Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen

Geraadpleegd op 23-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-03-2002.
Geldend van 01-03-2002 t/m 27-07-2004

Besluit van 4 september 1969, tot uitvoering van de artikelen 16, 19, eerste lid, 21, 29, 30, tweede lid, 31 en 32 van de Kernenergiewet

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Ministers van Economische Zaken, van Sociale Zaken en Volksgezondheid en van Verkeer en Waterstaat van 23 augustus 1968, no. 668/639 W.J.A., de Centrale Raad voor de Kernenergie gehoord;

Gelet op de artikelen 16, 19, eerste lid, 21, 26, 29, 30, tweede lid, 31, 32 en 35 van de Kernenergiewet (Stb. 1963, 82);

De Raad van State gehoord (advies van 25 september 1968, no. 88);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken en de Staatssecretarissen van Sociale Zaken en Volksgezondheid en van Verkeer en Waterstaat van 3 september 1969, no. 669/585 W.J.A.;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. wet: Kernenergiewet;

    • b. VSG: Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen;

    • c. VLG: Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen;

    • d. VBG: Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen;

    • e. richtlijn 94/55/EG: richtlijn nr. 94/55/EG van de Raad van de Europese Unie van 21 november 1994 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (PbEG L 319);

    • f. richtlijn 96/49/EG: richtlijn nr. 96/49/EG van de Raad van de Europese Unie van 23 juli 1996, betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor (PbEG L 235);

    • g. douanekantoor: douanekantoor voorzien in de wettelijke bepalingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, van de Douanewet, waar de formaliteiten, bedoeld in de artikelen 40 en 43 van Verordening nr. 2913/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PbEG L 302), dienen te worden vervuld.

  • 3 Een wijziging van richtlijn 94/55/EG of richtlijn 96/49/EG gaat voor de toepassing van dit besluit gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

Artikel 1a

Dit besluit is niet van toepassing op:

  • a. radioactieve stoffen, splijtstoffen of ertsen die een integraal onderdeel vormen van het vervoermiddel;

  • b. radioactieve stoffen, splijtstoffen of ertsen die binnen een inrichting of een locatie of tussen twee locaties binnen een inrichting van de ondernemer worden vervoerd, indien het vervoer onderworpen is aan regelgeving die op de inrichting van toepassing is en het vervoer niet via de openbare weg plaatsvindt;

  • c. radioactieve stoffen, splijtstoffen of ertsen, die in het menselijk lichaam of in levende dieren aanwezig zijn;

  • d. radioactieve stoffen, splijtstoffen of ertsen in bij ministeriële regeling aangewezen producten bestemd voor gebruik op of in de directe omgeving van personen;

  • e. natuurlijke bronnen waarvan de activiteitsconcentratie lager is dan of gelijk is aan tien keer de waarden, vermeld in tabel 2.2.7.7.2.1 van bijlage 1 bij de VSG.

Artikel 1b

Het bij of krachtens de artikelen 1, derde lid, 3, 4, eerste, tweede, derde, zesde en zevende lid, 5, 7, tweede en vierde tot en met zevende lid, 8, 9, tweede en vierde lid, 10, eerste en derde lid, 11, eerste, tweede en derde lid, 14 tot en met 17, 20, eerste en tweede lid, 48 tot en met 51, 76 tot en met 80, 83 tot en met 101, 112 tot en met 114, 116 tot en met 119, 122, eerste lid en 124 van het Besluit stralingsbescherming bepaalde, met uitzondering van hetgeen daarin is bepaald over toestellen, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

  • a. in artikel 3, zesde lid, in plaats van «bijlage 1, tabel 1 en tabel 2», wordt gelezen: tabel 2.2.7.7.2.1 van bijlage 1 bij de VSG;

  • b. met uitzondering van de artikelen 7 en 9, tweede lid, in plaats van« deskundige» telkens wordt gelezen: veiligheidsadviseur als bedoeld in de Regeling veiligheidsadviseur vervoer gevaarlijke stoffen;

  • c. de overeenkomstige toepassing van artikel 10, eerste lid, onder d, en 11, tweede lid, van het Besluit stralingsbescherming geen betrekking heeft op bronnen;

  • d. dat bij de overeenkomstige toepassing van artikel 113, eerste lid, onderdeel e als volgt wordt gelezen:

  • e. het vervoer van splijtstoffen, ertsen of radioactieve stoffen betreft, Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

  • e. de artikelen 114 en 119 alleen van overeenkomstige toepassing zijn voor het geval een categorie B ongeval wordt opgeschaald tot een categorie A ongeval;

  • f. bij de overeenkomstige toepassing van artikel 124 in plaats van «die van dit besluit afwijken» wordt gelezen: die van de van overeenkomstige toepassing verklaarde artikelen van het Besluit stralingsbescherming afwijken.

