Wet overgangsregeling arbeidsongeschiktheidsverzekering

Geraadpleegd op 24-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2013.
Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2014

Wet van 2 februari 1967, houdende overgangsregeling arbeidsongeschiktheidsverzekering

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regelen vast te stellen inzake overgangsrecht met betrekking tot de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1 Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar uitvoering genomen besluiten wordt verstaan onder:

    • a. Wet: de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

    • b. Interimwet invaliditeitsrentetrekkers: de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers, zoals deze wet luidde op de dag, voorafgaande aan die, waarop zij werd ingetrokken;

    • c. Ongevallenwet 1921, Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 en Zeeongevallenwet 1919: de Ongevallenwet 1921, de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922, onderscheidenlijk de Zeeongevallenwet 1919, zoals deze wetten luidden op de dag, voorafgaande aan die, waarop zij werden ingetrokken;

    • d. ongeval: een ongeval, in verband met de dienstbetrekking of de uitoefening van een verzekeringsplichtig bedrijf overkomen, als bedoeld in de Ongevallenwet 1921, de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of de Zeeongevallenwet 1919, alsmede hetgeen in die wetten mede als ongeval, in verband met de dienstbetrekking overkomen, werd beschouwd, dan wel daarmede werd gelijkgesteld.

  • 2 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt met lichamelijk letsel, gevolg van een ongeval, gelijkgesteld lichamelijk letsel in een betrekkelijk korte tijd ontstaan als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de Ongevallenwet 1921 en artikel 2, vierde lid, van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922.

Artikel 2

  • 1 De beslissingen en verstrekkingen ingevolge deze wet worden voor de toepassing van wettelijke voorschriften geacht beslissingen en verstrekkingen te zijn ingevolge de Wet.

  • 2 De bepalingen van de Wet en van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, alsmede de uitvoeringsbesluiten van die wetten zijn met inachtneming van de wijzigingen, welke de aard van het onderwerp vordert, en voor zover deze wet en haar uitvoeringsbesluiten daarvan niet afwijken, van kracht ten aanzien van de in deze wet en haar uitvoeringsbesluiten vervatte regeling.

Hoofdstuk II. Arbeidsongeschiktheidsuitkering

§ 1. Arbeidsongeschiktheidsuitkering in aansluiting op bijslag ingevolge de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers

Artikel 3

  • 1 Degene, die over de maand, voorafgaande aan de dag, waarop artikel 19 van de Wet in werking treedt, recht heeft op een bijslag als bedoeld in artikel 3 van de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers en op genoemde dag ten minste 15% arbeidsongeschikt is, heeft recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering.

  • 2 Het bepaalde in het vorige lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van degene, die over de in dat lid bedoelde maand geen recht heeft op een bijslag als daar bedoeld, uitsluitend in verband met het bepaalde bij of krachtens artikel 10, eerste lid, onder a, van de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers in verbinding met het derde lid, onder d, van dat artikel.

Artikel 4

  • 1 Degene, die ter zake van invaliditeit, welke is ingetreden vóór de dag, waarop artikel 19 van de Wet in werking treedt, eerst op of na die dag op grond van het bepaalde in artikel 1, onder c, dan wel artikel 2, eerste lid, onder a, b, c of d, van de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers als rentetrekker zou zijn aangemerkt, indien die wet niet zou zijn ingetrokken, heeft recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering, wanneer hij op het tijdstip, met ingang waarvan hij, indien de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers niet zou zijn ingetrokken, als rentetrekker zou zijn aangemerkt, recht op bijslag als bedoeld in artikel 3 van die wet zou hebben gehad.

  • 2 Voor de toepassing van het bepaalde in het vorige lid blijft het bepaalde bij of krachtens artikel 10, eerste lid, onder a, van de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers, in verbinding met het derde lid, onder d, van dat artikel, buiten beschouwing.

  • 3 Het bepaalde in de vorige leden blijft buiten toepassing ten aanzien van degene, die op de dag met ingang van welke hij als rentetrekker zou zijn aangemerkt, aan deze wet een vóór die dag ingegane arbeidsongeschiktheidsuitkering ontleent.

Artikel 5

  • 1 Bij toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van het bepaalde in artikel 3 of 4 wordt het daaraan ten grondslag te leggen dagloon gesteld op het hoogste van de bedragen, welke worden verkregen door het produkt van 106/80, 106/65, 106/50 onderscheidenlijk 106/40 maal onderscheidenlijk de in artikel 5, onder a, b, c en d, van de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers bedoelde bedragen, zoals deze laatstelijk zijn vastgesteld, te delen door 260.

  • 2 Zolang degene, aan wie arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend op grond van het bepaalde in artikel 3 of 4, niet gehuwd, noch gehuwd geweest is en de leeftijd van 23 jaar nog niet heeft bereikt, wordt het in het vorige lid bedoelde dagloon, eventueel verhoogd of verlaagd overeenkomstig de artikelen 23, 24, 25 en 27 van deze wet en/of artikel 15 van de Wet, met 10% verminderd voor elk jaar of gedeelte daarvan, dat de betrokkene jonger is dan 23 jaar.

  • 3 Onze Minister kan regelen stellen ingevolge welke kan worden afgeweken van het bepaalde in het eerste lid ten aanzien van gehuwde vrouwen.

Artikel 6

  • 1 Indien degene, aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend op grond of mede op grond van het bepaalde in artikel 3, 4 of 12, recht heeft op een overheidspensioen of een uitkering als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a, onderscheidenlijk b, van de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers, in verbinding met het tweede en het derde lid, onder a, b, c, e, f, g en h, van dat artikel, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering slechts uitbetaald voor zover deze het gezamenlijke bedrag van het overheidspensioen en de op dat pensioen verleende wettelijke toeslagen en bijslagen onderscheidenlijk het bedrag van de vorengenoemde uitkering, overtreft.

  • 2 Voor de toepassing van het vorige lid wordt onder arbeidsongeschiktheidsuitkering mede verstaan de vakantie-uitkering als bedoeld in Hoofdstuk II, § 2a, van de Wet.

  • 3 Het bepaalde in artikel 10, vierde lid, van de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7

  • 1 Indien degene, aan wie een arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend op grond of mede op grond van het bepaalde in artikel 3 of 4, doch zonder toepassing van artikel 12, recht heeft op een vóór de dag van ingang van de arbeidsongeschiktheidsuitkering ingegaan weduwenpensioen ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering slechts uitbetaald, indien en voor zover deze het bedrag van het weduwenpensioen overtreft.

  • 2 Indien artikel 30, eerste lid, van de Algemene Weduwen- en Wezenwet toepassing vindt, wordt voor de toepassing van het vorige lid als weduwenpensioen in aanmerking genomen het bedrag van het weduwenpensioen vóórdat de in artikel 30, eerste lid, van de Algemene Weduwen- en Wezenwet voorziene vermindering heeft plaatsgevonden.

  • 3 Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid wordt onder arbeidsongeschiktheidsuitkering onderscheidenlijk weduwenpensioen tevens verstaan de vakantie-uitkering, waarop uit hoofde van die arbeidsongeschiktheidsuitkering onderscheidenlijk dat weduwenpensioen recht bestaat, voor zover die vakantie-uitkeringen over dezelfde perioden zijn berekend.

Artikel 8

  • 1 In de gevallen, waarin over een tijdvak, waarover reeds arbeidsongeschiktheidsuitkering is uitbetaald, naderhand pensioen of uitkering als bedoeld in artikel 6 of 7 wordt toegekend of een zodanig reeds toegekend pensioen of toegekende uitkering wordt verhoogd, kan hetgeen als gevolg van het bepaalde in die artikelen aan arbeidsongeschiktheidsuitkering teveel of ten onrechte is uitbetaald worden teruggevorderd dan wel in mindering worden gebracht op de nog uit te betalen bedragen aan pensioen of uitkering en de daarop verleende wettelijke toeslagen en bijslagen of op de later uit te betalen arbeidsongeschiktheidsuitkering.

