Circulaire Overheidswerknemers onder de werknemersverzekeringen (OOW-operatie)

Geraadpleegd op 10-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2004 en zichtdatum 20-09-2024.
Geldend van 01-01-1998 t/m heden

Circulaire Overheidswerknemers onder de werknemersverzekeringen (OOW-operatie)

Circulaire aan de Ministers

Inleiding/managementinformatie

Deze circulaire heeft tot doel informatie te verschaffen over de operatie ’Overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen’ (OOW). Deze circulaire is een aanvulling op mijn vorige circulaire over dit onderwerp, gedateerd 19 juni 1997, nr. AD97/U521.

Het wetsvoorstel OOW (Kamerstukken II 1996/97, 25 282, nrs 1-2) is 11 november jl. aanvaard door de Tweede Kamer en zal zo spoedig mogelijk worden doorgezonden naar de Eerste Kamer. Dit wetsvoorstel is op een aantal onderdelen gewijzigd ten opzichte van het voorstel waarover ik u bij mijn vorige circulaire berichtte. Hiertoe is op 29 augustus 1997 een nota van wijziging bij de Tweede Kamer ingediend (vindplaats: Kamerstukken II 1996/1997, 25 282, nr. 7). Van de bij nader inzien benodigde wijzigingen wil ik u bij deze op de hoogte brengen.

Deze wijzigingen zijn voorgesteld met het oog op met name de uitvoerbaarheid van het overgangsrecht t.a.v. lopende uitkeringen. Verder kwam naar voren dat aanvullende regels nodig zijn om de WAO goed te kunnen uitvoeren gedurende de periode dat de Ziektewet (ZW) respectievelijk de Werkloosheidswet (WW) nog niet geldt voor het overheidspersoneel.

Deze wijzigingen dragen een in hoge mate technisch karakter en zijn hoofdzakelijk van belang voor de uitvoeringsinstelling USZO. Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een aantal redactionele verbeteringen aan te brengen in het wetsvoorstel.

Met nadruk wijs ik u erop dat de nota van wijziging geen wijziging heeft aangebracht in het invoeringstraject OOW. Alles blijft er op gericht de eerste fase van OOW, te weten de invoering van de WAO voor het overheidspersoneel, te laten plaatsvinden per

1 januari 1998. Ook het kabinetsstandpunt ten aanzien van de in het wetsvoorstel opgenomen fasering van de invoering van de ZW en de WW voor nieuwe en oude gevallen, blijft ongewijzigd.

De nota van wijziging met betrekking tot het wetsvoorstel OOW verandert niets aan de in mijn vorige circulaire vermelde, door u te ondernemen activiteiten en de data waarop die activiteiten afgerond dienen te zijn (zie mijn circulaire van 19 juni 1997 blz. 10/11).

De veranderingen in het wetsvoorstel gaan om de volgende onderwerpen:

  • een overgangsbepaling met betrekking tot de 13e-weeksmelding aan de uitvoeringsinstelling (met het oog op de toepassing van de WAO) van een op 31 december 1997 bestaand geval van ziekte (zie hoofdstuk 2);

  • een overgangsbepaling ten aanzien van het onder de WAO kunnen voortzetten van op 31 december 1997 lopende werkgeversbetalingen van de WAO-conforme uitkering (zie hoofdstuk 3);

  • een verduidelijking van het begrip overheidswerkgever in de zin van OOW (zie hoofdstuk 4);

  • de introductie van de mogelijkheid dat een overheidswerkgever is aangesloten bij meerdere uitvoeringsinstellingen voor de uitvoering van de op zijn personeel van toepassing zijnde regelingen (zie hoofdstuk 5);

  • over WAO-uitkeringen van (gewezen) overheidswerknemers zullen premies WW worden ingehouden, zonder dat sprake is van afdracht van die WW-premies aan de fondsen van de WW (zie hoofdstuk 6);

  • het gebruik van de geldstroom met betrekking tot de WAO-premie om een drietal andere geldstromen te laten meeliften:

    • 1e het ten gunste van de overheidswerkgevers laten komen van de WW-premie over WAO-uitkeringen van overheidswerknemers;

    • 2e het ten gunste van de overheidswerkgevers laten komen van het eventuele restvermogen FAOP;

    • 3e het bij WOR-plichtige overheidswerkgevers in rekening brengen van de heffing voor de scholing en opleiding van OR-leden bij de overheid (zie hoofdstuk 7);

  • handhaving deeltijdfactor bij premieheffing (zie hoofdstuk 8);

  • nabetaling (zie hoofdstuk 9).

