
met levensmiddelen en geneeskundige benodigdheden in bezette gebieden nagaan, behoudens
tijdelijke beperkingen welke door dwingende militaire noodzaak mochten worden opgelegd.
De bezettende Mogendheid is verplicht met alle haar ten dienste staande middelen,
met medewerking van de nationale en plaatstelijke autoriteiten, de ziekeninrichtingen
en de geneeskundige diensten in stand te houden, alsmede de volksgezondheid en de
algemene hygiëne in het bezette gebied te verzekeren, in het bijzonder door de invoering
en toepassing van prophylactische en preventieve maatregelen welke noodzakelijk zijn
om de verbreiding van besmettelijke ziekten en van epidemieën te bestrijden. Aan het
geneeskundig personeel van alle categorieën zal worden toegestaan zijn taak te vervullen.
Indien nieuwe ziekeninrichtingen worden geopend in bezet gebied en, de bevoegde organen
van de bezette Staat aldaar niet meer functioneren, moeten de bezettingsautoriteiten,
zo nodig, aan die ziekeninrichtingen de erkenning, als bedoeld in artikel 18, verlenen.
Onder soortgelijke omstandigheden moeten de bezettingsautoriteiten eveneens het personeel
van de ziekeninrichtingen en de transportvoertuigen krachtens de bepalingen van de
artikelen 20 en 21 erkennen.
Bij de invoering van maatregelen voor de volksgezondheid en hygiëne, alsmede bij hun
toepassing, moet de bezettende Mogendheid rekening houden met de morele en ethische
opvattingen van de bevolking van het bezette gebied.
De bezettende Mogendheid mag burgerziekeninrichtingen slechts tijdelijk en slechts
in gevallen van uiterste noodzaak vorderen voor de verpleging van gewonde en zieke
militairen en dan onder voorwaarde, dat tijdig doeltreffende maatregelen worden genomen
om de verpleging en behandeling van de patiënten te verzekeren en te voldoen aan de
behoeften van de burgerbevolking op het gebied van ziekenhuisverpleging.
Het materiaal en de voorraden van burgerziekeninrichtingen mogen niet worden gevorderd
zolang deze nodig zijn voor de behoeften van de burgerbevolking.
De bezettende Mogendheid zal aan bedienaars van een eredienst toestaan aan hun geloofsgenoten
geestelijke bijstand te verlenen.
De bezettende Mogendheid zal eveneens zendingen van boeken en voorwerpen, nodig voor
de eredienst, in ontvangst nemen en de uitdeling daarvan in bezet gebied vergemakkelijken.
Indien de gehele bevolking van een bezet gebied of een deel daarvan onvoldoende bevoorraad
is, zal de bezettende Mogendheid hulpacties ten behoeve van die bevolking toestaan
en deze met alle haar ten dienste staande middelen vergemakkelijken.
Deze acties, welke mogen worden ondernomen hetzij door Staten, hetzij door een onpartijdige
humanitaire organisatie, zoals het Internationale Comité van het Rode Kruis, zullen
in het bijzonder bestaan uit zendingen van levensmiddelen, geneeskundige benodigheden
en kleding.
Alle Verdragsluitende Partijen moeten de vrije doorvoer van deze zendingen toestaan
en de bescherming daarvan waarborgen.
Een Mogendheid die de vrije doorvoer toestaat van zendingen, bestemd voor door een
vijandelijke Partij bij het conflict bezet gebied, heeft echter het recht de zendingen
te onderzoeken, de doorvoer te regelen volgens voorgeschreven tijden en routes en
van de beschermende Mogendheid de redelijke zekerheid te verkrijgen, dat de zendingen
bestemd zijn tot ondersteuning van de noodlijdende bevolking en niet zullen worden
gebruikt ten voordele van de bezettende Mogendheid.