  • 2 Indien na toepassing van artikel 6 of 7 blijkt, dat pensioen of uitkering, bedoeld in die artikelen, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is uitbetaald, als gevolg waarvan alsnog arbeidsongeschiktheidsuitkering of meer arbeidsongeschiktheidsuitkering moet worden uitbetaald, kan hetgeen aan pensioen of uitkering ten onrechte of teveel is uitbetaald in mindering worden gebracht op de alsnog uit te betalen arbeidsongeschiktheidsuitkering of meerdere arbeidsongeschiktheidsuitkering.

  • 3 Voor de toepassing van het bepaalde in de vorige leden wordt onder arbeidsongeschiktheidsuitkering onderscheidenlijk pensioen als bedoeld in artikel 7 tevens verstaan de vakantie-uitkering, welke uit hoofde van die arbeidsongeschiktheidsuitkering onderscheidenlijk dat pensioen is verleend.

Artikel 9

  • 1 Indien degene, die recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering ontleent dan wel mede ontleent aan artikel 3, 4 of 12, in het genot is van een invaliditeitsuitkering, ontleend aan artikel 59bis van het op 31 december 1935 geldende reglement van het Algemeen Mijnwerkersfonds van de Steenkolenmijnen in Limburg, wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering slechts uitbetaald, indien en voor zover deze het bedrag van die invaliditeitsuitkering overtreft.

  • 2 Aan degene, die recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering ontleent dan wel mede ontleent

    hetzij aan artikel 3, terwijl hem het recht op bijslag als in dat artikel bedoeld was toegekend met toepassing van artikel 2, eerste lid, onder b, van de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers,

    hetzij aan artikel 4 of 12, terwijl hij, indien de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers niet zou zijn ingetrokken, op grond van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onder b, van die wet als rentetrekker zou zijn aangemerkt,

    wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering slechts uitbetaald, indien en voor zover deze overtreft het bedrag, dat de invaliditeitsrente als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, en tweede lid, van de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers, in verbinding met artikel 8, eerste lid, onder b, en tweede lid, van die wet, geacht zou worden te bedragen, indien die wet niet zou zijn ingetrokken.

  • 3 Het bepaalde in de vorige leden blijft buiten toepassing, indien het Algemeen Mijnwerkersfonds van de Steenkolenmijnen in Limburg, onderscheidenlijk het fonds, waarin is ondergebracht een pensioenregeling ten aanzien waarvan een verklaring is afgegeven als bedoeld in artikel 39 van de Invaliditeitswet, gebruik maakt van de in artikel 54, tweede lid, van de Liquidatiewet invaliditeitswetten gegeven bevoegdheid.

Artikel 10

  • 1 Bij scheiding van tafel en bed, alsmede wanneer de echtgenoten duurzaam gescheiden leven, kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de aan de uitkeringsgerechtigde toekomende arbeidsongeschiktheidsuitkering, welke is toegekend op grond of mede op grond van het bepaalde in artikel 3, geheel of gedeeltelijk aan diens echtgenote onderscheidenlijk haar echtgenoot betaalbaar stellen.

Artikel 11

  • 1 Ten aanzien van degene, bedoeld in artikel 3, op wie het bepaalde in artikel 14, tweede lid, van de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers van toepassing was op de dag, voorafgaande aan die, met ingang waarvan die wet is ingetrokken, terwijl op eerstbedoelde dag de in het tweede lid van laatstgenoemd artikel gestelde termijn van acht weken nog niet was verstreken, wordt, zolang vorengenoemde termijn nog niet is verstreken en behoudens in het geval, dat artikel 28 van toepassing is, bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid de arbeidsongeschiktheid slechts in aanmerking genomen, voor zover zij voor de toepassing van de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers bij de indeling in een invaliditeitsklasse reeds in aanmerking is genomen.

  • 2 Behoudens in het geval dat artikel 28 van toepassing is, wordt, wanneer in de gevallen, bedoeld in het vorige lid, de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken acht weken heeft geduurd, bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid met de toegenomen arbeidsongeschiktheid rekening gehouden met ingang van de dag, met ingang waarvan de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt toegekend.

§ 2. Arbeidsongeschiktheidsuitkering in aansluiting op ziekengeld krachtens de Ziektewet of een daarmede overeenkomende uitkering

Artikel 12

  • 1 Degene, wiens ziekengeld krachtens de Ziektewet ter zake van ongeschiktheid tot werken, welke is ingetreden vóór de dag, waarop artikel 19 van de Wet in werking treedt, bij of na het in werking treden van genoemd artikel, anders dan door herstel van de geschiktheid tot werken,

    • 1°. eindigt;

    • 2°. zou zijn geëindigd, indien hij niet op grond van het bepaalde in artikel 1, onder c, in verbinding met artikel 1a, van de Ziektewet, in de artikelen 1, onder d,20 en 21 van die wet of de artikelen 1a of 1b van het Koninklijk besluit van 28 januari 1931 (Stb. 24) - zoals die bepalingen luidden op de dag, voorafgaande aan die, waarop artikel 19 van de Wet in werking treedt - van de verzekering ingevolge de Ziektewet zou zijn uitgezonderd;

    heeft, indien hij op de dag, volgende op die, waarop dat ziekengeld eindigt, onderscheidenlijk zou zijn geëindigd, ten minste 15% arbeidsongeschikt is, recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering.

  • 3 Het bepaalde in het eerste lid blijft buiten toepassing ten aanzien van degene, die bij het intreden van de in dat lid bedoelde ongeschiktheid tot werken in verband met het bepaalde in artikel 6, eerste lid, onder a of b, van de Wet niet verzekerd zou zijn geweest, indien de Wet toen reeds in werking was geweest.

  • 4 Het bepaalde in het eerste lid blijft voorts buiten toepassing ten aanzien van degene, die op de dag, volgende op die, waarop het in dat lid bedoelde ziekengeld eindigt of zou zijn geëindigd, aan deze wet een vóór eerstbedoelde dag ingegane arbeidsongeschiktheidsuitkering ontleent.

§ 3. Arbeidsongeschiktheidsuitkering in aansluiting op uitkering ingevolge de Ongevallenwet 1921, de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of de Zeeongevallenwet 1919

Artikel 13

Degene, die op de dag, voorafgaande aan die, waarop artikel 19 van de Wet in werking treedt, recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 16 van de Ongevallenwet 1921, artikel 37 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of artikel 2, eerste lid, onder a, van de Zeeongevallenwet 1919 en die op laatstbedoelde dag dat recht zou hebben behouden indien die wetten niet zouden zijn ingetrokken, heeft, tenzij het recht op die uitkering overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 van de Liquidatiewet ongevallenwetten blijft behouden dan wel overeenkomstig het bepaalde in artikel 17 van die wet wordt afgekocht, recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering.

Artikel 14

Degene, die op grond van het bepaalde in artikel 10, eerste lid, van de Liquidatiewet ongevallenwetten, geen recht meer heeft op een uitkering, ontleend aan artikel 4, 5 of 6 van die wet, heeft, tenzij het recht op die uitkering overeenkomstig het bepaalde in artikel 17 van die wet wordt afgekocht, recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering.

Artikel 15

Degene, die overeenkomstig het bepaalde in artikel 7 van de Liquidatiewet ongevallenwetten recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 16 van de Ongevallenwet 1921, artikel 37 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of artikel 2, eerste lid, onder a, van de Zeeongevallenwet 1919 heeft, tenzij het recht op die uitkering overeenkomstig het bepaalde in artikel 17 van de Liquidatiewet ongevallenwetten wordt afgekocht, recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering.

