Besluit
van ............., houdende wijziging van enkele rechtspositiebesluiten politieke
ambtsdragers in verband met de samenvoeging van inwonersklassen en enkele technische
aanpassingen
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van
5 november 2009, CZW/WVOB
Gelet op de artikelen 44, eerste en tweede lid, 66, 73, 95 en 96 van de Gemeentewet
en de artikelen 72, 93 en 94 van de Provinciewet
De Raad van State gehoord (advies van ........... 2009, nr. W??...........);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
van ........… 2009, nr. ..............;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel I
Het Rechtspositiebesluit burgemeesters wordt als volgt gewijzigd:
A. In artikel 1, onderdeel a, wordt ‘Onze Minister van Binnenlandse Zaken’ vervangen
door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
B. In artikel 5, eerste lid, wordt de tabel vervangen door:
Klasse
|
Aantal inwoners
|
1
|
Tot en met 8.000
|
2
|
8.001–14.000
|
3
|
14.001–24.000
|
4
|
24.001–40.000
|
5
|
40.001–60.000
|
6
|
60.001–100.000
|
7
|
100.001–150.000
|
8
|
150.001–375.000
|
9
|
375.001 en meer
|
C. In artikel 8, tweede lid, wordt ‘bezoldigingsschaal van’ vervangen door: bezoldiging
behorende bij.
D. Artikel 9, tweede tot en met vijfde lid, alsmede de aanduiding ‘1.’ voor het eerste
lid vervallen.
E. Artikel 11 komt te luiden:
Indien een gemeente door toename van het aantal inwoners of op grond van een besluit
als bedoeld in artikel 7 wordt ingedeeld in een hogere inwonersklasse, wordt de bezoldiging
van de burgemeester overeenkomstig de tabel in bijlage I aangepast.
F. Artikel 13 vervalt.
G. Artikel 14a komt te luiden:
Artikel 14a
-
1. Een burgemeester die benoemd wordt tot burgemeester van een andere gemeente, ontvangt
indien die andere gemeente in een gelijke inwonersklasse is geplaatst, een toelage
op de bezoldiging.
-
2. De toelage komt ten laste van de gemeente en bedraagt:
-
a. gedurende het eerste en tweede jaar na de benoeming eenderde van het verschil tussen
de bezoldiging behorende bij de inwonersklasse waarin de gemeente is ingedeeld en
de bezoldiging behorende bij de eerstvolgende hogere inkomensklasse;
-
b. gedurende het derde en vierde jaar na de benoeming tweederde van het verschil tussen
de bezoldiging behorende bij de inwonersklasse waarin de gemeente is ingedeeld en
de bezoldiging behorende bij de eerstvolgende hogere inkomensklasse;
-
c. gedurende de volgende jaren het verschil tussen de bezoldiging behorende bij de inwonersklasse
waarin de gemeente is ingedeeld en de bezoldiging behorende bij de eerstvolgende hogere
inkomensklasse.
-
3. De burgemeester behoudt aanspraak op de toelage zolang hij het ambt vervult in een
gemeente van een gelijke inwonersklasse als bedoeld in het eerste lid.
-
4. Indien de burgemeester het ambt vervult in een gemeente als bedoeld in artikel 7,
behoudt hij de toelage na afloop van het tijdvak, bedoeld in dat artikel.
-
5. De toelage wordt voor de toepassing van de artikelen 9, 11, 12, 15 en 15a gerekend
tot de bezoldiging.
H. In artikel 16, eerste lid, wordt de tabel vervangen door:
Inwonersklasse als bedoeld in artikel 5
|
Ambtstoelage per maand
|
1 en 2
|
€ 658,79
|
3 en 4
|
€ 686,54
|
5 tot en met 9
|
€ 709,37
|
I. Artikel 17, zesde lid, komt te luiden:
-
6. Indien een waarnemend burgemeester, aangewezen op grond van artikel 78 van de Gemeentewet,
tevens burgemeester van een andere gemeente is en de beide gemeenten met overeenkomstige
toepassing van artikel 5, tweede lid, worden ingedeeld in een hogere inwonersklasse
dan klasse 2, wordt de bezoldiging bepaald op het bedrag dat behoort bij die hogere
inwonersklasse.