Zendingen tot hulpverlening zullen de bezettende Mogendheid in genen dele ontheffen
van de aansprakelijkheid welke op haar rust ingevolge de artikelen 55, 56 en 59. De
bezettende Mogendheid mag in geen enkel opzicht de zendingen tot hulpverlening onttrekken
aan het doel waarvoor zij zijn bestemd, behoudens in gevallen van dringende noodzaak,
in het belang van de bevolking van het bezette gebied en met toestemming van de beschermende
Mogendheid.
De verdeling van de zendingen tot hulpverlening, bedoeld in de voorgaande artikelen,
zal worden uitgevoerd met de medewerking en onder het toezicht van de beschermende
Mogendheid. Deze taak mag ook, bij overeenkomst tussen de bezettende Mogendheid en
de beschermende Mogendheid, worden gedelegeerd aan een onzijdige Staat, het Internationale
Comité van het Rode Kruis of enige andere onpartijdige humanitaire organisatie.
Deze zendingen tot hulpverlening zullen in bezet gebied vrijgesteld zijn van alle
rechten, belastingen of accijnzen, tenzij deze heffingen in het belang van de economie
van het gebied noodzakelijk zijn. De bezettende Mogenheid moet een vlotte verdeling
van deze zendingen vergemakkelijken.
Alle Verdragsluitende Partijen zullen er naar streven de doorvoer en het vervoer van
deze voor bezette gebieden bestemde zendingen tot hulpverlening kosteloos toe te staan.
Tenzij dwingende veiligheidsoverwegingen zich daartegen verzetten, zal het beschermde
personen die zich in bezet gebied bevinden, geoorloofd zijn de aan hen gerichte persoonlijke
zendingen tot hulpverlening te ontvangen.
Behoudens tijdelijke maatregelen, welke bij uitzondering wegens dwingende veiligheidsoverwegingen
door de bezettende Mogendheid mochten worden opgelegd:
-
a. mogen de erkende nationale Rode Kruis (Rode Halve Maan, Rode Leeuw en Zon) Verenigingen
haar werkzaamheden blijven verrichten overeenkomstig de beginselen van het Rode Kruis,
zoals deze door de Internationale Rode Kruis Conferenties zijn vastgesteld. Andere
verenigingen tot hulpverlening mogen haar liefdadige werkzaamheden onder soortgelijke
voorwaarden voortzetten;
-
b. mag de bezettende Mogendheid in de personeelsbezetting en structuur van deze verenigingen
geen enkele wijziging eisen, welke de bovenbedoelde werkzaamheden nadelig zou kunnen
beïnvloeden.
Dezelfde beginselen zijn van toepassing op de werkzaamheden en het personeel van bijzondere
organisaties van niet-militaire aard, die reeds bestaan of mochten worden opgericht
om de bestaansvoorwaarden van de burgerbevolking te waarborgen door het instandhouden
van de belangrijke openbare nutsbedrijven, het verdelen van zendingen tot hulpverlening
en het organiseren van reddingswerk.
De strafwetgeving van het bezette gebied zal van kracht blijven, behoudens voor zover
zij mag worden ingetrokken of opgeschort door de bezettende Mogendheid ingeval deze
wetgeving een bedreiging vormt voor haar veiligheid dan wel de toepassing van dit
Verdrag belemmert. Behoudens laatstgenoemde overweging en de noodzakelijkheid om een
doeltreffende rechtsbedeling te verzekeren, zullen de gerechten van het bezette gebied
hun werkzaamheden met betrekking tot alle vergrijpen in bedoelde strafwetgeving voorzien,
blijven verrichten.
De bezettende Mogendheid mag de bevolking van het bezette gebied echter onderwerpen
aan bepalingen welke noodzakelijk zijn om de bezettende Mogendheid in staat te stellen
haar uit dit Verdrag voortvloeiende verplichtingen na te komen, het geregeld bestuur
van het gebied te handhaven, alsmede de veiligheid te verzekeren van de bezettende
Mogendheid, van de leden en de eigendommen van het bezettingsleger of de bezettingsadministratie,
zomede van de door haar gebruikte instellingen en verbindingslijnen.