Tevens maak ik van de gelegenheid gebruik om u te informeren over een voor overheidswerkgevers relevante wijziging van de wet Pemba. Overheidswerkgevers hoeven, indien zij eigen risicodrager willen worden, geen bankgarantie te overleggen. (zie hiervoor hoofdstuk 10).

Tenslotte heb ik in hoofdstuk 11 nogmaals het ongewijzigde invoeringstraject OOW aangegeven.

2. Dertiendeweeksmelding

Met betrekking tot de melding bij de uitvoeringsinstelling door de werkgever van een geval van arbeidsongeschiktheid, geldt op dit moment voor de sector Rijk de op de AAW gebaseerde regeling.

Op grond van deze regeling wordt een geval van arbeidsongeschiktheid ten aanzien van een werknemer bij de uitvoeringsinstelling gemeld zodra die arbeidsongeschiktheid zes maanden (26 weken) heeft geduurd.

In het wetsvoorstel OOW is opgenomen dat deze regeling met ingang van het tijdstip van aanvang van fase 1 van de voorgestelde Wet OOW (1 januari 1998) komt te vervallen. Met ingang van 1 januari 1998 wordt in de plaats daarvan de in artikel 71a, eerste lid, van de WAO juncto artikel 38, eerste lid, van de ZW opgenomen 13e-weeksmelding aan de uitvoeringsinstelling ingevoerd voor de overheid. Dit, vooruitlopende op de toepassing van de ZW.

Die 13e-weeksmelding zal gelden voor de nieuwe gevallen van arbeidsongeschiktheid. Voor de op 1 januari 1998 bestaande gevallen wordt het volgende van toepassing. Gevallen die op 1 januari 1998 korter dan 13 weken arbeidsongeschikt zijn, dienen binnen 13 weken vanaf de eerste ziektedag te worden gemeld. Gevallen die op 1 januari 1998 langer dan 13 weken arbeidsongeschikt zijn, dienen vóór 1 februari 1998 te worden gemeld.

Voor de duidelijkheid wordt nog het volgende opgemerkt.

De melding zal in alle gevallen met toepassing van de regels van de WAO dienen plaats te vinden. Dat betekent onder meer dat ook voor de oude gevallen een reïntegratieplan als bedoeld in de WAO moet worden opgesteld. De enige afwijking bestaat daaruit dat voor de bedoelde oude gevallen een afwijkende termijn zal gelden. Zij houdt niet in dat het bestaande regime van de zesdemaandsmelding onder toepassing van de AAW blijft gelden.

Het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) heeft op 18 juni 1997 het Besluit minimumeisen reïntegratieplan 1997 (Stcrt. 1997, 140, blz. 4-5) tot stand gebracht. De in dat besluit opgenomen voorschriften, onder andere betreffende de omstandigheden waaronder met een voorlopig reïntegratieplan in plaats van een volledig reïntegratieplan kan worden volstaan, gelden onverkort ten aanzien van de reïntegratieplannen die in de onderhavige overgangsgevallen moeten worden opgesteld.

3. Werkgeversbetalingen per 1-1-1998

De WAO kent een ander systeem van betaling van de uitkering dan de WAO-conforme regeling. De invoering van de WAO voor het rijkspersoneel heeft tot gevolg dat het WAO-conforme systeem van betaling van de uitkering vervangen wordt door dat van de WAO. Dit betekent het volgende.

Onder de WAO-conforme regeling is de hoofdregel dat de USZO de WAO-conforme uitkering aan de werkgever van de betrokkene uitbetaalt (artikel 47 van de Wet privatisering ABP (WPA)). Dit ten einde die uitkering door tussenkomst van die werkgever te laten uitbetalen aan de betrokkene. De betrokkene heeft hierin geen keuze, de WPA legt dit systeem op. De betaling aan de werkgever eindigt en de betaling door de USZO rechtstreeks aan de betrokkene vangt aan op het moment dat het dienstverband tussen de overheidswerkgever en de betrokkene wordt beëindigd, of op het moment dat de betrokkene voor zijn resterend verdienvermogen volledig wordt herplaatst met recht op een herplaatsingstoelage op grond van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

Bij samenloop van dienstverbanden als overheidswerknemer bij verschillende overheidswerkgevers, wordt de WAO-conforme uitkering thans naar rato van de loonsommen gesplitst uitbetaald aan de betrokken werkgevers.