J. Artikel 36 vervalt.
K. In artikel 46c, eerste lid, wordt ‘artikel 46c’ vervangen door: artikel 46e.
L. De tabel in bijlage I komt te luiden:
Klasse
|
Aantal inwoners
|
Bezoldiging
|
1
|
Tot en met 8.000
|
€ 5.444,46
|
2
|
8.001–14.000
|
€ 6.018,55
|
3
|
14.001–24.000
|
€ 6.594,13
|
4
|
24.001–40.000
|
€ 7.168,20
|
5
|
40.001–60.000
|
€ 7.744,77
|
6
|
60.001–100.000
|
€ 8.373,71
|
7
|
100.001–150.000
|
€ 8.919,86
|
8
|
150.001–375.000
|
€ 9.501,91
|
9
|
375.001 en meer
|
€ 10.123,29
|
M. De tabel in bijlage I komt te luiden:
Klasse
|
Aantal inwoners
|
Bezoldiging
|
1
|
Tot en met 8.000
|
€ 5.553,35
|
2
|
8.001–14.000
|
€ 6.138,92
|
3
|
14.001–24.000
|
€ 6.726,01
|
4
|
24.001–40.000
|
€ 7.311,56
|
5
|
40.001–60.000
|
€ 7.899,67
|
6
|
60.001–100.000
|
€ 8.541,18
|
7
|
100.001–150.000
|
€ 9.098,26
|
8
|
150.001–375.000
|
€ 9.691,95
|
9
|
375.001 en meer
|
€ 10.325,86
|
N. De tabel in bijlage I komt te luiden:
Klasse
|
Aantal inwoners
|
Bezoldiging
|
1
|
Tot en met 8.000
|
€ 5.747,72
|
2
|
8.001–14.000
|
€ 6.323,09
|
3
|
14.001–24.000
|
€ 6.894,16
|
4
|
24.001–40.000
|
€ 7.457,79
|
5
|
40.001–60.000
|
€ 8.018,17
|
6
|
60.001–100.000
|
€ 8.626,59
|
7
|
100.001–150.000
|
€ 9.098,26
|
8
|
150.001–375.000
|
€ 9.691,95
|
9
|
375.001 en meer
|
€ 10.325,86
|
Ariktel II
In het Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning wordt in artikel 1, onderdeel
a, ‘Onze Minister van Binnenlandse Zaken’ vervangen door: Onze Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties.
Artikel III
Het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden wordt als volgt gewijzigd:
A. Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 4a
-
1. De raad kan bij verordening bepalen dat ten aanzien van een lid van de raad dat lid
is van de vertrouwenscommissie, bedoeld in artikel 61, derde lid, van de Gemeentewet
dan wel de rekenkamerfunctie, bedoeld in artikel 81oa van de Gemeentewet, uitoefent
dan wel lid is van een onderzoekscommissie als bedoeld in artikel 155a, derde lid,
van de Gemeentewet, voor de duur van het lidmaatschap van de commissie dan wel de
duur van de activiteiten per jaar een toelage ontvangt tot ten hoogste 5% van de vergoeding
voor de werkzaamheden op jaarbasis. Aan de verordening kan terugwerkende kracht worden
verleend tot en met 1 januari 2009.
-
2. Voor de toepassing van het eerste lid stelt de burgemeester de duur van het lidmaatschap
van de commissie dan wel de duur van de activiteiten vast.
B. Na artikel 8a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 8b
-
1. Naast de vergoeding voor de werkzaamheden ontvangen fractievoorzitters voor de duur
van hun voorzitterschap per jaar een toelage gelijk aan 1,2% van de vergoeding op
jaarbasis en een toelage gelijk aan 0,4% van de vergoeding op jaarbasis voor elk lid
dat de fractie buiten de fractievoorzitter telt. De toelagen tezamen bedragen ten
hoogste 6,4% van de vergoeding op jaarbasis.