De door de bezettende Mogendheid uitgevaardigde strafbepalingen zullen niet van kracht
worden dan nadat zij zijn gepubliceerd en in de eigen taal van de bevolking te harer
kennis zijn gebracht. Aan deze strafbepalingen mag geen terugwerkende kracht worden
verleend.
De bezettende Mogendheid mag, in geval van schending van de door haar krachtens het
tweede lid van artikel 64 afgekondigde strafbepalingen, de verdachte verwijzen naar
haar op regelmatige wijze samengestelde, niet-politieke, militaire gerechten, mits
deze gerechten in het bezette land zetelen. Beroepsinstanties zullen bij voorkeur
in het bezette land zetelen.
De gerechten mogen slechts die wettelijke bepalingen toepassen, welke van kracht waren
vóór het vergrijp werd gepleegd en welke in overeenstemming zijn met de algemeene
rechtsbeginselen, in het bijzonder met het beginsel, dat de straf evenredig moet zijn
aan het gepleegde feit. Zij moeten rekening houden met het feit, dat de verdachte
geen onderdaan is van de bezettende Mogendheid.
Wanneer beschermde personen een vergrijp plegen uitsluitend met het oogmerk de bezettende
Mogendheid te benadelen, zonder dat dit feit een aanslag op het leven van of lichamelijke
geweldpleging tegen leden van het bezettingsleger af de bezettingsadministratie inhoudt,
noch een ernstig gemeen gevaar oplevert, noch zware schade toebrengt aan de eigendommen
van het bezettingsleger of van de bezettingsadministratie of van de bij deze in gebruik
zijnde installaties, kunnen deze personen worden onderworpen aan internering of gewone
gevangenisstraf, mits de duur van deze internering of gevangenschap evenredig is aan
het gepleegde feit. Bovendien zal voor deze vergrijpen internering of gevangenisstraf
de enige maatregel van vrijheidsberoving zijn, welke op beschermde personen mag worden
toegepast. De gerechten, bedoeld in artikel 66 van dit Verdrag, mogen naar eigen goeddunken
een gevangenisstraf vervangen door een maatregel tot internering van dezelfde duur.
De strafbepalingen, door de bezettende Mogendheid afgekondigd overeenkomstig de artikelen
64 en 65, mogen alleen dan de doodstraf ten aanzien van beschermde personen inhouden
indien deze schuldig zijn aan spionnage, aan een ernstige daad van sabotage tegen
de militaire installaties van de bezettende Mogendheid of aan opzettelijke vergrijpen
welke de dood van één of meer personen tot gevolg hebben gehad, mits bij de wetten
van het bezette gebied, van kracht zijnde vóór het begin der bezetting, op deze vergrijpen
de doodstraf was gesteld.
De doodstraf mag niet worden uitgesproken tegen een beschermd persoon, tenzij de aandacht
van het gerecht in het bijzonder is gevestigd op het feit, dat de verdachte, geen
onderdaan zijnde van de bezettende Mogendheid, niet door enige plicht van trouw jegens
haar is gebonden.
In geen geval mag de doodstraf worden uitgesproken tegen een beschermd persoon die
de leeftijd van achttien jaar ten tijde van het plegen van het feit niet had bereikt.
In alle gevallen zal de duur van de voorlopige hechtenis in mindering worden gebracht
op iedere vrijheidsstraf welke een beschermd persoon wordt opgelegd.
Beschermde personen mogen door de bezettende Mogendheid niet in hechtenis worden genomen,
worden vervolgd of veroordeeld wegens handelingen begaan of meningen geuit vóór de
bezetting of gedurende een tijdelijke onderbreking daarvan, met uitzondering van schendingen
van de wetten en gebruiken van de oorlog.