De hoofdregel van de WAO houdt echter in dat de uitvoeringsinstelling de uitkering op grond van die wet rechtstreeks aan de betrokkene betaalt. De betrokkene kan de uitvoeringsinstelling machtigen de uitkering aan een derde, waaronder zijn werkgever, te betalen. Dat zal de praktijk zijn in de sector rijk. Er kan slechts aan één derde worden betaald.

Op de regel van betaling door de uitvoeringsinstelling geldt met ingang van de invoering van de Wet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (Pemba) de volgende uitzondering. Ingeval van een werkgever die eigen risicodrager voor de WAO is, geschiedt de betaling van de WAO-uitkering niet door de uitvoeringsinstelling, maar door de betreffende werkgever (artikel 75a, vierde lid, van de WAO). Indien de betrokkene echter meer dan één werkgever heeft, is in artikel 71 van de WAO opgenomen dat de WAO-uitkering dan door de uitvoeringsinstelling wordt betaald, ook ingeval één of meer van die werkgevers eigen risicodrager voor de WAO zijn.

Met ingang van 1 januari 1998 gaat het systeem van uitbetaling van de uitkering op grond van de WAO eveneens gelden voor het overheidspersoneel. Dit, in ieder geval voor de op of na 1 januari 1998 nieuw toegekende uitkeringen. In het belang van de continuïteit van de uitbetaling aan de betrokkene geldt voor de lopende gevallen de volgende wijze van overgang naar het WAO-systeem van uitbetaling.

Voor de per 31 december 1997 bestaande uitkeringen die op grond van artikel 47 van de WPA aan de werkgever worden betaald, zal de lopende betaling van de uitkering aan de werkgever op en na 1 januari 1998 worden voortgezet. Dit voor zover sprake is van een werknemer met één (overheids)werkgever.

Indien de werknemer echter meer dan één werkgever heeft, staat de WAO niet toe dat de huidige WAO-conforme praktijk van gesplitste uitbetaling aan meer dan één werkgever, wordt voortgezet. In dat geval betaalt de uitvoeringsinstelling de WAO-uitkering aan de werknemer.

Evenals nu eindigt de betaling van de WAO-uitkering aan de werkgever op of na 1 januari 1998:

  • bij het einde van het dienstverband met de betrokken werknemer, of

  • bij herplaatsing voor het volledige resterende verdienvermogen in een andere of aangepaste betrekking zonder dat sprake is van ontslag uit de oorspronkelijke betrekking.

Laatstgenoemde beëindigingsgrond komt materieel overeen met de bestaande beëindigingsgrond ’herplaatsing met recht op herplaatsingstoelage’.

Aan de bestaande beëindigingsgronden is een nieuwe toegevoegd met het oog op het systeem van de WAO. Het systeem van de WAO houdt in dat de werknemer de uitvoeringsinstelling kan machtigen tot betaling aan een derde. De beslissing tot machtiging is zijn keuze. Om administratief-technische redenen is wat betreft de lopende gevallen gekozen voor voortzetting van de betaling aan de werkgever. Dit mag er echter niet toe leiden dat de werknemer, in afwijking van het systeem van de WAO, geen keuze in dezen heeft. Daarom heeft de betrokken werknemer de mogelijkheid om de uitvoeringsinstelling te verzoeken de WAO-uitkering rechtstreeks aan hemzelf of een andere derde dan zijn werkgever te betalen. De betaling via de werkgever eindigt in dat geval. In de sector Rijk wordt er overigens vanuit gegaan dat de ambtenaar in alle gevallen meewerkt aan de doelmatige en efficiënte uitvoering van de WAO en in dat verband de gevraagde machtiging aan de werkgever verstrekt. Indien de ambtenaar een arbeidsverhouding heeft met meerdere werkgevers is het overigens niet mogelijk om bedoelde machtiging te verstrekken. De uitbetaling van de WAO-uitkering zal in het laatste geval altijd door de uitvoeringsinstelling worden verricht.

