Circulaire Besluit wijziging rechtspositiebesluiten politieke ambtsdragers (o.a. afschaffen [...] en vergoeding fractievoorzitters/commissieleden)

Geraadpleegd op 13-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 10-10-2010 en zichtdatum 11-11-2024.
Geldend van 01-01-2009 t/m heden

Circulaire Besluit wijziging rechtspositiebesluiten politieke ambtsdragers i.v.m. o.a. afschaffen van de periodiekenstructuur burgemeesters, samenvoegen kleinste gemeenteklassen en vergoeding fractievoorzitters/commissieleden

Zoals aangekondigd in de circulaire van 24 november jl. wordt u hierbij geïnformeerd over de wijzigingen in een aantal rechtspositiebesluiten van politieke ambtsdragers. Het Koninklijk Besluit van 22 december 2009 (bijgevoegd) is gepubliceerd in het Staatsblad 2009/561. Voor de gemeenten is het volgende relevant. U zie voor de wijzigingen in het besluit onderdeel I, III, V, VI en VII.

De wijzigingen die met dit besluit voor de verschillende ambten zijn geregeld in de desbetreffende rechtspositiebesluiten, worden hieronder voor elk ambt beschreven en kort toegelicht.

I. Burgemeesters

1. Samenvoeging eerste drie inwonersklassen voor de bezoldiging van gemeentelijke ambtsdragers

In de tabel zijn met terugwerkende kracht tot 1 januari 2009 de kleinste drie inwonersklassen samengevoegd tot één inwonersklasse, namelijk een klasse van 0 tot en met 8.000 inwoners. De hoogte van de ambtstoelage is aangepast aan deze samenvoeging. Dit kan leiden tot een nabetaling.

2. Opheffing periodiekenstructuur

Het burgemeestersambt heeft zich steeds meer tot een politiek ambt ontwikkeld. Evenals bij andere politieke ambtsdragers wordt het ambtelijk salarissysteem met periodieken verlaten en gaat voor de burgemeester een vast bedrag per maand gelden. De wijzigingen in de periodiekenstructuur werken terug tot en met 1 januari 2009. De vanaf 1 januari 2009 geldende bedragen zijn opgenomen in de tabel genoemd onder artikel I, letter L, van het bijgevoegde Koninklijk Besluit.

Deze bedragen worden met ingang van 1 april 2009 aangepast aan de salarissen van het rijkspersoneel. Deze bedragen zijn opgenomen in de tabel genoemd onder artikel I, letter M, van het bijgevoegde Koninklijk Besluit.

Dit leidt dus alleen tot een nabetaling aan burgemeesters die in deze periode het ambt bekleedden en niet naar hun maximumschaal werden bezoldigd.

De opheffing van de periodiekenstructuur heeft ook afgeleide effecten. Zo vervallen de regels met betrekking tot de bevordering van burgemeesters in de loonschaal. Hetzelfde geldt voor de bepaling op basis waarvan de burgemeester vanaf de leeftijd van 55 jaar het maximum van de betreffende loonschaal ontving.

Ook de toelage waarop de burgemeester recht heeft die wordt benoemd in een andere gemeente in dezelfde inwonersklasse, is aangepast. Deze toelage was vormgegeven in extra periodieken, en is nu een percentage van het verschil tussen de bezoldiging behorende bij de inwonersklasse waarin de gemeente valt waar de burgemeester is benoemd, en de bezoldiging behorende bij de naast hogere inwonersklasse. Met deze wijziging is overigens geen wijziging in de toelage beoogd.

3. Compensatieregeling voor het vervallen van de voor burgemeesters geldende FPU-plus-regeling

De burgemeester heeft een taakfunctie, geen functie voor een bepaald aantal uren per week. Vanwege deze overweging geldt als alternatief voor de ADV voor ambtenaren voor burgemeesters de zogenaamde FPU-plus-regeling. Echter, door de latere regelgeving rondom vervroegd uittreden, staat de mogelijkheid van FPU, en dus FPU-plus, intussen niet meer open voor burgemeesters die zijn geboren na 1950. Deze regeling eindigt per 2015.

Gezien de achtergrond van de regeling is daarom gezocht naar een eenvoudige manier van compensatie van het vervallen van de FPU-plus-regeling. De in het besluit opgenomen compensatie leidt ertoe dat de voor deze regeling beschikbare structurele arbeidsvoorwaardenruimte ten goede blijft komen van de burgemeesters. Bovendien doet zij recht aan de belasting van het ambt, in het bijzonder in kleinere gemeenten.

De ontwikkeling van het ambt heeft een relatief grotere druk gelegd op het werk van de burgemeesters in kleine en middelgrote gemeenten. Dit geldt temeer indien men hierbij de hoogte van de bezoldiging in deze gemeenten betrekt. Daarom is besloten het verlies van de FPU-plus-regeling op een zodanige wijze te compenseren dat de bezoldiging van de burgemeesters uit de kleinste inwonersklasse wordt verhoogd met 3,5%, terwijl dit percentage per de volgende inwonersklassen stapsgewijs met 0,5% wordt afgebouwd. De grens van deze afbouw is gelegd bij de inwonersklassen vanaf 100.000 inwoners. Ook daarmee wordt de aandacht voor de burgemeesters in de kleinere gemeenten tot uitdrukking gebracht.

