§ 2. De maker van het werk
Artikel 3
[Vervallen per 01-01-1957]
-
1 Behoudens bewijs van het tegendeel wordt voor den maker gehouden hij die op of in
het werk als zoodanig is aangeduid, of bij gebreke van zulk eene aanduiding, degene,
die bij de openbaarmaking van het werk als maker daarvan is bekend gemaakt door hem,
die het openbaar maakt.
-
2 Wordt bij het houden van een niet in druk verschenen mondelinge voordracht geen mededeling
omtrent de maker gedaan, dan wordt, behoudens bewijs van het tegendeel, voor de maker
gehouden hij die de mondelinge voordracht houdt.
-
1 Van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst, hetwelk bestaat uit afzonderlijke
werken van twee of meer personen, wordt, onverminderd het auteursrecht op ieder werk
afzonderlijk, als de maker aangemerkt degene, onder wiens leiding en toezicht het
gansche werk is tot stand gebracht, of bij gebreke van dien, degene, die de verschillende
werken verzameld heeft.
-
2 Als inbreuk op het auteursrecht op het gansche werk wordt beschouwd het verveelvoudigen
of openbaar maken van eenig daarin opgenomen afzonderlijk werk, waarop auteursrecht
bestaat, door een ander dan den maker daarvan of diens rechtverkrijgenden.
-
3 Is zulk een afzonderlijk werk niet te voren openbaar gemaakt, dan wordt, tenzij tusschen
partijen anders is overeengekomen, als inbreuk op het auteursrecht op het gansche
werk beschouwd het verveelvoudigen of openbaar maken van dat afzonderlijk werk door
den maker daarvan of diens rechtverkrijgenden, indien daarbij niet het werk vermeld
wordt, waarvan het deel uitmaakt.
Indien een werk is tot stand gebracht naar het ontwerp van een ander en onder diens
leiding en toezicht, wordt deze als de maker van dat werk aangemerkt.
Indien de arbeid, in dienst van een ander verricht, bestaat in het vervaardigen van
bepaalde werken van letterkunde, wetenschap of kunst, dan wordt, tenzij tusschen partijen
anders is overeengekomen, als de maker van die werken aangemerkt degene, in wiens
dienst de werken zijn vervaardigd.
Indien eene openbare instelling, eene vereeniging, stichting of vennootschap, een
werk als van haar afkomstig openbaar maakt, zonder daarbij eenig natuurlijk persoon
als maker er van te vermelden, wordt zij, tenzij bewezen wordt, dat de openbaarmaking
onder de bedoelde omstandigheden onrechtmatig was, als de maker van dat werk aangemerkt.
Indien op of in eenig in druk verschenen werk de maker niet, of niet met zijn waren
naam, is vermeld, kan tegenover derden het auteursrecht ten behoeve van den rechthebbende
worden uitgeoefend door dengene, die op of in dat werk als de uitgever ervan is aangeduid,
of bij gebreke van zoodanige aanduiding, door dengene, die op of in het werk als de
drukker ervan is vermeld.
§ 6. De beperkingen van het auteursrecht
-
1 Als inbreuk op het auteursrecht wordt niet beschouwd het overnemen van nieuwsberichten,
gemengde berichten, of artikelen over actuele economische, politieke, godsdienstige
of levensbeschouwelijke onderwerpen, die in een dag-, nieuws- of weekblad of tijdschrift
zijn verschenen, alsmede van werken van dezelfde aard die zijn opgenomen in een uitgezonden
radio- of televisieprogramma, indien:
-
1°. het overnemen geschiedt door een dag-, nieuws- of weekblad of tijdschrift, in een
uitzending van een radio- of televisieprogramma;
-
2°. de bepalingen van artikel 25 in acht worden genomen;
-
3°. de bron op duidelijke wijze wordt vermeld, alsmede de aanduiding van de maker, indien
deze in de bron voorkomt, en
-
4°. het auteursrecht niet uitdrukkelijk is voorbehouden.