-
2. Voor de toepassing van het eerste lid stelt de burgemeester vast:
C. In de bijlage komen de tabellen I, II en III te luiden:
Tabel I
Klasse
|
Inwonertal
|
Maximum vergoeding werkzaamheden per maand
|
1
|
Tot en met 8.000
|
223,32
|
2
|
8.001–14.000
|
352,87
|
3
|
14.001–24.000
|
550,03
|
4
|
24.001–40.000
|
853,77
|
5
|
40.001–60.000
|
1.111,52
|
6
|
60.001–100.000
|
1.300,65
|
7
|
100.001–150.000
|
1.476,66
|
8
|
150.001–375.000
|
1.720,26
|
9
|
375.001–
|
2.094,35
|
Tabel II
Klasse
|
Inwonertal
|
Maximum onkostenvergoeding per maand
|
1
|
Tot en met 8.000
|
41,34
|
2
|
8.001–14.000
|
54,93
|
3
|
14.001–24.000
|
72,90
|
4
|
24.001–40.000
|
100,10
|
5
|
40.001–60.000
|
129,47
|
6
|
60.001–100.000
|
147,43
|
7
|
100.001–150.000
|
164,84
|
8
|
150.001–375.000
|
196,38
|
9
|
375.001–
|
235,54
|
Tabel III: Onkostenvergoeding raadsleden bij fictieve dienstbetrekking
Klasse
|
Inwonertal
|
Maximum onkostenvergoeding (bij fictieve dienstbetrekking) per maand
|
1
|
Tot en met 8.000
|
85,95
|
2
|
8.001–14.000
|
114,22
|
3
|
14.001–24.000
|
151,23
|
4
|
24.001–40.000
|
208,35
|
5
|
40.001–60.000
|
269,82
|
6
|
60.001–100.000
|
306,83
|
7
|
100.001–150.000
|
343,27
|
8
|
150.001–375.000
|
408,55
|
9
|
375.001–
|
490,69
|
Artikel IV
Het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden wordt als volgt gewijzigd:
A. In artikel 1, onderdeel a, wordt ‘Onze Minister van Binnenlandse Zaken’ vervangen
door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
B. Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 4a
-
1. Provinciale staten kunnen bij verordening bepalen dat ten aanzien van een lid van
provinciale staten dat lid is van de vertrouwenscommissie, bedoeld in artikel 61,
derde lid, van de Provinciewet dan wel de rekenkamerfunctie, bedoeld in artikel 79p
van de Provinciewet, uitoefent dan wel lid is van een onderzoekscommissie als bedoeld
in artikel 151a, derde lid, van de Provinciewet, voor de duur van het lidmaatschap
van de commissie dan wel de duur van de activiteiten per jaar een toelage ontvangt
tot ten hoogste 5% van de vergoeding voor de werkzaamheden op jaarbasis. Aan de verordening
kan terugwerkende kracht worden verleend tot en met 1 januari 2009.
-
2. Voor de toepassing van het eerste lid stelt de commissaris de duur van het lidmaatschap
van de commissie dan wel de duur van de activiteiten vast.
C. Na artikel 7a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 7b
-
1. Naast de vergoeding voor de werkzaamheden ontvangen fractievoorzitters voor de duur
van hun voorzitterschap per jaar een toelage gelijk aan 1,2% van de vergoeding op
jaarbasis en een toelage gelijk aan 0,4% van de vergoeding op jaarbasis voor elk lid
dat de fractie buiten de fractievoorzitter telt. De toelagen tezamen bedragen ten
hoogste 6,4% van de vergoeding op jaarbasis.
-
2. Voor de toepassing van het eerste lid stelt de commissaris vast:
Artikel V
Het Rechtspositiebesluit wethouders wordt als volgt gewijzigd:
A. In artikel 1, onderdeel a, wordt ‘Onze Minister van Binnenlandse Zaken’ vervangen
door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
B. De artikelen 3a en 6 vervallen.
C. In artikel 27 vervallen het eerste en tweede lid onder vernummering van het derde
en vierde lid tot eerste en tweede lid.
D. Na artikel 29 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 29a
Voor wethouders in gemeenten ingedeeld in de inwonersklassen 1 en 2 geldt met ingang
van 1 januari 2009 tot de dag waarop het Besluit houdende wijziging van enkele rechtspositiebesluiten
politieke ambtsdragers in verband met de samenvoeging van inwonersklassen en enkele
technische aanpassingen in werking treedt de bezoldiging behorende bij inwonersklasse
3.