Onderdanen van de bezettende Mogendheid, die, vóór het uitbreken van de vijandelijkheden,
toevlucht hebben gezocht op het grondgebied, van de bezette Staat, mogen slechts in
hechtenis worden genomen, worden vervolgd, veroordeeld of buiten het bezette gebied
gedeporteerd wegens vergrijpen, gepleegd na het uitbreken der vijandelijkheden, of
wegens misdrijven tegen het gemene recht, begaan vóór het uitbreken der vijandelijkheden,
welke, volgens de wetten van de bezette Staat, in vredestijd uitlevering gerechtvaardigd
zouden hebben.
De bevoegde gerechten van de bezettende Mogendheid mogen geen vonnis uitspreken, dat
niet is voorafgegaan door een regelmatig proces.
Verdachten tegen wie door de bezettende Mogendheid een vervolging wordt ingesteld,
moeten onverwijld schriftelijk, in een voor hen begrijpelijke taal, op de hoogte worden
gesteld van de bijzonderheden van de tegen hen uitgebrachte telastlegging; hun zaak
moet zo spoedig mogelijk worden voorgebracht. De beschermende Mogendheid moet in kennis
worden gesteld met iedere door de bezettende Mogendheid tegen een beschermd persoon
ingestelde vervolging, indien de telastlegging de doodstraf of een gevangenisstraf
van twee jaar of meer ten gevolge kan hebben; de beschermende Mogendheid moet te allen
tijde inlichtingen kunnen verkrijgen betreffende de stand van het proces. Bovendien
heeft de beschermende Mogendheid het recht, op haar verzoek, te worden ingelicht omtrent
alle bijzonderheden betreffende deze processen en iedere andere vervolging, door de
bezettende Mogendheid tegen beschermde personen ingesteld.
De kennisgeving aan de beschermende Mogendheid, als bedoeld in het tweede lid van
dit artikel, moet onmiddellijk worden verzonden en de beschermende Mogendheid in ieder
geval drie weken vóór de datum van de eerste terechtzitting bereiken. Indien bij de
aanvang van de terechtzitting geen bewijs wordt overgelegd, dat de bepalingen van
dit artikel ten volle in acht zijn genomen, zal de terechtzitting geen voortgang vinden.
De kennisgeving moet in het bijzonder de volgende punten bevatten:
-
a. identiteit van de verdachte;
-
b. verblijfplaats of plaats van bewaring;
-
c. gespecificeerde telastlegging (met vermelding van de strafbepalingen waarop deze is
gegrond);
-
d. opgave van het gerecht dat met de berechting van de zaak is belast;
-
e. plaats en datum van de eerste terechtzitting.
Iedere verdachte heeft het recht de voor zijn verdediging benodigde bewijzen aan te
voeren en mag in het bijzonder getuigen doen oproepen. Hij heeft het recht te worden
bijgestaan door een bevoegd raadsman van zijn eigen keuze, die hem vrijelijk zal mogen
bezoeken en de nodige faciliteiten zal genieten om de verdediging voor te bereiden.
Indien de verdachte geen raadsman heeft gekozen, zal de beschermende Mogendheid daarin
voorzien. Indien tegen de verdachte een ernstige beschuldiging is ingebracht en er
geen beschermende Mogendheid optreedt, moet de bezettende Mogendheid, behoudens toestemming
van de verdachte, hem een raadsman ter beschikking stellen.
Iedere verdachte zal, tenzij hij daarvan vrijwillig afstand doet, zowel tijdens het
vooronderzoek als tijdens de terechtzitting door een tolk worden bijgestaan. Hij heeft
te allen tijde het recht de tolk te wraken en diens vervanging te verzoeken.
Iedere veroordeelde heeft het recht van hoger beroep overeenkomstig de door het gerecht
toegepaste wetten. Hij zal volledig worden ingelicht omtrent deze rechtsmiddelen,
alsmede omtrent de termijnen waarbinnen deze kunnen worden aangewend.