De verhogingen gelden met ingang van 1 januari 2010.

4. Vervallen bepaling hypotheekregeling burgemeesters

Burgemeesters konden op grond van artikel 36 van het Rechtspositiebesluit burgemeesters gebruik maken van een eventueel aanwezige hypotheekregeling voor ambtenaren van de eigen gemeente. Het gebruik van deze mogelijkheid is voor ambtenaren (en dus ook burgemeesters) met ingang van 1 januari 2009 onmogelijk gemaakt in de Wet Financiering decentrale overheden (Wet Fido, Stb. 2008, nr. 536).

Aan artikel 2 van de Wet Fido is toen namelijk een vierde lid toegevoegd waarin is bepaald dat openbare lichamen ten gunste van personeel of politieke ambtsdragers van openbare lichamen geen contracten afsluiten met betrekking tot hypothecaire leningen of garanties op de verstrekking van hypothecaire leningen door andere financiële instellingen. Het artikel 36 stond echter nog in het Rechtspositiebesluit burgemeesters en moest dus met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2009 komen te vervallen. Dit is een technische wijziging.

Contracten van gemeenten met burgemeesters voor geldleningen die vóór 1 januari 2009 zijn afgesloten, blijven vanzelfsprekend wel in stand.

II. Wethouders

1. Samenvoeging eerste drie inwonersklassen voor de bezoldiging van gemeentelijke ambtsdragers

In de tabel zijn met terugwerkende kracht tot 1 januari 2009 de kleinste drie inwonersklassen samengevoegd tot één inwonersklasse, namelijk een klasse van 0 tot en met 8.000 inwoners. De hoogte van de ambtstoelage is aangepast aan deze samenvoeging. Dit kan leiden tot een nabetaling.

Met een overgangsbepaling is bewerkstelligd dat de inwonersklassen 1 tot en met 3 ook ten aanzien van wethouders met ingang van 1 januari 2009 tot één inwonersklasse zijn samengevoegd. De deeltijdfactor in tabel I blijft nog wel in stand voor de periode dat bij gemeenten het inmiddels vervallen artikel 36 van de Gemeentewet nog werd toegepast.

2. Aanpassing in verband met de afschaffing van de tijdsbestedingsnormen voor wethouders in gemeenten tot en met 18.000 inwoners.

In de wet van 5 maart 2009 tot wijziging van de Gemeente- en Provinciewet in verband met de evaluatie van de dualisering van het gemeente- en provinciebestuur (Stb. 169) is artikel 36 van de Gemeentewet in die zin gewijzigd dat gemeenteraden in gemeenten tot en met 18.000 inwoners worden vrijgelaten in de vaststelling van de tijdbestedingsnorm voor wethouders. Tengevolge van deze vereenvoudiging is de gemeenteraad vrij per wethouder een deeltijdfactor vast te stellen, binnen de grenzen die de Gemeentewet ten aanzien van het aantal aan te stellen wethouders in het algemeen staelt. Het Rechtspositiebesluit wethouders is hierop aangepast.

De bijzondere bepalingen ten aanzien van de bezoldiging van wethouders in kleine gemeenten in artikel 3a en de tabellen II en III van het Rechtspositiebesluit wethouders, en de mogelijkheid voor gedeputeerde staten om op grond van artikel 6 van het Rechtspositiebesluit wethouders tijdelijke afwijkingen in de tijdsbestedingsfactor toe te staan, hebben geen functie meer. Zij zijn dan ook geschrapt.

III. Raadsleden

1. Samenvoeging eerste drie inwonersklassen voor de bezoldiging van gemeentelijke ambtsdragers

In de tabel zijn met terugwerkende kracht tot 1 januari 2009 de kleinste drie inwonersklassen samengevoegd tot één inwonersklasse, namelijk een klasse van 0 tot en met 8.000 inwoners. De hoogte van de ambtstoelage is aangepast aan deze samenvoeging. Dit kan leiden tot een nabetaling.

2. Harmonisatie inwonersklassen wat betreft de vergoeding voor de werkzaamheden alsmede de onkostenvergoeding van raadsleden

De indeling van de inwonersklassen van burgemeesters en wethouders enerzijds kwam niet overeen met die van raadsleden anderzijds. Dit was onwenselijk en is nu met terugwerkende kracht tot 1 januari 2009 geharmoniseerd. Dit leidt dus tot een nabetaling.

De tabel met de maximumbedragen voor de vergoeding van werkzaamheden en de tabellen met de maximumbedragen voor onkostenvergoedingen voor de raadsleden zijn meteen ook aangepast aan de samenvoeging van de drie kleinste inwonersklassen. De oorspronkelijke achttien inwonersklassen zijn nu teruggebracht tot negen inwonersklassen. De grenzen van deze nieuwe klassen zijn identiek aan de inwonersklassen van de salaristabellen van burgemeesters en wethouders.

Het nieuwe vergoedingsbedrag van de nieuwe inwonersklassen is de hoogste vergoeding van de inwonersklassen die zijn samengevoegd. De nieuwe inwonersklasse van 40.001–60.000 inwoners is bijvoorbeeld samengesteld uit de vroegere inwonersklassen van 40.001–50.000 en 50.001-60.000. Voor de nieuwe inwonersklasse 40.001–60.000 geldt het vergoedingsbedrag en onkostenvergoeding van de vroegere inwonersklasse 50.001–60.000.