Artikel 16

  • 1 Bij toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van het bepaalde in artikel 13 wordt daaraan ten grondslag gelegd een dagloon ter hoogte van 6/5 maal het dagloon, waarnaar de in artikel 13 bedoelde uitkering was berekend.

Artikel 17

  • 1 Het in artikel 16, eerste en tweede lid, eerstbedoelde dagloon wordt, indien het ongeval ter zake waarvan recht op uitkering werd ontleend aan artikel 16 van de Ongevallenwet 1921, artikel 37 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of artikel 2, eerste lid, onder a, van de Zeeongevallenwet 1919, onderscheidenlijk aan artikel 4, 5, 6 of 7 van de Liquidatiewet ongevallenwetten, plaatsvond in een van de hierna genoemde tijdvakken, verhoogd tot het percentage van dat dagloon, hetwelk achter dat tijdvak is vermeld:

    vóór 1 januari 1932

    603

    1 januari 1932 tot 1 januari 1941

    685

    1 januari 1941 tot 1 januari 1943

    584

    1 januari 1943 tot 1 januari 1945

    531

    1 januari 1945 tot 1 januari 1946

    445

    1 januari 1946 tot 1 januari 1947

    383

    1 januari 1947 tot 1 januari 1949

    349

    1 januari 1949 tot 1 januari 1951

    318

    1 januari 1951 tot 1 januari 1952

    283

    1 januari 1952 tot 1 januari 1954

    274

    1 januari 1954 tot 1 april 1954

    266

    1 april 1954 tot 1 juli 1954

    260

    1 juli 1954 tot 1 oktober 1954

    252

    1 oktober 1954 tot 1 januari 1955

    242

    1 januari 1955 tot 1 oktober 1956

    227

    1 oktober 1956 tot 1 april 1957

    214

    1 april 1957 tot 1 juli 1957

    205

    1 juli 1957 tot 1 oktober 1957

    199

    1 oktober 1957 tot 1 januari 1958

    195

    1 januari 1958 tot 1 april 1960

    185

    1 april 1960 tot 1 juli 1960

    183

    1 juli 1960 tot 1 oktober 1960

    177

    1 oktober 1960 tot 1 januari 1961

    173

    1 januari 1961 tot 1 januari 1962

    166

    1 januari 1962 tot 1 januari 1963

    159

    1 januari 1963 tot 1 april 1963

    154

    1 april 1963 tot 1 juli 1963

    151

    1 juli 1963 tot 1 oktober 1963

    148

    1 oktober 1963 tot 1 maart 1964

    146

    1 maart 1964 tot 1 mei 1964

    143

    1 mei 1964 tot 1 juli 1964

    140

    1 juli 1964 tot 1 september 1964

    136

    1 september 1964 tot 1 oktober 1964

    131

    1 oktober 1964 tot 1 november 1964

    128

    1 november 1964 tot 1 december 1964

    126

    1 december 1964 tot 1 februari 1965

    123

    1 februari 1965 tot 1 april 1965

    121

    1 april 1965 tot 1 juli 1965

    119

    1 juli 1965 tot 1 november 1965

    116

    1 november 1965 tot 1 januari 1966

    114

    1 januari 1966 tot 1 april 1966

    112

    1 april 1966 tot 1 juli 1966

    110

    1 juli 1966 tot 1 oktober 1966

    108

    1 oktober 1966 tot 1 januari 1967

    106

    1 januari 1967 tot 1 april 1967

    104

    1 april 1967 tot 1 juli 1967

    102

  • 2 In de gevallen, waarin het dagloon, waarnaar de uitkering, welke werd ontleend aan artikel 16 van de Ongevallenwet 1921, artikel 37 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of artikel 2, eerste lid, onder a, van de Zeeongevallenwet 1919, onderscheidenlijk aan artikel 4, 5, 6 of 7 van de Liquidatiewet ongevallenwetten, was berekend, werd vastgesteld met toepassing van het bepaalde bij artikel 7, lid 1a, van de Ongevallenwet 1921, artikel 7, lid 1a, van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922, onderscheidenlijk artikel 2, zevende lid, tweede alinea, van de Zeeongevallenwet 1919, wordt voor de toepassing van het vorige lid het ongeval geacht te hebben plaatsgevonden op de dag, welke krachtens vorengenoemde bepalingen in aanmerking werd genomen als de dag, waarop de gevolgen van het ongeval zich opnieuw hebben geopenbaard.

Artikel 18

Indien met ingang van een dag, gelegen na 1 oktober 1966, doch vóór de dag, waarop artikel 19 van de Wet in werking treedt, de wettelijke bijslagen op renten bedoeld in artikel 16 van de Ongevallenwet 1921 of artikel 37 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of op uitkeringen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van de Zeeongevallenwet 1919, worden gewijzigd in verband met wijziging van het loonpeil, worden de in artikel 17, eerste lid, genoemde percentages bij algemene maatregel van bestuur dienovereenkomstig gewijzigd.

Artikel 19

Indien het in artikel 16, eerste en tweede lid, eerstbedoelde dagloon, eventueel verhoogd ingevolge de artikelen 17 en 18, minder bedraagt dan het bedrag, dat als dagloon zou gelden, indien ten aanzien van de betrokkene het bepaalde bij artikel 5, eerste of tweede lid, toepassing zou vinden, wordt het dagloon verhoogd tot laatstbedoeld bedrag. Het bepaalde in de vorige volzin blijft buiten toepassing ten aanzien van de vrouw, die bij het in werking treden van artikel 19 van de Wet gehuwd is.

Artikel 20

  • 1 De verhoging van het dagloon ingevolge het bepaalde in de artikelen 17, 18 en 19 vindt niet plaats ten aanzien van:

    • a. degene, die op de dag, waarop artikel 19 van de Wet in werking treedt, niet binnen het Rijk woont;

    • b. degene, die het recht op een uitkering als bedoeld in artikel 16 van de Ongevallenwet 1921 of artikel 37 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922, onderscheidenlijk in artikel 4, 5, 6 of 7 van de Liquidatiewet ongevallenwetten, ontleent aan een vrijwillige verzekering ingevolge de Ongevallenwet 1921 of de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922.

  • 2 Met inachtneming zoveel mogelijk van het beginsel der wederkerigheid kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald, dat het in het eerste lid, onder a, bepaalde geen toepassing vindt ten aanzien van bij die maatregel aan te wijzen personen, die op de dag, waarop artikel 19 van de Wet in werking treedt, op het grondgebied van een andere Mogendheid wonen.

  • 3 Indien een persoon, bedoeld in het eerste lid, onder a, op de dag, voorafgaande aan die, waarop artikel 19 van de Wet in werking treedt, ingevolge het bepaalde bij of krachtens de Wet compensatie premie Algemene Ouderdomswet ongevallenrentetrekkers aanspraak heeft op een bijslag op een uitkering als bedoeld in artikel 16 van de Ongevallenwet 1921, artikel 37 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of artikel 2, eerste lid, onder a, van de Zeeongevallenwet 1919, wordt het in artikel 16, eerste en tweede lid, eerstbedoelde dagloon verhoogd met het voor die bijslag geldende percentage.

§ 4. Bepalingen aan meer dan één van de in de paragrafen 1, 2 en 3 bedoelde arbeidsongeschiktheidsuitkeringen gemeen, alsmede garantiebepalingen

Artikel 21

Toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van het bepaalde in de paragrafen 1, 2 en 3 geschiedt voor zoveel nodig in afwijking van het bepaalde in artikel 20 van de Wet.

Artikel 22

Indien op grond van de regelen inzake dagloon, gesteld bij of krachtens deze wet dan wel bij of krachtens de Wet, meer dan één dagloon in aanmerking komt om aan een arbeidsongeschiktheidsuitkering ten grondslag te worden gelegd, wordt daaraan ten grondslag gelegd het hoogste van die daglonen.