De strafrechtelijke procedure, bedoeld in deze Afdeling, zal, op overeenkomstige wijze,
van toepassing zijn op het hoger beroep. Indien de door het gerecht toegepaste wetten
niet voorzien in de mogelijkheid van hoger beroep, heeft de veroordeelde het recht
tegen de conclusie en de veroordeling bij de bevoegde autoriteit van de bezettende
Mogendheid op te komen.
De vertegenwoordigers van de beschermende Mogendheid hebben het recht de behandeling
ter terechtzitting van iedere zaak tegen een beschermd persoon bij te wonen, tenzij
deze, bij uitzondering, met gesloten deuren plaats heeft in het belang van de veiligheid
van de bezettende Mogendheid, die dan de beschermende Mogendheid dienaangaande zal
inlichten. Een kennisgeving, houdende opgave van de plaats en datum van de aanvang
van de terechtzitting, moet aan de beschermende Mogendheid worden gezonden.
Alle vonnissen welke de doodstraf of een gevangenisstraf van twee jaar of meer inhouden,
zullen, met vermelding van de motivering, zo spoedig mogelijk aan de beschermende
Mogendheid worden medegedeeld; hierbij zal mededeling worden gedaan, dat de in artikel
71 bedoelde kennisgeving is geschied en zal, ingeval het vonnis een vrijheidsstraf
inhoudt, de naam worden vermeld van de plaats waar de straf zal worden ondergaan.
De overige vonnissen zullen worden ingeschreven in de registers van het gerecht, welke
door de vertegenwoordigers van de beschermende Mogendheid mogen worden ingezien. In
geval van een veroordeling tot de doodstraf of tot een vrijheidsstraf van twee jaar
of meer, zullen de termijnen van hoger beroep eerst beginnen te lopen van het tijdstip
af, waarop de beschermende Mogendheid mededeling van het vonnis heeft ontvangen.
In geen geval mag aan terdoodveroordeelden het recht om gratie te verzoeken worden
onthouden.
Geen doodvonnis mag worden tenuitvoergelegd, alvorens een termijn is verlopen van
ten minste zes maanden van het tijdstip af, waarop de beschermende Mogendheid de mededeling
van de einduitspraak welke de veroordeling tot de doodstraf bevestigt, dan wel van
de afwijzing van het gratieverzoek heeft ontvangen.
Deze termijn van zes maanden mag in bepaalde gevallen worden verkort, wanneer ten
gevolge van ernstige en critieke omstandigheden de veiligheid van de bezettende Mogendheid
of van haar strijdkrachten aan een georganiseerde bedreiging wordt blootgesteld, mits
aan de beschermende Mogendheid van de verkorting van die termijn steeds mededeling
wordt gedaan en haar steeds de gelegenheid wordt geboden bij de bevoegde bezettingsautoriteiten
stappen te ondernemen met betrekking tot deze doodvonnissen.
Beschermde personen, verdacht van strafbare feiten, zullen de voorlopige hechtenis
en, indien zij zijn veroordeeld, hun straf in het bezette land ondergaan. Zij zullen,
zo mogelijk, van andere gedetineerden gescheiden worden gehouden; voedings- en hygiënische
omstandigheden moeten zodanig zijn, dat zij voldoende zijn voor het behoud van een
goede gezondheid en ten minste overeenkomen met die in de strafinrichtingen van het
bezette land.
Zij zullen de geneeskundige verzorging ontvangen, welke hun gezondheidstoestand vereist.
Zij zijn eveneens gerechtigd de geestelijke bijstand te ontvangen, welke zij mochten
verlangen,
Vrouwen zullen in afzonderlijke verblijven worden ondergebracht en onder rechtstreeks
toezicht van vrouwen staan.
Rekening moet worden gehouden met de bijzondere voorschriften voor minderjarigen.