-
1 Als inbreuk op het auteursrecht op een werk van letterkunde, wetenschap of kunst wordt
niet beschouwd het citeren uit een werk in een aankondiging, beoordeling, polemiek
of wetenschappelijke verhandeling, mits:
-
1°. het werk waaruit is geciteerd rechtmatig openbaar gemaakt was;
-
2°. het citeren in overeenstemming is met hetgeen naar de regels van het maatschappelijk
verkeer redelijkerwijs geoorloofd is en aantal en omvang der geciteerde gedeelten
door het te bereiken doel zijn gerechtvaardigd;
-
3°. de bepalingen van artikel 25 in acht worden genomen, en
-
4°. de bron op duidelijke wijze wordt vermeld, alsmede de aanduiding van de maker, indien
deze in de bron voorkomt.
-
2 Waar het geldt een kort werk of een werk als bedoeld in artikel 10, eerste lid onder 6°., onder 9°. of onder 11°. mag voor hetzelfde doel en onder dezelfde voorwaarden als genoemd in het eerste
lid het gehele werk, in zodanige verveelvoudiging dat deze door haar grootte of door
de werkwijze volgens welke zij is vervaardigd een duidelijk verschil vertoont met
het oorspronkelijke werk, worden overgenomen.
Als inbreuk op het auteursrecht op een door of vanwege de openbare macht openbaar
gemaakt werk van letterkunde, wetenschap of kunst wordt niet beschouwd verdere openbaarmaking
of verveelvoudiging daarvan, tenzij het auteursrecht, hetzij in het algemeen bij wet,
besluit of verordening, hetzij in een bepaald geval blijkens mededeling op het werk
zelf of bij de openbaarmaking daarvan uitdrukkelijk is voorbehouden. Ook als een zodanig
voorbehoud niet is gemaakt, behoudt de maker echter het uitsluitend recht, zijn werken,
die door of vanwege de openbare macht zijn openbaar gemaakt, in een bundel verenigd
te doen verschijnen.
-
1 Als inbreuk op het auteursrecht op een werk van letterkunde, wetenschap of kunst wordt
niet beschouwd het uitlenen als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onder 3°, van het geheel of een gedeelte van het werk of van een verveelvoudiging daarvan
die door de rechthebbende of met zijn toestemming in het verkeer is gebracht, mits
degene die de uitlening verricht of doet verrichten een billijke vergoeding betaalt.
De eerste zin is niet van toepassing op een werk als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder 12° tenzij dat werk onderdeel uitmaakt van een van gegevens voorziene informatiedrager
en uitsluitend dient om die gegevens toegankelijk te maken.
-
3 Bibliotheken, bekostigd door de Stichting fonds voor het bibliotheekwerk voor blinden
en slechtzienden, zijn voor het uitlenen ten behoeve van de bij deze bibliotheken
ingeschreven blinden en slechtzienden vrijgestgeld van betaling van de in het eerste
lid bedoelde vergoeding.
De hoogte van de in artikel 15c, eerste lid, bedoelde vergoeding wordt vastgesteld door een door Onze Minister van Justitie in
overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aan te wijzen
stichting waarvan het bestuur zodanig is samengesteld dat de belangen van de makers
of hun rechtverkrijgenden en de ingevolge artikel 15c, eerste lid, betalingsplichtigen op evenwichtige wijze worden behartigd. De voorzitter van het
bestuur van deze stichting wordt benoemd door Onze Minister van Justitie in overeenstemming
met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Het aantal bestuursleden
van deze stichting dient oneven te zijn.
Geschillen met betrekking tot de in artikel 15c, eerste lid, bedoelde vergoeding worden in eerste aanleg bij uitsluiting beslist door de arrondissementsrechtbank
te 's-Gravenhage.
-
1 De betaling van de in artikel 15c bedoelde vergoeding dient te geschieden aan een door Onze Minister van Justitie in
overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aan te wijzen
naar hun oordeel representatieve rechtspersoon, die met uitsluiting van anderen belast
is met de inning en de verdeling van deze vergoeding. In aangelegenheden betreffende
de vaststelling van de hoogte van de vergoeding en de inning daarvan alsmede de uitoefening
van het uitsluitende recht vertegenwoordigt de in de vorige zin bedoelde rechtspersoon
de rechthebbenden in en buiten rechte.