Voor een groot deel van de raadsleden heeft deze harmonisatie een gunstig effect op hun vergoeding voor de werkzaamheden en de onkostenvergoeding. Voor een groot aantal gemeenten vergroot dit de aantrekkelijkheid van het raadslidmaatschap.

3. Extra vergoeding fractievoorzitters en commissieleden

De fractievoorzitters in de gemeenteraden krijgen met terugwerkende kracht tot 1 januari 2009 een extra vergoeding voor hun werkzaamheden, gezien de extra tijdsinspanningen van de voorzitters. Dit leidt dus tot een nabetaling.

De extra toelage wordt naar analogie met de Eerste Kamer toegekend als percentage van vergoeding voor het gemeenteraadlidmaatschap. Er is aangesloten bij de regeling voor de Eerste Kamer en niet bij die voor de Tweede Kamer, omdat de omvang van de raden meer vergelijkbaar is met die van de Eerste Kamer.

De gemeenteraad krijgt verder de bevoegdheid om bij verordening een vergoeding voor leden van raadscommissies toe te kennen van maximaal 5% van de vergoeding voor de werkzaamheden. Het betreft commissies waarvoor werkzaamheden worden verricht die vallen buiten de reguliere raadswerkzaamheden. Dergelijke extra activiteiten voor een beperkt deel van de raadsleden hebben vaak een incidenteel karakter met een aanzienlijk tijdsbeslag. Daarom worden dergelijke commissies ook benoemd. Indien wordt besloten tot het mogelijk maken van een dergelijke vergoeding, geldt het vastgestelde percentage per commissie.

Reguliere commissies die zijn ingesteld ter voorbereiding van de besluitvorming in de gemeenteraad op grond van artikel 82 van de Gemeentewet, vormen géén grond om deze vergoeding toe te kennen. De extra vergoeding kan worden toegekend met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2009.

IV. Tot slot

1. Wijziging bedrag onkostenvergoeding wethouders

Bij circulaire van 24 november 2009, nr. 2009-644512, bent u onder punt 4 onder andere geïnformeerd over de wijziging van de bedragen van de maximale onkostenvergoeding van wethouders per 1 januari 2010.

Abusievelijk is bij de maximale onkostenvergoeding voor wethouders per maand voor gemeenten met een aantal inwoners tussen de 14.001 en 18.000 een onjuist bedrag opgenomen. Het juiste bedrag is € 563,10 (er stond vermeld € 562,92). Het verschil is derhalve € 0,18.

2. Heroverweging wachtgeld- en pensioenregelingen voor staten- en raadsleden nog een voornemen

Het kabinet heeft de Tweede Kamer gemeld de wachtgeld- en pensioenregelingen voor staten- en raadsleden te willen heroverwegen. Het staten- en raadslidmaatschap zijn namelijk nevenfuncties. Het kabinet heeft aangegeven daarom van plan te zijn de mogelijkheid in de rechtspositiebesluiten te schrappen om door middel van een verordening voor staten- en raadsleden een wachtgeld en pensioen te regelen. Ons bereiken signalen dat de indruk zou bestaan dat dit plan per 1 januari 2010 al werkelijkheid zou zijn. Die indruk is echter niet juist. Het schrappen van genoemde bepalingen zal op een later moment worden voorgesteld. Inwerkingtreding zal dus niet vóór de komende raadsverkiezingen aan de orde (kunnen) zijn.

De

Minister

van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
voor deze:

de directeur Arbeidszaken Publieke Sector

,

L.D.P. Lombaers

Bijlage

Besluit van ............., houdende wijziging van enkele rechtspositiebesluiten politieke ambtsdragers in verband met de samenvoeging van inwonersklassen en enkele technische aanpassingen

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 5 november 2009, CZW/WVOB

Gelet op de artikelen 44, eerste en tweede lid, 66, 73, 95 en 96 van de Gemeentewet en de artikelen 72, 93 en 94 van de Provinciewet

De Raad van State gehoord (advies van ........... 2009, nr. W??...........);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van ........… 2009, nr. ..............;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I

Het Rechtspositiebesluit burgemeesters wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 1, onderdeel a, wordt ‘Onze Minister van Binnenlandse Zaken’ vervangen door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

B. In artikel 5, eerste lid, wordt de tabel vervangen door:

Klasse

Aantal inwoners

1

Tot en met 8.000

2

8.001–14.000

3

14.001–24.000

4

24.001–40.000

5

40.001–60.000

6

60.001–100.000

7

100.001–150.000

8

150.001–375.000

9

375.001 en meer

C. In artikel 8, tweede lid, wordt ‘bezoldigingsschaal van’ vervangen door: bezoldiging behorende bij.

D. Artikel 9, tweede tot en met vijfde lid, alsmede de aanduiding ‘1.’ voor het eerste lid vervallen.

E. Artikel 11 komt te luiden:

Indien een gemeente door toename van het aantal inwoners of op grond van een besluit als bedoeld in artikel 7 wordt ingedeeld in een hogere inwonersklasse, wordt de bezoldiging van de burgemeester overeenkomstig de tabel in bijlage I aangepast.