Hoofdstuk II. Het vervoeren en het voorhanden hebben bij opslag in verband met het vervoer

Afdeling 1. Algemene bepalingen

§ 1. Splijtstoffen en ertsen

Artikel 2

  • 1 Het in artikel 15, onder a, van de wet vervatte verbod geldt niet voor het vervoeren en voor het voorhanden hebben bij opslag in verband met het vervoer:

    • a. van stoffen in vrijgestelde verpakkingen als bedoeld in hoofdstuk 6.4 van bijlage 1 bij de VSG;

    • b. van stoffen in industriële colli of colli van het type A of het type B(U) als bedoeld in hoofdstuk 6.4 van bijlage 1 bij de VSG, tenzij deze stoffen tevens vallen onder de bepalingen voor verpakkingen met splijtstoffen in hoofdstuk 6.4 van bijlage 1 bij de VSG, en niet zijn opgeslagen op de in onderdeel d van dit lid voorgeschreven wijze;

    • c. van stoffen in colli van het type B(M) als bedoeld in hoofdstuk 6.4 van bijlage 1 bij de VSG, indien het model van het collo voldoet aan de eisen met betrekking tot type B(M) zonder voortdurende druknivellering, gesteld in 6.4.9.1 en 6.4.7.5, van bijlage 1 bij de VSG, en de activiteit van de stoffen niet meer bedraagt dan bedoeld in 5.1.5.2.2 van bijlage 1 bij de VSG;

    • d. van stoffen die vallen onder de bepalingen voor verpakkingen met splijtstoffen in hoofdstuk 6.4 van bijlage 1 van de VSG en zich bevinden in een collo als bedoeld in 6.4.11.2 van die bijlage, tenzij de som van de kritikaliteits-veiligheidsindexen van de colli meer dan 50 bedraagt.

  • 2 Het in het eerste lid bedoeld verbod geldt voorts niet, voor zover het vervoeren of voorhanden hebben bij opslag in verband met het vervoer geschiedt in een collo als bedoeld in 5.1.5.2.2 van bijlage 1 bij de VSG, met betrekking waartoe Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat in het overeenkomstig dat randnummer afgegeven certificaat van goedkeuring of erkenning van het model van het collo zulks hebben bepaald.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing, voor zover het betreft:

    • a. onbestraald plutonium in hoeveelheden van meer dan 15 gram, tenzij het meer dan 80% plutonium-238 bevat;

    • b. onbestraald uranium, verrijkt tot 20% uranium-235 of meer, in hoeveelheden van meer dan 15 gram;

    • c. onbestraald uranium, verrijkt tot 10% uranium-235, maar tot minder dan 20%, in hoeveelheden van meer dan 1 kilogram;

    • d. onbestraald uranium, verrijkt tot boven het natuurlijk gehalte, maar tot minder dan 10% uranium-235, in hoeveelheden van meer dan 10 kilogram;

    • e. onbestraald uranium-233 in hoeveelheden van meer dan 15 gram;

    • f. bestraalde splijtstoffen.

Artikel 3

  • 1 De aanvraag om een vergunning voor het vervoeren van splijtstoffen of voor het voorhanden hebben van genoemde stoffen bij opslag in verband met het vervoer is gericht tot Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en wordt ingediend bij Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, onder gelijktijdige toezending van een afschrift aan Onze Ministers van Economische Zaken, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Verkeer en Waterstaat.