E. In de bijlage komt tabel I te luiden:
Klasse
|
Inwonertal
|
Bezoldiging
|
1
|
Tot en met 8.000
|
€ 4.380,72
|
2
|
8.001–14.000
|
€ 4.964,76
|
3
|
14.001–24.000
|
€ 5.553,35
|
4
|
24.001–40.000
|
€ 5.943,06
|
5
|
40.001–60.000
|
€ 6.529,63
|
6
|
60.001–100.000
|
€ 7.115,19
|
7
|
100.001–150.000
|
€ 7.703,79
|
8
|
150.001–375.000
|
€ 8.113,34
|
9
|
375.001 en meer
|
€ 9.098,26
|
F. De in de bijlage opgenomen tabellen II en III vervallen.
Artikel VI
Artikel I, onderdeel J, is niet van toepassing op burgemeesters die gebruik maken
van een regeling die de gemeente op of voor 31 december 2008 heeft getroffen ter verstrekking
van een hypothecaire geldlening ter verkrijging van een eigen woning.
Artikel VII
-
1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het
Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
-
2. De artikelen I, onderdelen B tot en met J en L, III, onderdelen B en C, IV, onderdeel
C, en V, onderdeel D, werken terug tot en met 1 januari 2009.
-
3. De artikelen I, onderdeel M, en V, onderdeel E, werken terug tot en met 1 april 2009.
-
4. Artikel I, onderdeel N, werkt terug tot en met 1 januari 2010.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in
het Staatsblad zal worden geplaatst.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
G. ter Horst.
Nota van toelichting
Algemeen
In de brief van 9 juli 2009 is aangekondigd dat het kabinet uitvoering wil geven aan enkele voorstellen met betrekking
tot de rechtspositie van politieke ambtsdragers die geen formele wetswijziging vergen.
Deze wijzigingen worden met onderhavig besluit voor de verschillende ambten geregeld
in de betreffende rechtspositiebesluiten. Het betreft:
-
• Het opheffen van de zogenoemde periodiekenstructuur voor burgemeesters. Het burgemeestersambt
heeft zich meer tot een politiek ambt ontwikkeld, hetgeen wordt geaccentueerd door
het voorstel om de burgemeester in de Appa onder te brengen. Bij andere politieke
ambtsdragers zoals bijvoorbeeld ministers, commissarissen van de Koningin, gedeputeerden
en wethouders geldt geen ambtelijk salarissysteem met periodieken. Daar geldt een
vast bedrag. Voorgesteld wordt het salarissysteem van de burgemeester hiermee in lijn
te brengen.
-
• Het samenvoegen van de eerste drie inwonersklassen voor de bezoldiging van gemeentelijke
ambtsdragers. Door gemeentelijke herindelingen en door opclassificatie van gemeenten
in een hogere gemeenteklasse, zijn er nauwelijks meer gemeenten in de onderste twee
gemeenteklassen.
-
• Los van het samenvoegen van de eerste drie inwonersklassen wil het kabinet de inwonersklassen
die de vergoeding voor de werkzaamheden alsmede de onkostenvergoeding van raadsleden
bepalen, gelijk laten lopen met die voor wethouders en burgemeesters. Dit is wenselijk
vanwege de harmonisatie (de indeling van de inwonersklassen van burgemeesters en wethouders
enerzijds komt niet overeen met die van raadsleden anderzijds). Voor een deel van
de raadsleden heeft dit verder een gunstig effect op hun vergoeding voor de werkzaamheden
en de onkostenvergoeding. Voor een groot aantal gemeenten vergroot dit de aantrekkelijkheid
van het raadslidmaatschap.
-
• De fractievoorzitters in provinciale staten en gemeenteraden krijgen een extra vergoeding
voor hun werkzaamheden. Dit is waardevol gezien de extra tijdsinspanningen van de
voorzitters. Een aanvullende vergoeding bevordert de aantrekkelijkheid van het raads-
en statenlidmaatschap. Bovendien krijgen provinciale staten en de gemeenteraad de
bevoegdheid om leden van zware staten- respectievelijk raadscommissies een aanvullende
vergoeding toe te kennen van maximaal 5% van de vergoeding voor de werkzaamheden.
Voorts worden in het Rechtspositiebesluit wethouders enkele wijzigingen aangebracht
die verband houden met de wijziging van de Gemeentewet waarbij in gemeenten tot en met 18.000 inwoners de tijdsbestedingsnormen voor wethouders
zijn afgeschaft.