F. Artikel 13 vervalt.

G. Artikel 14a komt te luiden:

Artikel 14a

  • 1. Een burgemeester die benoemd wordt tot burgemeester van een andere gemeente, ontvangt indien die andere gemeente in een gelijke inwonersklasse is geplaatst, een toelage op de bezoldiging.

  • 2. De toelage komt ten laste van de gemeente en bedraagt:

    • a. gedurende het eerste en tweede jaar na de benoeming eenderde van het verschil tussen de bezoldiging behorende bij de inwonersklasse waarin de gemeente is ingedeeld en de bezoldiging behorende bij de eerstvolgende hogere inkomensklasse;

    • b. gedurende het derde en vierde jaar na de benoeming tweederde van het verschil tussen de bezoldiging behorende bij de inwonersklasse waarin de gemeente is ingedeeld en de bezoldiging behorende bij de eerstvolgende hogere inkomensklasse;

    • c. gedurende de volgende jaren het verschil tussen de bezoldiging behorende bij de inwonersklasse waarin de gemeente is ingedeeld en de bezoldiging behorende bij de eerstvolgende hogere inkomensklasse.

  • 3. De burgemeester behoudt aanspraak op de toelage zolang hij het ambt vervult in een gemeente van een gelijke inwonersklasse als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Indien de burgemeester het ambt vervult in een gemeente als bedoeld in artikel 7, behoudt hij de toelage na afloop van het tijdvak, bedoeld in dat artikel.

  • 5. De toelage wordt voor de toepassing van de artikelen 9, 11, 12, 15 en 15a gerekend tot de bezoldiging.

H. In artikel 16, eerste lid, wordt de tabel vervangen door:

Inwonersklasse als bedoeld in artikel 5

Ambtstoelage per maand

1 en 2

€ 658,79

3 en 4

€ 686,54

5 tot en met 9

€ 709,37

I. Artikel 17, zesde lid, komt te luiden:

  • 6. Indien een waarnemend burgemeester, aangewezen op grond van artikel 78 van de Gemeentewet, tevens burgemeester van een andere gemeente is en de beide gemeenten met overeenkomstige toepassing van artikel 5, tweede lid, worden ingedeeld in een hogere inwonersklasse dan klasse 2, wordt de bezoldiging bepaald op het bedrag dat behoort bij die hogere inwonersklasse.

J. Artikel 36 vervalt.

K. In artikel 46c, eerste lid, wordt ‘artikel 46c’ vervangen door: artikel 46e.

L. De tabel in bijlage I komt te luiden:

Klasse

Aantal inwoners

Bezoldiging

1

Tot en met 8.000

€ 5.444,46

2

8.001–14.000

€ 6.018,55

3

14.001–24.000

€ 6.594,13

4

24.001–40.000

€ 7.168,20

5

40.001–60.000

€ 7.744,77

6

60.001–100.000

€ 8.373,71

7

100.001–150.000

€ 8.919,86

8

150.001–375.000

€ 9.501,91

9

375.001 en meer

€ 10.123,29

M. De tabel in bijlage I komt te luiden:

Klasse

Aantal inwoners

Bezoldiging

1

Tot en met 8.000

€ 5.553,35

2

8.001–14.000

€ 6.138,92

3

14.001–24.000

€ 6.726,01

4

24.001–40.000

€ 7.311,56

5

40.001–60.000

€ 7.899,67

6

60.001–100.000

€ 8.541,18

7

100.001–150.000

€ 9.098,26

8

150.001–375.000

€ 9.691,95

9

375.001 en meer

€ 10.325,86

N. De tabel in bijlage I komt te luiden:

Klasse

Aantal inwoners

Bezoldiging

1

Tot en met 8.000

€ 5.747,72

2

8.001–14.000

€ 6.323,09

3

14.001–24.000

€ 6.894,16

4

24.001–40.000

€ 7.457,79

5

40.001–60.000

€ 8.018,17

6

60.001–100.000

€ 8.626,59

7

100.001–150.000

€ 9.098,26

8

150.001–375.000

€ 9.691,95

9

375.001 en meer

€ 10.325,86

Ariktel II

In het Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning wordt in artikel 1, onderdeel a, ‘Onze Minister van Binnenlandse Zaken’ vervangen door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel III

Het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden wordt als volgt gewijzigd:

A. Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4a

  • 1. De raad kan bij verordening bepalen dat ten aanzien van een lid van de raad dat lid is van de vertrouwenscommissie, bedoeld in artikel 61, derde lid, van de Gemeentewet dan wel de rekenkamerfunctie, bedoeld in artikel 81oa van de Gemeentewet, uitoefent dan wel lid is van een onderzoekscommissie als bedoeld in artikel 155a, derde lid, van de Gemeentewet, voor de duur van het lidmaatschap van de commissie dan wel de duur van de activiteiten per jaar een toelage ontvangt tot ten hoogste 5% van de vergoeding voor de werkzaamheden op jaarbasis. Aan de verordening kan terugwerkende kracht worden verleend tot en met 1 januari 2009.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid stelt de burgemeester de duur van het lidmaatschap van de commissie dan wel de duur van de activiteiten vast.