-
2 De in het eerste lid bedoelde rechtspersoon staat onder toezicht van een College van
Toezicht, waarvan de leden worden benoemd door Onze Minister van Justitie in overeenstemming
met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Bij algemene maatregel
van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent het toezicht.
-
3 De verdeling van de geïnde vergoedingen geschiedt overeenkomstig een door het in het
eerste lid bedoelde rechtspersoon opgesteld reglement. Het reglement behoeft de instemming
van Onze Minister van Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschappen. Onze Minister van Justitie wint daartoe het gevoelen in
van het in het tweede lid bedoelde College van Toezicht.
Degene die tot betaling van de in artikel 15c, eerste lid, bedoelde vergoeding verplicht is, is gehouden, voor zover geen ander tijdstip is
overeengekomen, vóór 1 april van ieder kalenderjaar aan de in artikel 15f, eerste lid, bedoelde rechtspersoon opgave te doen van het aantal rechtshandelingen, bedoeld
in artikel 15c. Hij is voorts gehouden desgevraagd aan deze rechtspersoon onverwijld de bescheiden
of andere informatiedragers ter inzage te geven, waarvan kennisneming noodzakelijk
is voor de vaststelling van de verschuldigdheid en de hoogte van de vergoeding.
-
3 Waar het het overnemen in een compilatiewerk betreft, mag van dezelfde maker niet
meer worden overgenomen dan enkele korte werken of korte gedeelten van zijn werken,
en waar het geldt werken als bedoeld in artikel 10, eerste lid onder 6°., onder 9°. of onder 11°. niet meer dan enkele van die werken en in zodanige verveelvoudiging, dat deze door
haar grootte of door de werkwijze, volgens welke zij vervaardigd is, een duidelijk
verschil vertoont met het oorspronkelijke met dien verstande, dat wanneer van deze
werken er twee of meer verenigd openbaar zijn gemaakt, die verveelvoudiging slechts
ten aanzien van een daarvan geoorloofd is.
-
5 Wij behouden Ons voor bij algemene maatregel van bestuur regelen te stellen omtrent
een overeenkomstig het eerste lid onder a, 5°. en onder b, 5°. te betalen billijke vergoeding alsmede nader te bepalen wat in het derde lid
is te verstaan onder "enkele korte werken of korte gedeelten van zijn werken".
Als inbreuk op het auteursrecht op een werk van letterkunde, wetenschap of kunst wordt
niet beschouwd een korte opname, weergave en mededeling ervan in het openbaar in een
foto-, film-, radio- of televisiereportage voor zover zulks voor het behoorlijk weergeven
van de actuele gebeurtenis welke het onderwerp der reportage uitmaakt, noodzakelijk
is.
-
1 Als inbreuk op het auteursrecht op een werk van letterkunde, wetenschap of kunst wordt
niet beschouwd, tenzij het een met elektronische middelen toegankelijke verzameling
als bedoeld in artikel 10, derde lid, betreft, de verveelvoudiging, welke beperkt blijft tot enkele exemplaren en uitsluitend
dient tot eigen oefening, studie of gebruik van degene die de verveelvoudiging vervaardigt
of tot het verveelvoudigen uitsluitend ten behoeve van zichzelf opdracht geeft.
-
2 Waar het geldt een werk als bedoeld bij artikel 10, eerste lid, onder 1°, de partituur of de partijen van een muziekwerk daaronder begrepen, moet de verveelvoudiging
bovendien beperkt blijven tot een klein gedeelte van het werk, behalve indien het
betreft:
-
a. werken, waarvan naar redelijkerwijs mag worden aangenomen geen nieuwe exemplaren tegen
betaling, in welke vorm ook, aan derden ter beschikking zullen worden gesteld;
-
b. in een dag-, nieuws- of weekblad of tijdschrift verschenen korte artikelen, berichten
of andere stukken.