Over de voorstellen is overleg gepleegd met het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten en in het Georganiseerd overleg burgemeesters. Provincies
en gemeenten zullen door middel van een circulaire nog nader over bovenstaande wijzigingen
worden geïnformeerd.
De wijzigingen betreffen een vereenvoudiging van de rechtspositie van burgemeesters
en wethouders. In de uitvoering leidt dit tot minder administratieve handelingen.
Voor financiering van de maatregelen is een bedrag van € 9 miljoen met ingang van
1 januari 2009 aan het Gemeentefonds toegevoegd. Voor provincies is het kostenbeslag
gering. Een toevoeging aan het Provinciefonds is daarom niet voorzien.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om ook een ander punt uit genoemde brief van
9 juli op te lossen: de compensatie voor de burgemeesters voor het vervallen van de
FPU-plus-regeling. Financieel wordt dit op een zodanige manier opgelost dat er geen
beslag wordt gelegd op de Rijksbegroting.
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A, II, IV, onderdeel A, V, onderdeel A
Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om in diverse rechtspositiebesluiten de aanduiding
van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te actualiseren.
Artikel I, onderdeel B
In de tabel zijn de kleinste drie inwonersklassen samengevoegd tot één inwonersklasse,
namelijk een klasse van 0 tot en met 8.000 inwoners.
Artikel I, onderdelen C tot en met G, I, L en M
Deze wijzigingen houden alle verband met het vervallen van de periodiekenstructuur
voor burgemeesters. In de tabel in bijlage I (onderdelen L en M) is per inwonersklasse
één vast bedrag opgenomen. De wijzigingen in de periodiekenstructuur werken terug
tot en met 1 januari 2009. In onderdeel L zijn de bedragen opgenomen zoals ze per
1 januari 2009 moeten luiden. De bezoldigingsbedragen van burgemeesters volgen de
aanpassingen van de salarissen van het rijkspersoneel. Met ingang van 1 april 2009
zijn deze bedragen verhoogd. De bedragen die gelden met ingang van 1 april 2009 zijn
opgenomen in onderdeel M.
Artikel 9 bevat de regels betreffende de bevordering van burgemeesters in de loonschaal.
Nu het periodiekenstelsel komt te vervallen heeft artikel 9, tweede tot en met vijfde
lid, geen functie meer en kunnen deze bepalingen worden geschrapt (onderdeel D).
Artikel 13 bepaalt dat de burgemeester vanaf de leeftijd van 55 jaar het maximum van
de betreffende loonschaal ontvangt. Door het vervallen van het periodiekenstelsel
heeft deze bepaling geen functie meer en kan worden geschrapt (onderdeel F)
Artikel 14a voorziet in een toelage voor de burgemeester die wordt benoemd in een
andere gemeente in dezelfde inwonersklasse. Daarmee is overigens geen materiële verbetering
in de toelage beoogd. Deze toelage is vormgegeven in extra periodieken. Nu het periodiekenstelsel
is vervallen, is de toelage vormgegeven als een percentage van het verschil tussen
de bezoldiging behorende bij de inwonersklasse waarin de gemeente valt waar de burgemeester
is benoemd en de bezoldiging behorende bij de naasthogere inwonersklasse. De toelage
komt ten laste van de gemeente waar de burgemeester is benoemd.
De wijzigingen in de artikelen 8, tweede lid, 11 en 17, zesde lid, (onderdelen C,
E en I) bevatten redactionele aanpassingen nu er geen sprake meer is van loonschalen
voor burgemeesters.
Artikel I, onderdeel H
De tabel in artikel 16, eerste lid, waarin de hoogte van de ambtstoelage is opgenomen,
is aangepast overeenkomstig de samenvoeging van de drie kleinste inwonersklassen in
artikel 5.
Artikelen I, onderdeel J, en VI
Burgemeesters konden op grond van artikel 36 van het Rechtspositiebesluit burgemeesters
gebruik maken van een eventueel aanwezige hypotheekregeling voor ambtenaren van de
eigen gemeente. Deze bepaling kan vervallen omdat deze mogelijkheid voor ambtenaren
met ingang van 1 januari 2009 ongedaan is gemaakt in de Wet Financiering decentrale
overheden (Wet Fido, Stb. 2008, nr. 536).