B. Na artikel 8a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8b

  • 1. Naast de vergoeding voor de werkzaamheden ontvangen fractievoorzitters voor de duur van hun voorzitterschap per jaar een toelage gelijk aan 1,2% van de vergoeding op jaarbasis en een toelage gelijk aan 0,4% van de vergoeding op jaarbasis voor elk lid dat de fractie buiten de fractievoorzitter telt. De toelagen tezamen bedragen ten hoogste 6,4% van de vergoeding op jaarbasis.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid stelt de burgemeester vast:

    • a. hoeveel leden een fractie telt;

    • b. de duur van het fractievoorzitterschap.

C. In de bijlage komen de tabellen I, II en III te luiden:

Tabel I

Klasse

Inwonertal

Maximum vergoeding werkzaamheden per maand

1

Tot en met 8.000

223,32

2

8.001–14.000

352,87

3

14.001–24.000

550,03

4

24.001–40.000

853,77

5

40.001–60.000

1.111,52

6

60.001–100.000

1.300,65

7

100.001–150.000

1.476,66

8

150.001–375.000

1.720,26

9

375.001–

2.094,35

Tabel II

Klasse

Inwonertal

Maximum onkostenvergoeding per maand

1

Tot en met 8.000

41,34

2

8.001–14.000

54,93

3

14.001–24.000

72,90

4

24.001–40.000

100,10

5

40.001–60.000

129,47

6

60.001–100.000

147,43

7

100.001–150.000

164,84

8

150.001–375.000

196,38

9

375.001–

235,54

Tabel III: Onkostenvergoeding raadsleden bij fictieve dienstbetrekking

Klasse

Inwonertal

Maximum onkostenvergoeding (bij fictieve dienstbetrekking) per maand

1

Tot en met 8.000

85,95

2

8.001–14.000

114,22

3

14.001–24.000

151,23

4

24.001–40.000

208,35

5

40.001–60.000

269,82

6

60.001–100.000

306,83

7

100.001–150.000

343,27

8

150.001–375.000

408,55

9

375.001–

490,69

Artikel IV

Het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 1, onderdeel a, wordt ‘Onze Minister van Binnenlandse Zaken’ vervangen door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

B. Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4a

  • 1. Provinciale staten kunnen bij verordening bepalen dat ten aanzien van een lid van provinciale staten dat lid is van de vertrouwenscommissie, bedoeld in artikel 61, derde lid, van de Provinciewet dan wel de rekenkamerfunctie, bedoeld in artikel 79p van de Provinciewet, uitoefent dan wel lid is van een onderzoekscommissie als bedoeld in artikel 151a, derde lid, van de Provinciewet, voor de duur van het lidmaatschap van de commissie dan wel de duur van de activiteiten per jaar een toelage ontvangt tot ten hoogste 5% van de vergoeding voor de werkzaamheden op jaarbasis. Aan de verordening kan terugwerkende kracht worden verleend tot en met 1 januari 2009.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid stelt de commissaris de duur van het lidmaatschap van de commissie dan wel de duur van de activiteiten vast.

C. Na artikel 7a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7b

  • 1. Naast de vergoeding voor de werkzaamheden ontvangen fractievoorzitters voor de duur van hun voorzitterschap per jaar een toelage gelijk aan 1,2% van de vergoeding op jaarbasis en een toelage gelijk aan 0,4% van de vergoeding op jaarbasis voor elk lid dat de fractie buiten de fractievoorzitter telt. De toelagen tezamen bedragen ten hoogste 6,4% van de vergoeding op jaarbasis.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid stelt de commissaris vast:

    • a. hoeveel leden een fractie telt;

    • b. de duur van het fractievoorzitterschap.

Artikel V

Het Rechtspositiebesluit wethouders wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 1, onderdeel a, wordt ‘Onze Minister van Binnenlandse Zaken’ vervangen door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

B. De artikelen 3a en 6 vervallen.

C. In artikel 27 vervallen het eerste en tweede lid onder vernummering van het derde en vierde lid tot eerste en tweede lid.

D. Na artikel 29 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 29a

Voor wethouders in gemeenten ingedeeld in de inwonersklassen 1 en 2 geldt met ingang van 1 januari 2009 tot de dag waarop het Besluit houdende wijziging van enkele rechtspositiebesluiten politieke ambtsdragers in verband met de samenvoeging van inwonersklassen en enkele technische aanpassingen in werking treedt de bezoldiging behorende bij inwonersklasse 3.

E. In de bijlage komt tabel I te luiden:

Klasse

Inwonertal

Bezoldiging

1

Tot en met 8.000

€ 4.380,72

2

8.001–14.000

€ 4.964,76

3

14.001–24.000

€ 5.553,35

4

24.001–40.000

€ 5.943,06

5

40.001–60.000

€ 6.529,63

6

60.001–100.000

€ 7.115,19

7

100.001–150.000

€ 7.703,79

8

150.001–375.000

€ 8.113,34

9

375.001 en meer

€ 9.098,26

F. De in de bijlage opgenomen tabellen II en III vervallen.

Artikel VI

Artikel I, onderdeel J, is niet van toepassing op burgemeesters die gebruik maken van een regeling die de gemeente op of voor 31 december 2008 heeft getroffen ter verstrekking van een hypothecaire geldlening ter verkrijging van een eigen woning.

Artikel VII

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. De artikelen I, onderdelen B tot en met J en L, III, onderdelen B en C, IV, onderdeel C, en V, onderdeel D, werken terug tot en met 1 januari 2009.

  • 3. De artikelen I, onderdeel M, en V, onderdeel E, werken terug tot en met 1 april 2009.