-
3 Waar het geldt een werk, als bedoeld bij artikel 10, eerste lid, onder 6°, moet de verveelvoudiging door haar grootte of door de werkwijze, volgens welke zij
vervaardigd is, een duidelijk verschil vertonen met het oorspronkelijke werk.
-
5 Indien een ingevolge dit artikel toegelaten verveelvoudiging heeft plaatsgevonden,
mogen de vervaardigde exemplaren zonder toestemming van de rechthebbende op het auteursrecht
niet aan derden worden afgegeven, tenzij de afgifte geschiedt ten behoeve van een
rechterlijke of administratieve procedure.
-
6 Wij kunnen bij algemene maatregel van bestuur bepalen dat ten aanzien van de verveelvoudiging
van werken als bedoeld bij artikel 10, eerste lid, onder 1°, van het in een of meer
der voorgaande leden bepaalde mag worden afgeweken ten behoeve van de uitoefening
van de openbare dienst, alsmede ten behoeve van de vervulling van taken waarmee in
het algemeen belang werkzame instellingen zijn belast. Wij kunnen daarbij nadere regelen
geven en voorwaarden stellen.
-
1 Voor de verveelvoudiging die met inachtneming van artikel 16b, eerste lid, voor eigen oefening, studie of gebruik geschiedt door vastlegging van een werk of
een gedeelte daarvan op een voorwerp dat bestemd is om daarop vastgelegde beelden
of geluiden ten gehore te brengen of te vertonen, is ten behoeve van de maker of diens
rechtverkrijgenden een vergoeding verschuldigd.
-
1 De betaling van de in artikel 16c bedoelde vergoeding dient te geschieden aan een door Onze Minister van Justitie aan
te wijzen, naar zijn oordeel representatieve rechtspersoon, die belast is met de inning
en de verdeling van deze vergoeding overeenkomstig een een door deze rechtspersoon
vastgesteld reglement. In aangelegenheden betreffende de inning van de vergoeding
vertegenwoordigt deze rechtspersoon de makers of hun rechtverkrijgenden in en buiten
rechte. Deze rechtspersoon staat onder toezicht van Onze Minister van Justitie.
-
1 De hoogte van de in artikel 16c bedoelde vergoeding wordt vastgesteld door een door Onze Minister van Justitie aan
te wijzen stichting waarvan het bestuur zodanig is samengesteld dat de belangen van
de makers of hun rechtverkrijgenden en de ingevolge artikel 16c, tweede lid, betalingsplichtigen op evenwichtige wijze worden behartigd. De voorzitter van het
bestuur van deze stichting wordt benoemd door Onze Minister van Justitie.
Degene die tot betaling van de in artikel 16c bedoelde vergoeding verplicht is, is gehouden onverwijld of binnen een met de in
artikel 16d, eerste lid, bedoelde rechtspersoon overeengekomen tijdvak opgave te doen aan deze rechtspersoon
van het aantal en de speelduur van de door hem geïmporteerde of vervaardigde voorwerpen,
bedoeld in artikel 16c, eerste lid. Hij is voorts gehouden aan deze rechtspersoon op diens aanvrage onverwijld die bescheiden
ter inzage te geven, waarvan kennisneming noodzakelijk is voor de vaststelling van
de verschuldigdheid en de hoogte van de vergoeding.
Geschillen met betrekking tot de in artikel 16c bedoelde vergoeding worden in eerste aanleg bij uitsluiting beslist door de arrondissementsrechtbank
te 's-Gravenhage.
-
1 Onverminderd het bepaalde in het voorgaande artikel wordt als inbreuk op het auteursrecht
op de in artikel 10, eerste lid, onder 1°, bedoelde werken niet beschouwd de verveelvoudiging ten behoeve van een onderneming,
organisatie of instelling van afzonderlijke in een dag-, nieuws- of weekblad of tijdschrift
verschenen artikelen, berichten of andere stukken, of van kleine gedeelten van boeken,
brochures of andere geschriften, een en ander voor zover het betreft werken van wetenschap,
mits de verveelvoudiging beperkt blijft tot zoveel exemplaren als in de onderneming,
organisatie of instelling redelijkerwijze nodig zijn. De exemplaren mogen alleen worden
afgegeven aan degenen die in de onderneming, organisatie of instelling werkzaam zijn.