Aan artikel 2 van de Wet Fido is een vierde lid toegevoegd waarin is bepaald dat openbare
lichamen ten gunste van personeel of politieke ambtsdragers van openbare lichamen
geen contracten afsluiten met betrekking tot hypothecaire leningen of garanties op
de verstrekking van hypothecaire leningen door andere financiële instellingen. Contracten
van gemeenten met burgemeesters voor geldleningen die voor 1 januari 2009 zijn afgesloten,
blijven vanzelfsprekend wel in stand (artikel VI).
Artikel I, onderdeel N
Bij de introductie van de arbeidsduurverkorting (ADV) voor rijksambtenaren is er vanwege
de overweging dat de burgemeester een taakfunctie heeft, voor gekozen om voor de burgemeesters
het saldo ADV-dagen te koppelen aan de ingangsdatum van de FPU-uitkering. Dit is de
zogenaamde FPU-plus-regeling. Echter, door de latere regelgeving rondom vervroegd
uittreden, bestaat de mogelijkheid van FPU, en dus FPU-plus, intussen uitsluitend
nog voor burgemeesters die zijn geboren vóór 1950. De FPU-plus-regeling staat dus
niet meer open voor jongere burgemeesters. Gezien de achtergrond van de regeling is
het redelijk een alternatief te bieden voor de FPU-plus-regeling.
Intussen was het de bedoeling dat er een nieuwe, samenhangende beloningsstructuur
zou komen voor de politieke ambtsdragers, gebaseerd op de adviezen van de Commissie-Dijkstal.
Een van de uitgangspunten daarvan is dat de beloning van de functie van politieke
ambtsdrager naar die van een taakfunctie is. De FPU-plus-regeling zou onder andere
komen te vervallen, maar deze nieuwe beloningsstructuur zou per saldo positief voor
de burgemeesters uitpakken.
In de brief van 9 juli 2009 is de Tweede Kamer echter mede gedeeld dat die nieuwe
beloningsstructuur er vooralsnog niet komt. Daarmee kwam, zoals eveneens aangegeven
in die brief, de oorspronkelijke problematiek van de FPU-plus-regeling weer op tafel.
Gezocht is toen naar een eenvoudige manier van compensatie van het vervallen van de
FPU-plus-regeling, die er toe leidt dat de voor deze regeling beschikbare structurele
arbeidsvoorwaardenruimte ten goede blijft komen van de burgemeesters en bovendien
recht doet aan de belasting van het ambt, in het bijzonder in kleinere gemeenten.
De grootte van de gemeente is natuurlijk een bepalende factor voor het functioneren
van de burgemeester. Dat neemt echter niet weg dat de ontwikkeling van het ambt een
relatief grotere druk heeft gelegd op het werk van de burgemeesters in kleine en middelgrote
gemeenten. Dit geldt temeer indien men hierbij de hoogte van de bezoldiging in deze
gemeenten betrekt. Om hieraan tegemoet te komen, is besloten het verlies van de FPU-plus-regeling
op een zodanige wijze te compenseren dat de bezoldiging van de burgemeesters uit de
kleinste inwonersklasse wordt verhoogd met 3,5%, terwijl dit percentage per de volgende
inwonersklassen stapsgewijs met 0,5% wordt afgebouwd. De grens van deze afbouw is
gelegd bij de inwonersklassen vanaf 100.000 inwoners. Ook daarmee wordt de aandacht
voor de burgemeesters in de kleinere gemeenten tot uiting gebracht.
De verhogingen gelden met ingang van 1 januari 2010.
Artikel I, onderdeel K
Met deze aanpassing wordt een foutieve verwijzing hersteld.
Artikelen III, onderdeel A, en IV, onderdeel B
Provinciale staten en gemeenteraden krijgen de bevoegdheid om bij verordening een
vergoeding voor leden van staten- respectievelijk raadscommissies toe te kennen van
maximaal 5% van de vergoeding voor de werkzaamheden. Het betreft commissies waarvoor
werkzaamheden worden verricht die vallen buiten de reguliere staten- of raadswerkzaamheden.
Dergelijke extra activiteiten voor een beperkt deel van de staten- of raadsleden hebben
vaak een incidenteel karakter met een aanzienlijk tijdsbeslag. Daarom worden dergelijke
commissies ook benoemd. Indien wordt besloten tot het mogelijk maken van een dergelijke
vergoeding, geldt het vastgestelde percentage per commissie.
