Wet op de strandvonderij

Geraadpleegd op 21-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2002.
Geldend van 01-01-2002 t/m 31-07-2008

Wet van 27 juli 1931, houdende regeling der strandvonderij

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:

Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is bij afzonderlijke wet bepalingen vast te stellen in zake de strandvonderij;

Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

In alle aan zee grenzende gemeenten wordt het beheer der strandvonderij uitgeoefend door een strandvonder.

Artikel 2

  • 1 De burgemeester der gemeente bekleedt van rechtswege het ambt van strandvonder.

  • 2 Bij verhindering of ontstentenis van de burgemeester wordt het ambt van strandvonder waargenomen door degene die ingevolge de artikelen 77 en 78 van de Gemeentewet (Stb. , ) het ambt van burgemeester waarneemt.

Artikel 3

  • 1 Onze Commissaris in de provincie kan op aanbeveling van den strandvonder één of meer hulpstrandvonders aanstellen, die ondergeschikt zijn aan den strandvonder, en hem in de zorg voor de strandvonderij ter zijde staan.

  • 2 In de gevallen, bedoeld in de artikelen 558 en 559 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, neemt de hulpstrandvonder, zolang de strandvonder niet ter plaatse aanwezig is, diens taak waar.

Artikel 4

De strandvonder oefent een voortdurend toezicht uit op de zeestranden onder zijn ambtsgebied.

Artikel 5

  • 1 De strandvonder is belast met het toezicht op de naleving van de voorschriften, vervat in de artikelen 557, 558 en 559 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2 Hij neemt, indien een schip aan of op het vaste zeestrand schipbreuk lijdt, de leiding van de hulpverlening op zich zo dikwijls als artikel 558 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek dat toelaat en indien buiten het geval van schipbreuk aan of op het vast zeestrand zaken aldaar aanspoelen, neemt hij de leiding van de hulpverlening op zich zo dikwijls als dat artikel zulks toelaat en het hem gewenst voorkomt.

Artikel 6

Indien aan of op het vaste zeestrand van zijn ambtsgebied schepen schipbreuk lijden, ten aanzien waarvan hulpverleening niet onder zijne leiding geschiedt, zorgt de strandvonder niettemin, ter plaatse tegenwoordig te zijn, zich als zoodanig bekend te maken en, zoo dit wordt begeerd, den noodigen bijstand te verleenen.

Artikel 7

Indien aan of op het vaste zeestrand van zijn ambtsgebied vreemde schepen schipbreuk lijden of zaken aanspoelen, die van een vreemd schip blijken afkomstig te zijn, geeft de strandvonder daarvan zoo spoedig mogelijk kennis aan den bevoegden consulairen ambtenaar van den vreemden Staat.

Artikel 8

De strandvonder draagt zoveel mogelijk zorg, dat de ter zake geldende wettelijke bepalingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Douanewet, zowel door hem als door anderen worden nageleefd.

Artikel 9

De strandvonder draagt zooveel mogelijk zorg, dat voor het verleenen van hulp aan, het beheeren en het verkoopen van schepen of zaken niet meer kosten worden gemaakt, dan de waarde dier zaken bedraagt.

Artikel 10

De strandvonder ondersteunt zooveel mogelijk de pogingen van vereenigingen, welke redding van schipbreukelingen ten doel hebben.

Artikel 11

  • 1 De strandvonder houdt van al wat binnen zijn ambtsgebied met betrekking tot de strandvonderij voorvalt aantekening in een dagregister en brengt daaromtrent binnen tweemaal 24 uur verslag uit aan Onze Commissaris.

  • 2 Onze Commissaris houdt, wat iedere strandvonder betreft, aan de hand van de door deze ingediende verslagen, ook een dagregister bij.

Artikel 12

De strandvonder is verplicht, van alle zaken, welke hij in beheer neemt, terstond een inventaris op te maken, zooveel mogelijk ten aanzien van elk dier zaken de herkomst en de merken en onderscheidingsteekenen aangevende.

Artikel 13

  • 1 De strandvonder heeft wegens zijn beheer recht op beheerloon, te voldoen door den rechthebbende ten aanzien van de geredde zaken. Het bedrag van het beheerloon mag de waarde of de opbrengst van de geredde zaken, verminderd met de verschuldigde hulploonen en kosten, niet overtreffen.