  • 2 De aanvraag om een vergunning als in het eerste lid bedoeld dient de volgende gegevens te bevatten:

    • a. naam en adres van de aanvrager;

    • b. naam en adres van de afzender;

    • c. naam en adres van degene, voor wie de splijtstoffen bestemd zijn en, indien deze gevestigd is in België of Luxemburg, een door deze ondertekende verklaring, dat hij volgens de nationale wetgeving gerechtigd is de splijtstoffen voorhanden te hebben;

    • d. het traject of de trajecten, waarlangs het vervoer zal plaatsvinden;

    • e. een omschrijving van het vervoermiddel of de vervoermiddelen, waarmede het vervoer zal worden verricht;

    • f. de vermoedelijke datum van het vervoer of de duur, waarvoor vergunning wordt gevraagd;

    • g. de hoeveelheid te vervoeren splijtstoffen;

    • h. in gevallen van colli met het type B(M) of indien de bepalingen voor verpakkingen met splijtstoffen in hoofdstuk 6.4 van bijlage 1 bij de VSG van toepassing zijn:

      • 1°. een afschrift van certificaten van goedkeuring of erkenning van het model van de te vervoeren colli als bedoeld in 5.1.5.3.1 van bijlage 1 bij de VSG, afgegeven door Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, dan wel door de bevoegde autoriteit van een ander, met toepassing van het derde lid aangewezen land,

      • 2°. de gegevens, bedoeld in 6.4.23.2(c) van bijlage 1 bij de VSG;

    • i. in het geval dat radioactieve stoffen op grond van een speciale regeling als bedoeld in 1.7.4 worden vervoerd: de gegevens, bedoeld in 6.4.23.3 van bijlage 1 bij de VSG;

    • j. in gevallen, waarin een met toepassing van het derde lid aangewezen land als eerste bij de verzending is betrokken: de door de bevoegde autoriteit van dat land afgegeven certificaten van goedkeuring van verzending, bedoeld in 5.1.5.3.1(c) en 5.1.5.3.1(b) van bijlage 1 bij de VSG;

    • k. naam en adres van degene, die de verzekering of andere financiële zekerheid, bedoeld in artikel 4, zal verstrekken;

    • l. in voorkomend geval een nauwkeurige aanduiding van de plaats of de plaatsen, waar opslag van de betrokken splijtstoffen in verband met het vervoer zal plaatsvinden.

  • 3 Een aanwijzing van landen als bedoeld in het tweede lid, onder h en j, geschiedt bij een door plaatsing in de Staatscourant bekend te maken besluit van Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, genomen in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

    Uitsluitend aangewezen kunnen worden landen die naar het oordeel van Onze voornoemde Ministers toepassing geven aan de ter zake door de Internationale Atoomorganisatie gedane aanbevelingen.

Artikel 4

  • 1 Aan een vergunning voor het vervoeren van plutonium of verrijkt uranium bevattende splijtstoffen of voor het voorhanden hebben van genoemde stoffen bij opslag in verband met het vervoer wordt met het oog op het zeker stellen van de betaling van de vergoeding, aan derden toekomende voor schade of letsel, hun toegebracht, het voorschrift verbonden, dat het vervoer over, of het voorhanden hebben binnen Nederlands grondgebied slechts mag geschieden, indien degene, die voor schade als bedoeld in een bijzondere wettelijke regeling van de aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie, veroorzaakt tijdens het vervoer of de opslag van de splijtstoffen, aansprakelijk kan zijn, ter dekking van die aansprakelijkheid beschikt over een verzekering of andere financiële zekerheid als in die wettelijke regeling bedoeld of over een door Onze Minister van Financiën goedgekeurde verzekering of andere financiële zekerheid, welke niet meer behoeft te bedragen dan € 195 125 492,92.

  • 2 Het vervoeren van plutonium of verrijkt uranium bevattende splijtstoffen over, en het voorhanden hebben van genoemde stoffen bij opslag in verband met het vervoer binnen Nederlands grondgebied, waarvoor ingevolge dit besluit het in artikel 15, onder a, van de wet vervatte verbod niet geldt, mogen slechts geschieden, indien degene, die voor schade als bedoeld in een bijzondere wettelijke regeling van de aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie, veroorzaakt tijdens het vervoer of de opslag van de splijtstoffen, aansprakelijk kan zijn, ter dekking van die aansprakelijkheid beschikt over een verzekering of andere financiële zekerheid als in die bijzondere wettelijke regeling bedoeld of over een door Onze Minister van Financiën goedgekeurde verzekering of andere financiële zekerheid, welke niet meer behoeft te bedragen dan € 195 125 492,92.