4. Aanscherping begrip overheidswerkgever

Voor een goede toepassing van het werkgeversbegrip van de werknemersverzekeringen diende het begrip overheidswerkgever in de zin van de OOW te worden aangescherpt. Het is namelijk gebleken dat er situaties zijn waarin het orgaan of lichaam dat beslist over de aanstelling van de werknemer niet altijd hetzelfde is als het orgaan of het lichaam dat die werknemer bezoldigt of beloont. Voorbeelden hiervan zijn de burgemeester en de Commissaris van de Koningin. Beide functionarissen worden benoemd bij koninklijk besluit. Zij worden bezoldigd ten laste van de betreffende gemeente respectievelijk provincie. Voor deze en soortgelijke functionarissen treedt niet het benoemende orgaan (de Kroon of een minister) op als werkgever in de zin van de werknemersverzekeringen, maar het orgaan van het lichaam dat hen bezoldigt. Uitsluitend het laatstbedoelde orgaan is in de gelegenheid en positie om de in de werknemersverzekeringen opgenomen verplichtingen van een werkgever jegens de bedoelde functionaris te vervullen. Voor het merendeel van de werknemers heeft dit overigens geen betekenis, omdat het benoemend orgaan en het bezoldigend orgaan voor hen hetzelfde zijn.

5. Indeling van de overheid wat betreft de uitvoering

In het kader van de normalisering van de uitvoering van de sociale zekerheid voor het overheidspersoneel dient de overheid door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te worden ingedeeld in sectoren in de zin van artikel 51, eerste lid, van de Organisatiewet sociale verzekering 1997 (Osv 1997). Het Lisv kan de betreffende sectoren indelen in sectoronderdelen (artikel 51, tweede lid, van de Osv 1997). Het Lisv kan per sector waartoe overheidswerkgevers behoren, een rechtspersoon erkennen als sectorraad (artikel 56, eerste lid, van de Osv 1997). Het Lisv laat per sector of sectoronderdeel waartoe overheidswerkgevers behoren, de uitvoerende werkzaamheden verrichten door een uitvoeringsinstelling in de zin van artikel 59 van de Osv 1997 op basis van schriftelijke overeenkomsten in de zin van artikel 43 van die wet. Deze werkzaamheden omvatten, behalve de reguliere werkzaamheden op grond van de wettelijke werknemers-verzekeringen, ook de werkzaamheden in verband met de toepassing van hoofdstuk 1 van de Wet OOW ten aanzien van de (gewezen) overheidswerknemers (het overgangsrecht).

Er zijn bij de indeling van de overheid twee vraagstukken aan de orde. Het eerste vraagstuk betreft de aansluiting van de overheidswerkgevers bij een sector. Het tweede betreft de aansluiting van die werkgevers bij een uitvoeringsinstelling.

Met ingang van het tijdstip waarop de WAO wordt opengesteld voor het overheidspersoneel (1 januari 1998), valt de overheid voor de uitvoering van de WAO volledig onder het systeem van de Osv 1997 en dus onder de verantwoordelijkheid van het Lisv. De overheid zal naar verwachting in ten minste vijf sectoren worden ingedeeld.

De bedoeling was dat iedere overheidswerkgever bij één sector (of één sectoronderdeel) zou worden ingedeeld. Dit dient, achteraf gezien, te worden genuanceerd. Er moet namelijk rekening worden gehouden met de overgang van de bestaande indeling van overheidswerkgevers naar een nieuwe indeling op basis van de Osv 1997. Tot nu toe zijn de overheidswerkgevers langs in hoofdzaak bestuurlijk/ arbeidsvoorwaardelijke lijnen ingedeeld en niet, zoals in de marktsector, op basis van de aard van de werkzaamheden. Het is dan ook niet uit te sluiten dat bij de sectorindeling van de overheidswerkgevers op basis van de Osv 1997 situaties naar voren komen waarin een overheidswerkgever niet volgens de hoofdregel van de Osv 1997 bij één sector kan worden ingedeeld. Alsdan moet een afwijkende sectorindeling mogelijk zijn. De Osv 1997 biedt daarvoor een basis. Op grond van artikel 53 van die wet kan het Lisv op verzoek dan wel uit eigen beweging een werkgever bij meer dan één sector indelen, waarbij een indeling gemaakt wordt naar de aard van de werkzaamheden.

Wat betreft het vraagstuk betreffende de aansluiting bij een uitvoeringsinstelling geldt het volgende.

Momenteel kunnen overheidswerkgevers twee categorieën werknemers in dienst hebben:

  • a. overheidswerknemers in de zin van de WPA; en

  • b. werknemers in de zin van de wettelijke werknemersverzekeringen.

Voor beide categorieën werknemers geldt een eigen systeem van sociale zekerheid met eigen uitvoeringsorganen. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering is als volgt geregeld.