Gedetineerde beschermde personen hebben het recht bezoek te ontvangen van gedelegeerden
van de beschermende Mogendheid en van het Internationale Comité van het Rode Kruis,
overeenkomstig de bepalingen van artikel 143.
Bovendien hebben deze personen het recht ten minste één pakket tot hulpverlening per
maand te ontvangen.
Verdachte of door de gerechten in het bezette gebied veroordeelde beschermde personen
zullen bij het einde van de bezetting, met de hen betreffende dossiers, aan de autoriteiten
van het bevrijde gebied worden overgedragen.
Indien de bezettende Mogendheid het om dwingende redenen van veiligheid nodig acht
ten aanzien van beschermde personen veiligheidsmaatregelen te nemen, mag zij hun ten
hoogste een gedwongen verblijfplaats aanwijzen of hen aan internering onderwerpen.
Beslissingen ten aanzien van gedwongen verblijf of internering zullen worden genomen
volgens een regelmatige procedure, welke door de bezettende Mogendheid overeenkomstig
de bepalingen van dit Verdrag moet zijn vastgesteld. Deze procedure moet voorzien
in het recht van hoger beroep voor de belanghebbende partijen. Ten aanzien van dit
beroep moet binnen de kortst mogelijke termijn worden beslist. Indien de beslissingen
worden gehandhaafd, zal een door genoemde Mogendheid ingesteld bevoegd orgaan deze
met geregelde tussenpozen, zo mogelijk iedere zes maanden, aan herziening onderwerpen.
Beschermde personen aan wie een gedwongen verblijfplaats is aangewezen en die dientengevolge
worden gedwongen hun woning te verlaten, zullen zonder enige beperking de voordelen
der bepalingen van artikel 39 van dit Verdrag genieten.
AFDELING V. Informatiebureaux en Centraal Informatiebureau
Bij het uitbreken van een conflict en in alle gevallen van bezetting zal ieder der
Partijen bij het conflict een officieel Informatiebureau oprichten, belast met het
ontvangen en doorgeven van inlichtingen betreffende zich in haar macht bevindende
beschermde personen.
Binnen de kortst mogelijke tijd zal ieder der Partijen bij het conflict aan haar Informatiebureau
inlichtingen verstrekken betreffende de maatregelen, door haar genomen ten opzichte
van ieder beschermd persoon die langer dan twee weken in bewaring is gehouden, aan
wie een gedwongen verblijfplaats is aangewezen of die is geïnterneerd. Bovendien zal
zij haar verschillende betrokken overheidsdiensten opdragen het genoemd Bureau snel
in te lichten aangaande alle wijzigingen in de toestand van deze beschermde personen,
zoals overplaatsing, invrijheidstelling, repatriëring, ontvluchting, opneming in een
ziekeninrichting, geboorte en overlijden.
Het nationale Informatiebureau zal met spoed en met de snelste middelen de inlichtingen
betreffende beschermde personen doen toekomen aan de Mogendheid van welke de bovenbedoelde
personen onderdanen zijn, of aan de Mogendheid op wier grondgebied zij hun woonplaats
hadden, door tussenkomst zowel van de beschermende Mogendheden als van het Centraal
Bureau, bedoeld in artikel 140. De Bureaux zullen bovendien alle tot hen gerichte
vragen betreffende beschermde personen beantwoorden.
De Informatiebureaux zullen de inlichtingen betreffende een beschermd persoon doorgeven,
behalve in de gevallen waarin zulks de belanghebbende persoon of zijn familie nadeel
zou kunnen berokkenen. Zelfs in dat geval mogen de inlichtingen niet worden geweigerd
aan het Centraal Bureau, dat, na van de omstandigheden op de hoogte te zijn gesteld,
de nodige voorzorgen zal nemen, zoals aangeduid in artikel 140.
Alle schriftelijke mededelingen van een Bureau zullen worden gewaarmerkt door een
handtekening of een stempelafdruk.
