Een beperkt aantal Nederlandse belastingverdragen voorziet in de mogelijkheid van
arbitrage. Het gebruik maken van de mogelijkheid van arbitrage geschiedt op basis
van vrijwilligheid van de bevoegde autoriteiten. Dat is anders onder het EU-arbitrageverdrag
(zie hieronder). Als wordt overgegaan tot arbitrage, dan is de uitspraak van een arbitragecommissie
in bijna alle gevallen bindend voor zowel de beide bevoegde autoriteiten als voor
de betrokken belastingplichtige(n).
Thans is in de volgende Nederlandse belastingverdragen een arbitragebepaling opgenomen:
Albanië, Armenië, Canada, Egypte, Estland, Georgië, IJsland, Kazakstan, Koeweit, Kroatië,
Letland, Litouwen, Macedonië, Moldavië, Oeganda, Oekraïne, Oezbekistan, Polen, Rusland,
Slovenië, Venezuela en de Verenigde Staten van Amerika.
De overeengekomen bepalingen regelen dat beide bevoegde autoriteiten akkoord moeten
gaan met de inzet van arbitrage. De in 2007 geaccordeerde arbitragebepaling voor het
OESO-modelverdrag leidt tot verplichte arbitrage als er door de bevoegde autoriteiten
niet tot een oplossing wordt gekomen. In paragraaf 1.2.2 is aangegeven dat Nederland ernaar streeft om een dergelijke verplichte arbitragebepaling
in alle nieuwe en gesloten belastingverdragen op te nemen.