Ad a. Voor de werknemers die overheidswerknemer in de zin van de WPA zijn, vallen de overheidswerkgevers onder de verantwoordelijkheid van het FAOP wat de WAO-conforme regeling betreft. Het FAOP heeft de uitvoering van de WAO-conforme regeling uitbesteed aan de USZO. Voor deze werknemers geldt daarnaast bij werkloosheid de wachtgeldregeling zoals die bij de sector rijk van toepassing is.

Ad b. Voor de werknemers die werknemer in de zin van de werknemersverzekeringen zijn, vallen de overheidswerkgevers onder de verantwoordelijkheid van het Lisv en onder de uitvoeringsinstelling van de sector of het sectoronderdeel waarbij zij voor de werknemersverzekeringen zijn aangesloten.

Opgemerkt wordt dat op dit moment alle overheidswerkgevers (inclusief de onderwijsinstellingen) formeel aangesloten zijn bij de sector van de voormalige BVO, de sector overheidsdiensten. Vanwege het eigen systeem van sociale zekerheid voor overheidswerknemers heeft deze aansluiting voor de meeste overheidswerkgevers geen betekenis. De dubbele aansluiting van werkgevers bij twee verschillende sectoren en dus verschillende uitvoeringsinstellingen doet zich op dit moment uitsluitend voor bij onderwijsinstellingen en gemeenten.

Per sector of sectoronderdeel zal het Lisv een overeenkomst met een uitvoeringsinstelling moeten sluiten voor de uitvoering van de WAO ten aanzien van de werknemers van de overheidswerkgevers. Er kan op grond van de Osv 1997 eigenlijk maximaal één uitvoeringsinstelling per sector of sectoronderdeel worden ingeschakeld. Gedurende een overgangsperiode wordt aan het Lisv de mogelijkheid geboden om voor de betreffende sectoren te contracteren met meerdere uitvoeringsinstellingen. Die uitvoeringsinstellingen kunnen dan bij voorbeeld de Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en onderwijs (USZO) zijn wat betreft de overheidswerknemers in de zin van de WPA en de beroepsmilitairen, en het GAK of Cadans wat betreft de werknemers van de voormalige BVO- onderscheidenlijk BVG-sector. Uiteindelijk zal echter één uitvoeringsinstelling per sector of sectoronderdeel moeten worden aangewezen.

6. Ww-premies over wao-uitkeringen van (gewezen) werknemers

Over uitkeringen op grond van de WAO wordt ingevolge de systematiek van de werknemersverzekeringen een premie WW geheven. Die premie WW wordt voor een deel gestort in het wachtgeldfonds (Wgf) van de betreffende sector en voor het resterende deel in het Algemeen Werkloosheidsfonds (Awf). De verdeling van de premie WW over de betreffende fondsen vindt plaats op basis van de artikelen 85, vijfde lid, 86, 89 en 92 van de WW. Zonder nadere bepaling gaat deze premieheffing WW ook gelden voor de werknemers van de sector rijk op het moment dat zij onder de WAO worden gebracht. Alsdan zouden over WAO-uitkeringen van werknemers dus premies WW moeten worden afgedragen aan de fondsen van de WW. Dit is een onbedoeld en ongewenst effect. De WW zal namelijk op het voorziene tijdstip van de WAO, 1 januari 1998, niet gelden voor het overheidspersoneel, zodat de overheid dus niet bijdraagt aan de fondsen van de WW en de werkloosheidslasten van de overheid evenmin worden bekostigd vanuit die fondsen. Zolang de WW niet geldt voor het overheidspersoneel, dient geen premieafdracht over inkomsten van werknemers naar de fondsen van de WW plaats te vinden.

Daarom zal de premie WW over WAO-uitkeringen van werknemers overeenkomstig de artikelen 85 en 86 van de WW worden geheven, maar niet worden gestort in de fondsen van de WW. De bedoelde premie WW wordt door het Lisv in het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof) gestort. Dit bedrag zal vervolgens door het Aof worden teruggegeven aan de werkgevers. Een teruggave in het lopende jaar, al dan niet per maand, is volgens het Lisv en de USZO uitvoeringstechnisch bezwaarlijk. Daarom zal de teruggave eenmaal per jaar, zo spoedig mogelijk na de afsluiting van het betreffende jaar, in het daarop volgende jaar (bij voorbeeld in de maand januari of februari) plaatsvinden. De in de loop van het betreffende jaar binnen het Aof bijeengebrachte WW-premies en de eventuele opbrengsten van de beleggingen van die middelen, zullen daartoe afzonderlijk worden bijgehouden. Alvorens de betreffende gelden ten gunste worden gebracht van de werkgevers, wordt op het totaalbedrag eerst het bedrag in mindering gebracht dat in het kader van de vorenbedoelde compensatie in de WW-fondsen zal worden gestort. Tevens worden de uitvoeringskosten van het Lisv en de betrokken uitvoeringsinstelling in verband met deze aanpak in mindering gebracht.