Artikel 23

  • 1 Indien met ingang van de dag, waarop artikel 19 van de Wet in werking treedt, ingevolge het bepaalde in artikel 6, tweede of derde lid, van de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers herziening van de in die leden bedoelde bedragen zou hebben plaatsgevonden, indien laatstgenoemde wet niet zou zijn ingetrokken, worden de overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5, eerste en derde lid, 16, 17, 18 en 19 vastgestelde daglonen bij algemene maatregel van bestuur met ingang van vorenbedoelde dag herzien.

  • 2 Bij de in het vorige lid bedoelde herziening worden de overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5, eerste en derde lid, 16, 17, 18 en 19 vastgestelde daglonen verhoogd of verlaagd met hetzelfde percentage als waarmede het indexcijfer der lonen op de laatste dag van de maand, voorafgaande aan die, waarin artikel 19 van de Wet in werking treedt, afwijkt van het indexcijfer, waarop de laatstelijk vastgestelde bedragen als bedoeld in artikel 5 van de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers zijn gebaseerd.

Artikel 24

Indien het bepaalde in het eerste lid van het vorige artikel geen toepassing vindt, wordt voor de eerste maal, dat artikel 15 van de Wet, anders dan op grond van het bepaalde in het zevende lid van dat artikel, wordt toegepast, in het vierde lid van artikel 15 van de Wet met betrekking tot herziening van de overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5, eerste en derde lid, 16, 17, 18 en 19 vastgestelde daglonen in plaats van "het indexcijfer op de laatste dag van de maand, voorafgaande aan die, waarin artikel 19 in werking is getreden, onderscheidenlijk van het indexcijfer, waarop de laatste herziening is gebaseerd" gelezen: het indexcijfer, waarop de laatstelijk vastgestelde bedragen als bedoeld in artikel 5 van de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers zijn gebaseerd.

Artikel 25

  • 2 Bij toepassing van het bepaalde in het vorige lid blijft artikel 24 buiten toepassing.

Artikel 27

Bij toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van het bepaalde in artikel 4, onderscheidenlijk in de artikelen 14 of 15, dan wel terwijl artikel 11, eerste lid, van de Liquidatiewet ongevallenwetten van toepassing is, vindt het bepaalde bij of krachtens de artikelen 23, 24 en 25 van deze wet en artikel 15 van de Wet voor zoveel deze artikelen toepassing hebben gevonden met ingang van een tijdstip, gelegen vóór de dag, met ingang waarvan vorenbedoelde uitkering wordt toegekend, overeenkomstige toepassing met betrekking tot het ingevolge het bepaalde bij of krachtens artikel 5, onderscheidenlijk de artikelen 16, tweede lid, 17, 18 en 19, aan die uitkering ten grondslag te leggen dagloon.

Artikel 28

Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van degene, die aan deze wet arbeidsongeschiktheidsuitkering ontleent, wordt zolang de betrokkene tevens op grond van het bepaalde in artikel 4, eerste of tweede lid, of artikel 6, eerste lid, van de Liquidatiewet ongevallenwetten recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 15 van de Ongevallenwet 1921 of artikel 36 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922, de mate van arbeidsongeschiktheid, ter zake waarvan hij recht op laatstgenoemde uitkering heeft, buiten aanmerking gelaten. Voor de toepassing van het bepaalde in de vorige volzin wordt de betrokkene geacht recht te hebben op de in die volzin laatstbedoelde uitkering, indien door zijn toedoen die uitkering niet wordt uitbetaald.

Artikel 29

  • 2 Bij herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering in verband met het bepaalde in het vorige lid wordt daaraan ten grondslag gelegd een dagloon ter hoogte van 6/5 maal het dagloon, dat aan de uitkering, waarop degene, ten aanzien van wie artikel 6, vierde lid, of artikel 7, tweede lid, van de Liquidatiewet ongevallenwetten toepassing vindt, op grond van het bepaalde in dat artikel recht zou hebben gehad, indien genoemd vierde lid of genoemd tweede lid niet op hem van toepassing zou zijn geweest, onderscheidenlijk dat aan de uitkering, ten aanzien waarvan artikel 11, eerste lid, van genoemde wet toepassing vindt, ingevolge die wet ten grondslag zou zijn gelegd zonder toepassing van artikel 8, vijfde lid, van die wet. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18, 19, 20, 23, 24 en 25 van deze wet en artikel 15 van de Wet vindt met betrekking tot het in de vorige volzin eerstbedoelde dagloon overeenkomstige toepassing. Het bepaalde in de vorige twee volzinnen vindt slechts toepassing, indien dat leidt tot een hoger dagloon dan het dagloon, dat laatstelijk aan de arbeidsongeschiktheidsuitkering ten grondslag werd gelegd.

Artikel 30

  • 1 Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van degene, die uitsluitend aan artikel 13, 14 of 15 arbeidsongeschiktheidsuitkering ontleent, wordt, indien de betrokkene op en sedert de dag, met ingang waarvan hij recht op genoemde uitkering heeft, aanspraak heeft op ziekengeld krachtens de Ziektewet en dat ziekengeld binnen een maand na genoemde dag eindigt, de mate van arbeidsongeschiktheid, ter zake waarvan hij aanspraak heeft op ziekengeld, buiten aanmerking gelaten.

Artikel 31

Aan de arbeidsongeschiktheidsuitkering van degene, ten aanzien van wie artikel 12, vierde lid, toepassing vindt, wordt met ingang van de dag, met ingang van welke dat lid toepassing vindt, ten grondslag gelegd het dagloon, dat ten grondslag zou zijn gelegd aan de arbeidsongeschiktheidsuitkering, waarop hij recht zou hebben gehad, indien artikel 12, eerste lid, op hem van toepassing zou zijn geweest, doch slechts indien laatstbedoeld dagloon hoger is dan het dagloon, dat laatstelijk aan eerstbedoelde uitkering ten grondslag werd gelegd.

Artikel 32

  • 1 Het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, welke is ontleend dan wel mede is ontleend aan artikel 13, wordt, zolang de uitkering als bedoeld in artikel 16 van de Ongevallenwet 1921, artikel 37 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922, of artikel 2, eerste lid, onder a, van de Zeeongevallenwet 1919, waarop de betrokkene op de dag, voorafgaande aan die, waarop genoemde wetten werden ingetrokken, recht had, niet in verband met verandering in zijn toestand zou zijn verlaagd, indien genoemde wetten niet zouden zijn ingetrokken, niet lager gesteld dan het bedrag van laatstgenoemde uitkering, verhoogd met de bijslagen, welke daarop krachtens de wettelijke regelingen inzake het verlenen van bijslagen op de uitkeringen ingevolge eerstgenoemde wetten zijn verleend.

  • 2 Indien op de dag, voorafgaande aan die, waarop de Ongevallenwet 1921, de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 en de Zeeongevallenwet 1919 werden ingetrokken, de termijn van 312 dagen, bedoeld in artikel 16, tweede lid, onder a, in verbinding met het derde lid, van de Ongevallenwet 1921, artikel 37, derde lid, onder a, in verbinding met het bepaalde onder c en d, van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922, onderscheidenlijk artikel 2, eerste lid, onder a, sub I, van de Zeeongevallenwet 1919, nog niet was verstreken, geldt met ingang van de eerste dag, liggende na die termijn, voor de toepassing van het bepaalde in het vorige lid als bedrag van de uitkering, waarop de betrokkene op de dag, voorafgaande aan die, waarop genoemde wetten werden ingetrokken, recht had, verhoogd met de bijslagen, welke daarop zijn verleend, het bedrag van de uitkering, waarop de betrokkene, ingeval genoemde wetten niet zouden zijn ingetrokken, op de eerste dag na genoemde termijn recht zou hebben gehad, verhoogd met de bijslagen, welke daarop krachtens de wettelijke regelingen inzake het verlenen van bijslagen op de uitkeringen ingevolge genoemde wetten, zo die regelingen niet waren ingetrokken, zouden zijn verleend.