  • 4. Artikel I, onderdeel N, werkt terug tot en met 1 januari 2010.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst.

Nota van toelichting

Algemeen

In de brief van 9 juli 20091 is aangekondigd dat het kabinet uitvoering wil geven aan enkele voorstellen met betrekking tot de rechtspositie van politieke ambtsdragers die geen formele wetswijziging vergen. Deze wijzigingen worden met onderhavig besluit voor de verschillende ambten geregeld in de betreffende rechtspositiebesluiten. Het betreft:

  • Het opheffen van de zogenoemde periodiekenstructuur voor burgemeesters. Het burgemeestersambt heeft zich meer tot een politiek ambt ontwikkeld, hetgeen wordt geaccentueerd door het voorstel om de burgemeester in de Appa onder te brengen. Bij andere politieke ambtsdragers zoals bijvoorbeeld ministers, commissarissen van de Koningin, gedeputeerden en wethouders geldt geen ambtelijk salarissysteem met periodieken. Daar geldt een vast bedrag. Voorgesteld wordt het salarissysteem van de burgemeester hiermee in lijn te brengen.

  • Het samenvoegen van de eerste drie inwonersklassen voor de bezoldiging van gemeentelijke ambtsdragers. Door gemeentelijke herindelingen en door opclassificatie van gemeenten in een hogere gemeenteklasse, zijn er nauwelijks meer gemeenten in de onderste twee gemeenteklassen.

  • Los van het samenvoegen van de eerste drie inwonersklassen wil het kabinet de inwonersklassen die de vergoeding voor de werkzaamheden alsmede de onkostenvergoeding van raadsleden bepalen, gelijk laten lopen met die voor wethouders en burgemeesters. Dit is wenselijk vanwege de harmonisatie (de indeling van de inwonersklassen van burgemeesters en wethouders enerzijds komt niet overeen met die van raadsleden anderzijds). Voor een deel van de raadsleden heeft dit verder een gunstig effect op hun vergoeding voor de werkzaamheden en de onkostenvergoeding. Voor een groot aantal gemeenten vergroot dit de aantrekkelijkheid van het raadslidmaatschap.

  • De fractievoorzitters in provinciale staten en gemeenteraden krijgen een extra vergoeding voor hun werkzaamheden. Dit is waardevol gezien de extra tijdsinspanningen van de voorzitters. Een aanvullende vergoeding bevordert de aantrekkelijkheid van het raads- en statenlidmaatschap. Bovendien krijgen provinciale staten en de gemeenteraad de bevoegdheid om leden van zware staten- respectievelijk raadscommissies een aanvullende vergoeding toe te kennen van maximaal 5% van de vergoeding voor de werkzaamheden.

Voorts worden in het Rechtspositiebesluit wethouders enkele wijzigingen aangebracht die verband houden met de wijziging van de Gemeentewet2 waarbij in gemeenten tot en met 18.000 inwoners de tijdsbestedingsnormen voor wethouders zijn afgeschaft.

Over de voorstellen is overleg gepleegd met het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en in het Georganiseerd overleg burgemeesters. Provincies en gemeenten zullen door middel van een circulaire nog nader over bovenstaande wijzigingen worden geïnformeerd.

De wijzigingen betreffen een vereenvoudiging van de rechtspositie van burgemeesters en wethouders. In de uitvoering leidt dit tot minder administratieve handelingen. Voor financiering van de maatregelen is een bedrag van € 9 miljoen met ingang van 1 januari 2009 aan het Gemeentefonds toegevoegd. Voor provincies is het kostenbeslag gering. Een toevoeging aan het Provinciefonds is daarom niet voorzien.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om ook een ander punt uit genoemde brief van 9 juli op te lossen: de compensatie voor de burgemeesters voor het vervallen van de FPU-plus-regeling. Financieel wordt dit op een zodanige manier opgelost dat er geen beslag wordt gelegd op de Rijksbegroting.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A, II, IV, onderdeel A, V, onderdeel A

Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om in diverse rechtspositiebesluiten de aanduiding van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te actualiseren.

Artikel I, onderdeel B

In de tabel zijn de kleinste drie inwonersklassen samengevoegd tot één inwonersklasse, namelijk een klasse van 0 tot en met 8.000 inwoners.

Artikel I, onderdelen C tot en met G, I, L en M

Deze wijzigingen houden alle verband met het vervallen van de periodiekenstructuur voor burgemeesters. In de tabel in bijlage I (onderdelen L en M) is per inwonersklasse één vast bedrag opgenomen. De wijzigingen in de periodiekenstructuur werken terug tot en met 1 januari 2009. In onderdeel L zijn de bedragen opgenomen zoals ze per 1 januari 2009 moeten luiden. De bezoldigingsbedragen van burgemeesters volgen de aanpassingen van de salarissen van het rijkspersoneel. Met ingang van 1 april 2009 zijn deze bedragen verhoogd. De bedragen die gelden met ingang van 1 april 2009 zijn opgenomen in onderdeel M.

Artikel 9 bevat de regels betreffende de bevordering van burgemeesters in de loonschaal. Nu het periodiekenstelsel komt te vervallen heeft artikel 9, tweede tot en met vijfde lid, geen functie meer en kunnen deze bepalingen worden geschrapt (onderdeel D).