Indien de WAO-uitkering mede betrekking heeft op een dienstbetrekking in de marktsector, wordt in deze aanpak niet een evenredig deel van de WW-premie afgezonderd en in de WW-fondsen gestort. De volledige WW-premie wordt in het Aof gestort. De WW-fondsen zullen worden gecompenseerd voor de als gevolg van deze aanpak optredende vermindering van hun premie-inkomsten. De daarbij te hanteren methode wordt uitgewerkt in een ministeriële regeling.

In verband met de keuze om WW-premies over WAO-uitkeringen van werknemers te heffen, komt de huidige inhouding inzake werkloosheid, bedoeld in artikel 31 van de Wet FVP/ABP, te vervallen.

Voor de situatie waarin de WAO-uitkering aan een werknemer wordt uitbetaald door tussenkomst van zijn werkgever (dit zal de praktijk zijn in de sector rijk), is bepaald hoe het Lisv dan dient te handelen. De werkgever treedt in een dergelijk geval in de plaats van het Lisv voor de afwikkeling van het bruto/netto-traject ten aanzien van de uitkering en de afdracht van de premies. Dit, met uitzondering van de premie WW over die uitkering. Het Lisv brengt in die situatie de premie WW in mindering op de WAO-uitkering alvorens die aan de overheidswerkgever te betalen. Het Lisv draagt alsdan zelf zorg voor de afdracht van die premie WW aan het Aof. De werkgever behoeft dan ten aanzien van zijn werknemers die werknemer in de zin van de Wet OOW zijn, geen voorzieningen te treffen in zijn salarisadministratie ten behoeve van het afdragen van premie WW aan het Lisv.

Voor zover de werkgever de WAO-uitkering aanvult met loon, kan hij op dat aanvullende loon de inhouding inzake werkloosheid, bedoeld in artikel 31 van de Wet FVP/ABP inhouden.

Over de WAO-uitkering is echter reeds werknemerspremie WW geheven. Het Lisv heeft de uitkering immers aan de werkgever betaald onder aftrek van het werknemersdeel WW-premie. Ten einde een dubbele inhouding bij de werknemer te voorkomen, dient de werkgever derhalve het door het Lisv ingehouden werknemersdeel van de premie WW over de WAO-uitkering in mindering te brengen op de inhouding die hij pleegt over de bezoldiging, inclusief de uitkering. De uitvoeringsinstelling maakt daartoe aan de werkgever bekend hoe groot dat werknemersdeel van die premie is. De werkgever houdt vervolgens de inhouding inzake werkloosheid in, onder aftrek van dat werknemersdeel van de premie WW.

De heffing en afdracht van WW-premies over ZW-uitkeringen van (gewezen) werknemers, zal op een soortgelijke wijze plaatsvinden.

7. Geldstroom wao-premie gebruikt voor een drietal andere geldstromen

In het wetsvoorstel is opgenomen dat op de geldstroom vanuit de werkgevers naar het Lisv in het kader van de premie WAO voor werkgevers een aantal andere financiële zaken kan meeliften. Het gaat daarbij enerzijds om een uit twee componenten bestaande teruggave van middelen vanuit het Aof door het Lisv aan de werkgevers. Anderzijds wordt via de bedoelde geldstroom voor zover van toepassing de WOR-heffing gepleegd bij de werkgevers. Het gebruik van de geldstroom in het kader van de premie WAO heeft de volgende voordelen.

Die geldstroom bestaat tussen het Lisv en alle overheidswerkgevers, waardoor alle overheidswerkgevers kunnen worden bereikt. Verder kan gebruik gemaakt worden van een bestaande geldstroom, waardoor de administratieve lasten en de kosten van de bedoelde teruggave en van de bedoelde heffing beperkt kunnen blijven. Voor de duidelijkheid wordt nog opgemerkt dat deze geldstroom wordt gebruikt als ’voertuig’. Voor de overheidswerkgevers geldt onverkort het landelijk uniforme percentage van de basispremie WAO. Evenmin is er sprake van nadere opslagen of kortingen op de per overheidswerkgever vastgestelde gedifferentieerde premie. De voorgestelde aanpak leidt derhalve niet tot een andere WAO-premie voor overheidswerkgevers dan zonder deze aanpak het geval zou zijn geweest.