  • 3 Onder verandering in de toestand van de betrokkene als in het eerste lid bedoeld wordt aangemerkt hetgeen daaronder in artikel 75, eerste lid, van de Ongevallenwet 1921, artikel 72 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 en artikel 6 van het Reglement der Zeeongevallenregeling als bedoeld in artikel 2 van de statuten van de Vereeniging "Zee-Risico", zoals dat Reglement luidde op de dag, voorafgaande aan die, waarop de Zeeongevallenwet 1919 werd ingetrokken, werd verstaan of mede begrepen, met dien verstande, dat onder het verwerven van nieuwe bekwaamheden ten gevolge van een opleiding mede wordt begrepen het verwerven van nieuwe bekwaamheden ten gevolge van een opleiding, welke is gegeven op de voet van het bepaalde in § 3 van hoofdstuk II van de Wet. In afwijking van het bepaalde in de vorige volzin wordt als verandering in de toestand van de betrokkene niet beschouwd de wijziging van de omstandigheden als bedoeld in artikel 17 van de Ongevallenwet 1921, artikel 38 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 en artikel 2, eerste lid, onder c, van de Zeeongevallenwet 1919.

  • 4 Indien de uitkering als bedoeld in het eerste lid, waarop de betrokkene op de dag, voorafgaande aan die, waarop de Ongevallenwet 1921, de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 en de Zeeongevallenwet 1919 werden ingetrokken, recht had, na die dag uitsluitend in verband met de wijziging van de omstandigheden als in de laatste volzin van het vorige lid bedoeld zou zijn verlaagd ingeval genoemde wetten niet zouden zijn ingetrokken, geldt met ingang van de dag, waarop die verlaging zou zijn ingegaan, voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid als bedrag van de uitkering, waarop de betrokkene op de dag, voorafgaande aan die, waarop genoemde wetten werden ingetrokken, recht had, verhoogd met de bijslagen, welke daarop zijn verleend, het bedrag van de uitkering, waarop de betrokkene, ingeval genoemde wetten niet zouden zijn ingetrokken, met ingang van de dag, waarop bedoelde verlaging zou zijn ingegaan, recht zou hebben gehad, verhoogd met de bijslagen, welke daarop krachtens de wettelijke regelingen inzake het verlenen van bijslagen op uitkeringen ingevolge genoemde wetten, zo die regelingen niet waren ingetrokken, zouden zijn verleend.

Artikel 33

Indien artikel 32 van toepassing is ten aanzien van een persoon, die recht had op meer dan één uitkering als bedoeld in artikel 16 van de Ongevallenwet 1921, artikel 37 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of artikel 2, eerste lid, onder a, van de Zeeongevallenwet 1919 op de dag, voorafgaande aan die, waarop genoemde wetten werden ingetrokken, geldt de garantie, vervat in artikel 32, zolang geen van die uitkeringen in verband met verandering in de toestand als in dat artikel bedoeld, zou zijn verlaagd, indien genoemde wetten niet zouden zijn ingetrokken, tot de som van die uitkeringen en de in dat artikel bedoelde bijslagen.

Artikel 34

Artikel 35

Indien artikel 34 van toepassing is ten aanzien van een persoon, die op de dag, met ingang van welke artikel 6, vierde lid, 7, tweede lid, 10, eerste of tweede lid, of 11, eerste lid, van de Liquidatiewet ongevallenwetten toepassing vindt, indien geen van laatstgenoemde artikelen ten aanzien van hem toepassing zou hebben gevonden, recht op meer dan één uitkering als bedoeld in artikel 4, 5, 6 of 7 van die wet zou hebben gehad, geldt de garantie, vervat in artikel 34, zolang geen van die uitkeringen in verband met verandering in de toestand als in dat artikel bedoeld, zou zijn verlaagd, indien geen van de artikelen 6, vierde lid, 7, tweede lid, 10, eerste of tweede lid, en 11, eerste lid, van de Liquidatiewet ongevallenwetten ten aanzien van hem toepassing zou hebben gevonden, tot de som van die uitkeringen.

Artikel 36

Artikel 37

  • 1 Indien een persoon, ten aanzien van wie artikel 32, 33, 34, 35 of 36 van toepassing is, arbeidsongeschiktheidsuitkering ontleent of mede ontleent aan artikel 3 of 4, dan wel arbeidsongeschiktheidsuitkering aan laatstgenoemd artikel zou hebben ontleend of mede zou hebben ontleend, indien het tweede lid van dat artikel niet op hem van toepassing zou zijn geweest, wordt, indien ten aanzien van hem het bepaalde in artikel 53 van de Liquidatiewet invaliditeitswetten van toepassing is, het in artikel 32, 33, 34, 35 of 36 gegarandeerde bedrag verhoogd met 1/260 van het jaarbedrag van de invaliditeitsrente, vrije invaliditeitsrente of invaliditeitsuitkering als bedoeld in artikel 53 van laatstgenoemde wet, zolang de arbeidsongeschiktheid sedert de dag, waarop de arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingegaan, ten minste 65% bedraagt.

  • 2 Indien een fonds, als bedoeld in artikel 54, tweede lid, van de Liquidatiewet invaliditeitswetten, gebruik maakt van de in dat lid gegeven bevoegdheid, vindt de garantie, vervat in het vorige lid, ten aanzien van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, toegekend aan personen als bedoeld in artikel 54, tweede lid, van de Liquidatiewet invaliditeitswetten, overeenkomstige toepassing tot 1/260 van het jaarbedrag van de in laatstgenoemd lid bedoelde invaliditeitsuitkeringen, onderscheidenlijk invaliditeitsrenten.

  • 3 Indien ten aanzien van degene, op wie het bepaalde in het eerste of het tweede lid van toepassing is, op de dag, voorafgaande aan die, met ingang van welke de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers werd ingetrokken, het bepaalde in artikel 52, zesde lid, van die wet toepassing vond, wordt het in de vorige leden gegarandeerde bedrag verhoogd met 1/260 van het jaarbedrag, waarop de betrokkene ingevolge laatstbedoelde bepaling aanspraak zou hebben gehad, indien de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers niet zou zijn ingetrokken.

Artikel 38

  • 1 Indien het bepaalde bij artikel 6 of 7 van deze wet, dan wel het bepaalde bij of krachtens artikel 45, 46, 46a , 46b of 52 van de Wet toepassing vindt, wordt van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, toegekend aan een persoon ten aanzien van wie het bepaalde in artikel 53 van de Liquidatiewet invaliditeitswetten van toepassing is, zolang de arbeidsongeschiktheid sedert de dag, waarop de arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingegaan, ten minste 65% bedraagt, de uitbetaling niet verder beperkt dan tot 1/260 van het jaarbedrag van de invaliditeitsrente, vrije invaliditeitsrente of invaliditeitsuitkering als bedoeld in laatstgenoemd artikel.

  • 2 Het bepaalde in het tweede en het derde lid van het vorige artikel is van toepassing.

Artikel 39

  • 1 Indien het bepaalde bij of krachtens artikel 46 van de Wet toepassing vindt, wordt van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, ontleend of mede ontleend aan artikel 3, zolang de arbeidsongeschiktheid sedert de dag, waarop de arbeidsongeschiktheidsuitkering is ingegaan, ten minste 45% bedraagt en de betrokkene op en sedert die dag is opgenomen in een sociale werkvoorzieningsregeling als bedoeld in artikel 46 van de Wet, de uitbetaling niet verder beperkt dan tot 1/260 van het jaarbedrag, waarop de betrokkene laatstelijk ingevolge het bepaalde bij of krachtens artikel 23 van de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers aan bijslag en invaliditeitsrente tezamen aanspraak had.