  • 3 Het eerste en tweede lid gelden niet voor het vervoeren en het voorhanden hebben van de daargenoemde stoffen van een verrijkingsgraad of in hoeveelheden, waarop de daarbedoelde wettelijke regeling niet van toepassing is.

Artikel 4a

Aan een vergunning voor het vervoeren en het voorhanden hebben bij opslag in verband met het vervoer van splijtstoffen als bedoeld in artikel 2, derde lid, worden voorschriften verbonden als bedoeld in bijlage I bij het Verdrag inzake fysieke beveiliging van kernmateriaal (Trb. 1981, 7).

Artikel 4b

Met betrekking tot het vervoer van splijtstoffen of ertsen over de spoorweg, over land, anders dan over de spoorweg, of over de binnenwateren en de met dit vervoer samenhangende laad- en loswerkzaamheden is de Regeling veiligheidsadviseur vervoer gevaarlijke stoffen van overeenkomstige toepassing.

§ 2. Radioactieve stoffen

Artikel 5

  • 1 Het in artikel 29, eerste lid, van de wet vervatte verbod zonder vergunning radioactieve stoffen te vervoeren of voorhanden te hebben geldt voor het vervoeren en het voorhanden hebben bij opslag in verband met het vervoer van stoffen in colli van het type B(M) als bedoeld in hoofdstuk 6.4 van bijlage 1 bij de VSG, tenzij het model van het collo voldoet aan de eisen met betrekking tot type B(M) zonder voortdurende druknivellering, gesteld in 6.4.9.1 en 6.4.7.5 van bijlage 1 bij de VSG, en

    • a. de activiteit van de radioactieve stoffen niet meer bedraagt dan aangegeven in 5.1.5.2.2 van bijlage 1 bij de VSG, dan wel

    • b. zulks in een door Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, afgegeven certificaat van goedkeuring of erkenning van het model van het te vervoeren collo is bepaald.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde verbod geldt eveneens voor radioactieve stoffen die op grond van een speciale regeling als bedoeld in 1.7.4 worden vervoerd.

Artikel 6

  • 1 De aanvraag om een vergunning voor het vervoeren van radioactieve stoffen en voor het voorhanden hebben van genoemde stoffen bij opslag in verband met het vervoer is gericht tot Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en wordt ingediend bij Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, onder gelijktijdige toezending van een afschrift aan Onze Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Verkeer en Waterstaat.

  • 2 De aanvraag om een vergunning als in het eerste lid bedoeld dient de volgende gegevens te bevatten:

    • a. de gegevens, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder a tot en met g en l, met dien verstande, dat telkens in plaats van "splijtstoffen" wordt gelezen: radioactieve stoffen;

    • b. in een geval als bedoeld in artikel 5, eerste lid:

      • 1°. een afschrift van certificaten van goedkeuring of erkenning van het model van de te vervoeren colli als bedoeld in 5.1.5.3.1 van bijlage 1 bij de VSG, afgegeven door Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, dan wel door de bevoegde autoriteit van een ander, met overeenkomstige toepassing van artikel 3, derde lid, aangewezen land,

      • 2°. de gegevens, bedoeld in 6.4.23.2(c) van bijlage 1 bij de VSG;

    • c. in een geval als bedoeld in artikel 5, tweede lid: de gegevens, bedoeld in 6.4.23.3 van bijlage 1 bij de VSG;

    • d. in gevallen, waarin een met overeenkomstige toepassing van artikel 3, derde lid, aangewezen land als eerste bij de verzending is betrokken: de door de bevoegde autoriteiten van dat land afgegeven certificaten van goedkeuring van de verzending, bedoeld in 5.1.5.3.1(c) en 5.1.5.3.1(b) van bijlage 1 bij de VSG.

Artikel 6a

Met betrekking tot het vervoer van radioactieve stoffen over de spoorweg, over land, anders dan over de spoorweg, of over de binnenwateren en de met dit vervoer samenhangende laad- en loswerkzaamheden is de Regeling veiligheidsadviseur vervoer gevaarlijke stoffen van overeenkomstige toepassing.