-
3 Wij kunnen bij algemene maatregel van bestuur regelen stellen ten aanzien van het
maximum aantal exemplaren, de maximale omvang dezer kopieën, het bedrag der vergoeding,
de wijze waarop deze moet worden voldaan en het aantal exemplaren waarvoor geen vergoeding
behoeft te worden betaald.
-
1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in het algemeen belang regelen worden vastgesteld
nopens de uitoefening van het recht van de maker van een werk van letterkunde, wetenschap
of kunst of van zijn rechtverkrijgenden met betrekking tot de openbaarmaking van zulk
een werk door uitzending van een radio- of televisieprogramma. Deze algemene maatregel
van bestuur kan bepalen, dat zodanig werk mag worden openbaar gemaakt zonder voorafgaande
toestemming van de maker of zijn rechtverkrijgenden. Zij die dientengevolge bevoegd
zijn een werk openbaar te maken, zijn desniettemin verplicht de in artikel 25 bedoelde rechten van de maker te eerbiedigen en aan de maker of zijn rechtverkrijgenden
een billijke vergoeding te betalen, welke bij gebreke van overeenstemming op vordering
van de meest gerede partij door de rechter zal worden vastgesteld, die tevens het
stellen van zekerheid kan bevelen.
-
2 Het in het vorige lid bepaalde is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de
vervaardiging en het in het verkeer brengen van voorwerpen, met uitzondering echter
van verveelvoudigingen van filmwerken, bestemd om het geheel of een gedeelte van een
muziekwerk langs mechanische weg ten gehore te brengen, indien dergelijke voorwerpen
met betrekking tot dit muziekwerk reeds eerder door of met toestemming van de maker
of zijn rechtverkrijgenden vervaardigd en in het verkeer gebracht zijn.
-
2 De zendorganisatie, die bevoegd is tot openbaarmaking zoals in het eerste lid bedoeld,
is echter gerechtigd met haar eigen middelen en uitsluitend voor uitzending van haar
eigen radio- of televisieprogramma’s het ter uitzending bestemde werk vast te leggen,
mits de vastlegging van geluiden of beelden wordt teniet gedaan binnen 28 dagen na
de eerste, met behulp daarvan verrichte uitzending van een radio- of televisieprogramma
en in ieder geval binnen een half jaar na de vervaardiging. De zendorganisatie, die
dientengevolge gerechtigd is tot vastlegging, is desniettemin verplicht de in artikel 25 bedoelde rechten van de maker van het werk te eerbiedigen.
Als inbreuk op het auteursrecht op een werk van letterkunde of kunst wordt niet beschouwd
de gemeentezang en de instrumentale begeleiding daarvan tijdens een eredienst.
Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 16, tweede lid, 16b, zesde lid, 17, derde lid, en 17a, eerste en tweede lid, of een wijziging daarvan, zomede alle daaruit voortvloeiende besluiten, treden niet
eerder in werking dan twee maanden na datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin deze worden geplaatst.
Als inbreuk op het auteursrecht op een werk, als bedoeld bij artikel 10, 6°, hetwelk blijvend op of aan den openbaren weg zichtbaar is gesteld, wordt niet beschouwd
de verveelvoudiging, of de openbaarmaking van zodanige verveelvoudiging, indien het
werk daarbij niet de hoofdvoorstelling vormt en de verveelvoudiging door hare grootte
of door de werkwijze, volgens welke zij vervaardigd is, een duidelijk verschil vertoont
met het oorspronkelijk werk, en zich, wat bouwwerken betreft, tot het uitwendige daarvan
bepaalt.
-
1 Als inbreuk op het auteursrecht op een portret wordt niet beschouwd de verveelvoudiging
daarvan door, of ten behoeve van, den geportretteerde of, na diens overlijden, zijne
nabestaanden.
-
2 Bevat eene zelfde afbeelding het portret van twee of meer personen, dan staat die
verveelvoudiging aan ieder hunner ten aanzien van andere portretten dan zijn eigen
slechts vrij met toestemming van die andere personen of, gedurende tien jaren na hun
overlijden, van hunne nabestaanden.