  • 2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd om, zolang de belangen van de betrokkene daardoor niet worden geschaad, indeling in een der in artikel 21 van de Wet genoemde invaliditeitsklassen achterwege te laten ten aanzien van degene, die arbeidsongeschiktheidsuitkering ontleent aan artikel 3 en die op en sedert de dag, waarop artikel 19 van de Wet in werking treedt, is opgenomen in een sociale werkvoorzieningsregeling als bedoeld in artikel 46 van de Wet.

  • 3 Bij toepassing van het vorige lid wordt de arbeidsongeschiktheid van de betrokkene geacht 80% of meer te bedragen.

  • 4 Onze Minister kan met betrekking tot het bepaalde in dit artikel en in artikel 41 nadere en, voor bijzondere gevallen, zo nodig afwijkende regelen stellen.

Artikel 40

  • 2 Het bepaalde bij artikel 37 is mede van toepassing op het in het eerste lid gegarandeerde bedrag.

Artikel 41

  • 2 Het bepaalde bij artikel 37 is mede van toepassing op het in het eerste lid gegarandeerde bedrag.

Artikel 42

Onze Minister kan ten aanzien van het bepaalde bij de artikelen 37, 38 en 40 nadere regelen stellen. Daarbij kan tevens worden geregeld, dat personen, wier arbeidsongeschiktheidsuitkering aansluit aan een uitkering ingevolge de Invaliditeitswet of een daarmede gelijk te stellen uitkering, aan een uitkering ingevolge de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers, ingevolge de in artikel 3, eerste lid, onder a, b, c, d, e, f of g, van de Liquidatiewet ongevallenwetten genoemde wetten, dan wel ingevolge de Liquidatiewet ongevallenwetten, indien die arbeidsongeschiktheidsuitkering of het van deze uitkering uit te betalen bedrag op een lager bedrag wordt vastgesteld dan het bedrag van de vorenbedoelde uitkering(en), waarop de arbeidsongeschiktheidsuitkering aansluit, voor een hoger bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkering in aanmerking komen.

Hoofdstuk III. Voorzieningen tot behoud, herstel of ter bevordering van de arbeidsgeschiktheid en andere voorzieningen

§ 1. Voorzieningen tot behoud, herstel of ter bevordering van de arbeidsgeschiktheid, in aansluiting op zodanige voorzieningen krachtens de Invaliditeitswet

Artikel 43

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen brengt degene, wiens genees- of heelkundige behandeling, daaronder mede verstaan opneming in een inrichting, op grond van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 99, 100, 105 en 113 van de Invaliditeitswet zou zijn voortgezet, indien de bepalingen van de Invaliditeitswet en van haar uitvoeringsbesluiten, ingevolge welke die behandeling is verleend, niet buiten werking zouden zijn getreden, op de voet van het bepaalde in § 3 van hoofdstuk II van de Wet voor voortzetting van die behandeling in aanmerking.

§ 2. Voorzieningen tot behoud, herstel of ter bevordering van de arbeidsgeschiktheid en andere voorzieningen, in aansluiting op zodanige voorzieningen krachtens de Ongevallenwet 1921, de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of de Zeeongevallenwet 1919

Artikel 44

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen brengt degene, die ter zake van een ongeval, dat plaatsvond vóór de dag, waarop artikel 19 van de Wet in werking treedt,

hetzij vóór die dag genees- en heelkundige behandeling of vergoeding daarvoor als bedoeld in artikel 14 van de Ongevallenwet 1921, artikel 35 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of artikel 2, achtste lid, van de Zeeongevallenwet 1919 heeft gehad,

hetzij binnen een jaar, aanvangende op meergenoemde dag, recht op zodanige behandeling of vergoeding daarvoor zou hebben gehad, indien laatstgenoemde wetten niet zouden zijn ingetrokken,

een en ander tenzij de uitkering als bedoeld in artikel 16 van de Ongevallenwet 1921, artikel 37 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of artikel 2, eerste lid, onder a, van de Zeeongevallenwet 1919, welke hem ter zake van eerdergenoemd ongeval is toegekend, overeenkomstig het bepaalde in artikel 17 van de Liquidatiewet ongevallenwetten wordt afgekocht dan wel overeenkomstig het bepaalde in artikel 18 van die wet is afgekocht, op de voet van het bepaalde in § 3 van hoofdstuk II van de Wet voor zodanige behandeling of vergoeding daarvoor in aanmerking, indien hij daarop, zo de Ongevallenwet 1921, de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 en de Zeeongevallenwet 1919 niet zouden zijn ingetrokken, recht zou hebben gehad.

Artikel 45

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen brengt degene, wiens opleiding op grond van het bepaalde bij artikel 25, eerste lid, of artikel 87c, derde lid, van de Ongevallenwet 1921, artikel 48, eerste lid, of artikel 95c, derde lid, van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 dan wel artikel 5, eerste lid, van het Reglement der Zeeongevallenregeling als bedoeld in artikel 2 van de Statuten van de Vereeniging "Zee-Risico" en/of wiens toelage op grond van het bepaalde in artikel 25, tweede lid, of artikel 87c, eerste lid, van de Ongevallenwet 1921, dan wel artikel 48, derde lid, of artikel 95c, eerste lid, van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922, dan wel artikel 5, tweede lid, van vorengenoemd Reglement zou zijn voortgezet, indien de Ongevallenwet 1921, de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 en de Zeeongevallenwet 1919 niet zouden zijn ingetrokken, op de voet van het bepaalde in § 3 van hoofdstuk II van de Wet voor voortzetting van die opleiding en/of vergoeding in aanmerking.

Hoofdstuk IV. Vrijwillige verzekering

Artikel 46

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is verplicht tot de vrijwillige verzekering toe te laten, mits hij hier te lande woont:

    • a. degene, wiens verzekering ingevolge de Invaliditeitswet is aangevangen vóór of op 1 januari 1962, mits hij op de dag, voorafgaande aan het in werking treden van artikel 19 van de Wet, krachtens de Invaliditeitswet in rekening kan doen brengen:

      • 1°. een aantal weekpremies, dat ten minste tweederde bedraagt van het getal der weken, verstreken tussen de aanvang van zijn verzekering en 1 januari 1965 of

      • 2°. ten minste 150 weekpremies voor het tijdvak, gelegen tussen 1 januari 1962 en 1 januari 1965;

    • b. degene, die op de dag, voorafgaande aan het in werking treden van artikel 19 van de Wet, verzekerd is ingevolge de Invaliditeitswet en wiens verplichte verzekering ingevolge de Wet op of na 1 januari 1965, doch vóór het in werking treden van genoemd artikel zou zijn geëindigd, indien de Wet toen reeds in werking was geweest, mits hij gedurende de drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan de dag, waarop de verplichte verzekering zou zijn geëindigd, onafgebroken verzekerd of in verband met het bepaalde in artikel 6, eerste lid, onder a of b, van de Wet niet verzekerd zou zijn geweest ingevolge de Wet, indien de Wet gedurende die termijn van drie jaren reeds in werking was geweest;

    • c. degene, die als zelfstandige een bedrijf of beroep uitoefent of gaat uitoefenen en wiens verplichte verzekering ingevolge de Wet op of na 1 augustus 1964, doch vóór het in werking treden van artikel 6, eerste lid, onder a of b, van de Wet zou zijn geëindigd, indien de Wet toen reeds in werking was geweest, mits hij gedurende de drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan de dag, waarop de verplichte verzekering zou zijn geëindigd, onafgebroken verzekerd of in verband met het bepaalde in artikel 6, eerste lid, onder a of b, van de Wet niet verzekerd zou zijn geweest ingevolge de Wet, indien de Wet gedurende die termijn van drie jaren reeds in werking was geweest.