  • 2 Wegens beheer van zaken, aan het Rijk toebehoorende, is beheerloon niet verschuldigd.

  • 3 De strandvonder heeft voor door hem verleende hulp nimmer aanspraak op hulploon.

  • 4 Het vorige lid is op de hulpstrandvonder niet van toepassing.

Artikel 14

De strandvonder is bevoegd zodanige onder zijn beheer zich bevindende zaken, welke aan spoedig bederf onderhevig zijn, of welker bewaring ontwijfelbaar strijdig is met het belang van de rechthebbende onverwijld te verkopen. Hij doet zich daarbij zo nodig voorlichten door de directeur van de Keuringsdienst van waren, binnen welks gebied de gemeente waar hij strandvonder is, gelegen is.

Artikel 15

  • 1 Binnen acht dagen, nadat zaken onder zijn beheer zijn gebracht, geeft de strandvonder in een door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen dagblad, met opgave van alle merken, onderscheidingstekenen en verdere gegevens betreffende de herkomst der zaken, van de gedane berging kennis en roept daarbij rechthebbenden ter reclame op.

  • 2 Wanneer de geringe waarde der zaken zulks raadzaam maakt, is de strandvonder gerechtigd de in het vorige lid genoemde termijn te overschrijden teneinde de oproeping betreffende die zaken te verenigen met de oproepingen betreffende andere onder zijn beheer gebrachte zaken. Strandvonders van naburige ambtsgebieden kunnen met toestemming van Onze Commissaris, de oproepingen betreffende de hier bedoelde zaken verenigen. Is een vreemd schip of zijn zaken, welke van een vreemd schip blijken afkomstig te zijn, onder zijn beheer gebracht, dan geeft de strandvonder bovendien, met opgave van alle merken, onderscheidingstekenen en verdere gegevens betreffende de herkomst der zaken, van de gedane berging zo spoedig mogelijk kennis aan de bevoegde consulaire ambtenaar van de vreemde staat.

Artikel 16

  • 1 Zoodra iemand zijn recht ten aanzien van de geborgen zaken bewijst, zal de strandvonder deze - of, indien artikel 14 heeft toepassing gevonden, de opbrengst er van - na bekomen machtiging van Gedeputeerde Staten tegen betaling van de verschuldigde hulploonen, beheerloonen en kosten, aan den rechthebbende afgeven. Na deze afgifte vervalt de verplichting tot het doen van de in het vorige artikel bedoelde oproeping.

  • 2 In geval van twijfel over het recht van den reclamant, van tegenspraak van derden, of indien over het bedrag der beheerloonen en kosten of wel - tusschen de redders en de rechthebbenden - over het bedrag der verschuldigde hulploonen verschil bestaat, wordt de afgifte geweigerd en het geschil beslecht door den in de tweede afdeling van de derde titel van het eerste boek of artikel 637 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aangewezen rechter; deze is bevoegd, op eenvoudig verzoekschrift afgifte tegen zekerheidstelling te gelasten.

  • 3 De strandvonder keert de door hem ontvangen hulploonen aan de redders uit.

Artikel 17

Indien na het verstrijken van twee maanden na de oproeping reclamanten zich niet hebben opgedaan, zomede indien na toepassing van het tweede lid van het vorige artikel, gebleken is, dat de ingestelde reclames tot afgifte niet kunnen leiden, verkoopt de strandvonder de zaken, voor zover zulks niet reeds krachtens artikel 14 is geschied.

Artikel 18

  • 1 De verkoopingen, bedoeld in de artikelen 14 en 17, geschieden in het openbaar en volgens plaatselijke gebruiken.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen met het oog op het belang van de rechthebbenden of van hen, die op de opbrengst verhaal hebben, de strandvonder volmacht verlenen, de verkoop onderhands te doen geschieden.