Er is sprake van een tweetal op de betaling van de WAO-premie in mindering te brengen bedragen.

Op de eerste plaats is er de vermindering ter grootte van het bedrag aan premies WW over WAO-uitkeringen van werknemers die ten gunste van de werkgevers wordt gebracht en uit het Aof naar hen wordt overgemaakt. Zoals hiervoor (onder 5) vermeld, stelt het Lisv het betreffende bedrag eenmaal op een nader te bepalen moment per jaar per werkgever vast en wordt het vastgestelde bedrag verrekend met het bedrag van door de betreffende werkgever verschuldigde premie WAO. Deze vermindering vervalt op het moment dat het rijkspersoneel onder de WW wordt gebracht.

Het tweede via de geldstroom van de premie WAO in mindering te brengen bedrag betreft het ten gunste van de werkgevers brengen van dat deel van het vermogen van het FAOP dat resteert nadat de vermogensover-dracht van FAOP naar Aof en de liquidatie van het FAOP heeft plaatsgevonden. Dit bedrag wordt vastgesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur. U zult zo spoedig mogelijk ter zake nader worden geïnformeerd.

Voorts zal de heffing bij overheidswerkgevers ter zake van de WOR in verband met de scholing en vorming van ondernemingsraadsleden bij de overheid zoveel mogelijk op marktconforme wijze worden ingevuld. In de marktsector is sprake van een heffing door middel van een opslag op de WW-premies. Aangezien de WW vooralsnog niet geldt voor de overheid, dient aldaar een andere geldstroom te worden gebruikt om de WOR-heffing te laten ’meeliften’. De enige geldstroom die vanaf 1 januari 1998 richting het Lisv plaatsvindt vanuit alle overheidswerkgevers, is de geldstroom van de premie WAO. Derhalve zal de WOR-premie bij de overheid ’meeliften’ met de geldstroom van de premie WAO bij uitsluitend de overheidswerkgevers. Deze heffing maakt geen deel uit van de premie WAO. Het Lisv verricht de inning van deze heffing. Deze heffing is een maandelijkse aangelegenheid en komt te vervallen op het moment dat het overheidspersoneel onder de WW wordt gebracht. Vanaf dat moment zal de WOR-premie ter zake van de overheid op dezelfde wijze als in de marktsector plaatsvinden, namelijk als opslag op de WW-premies.

De hoogte van de WOR-heffing wordt door het Lisv vastgesteld met toepassing van het Besluit heffing scholing en vorming ondernemingsraadsleden bij de overheid. De uitvoeringsuitgaven in verband met de toepassing van deze bepaling zullen worden gedekt via de WOR-heffing.

8. Deeltijdfactor bij premieheffing

De premie WAO en de premie WW worden in de marktsector geheven over het loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen (CSV). Daarbij wordt voor de toepassing van het maximum premieloon uitgegaan van het loon dat de werknemer per dag heeft verdiend in het zogenoemde premiebetalingstijdvak. De vaststelling van het premieloon per dag vereist een registratie bij de werkgever van het aantal gewerkte dagen per werknemer en van het per dag met die arbeid verdiende loon.

Op dit moment zijn de werkgevers bij de sector rijk invaliditeits-premie aan het FAOP verschuldigd voor de WAO-conforme uitkeringen op grond van de WPA. De premieheffing voor de WAO-conforme uitkering vindt eveneens plaats over het loon in de zin van de CSV. Ingeval van loon uit hoofde van een deeltijdbetrekking wordt de premie evenwel niet geheven over het loon per gewerkte dag, maar over het met toepassing van de deeltijdfactor vastgestelde loon. Daarbij is niet van belang op hoeveel dagen in het premiebetalingstijdvak de betrokken werknemer feitelijk heeft gewerkt. Gelet op de komende wijziging in de systematiek van premieheffing van de werknemersverzekeringen kiest het kabinet ervoor om de premieheffing WAO voor de overheid alsmede de premieheffing WW en WAO over WAO-uitkeringen van (gewezen) overheidswerknemers ingeval van een deeltijdbetrekking voorlopig met toepassing van de deeltijdfactor te laten plaatsvinden. Aldus wordt voorkomen dat de overheid kort na elkaar geconfronteerd wordt met twee wijzigingen in de systematiek van de premieheffing.