Artikel 13 bepaalt dat de burgemeester vanaf de leeftijd van 55 jaar het maximum van de betreffende loonschaal ontvangt. Door het vervallen van het periodiekenstelsel heeft deze bepaling geen functie meer en kan worden geschrapt (onderdeel F)

Artikel 14a voorziet in een toelage voor de burgemeester die wordt benoemd in een andere gemeente in dezelfde inwonersklasse. Daarmee is overigens geen materiële verbetering in de toelage beoogd. Deze toelage is vormgegeven in extra periodieken. Nu het periodiekenstelsel is vervallen, is de toelage vormgegeven als een percentage van het verschil tussen de bezoldiging behorende bij de inwonersklasse waarin de gemeente valt waar de burgemeester is benoemd en de bezoldiging behorende bij de naasthogere inwonersklasse. De toelage komt ten laste van de gemeente waar de burgemeester is benoemd.

De wijzigingen in de artikelen 8, tweede lid, 11 en 17, zesde lid, (onderdelen C, E en I) bevatten redactionele aanpassingen nu er geen sprake meer is van loonschalen voor burgemeesters.

Artikel I, onderdeel H

De tabel in artikel 16, eerste lid, waarin de hoogte van de ambtstoelage is opgenomen, is aangepast overeenkomstig de samenvoeging van de drie kleinste inwonersklassen in artikel 5.

Artikelen I, onderdeel J, en VI

Burgemeesters konden op grond van artikel 36 van het Rechtspositiebesluit burgemeesters gebruik maken van een eventueel aanwezige hypotheekregeling voor ambtenaren van de eigen gemeente. Deze bepaling kan vervallen omdat deze mogelijkheid voor ambtenaren met ingang van 1 januari 2009 ongedaan is gemaakt in de Wet Financiering decentrale overheden (Wet Fido, Stb. 2008, nr. 536).

Aan artikel 2 van de Wet Fido is een vierde lid toegevoegd waarin is bepaald dat openbare lichamen ten gunste van personeel of politieke ambtsdragers van openbare lichamen geen contracten afsluiten met betrekking tot hypothecaire leningen of garanties op de verstrekking van hypothecaire leningen door andere financiële instellingen. Contracten van gemeenten met burgemeesters voor geldleningen die voor 1 januari 2009 zijn afgesloten, blijven vanzelfsprekend wel in stand (artikel VI).

Artikel I, onderdeel N

Bij de introductie van de arbeidsduurverkorting (ADV) voor rijksambtenaren is er vanwege de overweging dat de burgemeester een taakfunctie heeft, voor gekozen om voor de burgemeesters het saldo ADV-dagen te koppelen aan de ingangsdatum van de FPU-uitkering. Dit is de zogenaamde FPU-plus-regeling. Echter, door de latere regelgeving rondom vervroegd uittreden, bestaat de mogelijkheid van FPU, en dus FPU-plus, intussen uitsluitend nog voor burgemeesters die zijn geboren vóór 1950. De FPU-plus-regeling staat dus niet meer open voor jongere burgemeesters. Gezien de achtergrond van de regeling is het redelijk een alternatief te bieden voor de FPU-plus-regeling.

Intussen was het de bedoeling dat er een nieuwe, samenhangende beloningsstructuur zou komen voor de politieke ambtsdragers, gebaseerd op de adviezen van de Commissie-Dijkstal. Een van de uitgangspunten daarvan is dat de beloning van de functie van politieke ambtsdrager naar die van een taakfunctie is. De FPU-plus-regeling zou onder andere komen te vervallen, maar deze nieuwe beloningsstructuur zou per saldo positief voor de burgemeesters uitpakken.

In de brief van 9 juli 2009 is de Tweede Kamer echter mede gedeeld dat die nieuwe beloningsstructuur er vooralsnog niet komt. Daarmee kwam, zoals eveneens aangegeven in die brief, de oorspronkelijke problematiek van de FPU-plus-regeling weer op tafel. Gezocht is toen naar een eenvoudige manier van compensatie van het vervallen van de FPU-plus-regeling, die er toe leidt dat de voor deze regeling beschikbare structurele arbeidsvoorwaardenruimte ten goede blijft komen van de burgemeesters en bovendien recht doet aan de belasting van het ambt, in het bijzonder in kleinere gemeenten.

De grootte van de gemeente is natuurlijk een bepalende factor voor het functioneren van de burgemeester. Dat neemt echter niet weg dat de ontwikkeling van het ambt een relatief grotere druk heeft gelegd op het werk van de burgemeesters in kleine en middelgrote gemeenten. Dit geldt temeer indien men hierbij de hoogte van de bezoldiging in deze gemeenten betrekt. Om hieraan tegemoet te komen, is besloten het verlies van de FPU-plus-regeling op een zodanige wijze te compenseren dat de bezoldiging van de burgemeesters uit de kleinste inwonersklasse wordt verhoogd met 3,5%, terwijl dit percentage per de volgende inwonersklassen stapsgewijs met 0,5% wordt afgebouwd. De grens van deze afbouw is gelegd bij de inwonersklassen vanaf 100.000 inwoners. Ook daarmee wordt de aandacht voor de burgemeesters in de kleinere gemeenten tot uiting gebracht.

De verhogingen gelden met ingang van 1 januari 2010.