Artikel 19

  • 1 Na den verkoop, bedoeld in artikel 17 - of, indien artikel 14 heeft toepassing gevonden, nadat twee maanden zijn verstreken na de oproeping, zonder dat zich reclamanten hebben opgedaan, dan wel nadat, na toepassing van het tweede lid van artikel 16, gebleken is, dat de ingestelde reclames tot afgifte niet kunnen leiden - keert de strandvonder uit de opbrengst de verschuldigde hulploonen aan de redders uit; ontstaat omtrent het bedrag daarvan tusschen hem en de redders verschil, dan moet dit geschil worden beslecht door den in de tweede afdeling van de derde titel van het eerste boek of artikel 637 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aangewezen rechter.

  • 2 De strandvonder zendt voorts zo spoedig mogelijk na het in het eerste lid bedoelde tijdstip, alsmede indien de zaken in natura aan de rechthebbende zijn afgegeven, de rekening en verantwoording betreffende het door hem gevoerde beheer, de verkoop en de door hem betaalde of nog te betalen hulplonen, beheerlonen en kosten aan Gedeputeerde Staten.

  • 3 Zoodra Gedeputeerde Staten met de rekening en verantwoording hebben ingestemd, consigneert de strandvonder het batig saldo, en doet van die consignatie blijken aan genoemd College, hetwelk daarvan kennis geeft aan Onzen Minister van Financiën. De instemming der rekening en verantwoording laat de bevoegdheid van belanghebbenden, om haar te betwisten, onverlet.

  • 4 Wijst de rekening en verantwoording een nadeelig saldo aan, zonder dat zulks aan zorgeloosheid van den strandvonder is te wijten, dan wordt hem het nadeelig saldo uit 's Rijks kas vergoed.

  • 5 Indien een rechthebbende ten aanzien van zaken, nadat verkoop, als bedoeld in artikel 17, daarvan heeft plaats gehad doch vóór de consignatie, alsnog zijn recht op de geborgen en daarna verkochte zaken bewijst, wordt hem na bekomen volmacht van Gedeputeerde Staten de opbrengst van de zaken, tegen betaling van de verschuldigde hulplonen, beheerlonen en kosten, door de strandvonder uitgekeerd.

Artikel 21

Voor de toepassing van deze wet worden de Dollart, de Lauwerzee, de Waddenzee, het IJsselmeer, de Zuidhollandsche en de Zeeuwsche stroomen en andere bij algemeenen maatregel van bestuur aan te wijzen wateren, binnen de bij algemeenen maatregel van bestuur te bepalen grenzen, beschouwd tot de zee en de stranden en oevers daarvan tot het zeestrand te behooren.

Artikel 22

De bepalingen van deze wet omtrent schepen vinden overeenkomstige toepassing op luchtvaartuigen.

Artikel 23

Wij behouden Ons voor bij algemeenen maatregel van bestuur:

gemeenten of gedeelten van gemeenten aan te wijzen, waar in stede van den burgemeester een ander, door Ons te benoemen, persoon als strandvonder optreedt;

regels te stellen betreffende de den strandvonder bij artikel 11 opgelegde verplichting om een dagregister te houden en verslag uit te brengen, betreffende het door den strandvonder, met inachtneming van het bepaalde bij artikel 13, in rekening te brengen beheerloon en betreffende de inrichting van zijne bij artikel 19 bedoelde rekening en verantwoording;

de zaken te omschrijven, waarvan verkoop door den strandvonder in het openbaar belang niet of niet dan onder te bepalen voorwaarden mag geschieden;

voorschriften te geven, in acht te nemen voor het geval zaken door den strandvonder niet mogen worden verkocht dan wel onverkoopbaar blijken;

voorschriften te geven, door den strandvonder in acht te nemen met betrekking tot de redding en berging van schepen, zaken en opvarenden, behoorende tot een vreemden Staat, met welken een verdrag betreffende de in deze wet geregelde onderwerpen is gesloten;

nadere regels te stellen ter bevordering van eene goede uitvoering dezer wet.

Artikel 25

In de gevallen, waarin de hulp is verleend vóór het in werking treden van deze wet, blijft het oude recht van toepassing.

Artikel 26

  • 1 Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.

  • 2 Zij kan worden aangehaald onder den titel: "Wet op de strandvonderij".

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Nikolsdorf, den 27sten Juli 1931

WILHELMINA.

De Minister van Waterstaat,

P. J. REYMER.

De Minister van Justitie,

J. DONNER.

Uitgegeven den tienden Augustus 1931.

De Minister van Justitie,

J. DONNER.