  • 2 De in het vorige lid bedoelde verplichting bestaat eveneens ten aanzien van degene, die buiten het Rijk woont en aldaar in dienstbetrekking staat tot een binnen het Rijk wonende of gevestigde werkgever, mits hij voldoet aan het bepaalde in het vorige lid, onder a, of zijn verplichte verzekering ingevolge de Wet op of na 1 augustus 1964, doch vóór het in werking treding van artikel 19 van de Wet zou zijn geëindigd, indien de Wet toen reeds in werking was geweest.

Artikel 47

  • 2 Voor de toepassing van het bepaalde in het eerste lid, onder a, sub 2°, van het vorige artikel, worden, indien de geldigheidsduur van een rentekaart zich uitstrekt over een periode, gelegen zowel vóór als na 1 januari 1962, de op die rentekaart vereffende premies geacht te zijn bestemd voor dat gedeelte van die geldigheidsduur, dat gelegen is na die datum, evenwel ten hoogste tot het aantal weken van dat gedeelte.

Artikel 48

  • 2 Het bepaalde in het vorige lid blijft buiten toepassing, indien de arbeidsverhouding, uit hoofde waarvan de betrokkene verzekerd dan wel niet verzekerd is ingevolge de Wet, ertoe strekt, dat de betrokkene slechts een gedeelte van een normale werkweek arbeid verricht, niet uitsluitend als gevolg van een voor betrokkene geldende werktijdregeling, krachtens welke een normale werkweek van gemiddeld minder dan zes dagen van toepassing is.

Artikel 49

  • 1 De aanmelding voor de vrijwillige verzekering dient, onverminderd het bepaalde in de volgende leden, door de in artikel 46 bedoelde personen te geschieden binnen een maand na het in werking treden van artikel 19 van de Wet.

  • 2 De aanmelding voor de vrijwillige verzekering kan na de in het vorige lid, onderscheidenlijk na de in artikel 83 van de Wet bedoelde termijn nog, onverminderd het bepaalde in het volgende lid, geschieden binnen zes maanden na het in werking treden van artikel 19 van de Wet:

    • a. door de in artikel 46 bedoelde personen;

    • b. door de personen, wier aanmelding voor de vrijwillige verzekering ingevolge het bepaalde bij of krachtens artikel 83 van de Wet zou dienen te geschieden vóór een dag, gelegen binnen zes maanden na het in werking treden van artikel 19 van de Wet.

  • 3 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd de toelating tot de vrijwillige verzekering na aanmelding met toepassing van het vorige lid te weigeren:

    • a. van de in het vorige lid, onder a, bedoelde personen, indien arbeidsongeschiktheid is ingetreden of toegenomen na de in het eerste lid bedoelde maand, doch vóór het tijdstip, waarop de betrokkene zich aanmeldt voor de vrijwillige verzekering;

    • b. van de in het vorige lid, onder b, bedoelde personen, indien arbeidsongeschiktheid is ingetreden of toegenomen na de aldaar bedoelde dag, doch vóór het tijdstip, waarop de betrokkene zich aanmeldt voor de vrijwillige verzekering.

Artikel 50

Voor zover de termijn van drie jaren, genoemd in artikel 81, eerste lid, onder c en d, van de Wet, is gelegen vóór het in werking treden van artikel 19 van de Wet, wordt in genoemde bepalingen in plaats van "onafgebroken, al dan niet hier te lande, ingevolge het bepaalde bij of krachtens een wettelijke regeling een voorziening tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid op hem van toepassing is geweest" gelezen: onafgebroken de verzekering ingevolge deze wet op hem van toepassing zou zijn geweest of in verband met het bepaalde in artikel 6, eerste lid, onder a of b, niet op hem van toepassing zou zijn geweest, indien deze wet toen reeds in werking was geweest, dan wel buiten het Rijk, ingevolge het bepaalde bij of krachtens een wettelijke regeling, een voorziening tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid op hem van toepassing is geweest.

Artikel 51

  • 1 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid van artikel 82 van de Wet wordt de in artikel 81, eerste lid, onder c en d, van de Wet genoemde termijn van drie jaren, voor zover gelegen vóór het in werking treden van artikel 19 van de Wet, geacht niet te zijn onderbroken:

    • a. indien de betrokkene, zo de Wet toen reeds in werking zou zijn geweest, niet verzekerd zou zijn geweest gedurende niet meer dan zestig dagen, verminderd met het aantal dagen, gedurende welke hij na het in werking treden van artikel 19 van de Wet niet verzekerd is geweest;

    • b. gedurende het tijdvak, dat de betrokkene wegens ziekte of gebreken ongeschikt is geweest tot het verrichten van zijn arbeid;

    • c. gedurende het tijdvak, dat de betrokkene ten minste 45% arbeidsongeschikt is geweest.

Artikel 52

Ten aanzien van degene, die op grond van het bepaalde in artikel 6, derde lid, of artikel 7, derde lid, van de Liquidatiewet ongevallenwetten geen recht heeft op de in het eerste lid van die artikelen bedoelde uitkering, uitsluitend omdat hij vrijwillig verzekerd is ingevolge de Wet, en die niet verzekerd is ingevolge de Ziektewet, vindt ter zake van zijn ongeschiktheid als bedoeld in artikel 6, eerste of tweede lid, of artikel 7, eerste lid, van de Liquidatiewet ongevallenwetten, de wachtperiode van 52 weken arbeidsongeschiktheid, vermeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet, geen toepassing.

Hoofdstuk V. Uitvoering

Artikel 53

Indien artikel 13, 14 of 15 van deze wet of artikel 11, eerste lid, van de Liquidatiewet ongevallenwetten toepassing vindt dan wel mede toepassing vindt – voor zover laatstgenoemd artikel betreft ter zake van een op of na de ingangsdatum van de in dat artikel het eerst genoemde uitkeringen ontstaan recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering – geschiedt de toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen:

  • a. indien het betreft aansluiting op een uitkering, als bedoeld in artikel 16 van de Ongevallenwet 1921,

  • b. indien het betreft aansluiting op een uitkering, als bedoeld in artikel 37 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922,

  • c. indien het betreft aansluiting op een uitkering, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van de Zeeongevallenwet 1919.

Artikel 54

Indien artikel 12 toepassing dan wel mede toepassing vindt, geschiedt – onverminderd het bepaalde in artikel 53 – de toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien het betreft het geval, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onder 1°, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat het ziekengeld verleende en, indien het betreft het geval, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onder 2°, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat ziekengeld zou hebben dienen te verlenen, indien betrokkene niet van de verzekering ingevolge de Ziektewet uitgezonderd zou zijn geweest.

Artikel 55

Indien uitsluitend artikel 3 of 4 van toepassing is, geschiedt de toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Artikel 55a

Indien degene, die recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering ontleent aan deze wet, lid of gepensioneerd lid is van de pensioenkas van het Algemeen Mijnwerkersfonds van de Steenkolenmijnen in Limburg of van de pensioenkas van het Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf, geschiedt de toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zo nodig in afwijking van het bepaalde in de artikelen 53, 54 en 55, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Artikel 57

  • 1 Degene, bedoeld in artikel 43, wordt voor de in dat artikel genoemde voorziening in aanmerking gebracht door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

  • 2 Degene, bedoeld in artikel 44 of 45, wordt, indien ter zake van het ongeval of mede ter zake van het ongeval, dat aan het in aanmerking brengen voor de in deze artikelen genoemde voorziening ten grondslag ligt, recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering aan deze wet wordt ontleend, voor de in deze artikelen genoemde voorziening in aanmerking gebracht door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering verleent.