9. Nabetaling

Na 1 januari 1998 kan het voorkomen dat er een nabetaling moet plaatsvinden over de periode voor die datum. De vraag is aan de orde gekomen welke premie geheven zou moeten worden over die nabetaling: de FAOP-premie of de WAO-premie?

Per 1 januari 1998 is er sprake van een systeemwijziging. Per deze datum geldt het stelsel van de WAO. Ingevolge artikel 5 van de CSV geldt voor de WAO-premie het zogenaamde ’kassysteem’. Dat wil zeggen dat in beginsel het tijdstip waarop het loon betaald, verrekend, ter beschikking van de betrokkene is gesteld of rentedragend is geworden, bepalend is voor de vraag welke premie geheven moet worden en tot welk bedrag. Ook kan het tijdstip waarop het loon vorderbaar en tevens inbaar is geworden, bepalend zijn. Voor de nabetalingen na 1 januari 1998 betekent dit over die nabetaling de WAO-premie verschuldigd is, en niet de FAOP-premie.

Als evenwel het loon voor die datum vorderbaar en tevens inbaar is geworden, is de FAOP-premie verschuldigd.

10. Eigenrisicodragerschap en zekerheidstelling

In de Tweede Kamer is een wijziging van de wet Pemba aanvaard. Daarin wordt de overheidswerkgever (bedoeld in artikel 1, onderdeel k, van de Wet OOW) voor zover door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in overeenstemming met de minister van Financiën aangewezen, ontheven van de verplichting tot het overleggen van een bankgarantie, bij de aanvraag tot het eigenrisicodragerschap. Het ligt in de rede dat overheidswerkgevers die deel uitmaken van de Staat in ieder geval van de verplichting ontheven zullen worden. De minister van Financiën zal daartoe een ministeriële regeling opstellen.

11. Invoeringstraject OOW ongewijzigd

Tenslotte zij opgemerkt dat het invoeringstraject, zoals ik u dat heb medegedeeld in mijn circulaire van 19 juni 1997, nr. AD97/U521, ongewijzigd blijft.

Het voorgestelde invoeringsscenario van OOW houdt derhalve nog steeds het volgende in.

  • Met ingang van 1 januari 1998 wordt de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) inclusief de maatregelen van de Wet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (Pemba) ingevoerd. Bestaande WAO-conforme uitkeringen worden daarbij omgezet in WAO-uitkeringen. Per deze datum wordt naar verwachting tevens de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (REA) ingevoerd.

  • Met ingang van 1 januari 1999 wordt de Ziektewet (ZW) ingevoerd voor het overheidspersoneel (inclusief nieuwe wachtgelders) dat op of na die datum ziek in de zin van die wet wordt (’de nieuwe gevallen ZW’).

  • Met ingang van 1 januari 2000 wordt de ZW ingevoerd voor het overheidspersoneel (inclusief bestaande wachtgelders) dat op 31 december 1998 ziek in de zin van die wet was en dat nog steeds is op 1 januari 2000 (’de oude gevallen ZW’). De verschillende data voor nieuwe en oude gevallen zijn, zoals in de vorige circulaire geschetst, noodzakelijk om uitvoeringstechnische redenen.

  • Over de invoeringsdatum van de Werkloosheidswet (WW) beslist het kabinet in 1998. Het besluit zal worden genomen na afronding van een onderzoek naar de wijze van financiering van de werkloosheidslasten bij de overheid. De afronding van dat onderzoek is gepland in het eerste kwartaal van 1998. De vroegst mogelijke invoeringsdatum voor de WW is 1 januari 1999. Hierbij zal eveneens om uitvoeringstechnische redenen verschil gemaakt worden tussen nieuwe en bestaande gevallen.

De WW zal op zijn vroegst vanaf 1 januari 1999 van toepassing worden op werknemers die op of na die datum werkloos in de zin van de WW worden (’de nieuwe gevallen WW’).

De op het moment van invoering van de WW reeds bestaande wachtgelders (’de oude gevallen WW’) verkrijgen op zijn vroegst per 1 januari 2000, een jaar later dus, recht op een WW-uitkering.

Naar ik aanneem heb ik u met het vorenstaande voldoende geïnformeerd.

De

Minister

van Binnenlandse Zaken,
voor deze,
de

directeur-generaal Management en Personeelsbeleid

,

A.H.C. Annink