Reguliere commissies die zijn ingesteld ter voorbereiding van de besluitvorming in
provinciale staten dan wel de gemeenteraad op grond van artikel 80 van de Provinciewet
onderscheidenlijk artikel 82 van de Gemeentewet vormen geen grond om deze vergoeding
toe te kennen. De extra vergoeding kan worden toegekend met terugwerkende kracht tot
en met 1 januari 2009.
Artikelen III, onderdeel B, en IV, onderdeel C
Naar analogie met de Eerste Kamer wordt aan fractievoorzitters in de gemeenteraad
en provinciale staten een extra toelage toegekend als percentage van vergoeding voor
het gemeenteraadlidmaatschap respectievelijk lid van provinciale staten. Er is voor
gekozen om bij de regeling voor de Eerste Kamer aan te sluiten en niet voor die van
de Tweede Kamer, omdat de omvang van de staten en de raden meer vergelijkbaar is met
die van de Eerste Kamer.
Artikel III, onderdeel C
De tabel met de maximumbedragen voor de vergoeding van werkzaamheden en de tabellen
met de maximumbedragen voor onkostenvergoedingen worden aangepast in verband met het
samenvoegen van de drie kleinste inwonersklassen en het harmoniseren van de inwonersklassen
met die voor burgemeesters en wethouders. De oorspronkelijke achttien inwonersklassen
zijn teruggebracht tot negen inwonersklassen. De grenzen van deze nieuwe klassen zijn
identiek aan de inwonersklassen van de salaristabellen van burgemeesters en wethouders.
Het nieuwe vergoedingsbedrag van de nieuwe inwoners klassen is de hoogste vergoeding
van de inwonersklassen die zijn samengevoegd. De nieuwe inwonersklasse van 40.001–60.000
inwoners is bijvoorbeeld samengesteld uit de vroegere inwonersklassen van 40.001–50.000
en 50.001–60.000. Voor de nieuwe inwonersklasse 40.001–60.000 geldt het vergoedingsbedrag
van de vroegere inwonersklasse 50.001–60.000.
Artikel V, onderdelen B, C, E en F
In de wet van 5 maart 2009 tot wijziging van de Gemeente- en Provinciewet in verband
met de evaluatie van de dualisering van het gemeente- en provinciebestuur (Stb. 169)
is artikel 36 van de Gemeentewet in die zin gewijzigd dat gemeenteraden in gemeenten
tot en met 18.000 inwoners worden vrijgelaten in de vaststelling van de tijdbestedingsnorm
voor wethouders. Tengevolge van deze vereenvoudiging is de gemeenteraad vrij per wethouder
een deeltijdfactor vast te stellen, binnen de grenzen die de Gemeentewet in het algemeen
ten aanzien van het aantal aan te stellen wethouders stelt. Het Rechtspositiebesluit
wethouders is hierop aangepast. De bijzondere bepalingen ten aanzien van de bezoldiging
van wethouders in kleine gemeenten in artikel 3a en de tabellen II en III van het
Rechtspositiebesluit wethouders (onderdelen B, D en E) en de mogelijkheid voor gedeputeerde
staten om op grond van artikel 6 van het Rechtspositiebesluit wethouders tijdelijke
afwijkingen in de tijdsbestedingsfactor toe te staan (onderdeel C) hebben geen functie
meer en worden dan ook geschrapt.
Artikel V, onderdeel D
Met deze overgangsbepaling wordt feitelijk bewerkstelligd dat de inwonersklassen 1
tot en met 3 ook ten aanzien van wethouders met ingang van 1 januari 2009 tot één
inwonersklasse zijn samengevoegd. De deeltijdfactor in tabel I blijft nog wel in stand
voor de periode dat bij gemeenten het oude artikel 36 Gemeentewet nog werd toegepast.
Artikel VII
Dit besluit treedt in werking op de dag na publicatie in het staatsblad. Aan de bepalingen
die betrekking hebben op het vervallen van de periodiekenstructuur, het samenvoegen
en harmoniseren van de inwonersklassen en de vergoeding aan fractievoorzitters en
commissieleden is terugwerkende kracht verleend tot en met 1 januari 2009.
Voor het overige wordt met betrekking tot de terugwerkende kracht verwezen naar de
artikelsgewijze toelichting bij de relevante artikelen.
De
Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
G. ter Horst