In de praktijk komt het veelvuldig voor dat binnen een internationaal concern werknemers
in het kader van een uitwisselingsprogramma of loopbaanontwikkeling voor een korte
duur naar andere, buitenlandse concernonderdelen worden uitgezonden (zie voorbeeld
4 hiervoor). Ook komt het vaak voor dat kortdurende uitzending van werknemers binnen
concernverhouding plaatsvindt vanwege de specifieke deskundigheid van de werknemer
binnen het concern. Met name binnen kennisintensieve organisaties is dit zeer gebruikelijk.
Doorgaans is het verblijf van de werknemer in de andere staat slechts van voorbijgaande,
kortstondige aard, zodat van regulier meewerken in de onderneming of aan projecten
van de inlenende concernvennootschap vaak geen sprake is. Gesteld kan worden dat gelet
op het kortdurende verblijf de gezagsverhouding met de inlenende vennootschap in deze
situatie ontbreekt, omdat de werkzaamheden geen geïntegreerd onderdeel uitmaken van
de normale bedrijfsactiviteiten van de inlenende vennootschap. Bovendien ontbreken
in het algemeen ook andere elementen om van een gezagsverhouding uit te gaan. Uit
praktische overwegingen ga ik er op voorhand in de hierboven omschreven situaties
van uit dat buitenlandse werknemers die binnen concernverhouding niet langer dan in
totaal 60 werkdagen per 12-maandsperiode in Nederland tewerk zullen worden gesteld,
voor de uitleg van het begrip werkgever in de 183-dagenregeling in het belastingverdrag
niet tot het Nederlandse concernonderdeel of de Nederlandse concernonderdelen in gezagsverhouding
staan (derhalve geen heffing in Nederland). Hierbij zijn de volgende omstandigheden
van belang. De 60-dagenregel geldt niet als de werknemer in Nederland meer dan 183
dagen verblijft. De 60-dagenregel moet per 12-maandsperiode worden getoetst, ook als
de 183-regeling van het belastingverdrag uitgaat van het kalender- of belastingjaar.
Voor het begrip werkdagen wordt verwezen naar HR 23 september 2005, nr. 40 179 (LJN:
AP1424), zodat ook ziektedagen als werkdagen kunnen meetellen. Als werknemers langer
dan in totaal 60 werkdagen per 12-maandsperiode in Nederland tewerk worden gesteld,
geldt het hierboven opgenomen uitgangspunt niet. In die situatie moet vanaf de eerste
dag van tewerkstelling worden getoetst of sprake is van een verdragswerkgever in Nederland,
zoals bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, van het dienstbetrekkingartikel.
Ingeval het voorafgaande evenwel tot dubbele vrijstelling zou leiden, omdat het andere
verdragsland ook geen belasting heft, zal worden bezien of hierover overleg met dat
andere land nodig is.
Bij een vergelijkbare uitzending van een in Nederland wonende werknemer naar het buitenland,
ga ik er, voor de toepassing van de 183-dagenregeling in de belastingverdragen, van
uit dat er geen vrijstelling van inhouding voor de loonbelasting in Nederland ontstaat.
Mocht dit echter in verdragssituaties leiden tot dubbele belasting, omdat het andere
verdragsland een tegenovergesteld standpunt inneemt, dan kunnen deze gevallen aan
mij worden voorgelegd en zal worden beoordeeld of er overleg met het andere verdragsland
nodig is.
Voor de vraag wat onder een concern wordt verstaan, sluit ik aan bij de omschrijving
van verbonden vennootschappen, als bedoeld in artikel 10a, zevende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964).