  • 3 Indien:

    • a. geen recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering aan deze wet wordt ontleend,

    • b. anders dan ter zake van het ongeval, dat aan het in aanmerking brengen voor de voorziening ten grondslag ligt, reeds recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering aan deze wet wordt ontleend, wordt de betrokkene voor de in artikel 44 of 45 genoemde voorziening in aanmerking gebracht door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dat arbeidsongeschiktheidsuitkering zou hebben dienen te verlenen, indien ter zake van arbeidsongeschiktheid als gevolg van vorenbedoeld ongeval recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering krachtens deze wet zou zijn ontstaan.

  • 4 Bij toepassing van het derde lid, onder b, geschiedt de verdere behandeling van de daar bedoelde arbeidsongeschiktheidsuitkering, zo nodig in afwijking van het bepaalde in artikel 69 van de wet, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld ten aanzien van de uitvoering van het in aanmerking brengen voor een voorziening als bedoeld in de artikelen 43, 44 en 45 van personen, die geen recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering aan deze wet ontlenen. Bij deze regelen kan worden afgeweken van het bepaalde bij de voorgaande leden en bij artikel 2.

Artikel 59

Toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond of mede op grond van het bepaalde in de artikelen 3, 13, 14 of 15 vindt ambtshalve plaats.

Hoofdstuk VI. Slotbepalingen

Artikel 60

  • 1 Ten aanzien van degene, die arbeidsongeschikt wordt, of, in gevallen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Wet, meer arbeidsongeschikt wordt binnen drie maanden na het in werking treden van artikel 19 van de Wet, doch binnen een maand na het tijdstip, waarop zijn verzekering ingevolge de Wet is geëindigd, wordt voor de toepassing van artikel 17 dier wet de Wet geacht in werking te zijn getreden op de dag, welke is gelegen drie maanden vóór de dag, waarop de arbeidsongeschiktheid onderscheidenlijk de toeneming van de arbeidsongeschiktheid is ingetreden.

  • 2 Ten aanzien van degene, die arbeidsongeschikt wordt, of, in gevallen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Wet, meer arbeidsongeschikt wordt op of na de dag, waarop artikel 19 van de Wet in werking treedt, doch binnen een maand na het vóór die dag gelegen tijdstip, waarop zijn verzekering ingevolge de Wet zou zijn geëindigd, indien de Wet toen reeds in werking was geweest, wordt voor de toepassing van artikel 17 en § 3 van hoofdstuk II dier wet de Wet geacht in werking te zijn getreden op de dag, welke is gelegen drie maanden vóór de dag, waarop de arbeidsongeschiktheid onderscheidenlijk de toeneming van de arbeidsongeschiktheid is ingetreden.

Artikel 61

Degene, die in verband met het bepaalde in artikel 3, derde lid, of 8 van de Wet overgangsregeling Ziektewet verzekerd is ingevolge de Ziektewet en de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt, is, onverminderd het bepaalde bij of krachtens de artikelen 53 tot en met 57, verzekerd ingevolge de Wet bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, waarbij hij ingevolge de Ziektewet verzekerd is.

Artikel 62

Degene, die ter zake van vóór de dag, waarop artikel 19 van de Wet in werking treedt, ingetreden invaliditeit uitzicht zou hebben op een na het verstrijken van de wachttijd als bedoeld in artikel 71 van de Invaliditeitswet ingaand recht op bijslag als bedoeld in artikel 3 van de Interimwet invaliditeitsrentetrekkers, indien die wet niet zou zijn ingetrokken, wordt onverminderd het bepaalde bij of krachtens de artikelen 53 tot en met 57, zolang hij niet verzekerd is ingevolge de Wet en geen recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft, voor de toepassing van het bepaalde in § 3 van hoofdstuk II van die wet geacht ingevolge die wet verzekerd te zijn bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Artikel 63

  • 2 Het bepaalde in artikel 30, eerste lid, onder b, van de Wet blijft buiten toepassing ten aanzien van:

    • a. degene, wiens arbeidsongeschiktheid is ingetreden binnen een half jaar na het in werking treden van artikel 19 van de Wet, indien hij gedurende het halve jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van die arbeidsongeschiktheid, onafgebroken krachtens de Wet verzekerd zou zijn geweest, indien de Wet toen reeds in werking zou zijn geweest;

    • b. degene, die op grond van het bepaalde in artikel 46 tot de vrijwillige verzekering is toegelaten.

  • 3 Het bepaalde in de artikelen 90 en 91 van de Wet blijft buiten toepassing ten aanzien van de uit de toepassing van de bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten voortvloeiende kosten. Onder vorenbedoelde kosten vallen niet de kosten, voortvloeiende uit een herziening van een arbeidsongeschiktheidsuitkering terzake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid, indien de toeneming kennelijk is voortgekomen uit een andere oorzaak dan die, waaruit de ongeschiktheid terzake waarvan op grond van het bepaalde bij of krachtens deze wet een arbeidsongeschiktheidsuitkering werd toegekend, is voortgekomen.

Artikel 64

Indien over een tijdvak, waarover een uitkering wordt genoten als bedoeld in artikel 16 van de Ongevallenwet 1921, artikel 37 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of artikel 2, eerste lid, onder a, van de Zeeongevallenwet 1919, naderhand een arbeidsongeschiktheidsuitkering aan deze wet wordt ontleend, kan hetgeen als gevolg van het bepaalde bij of krachtens de Liquidatiewet ongevallenwetten over dat tijdvak aan eerstbedoelde uitkering ten onrechte is uitbetaald, geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd dan wel in mindering worden gebracht op de uit te betalen arbeidsongeschiktheidsuitkering.

Artikel 65

Het in artikel 78 van de Wet bedoelde premiepercentage wordt zodanig vastgesteld, dat uiterlijk in vier jaren, te rekenen van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 19 van de Wet af, mede de verplichtingen, welke voor het Arbeidsongeschiktheidsfonds als bedoeld in hoofdstuk III, § 2, van de Wet, voortvloeien uit het bepaalde bij of krachtens artikel 52, derde en vierde lid, van de Liquidatiewet invaliditeitswetten, worden gedekt door middel van premieheffing krachtens de Wet.

Artikel 66

  • 1 Een overeenkomst met betrekking tot de verzekering van geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid, gesloten door degene, die met ingang van de dag, waarop artikel 19 van de Wet in werking treedt, ingevolge de Wet of deze wet tot de vrijwillige verzekering wordt toegelaten, vervalt met ingang van de dag, waarop de verzekeraar van de verzekerde mededeling van de toelating ontvangt, voor zover aan de overeenkomst rechten kunnen worden ontleend, gelijkwaardig aan die, welke uit de in de Wet geregelde vrijwillige verzekering voortvloeien. Bereikt deze mededeling de verzekeraar vóór de dag, waarop de betrokkene vrijwillig verzekerd wordt, dan vervalt de overeenkomst met ingang van die dag.

Artikel 70

Deze wet kan worden aangehaald onder de titel "Wet overgangsregeling arbeidsongeschiktheidsverzekering".

Artikel 71

  • 1 Waar in deze wet nummeringen van artikelen van de Liquidatiewet invaliditeitswetten worden aangehaald, worden deze door Onze Minister in overeenstemming gebracht in de nummering van die artikelen, zoals deze is komen te luiden na toepassing van artikel 65 van de Liquidatiewet invaliditeitswetten.

  • 2 De tekst van deze wet, zoals die luidt na toepassing van het vorige lid, wordt in het Staatsblad geplaatst.

Artikel 72

De artikelen van deze wet treden in werking met ingang van een door Ons te bepalen tijdstip, dat voor de onderscheidene artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 2 februari 1967

JULIANA.

De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,

G. M. J. VELDKAMP.

Uitgegeven de achtentwintigste februari 1967

De Minister van Justitie,

STRUYCKEN.