Artikel I, onderdeel K

Met deze aanpassing wordt een foutieve verwijzing hersteld.

Artikelen III, onderdeel A, en IV, onderdeel B

Provinciale staten en gemeenteraden krijgen de bevoegdheid om bij verordening een vergoeding voor leden van staten- respectievelijk raadscommissies toe te kennen van maximaal 5% van de vergoeding voor de werkzaamheden. Het betreft commissies waarvoor werkzaamheden worden verricht die vallen buiten de reguliere staten- of raadswerkzaamheden. Dergelijke extra activiteiten voor een beperkt deel van de staten- of raadsleden hebben vaak een incidenteel karakter met een aanzienlijk tijdsbeslag. Daarom worden dergelijke commissies ook benoemd. Indien wordt besloten tot het mogelijk maken van een dergelijke vergoeding, geldt het vastgestelde percentage per commissie.

Reguliere commissies die zijn ingesteld ter voorbereiding van de besluitvorming in provinciale staten dan wel de gemeenteraad op grond van artikel 80 van de Provinciewet onderscheidenlijk artikel 82 van de Gemeentewet vormen geen grond om deze vergoeding toe te kennen. De extra vergoeding kan worden toegekend met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2009.

Artikelen III, onderdeel B, en IV, onderdeel C

Naar analogie met de Eerste Kamer wordt aan fractievoorzitters in de gemeenteraad en provinciale staten een extra toelage toegekend als percentage van vergoeding voor het gemeenteraadlidmaatschap respectievelijk lid van provinciale staten. Er is voor gekozen om bij de regeling voor de Eerste Kamer aan te sluiten en niet voor die van de Tweede Kamer, omdat de omvang van de staten en de raden meer vergelijkbaar is met die van de Eerste Kamer.

Artikel III, onderdeel C

De tabel met de maximumbedragen voor de vergoeding van werkzaamheden en de tabellen met de maximumbedragen voor onkostenvergoedingen worden aangepast in verband met het samenvoegen van de drie kleinste inwonersklassen en het harmoniseren van de inwonersklassen met die voor burgemeesters en wethouders. De oorspronkelijke achttien inwonersklassen zijn teruggebracht tot negen inwonersklassen. De grenzen van deze nieuwe klassen zijn identiek aan de inwonersklassen van de salaristabellen van burgemeesters en wethouders. Het nieuwe vergoedingsbedrag van de nieuwe inwoners klassen is de hoogste vergoeding van de inwonersklassen die zijn samengevoegd. De nieuwe inwonersklasse van 40.001–60.000 inwoners is bijvoorbeeld samengesteld uit de vroegere inwonersklassen van 40.001–50.000 en 50.001–60.000. Voor de nieuwe inwonersklasse 40.001–60.000 geldt het vergoedingsbedrag van de vroegere inwonersklasse 50.001–60.000.

Artikel V, onderdelen B, C, E en F

In de wet van 5 maart 2009 tot wijziging van de Gemeente- en Provinciewet in verband met de evaluatie van de dualisering van het gemeente- en provinciebestuur (Stb. 169) is artikel 36 van de Gemeentewet in die zin gewijzigd dat gemeenteraden in gemeenten tot en met 18.000 inwoners worden vrijgelaten in de vaststelling van de tijdbestedingsnorm voor wethouders. Tengevolge van deze vereenvoudiging is de gemeenteraad vrij per wethouder een deeltijdfactor vast te stellen, binnen de grenzen die de Gemeentewet in het algemeen ten aanzien van het aantal aan te stellen wethouders stelt. Het Rechtspositiebesluit wethouders is hierop aangepast. De bijzondere bepalingen ten aanzien van de bezoldiging van wethouders in kleine gemeenten in artikel 3a en de tabellen II en III van het Rechtspositiebesluit wethouders (onderdelen B, D en E) en de mogelijkheid voor gedeputeerde staten om op grond van artikel 6 van het Rechtspositiebesluit wethouders tijdelijke afwijkingen in de tijdsbestedingsfactor toe te staan (onderdeel C) hebben geen functie meer en worden dan ook geschrapt.

Artikel V, onderdeel D

Met deze overgangsbepaling wordt feitelijk bewerkstelligd dat de inwonersklassen 1 tot en met 3 ook ten aanzien van wethouders met ingang van 1 januari 2009 tot één inwonersklasse zijn samengevoegd. De deeltijdfactor in tabel I blijft nog wel in stand voor de periode dat bij gemeenten het oude artikel 36 Gemeentewet nog werd toegepast.

Artikel VII

Dit besluit treedt in werking op de dag na publicatie in het staatsblad. Aan de bepalingen die betrekking hebben op het vervallen van de periodiekenstructuur, het samenvoegen en harmoniseren van de inwonersklassen en de vergoeding aan fractievoorzitters en commissieleden is terugwerkende kracht verleend tot en met 1 januari 2009.

Voor het overige wordt met betrekking tot de terugwerkende kracht verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij de relevante artikelen.

De

Minister

van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst

  1. Kamerstukken II 2008–2009, nr. 30 424, nr. 17. ^ [1]
  2. Wet van 5 maart 2009 tot wijziging van de Gemeente- en Provinciewet in verband met de evaluatie van de dualisering van het gemeente- en provinciebestuur (Stb. 169). ^ [2]