-
3 Ten aanzien van een fotografisch portret wordt mede niet als inbreuk op het auteursrecht
beschouwd het openbaar maken daarvan in een nieuwsblad of tijdschrift door of met
toestemming van een der personen, in het eerste lid genoemd, mits daarbij de naam
des makers, voor zoover deze op of bij het portret is aangeduid, vermeld wordt.
-
4 Dit artikel is slechts van toepassing ten aanzien van portretten, welke vervaardigd
zijn ingevolge eene opdracht, door of vanwege de geportretteerde personen, of te hunnen
behoeve aan den maker gegeven.
-
1 Tenzij anders is overeengekomen is degene, wien het auteursrecht op een portret toekomt,
niet bevoegd dit openbaar te maken zonder toestemming van den geportretteerde of,
gedurende tien jaren na diens overlijden, van diens nabestaanden.
-
2 Bevat eene zelfde afbeelding het portret van twee of meer personen, dan is ten aanzien
van de gansche afbeelding de toestemming vereischt van alle geportretteerden of, gedurende
tien jaren na hun overlijden, van hunne nabestaanden.
Is een portret vervaardigd zonder daartoe strekkende opdracht, den maker door of vanwege
den geportretteerde, of te diens behoeve, gegeven, dan is openbaarmaking daarvan door
dengene, wien het auteursrecht daarop toekomt, niet geoorloofd, voor zoover een redelijk
belang van den geportretteerde of, na zijn overlijden, van een zijner nabestaanden
zich tegen de openbaarmaking verzet.
In het belang van de openbare veiligheid alsmede ter opsporing van strafbare feiten
mogen afbeeldingen van welken aard ook door of vanwege de justitie worden verveelvoudigd
en openlijk tentoongesteld en verspreid.
Tenzij anders is overeengekomen is de eigenaar van een teeken-, schilder-, bouw- of
beeldhouwwerk of van een werk van toegepaste kunst gerechtigd dat werk zonder toestemming
van dengene, wien het auteursrecht daarop toekomt, in het openbaar ten toon te stellen
of, met het oogmerk het te verkoopen, in een catalogus te verveelvoudigen.
Tenzij anders is overeengekomen blijft de maker van eenig schilderwerk, niettegenstaande
de overdracht van zijn auteursrecht, bevoegd gelijke schilderwerken te vervaardigen.
-
1 Als inbreuk op het auteursrecht op een verzameling als bedoeld in artikel 10, derde lid, wordt niet beschouwd de verveelvoudiging, vervaardigd door de rechtmatige gebruiker
van de verzameling, die noodzakelijk is om toegang te verkrijgen tot en normaal gebruik
te maken van de verzameling.
-
2 De in het eerste lid genoemde rechten komen, na het overlijden van de maker tot aan
het vervallen van het auteursrecht, toe aan de door de maker bij uiterste wilsbeschikking
of bij codicil aangewezene.
-
3 Van het recht, in het eerste lid, onder a genoemd kan afstand worden gedaan. Van de rechten onder b en c genoemd kan afstand worden gedaan voor zover het wijzigingen in het werk of in de
benaming daarvan betreft.
-
4 Heeft de maker van het werk het auteursrecht overgedragen dan blijft hij bevoegd in
het werk zodanige wijzigingen aan te brengen als hem naar de regels van het maatschappelijk
verkeer te goeder trouw vrijstaan. Zolang het auteursrecht voortduurt komt gelijke
bevoegdheid toe aan de door de maker bij uiterste wilsbeschikking of bij codicil aangewezene,
als redelijkerwijs aannemelijk is, dat ook de maker die wijzigingen zou hebben goedgekeurd.
In deze paragraaf worden onder nabestaanden verstaan de ouders, de echtgenoot of de
geregistreerde partner en de kinderen. De aan de nabestaanden toekomende bevoegdheden
kunnen zelfstandig door ieder van hen worden uitgeoefend. Bij verschil van mening
kan de rechter een voor hen bindende beslissing geven.