De door het nationale Informatiebureau ontvangen en de door dit Bureau doorgegeven
inlichtingen moeten zodanig zijn, dat het mogelijk is de beschermde persoon nauwkeurig
te identificeren en zijn familie snel in te lichten. Zij moeten voor iedere persoon
ten minste bevatten zijn geslachtsnaam, voornamen, plaats en volledige datum van geboorte,
nationaliteit, laatste woonplaats, bijzondere kentekenen, voornaam van zijn vader
en geslachtsnaam van zijn moeder, datum en aard van de te zijnen opzichte genomen
maatregel, alsmede de plaats waar deze is genomen, het adres waarheen correspondentie
aan hem kan worden gericht, benevens de naam en het adres van de in te lichten persoon.
Evenzo zullen geregeld, en zo mogelijk wekelijks, inlichtingen over de gezondheidstoestand
van ernstig zieke of zwaar gewonde geïnterneerden worden doorgegeven.
Het nationale Informatiebureau zal bovendien belast zijn met het verzamelen van alle
persoonlijke voorwerpen van waarde, door de in artikel 136 bedoelde beschermde personen
achtergelaten, in het bijzonder bij hun repatriëring, invrijheidstelling, ontvluchting
of overlijden; het Bureau zal deze voorwerpen toezenden aan de belanghebbenden rechtstreeks,
of, indien het zulks noodzakelijk acht, door tussenkomst van het Centraal Bureau.
Deze voorwerpen zullen worden verzonden in door het Bureau verzegelde pakketten, vergezeld
van verklaringen, houdende nauwkeurige opgave van de identiteit der personen aan wie
deze voorwerpen toebehoorden, alsmede van de volledige inhoud van het pakket. De ontvangst
en verzending van alle zodanige voorwerken van waarde zullen in bijzonderheden worden
aangetekend in registers.
Een Centraal Informatiebureau betreffende beschermde personen, in het bijzonder betreffende
geïnterneerden, zal op onzijdig gebied worden opgericht. Het Internationale Comité
van het Rode Kruis zal, indien het zulks noodzakelijk acht, aan de belanghebbende
Mogendheden voorstellen doen met betrekking tot de organisatie van een zodanig Bureau,
dat hetzelfde kan zijn als dat, bedoeld in artikel 123 van het Verdrag van Genève betreffende de behandeling van krijgsgevangenen, van 12 Augustus 1949.
Dit Bureau zal belast zijn met het verzamelen van alle in artikel 136 bedoelde inlichtingen
welke het langs officiële of particuliere wegen kan verkrijgen; het zal deze inlichtingen
zo snel mogelijk doorgeven aan de landen van welke de belanghebbende personen onderdanen
zijn of waar zij woonachtig zijn, behalve in de gevallen waarin zulks de personen
op wie de inlichtingen betrekking hebben, of hun familie nadeel zou kunnen berokkenen.
Het Bureau zal van de zijde van de Partijen bij het conflict alle redelijke faciliteiten
ontvangen om het doorgeven van deze inlichtingen mogelijk te maken.
De Hoge Verdragsluitende Partijen, en in het bijzonder zij wier onderdanen genieten
van de diensten van het Centraal Bureau, worden uitgenodigd daaraan de geldelijke
steun te verlenen, welke het nodig mocht hebben.
Deze bepalingen mogen niet worden uitgelegd als zouden zij de menslievende werkzaamheden
van het Internationale Comité van het Rode Kruis en van de verenigingen tot hulpverlening,
bedoeld in artikel 142, beperken.
De nationale Informatiebureaux en het Centraal Informatiebureau zullen vrijdom van
port genieten voor alle poststukken, alsmede de in artikel 110 bedoelde vrijstellingen,
en, voor zover mogelijk, vrijdom van telegraafkosten of ten minste belangrijk verlaagde
tarieven.