Afdeling 2. Vervoer over de spoorweg

§ 1. Splijtstoffen en ertsen

Artikel 7

  • 1 Aan een vergunning voor het vervoeren van splijtstoffen over de spoorweg of voor het voorhanden hebben van genoemde stoffen bij opslag in verband met zodanig vervoer worden met het oog op de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen zodanige voorschriften verbonden, dat:

    • a. bestraling of besmetting van mensen, dieren, planten en goederen zo veel mogelijk wordt voorkomen;

    • b. in gevallen, waarin bestraling of besmetting onvermijdelijk is, deze zo veel mogelijk wordt beperkt;

    • c. in gevallen, waarin bestraling of besmetting onvermijdelijk is, het aantal aan ioniserende stralen blootgestelde personen, met vermijding van een ontoelaatbaar te achten bestraling of besmetting per persoon, zo veel mogelijk wordt beperkt.

  • 2 Tot de in het eerste lid bedoelde voorschriften kunnen behoren:

    • a. het voorschrift, dat het vervoer dient te geschieden onder daarbij aan te wijzen geleide, dan wel de opslag onder daarbij aan te wijzen toezicht;

    • b. het voorschrift, dat het vervoer dient plaats te vinden langs een daarbij aan te geven route;

    • c. het voorschrift, dat bij opslag in verband met het vervoer, onverminderd de bepalingen, welke terzake gelden op grond van andere voorschriften, zodanige maatregelen dienen te worden genomen, dat bestraling en besmetting van mensen, dieren, planten en goederen zo veel mogelijk worden voorkomen;

    • d. het voorschrift, dat bij opslag in verband met het vervoer moet worden voldaan aan nadere eisen, gesteld door de inspecteur van de volksgezondheid, belast met het toezicht op de hygiëne van het milieu, binnen wiens ambtsgebied de opslag plaatsvindt.

Artikel 8

  • 1 Met betrekking tot het vervoeren van splijtstoffen of ertsen over de spoorweg en het voorhanden hebben van genoemde stoffen bij opslag in verband met zodanig vervoer zijn de bepalingen van de VSG van toepassing. Indien voor het vervoeren van splijtstoffen over de spoorweg of voor het voorhanden hebben van genoemde stoffen bij opslag in verband met zodanig vervoer ingevolge dit besluit het in artikel 15, onder a, van de wet vervatte verbod geldt, kunnen Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, aan een vergunning van de VSG afwijkende voorschriften verbinden, voorzover artikel 5, eerste lid, van richtlijn 96/49/EG dat toelaat.

  • 2 Bij het voorhanden hebben van splijtstoffen of ertsen bij opslag in verband met het vervoer over de spoorweg dienen, indien daarvoor ingevolge dit besluit het in artikel 15, onder a, van de wet vervatte verbod niet geldt, onverminderd de bepalingen, welke terzake gelden ingevolge het eerste lid, eerste volzin, zodanige maatregelen te worden genomen, dat bestraling en besmetting van mensen, dieren, planten en goederen zo veel mogelijk worden voorkomen.

  • 3 Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen, in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, ontheffing verlenen van de in het eerste lid, eerste volzin, bedoelde bepalingen. Een zodanige ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 4 De bevoegdheid, bedoeld in het derde lid, eerste volzin, kan alleen worden uitgeoefend in de gevallen en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 6, negende tot en met twaalfde, en veertiende lid, van richtlijn 96/49/EG.

§ 2. Radioactieve stoffen

Artikel 9

  • 1 Aan een vergunning voor het vervoeren van radioactieve stoffen over de spoorweg of voor het voorhanden hebben van genoemde stoffen bij opslag in verband met zodanig vervoer worden met het oog op de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen voorschriften verbonden als bedoeld in artikel 7, eerste lid.

Artikel 10

  • 1 Met betrekking tot het vervoeren van radioactieve stoffen over de spoorweg en het voorhanden hebben van genoemde stoffen bij opslag in verband met zodanig vervoer zijn de bepalingen van de VSG van toepassing. Indien voor het vervoeren van radioactieve stoffen over de spoorweg of voor het voorhanden hebben van genoemde stoffen bij opslag in verband met zodanig vervoer ingevolge dit besluit het in artikel 29, eerste lid, van de wet vervatte verbod geldt, kunnen Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, aan een vergunning van de VSG afwijkende voorschriften verbinden, voorzover artikel 5, eerste lid, van richtlijn 96/49/EG dat toelaat.

  • 2 Bij het voorhanden hebben van radioactieve stoffen bij opslag in verband met het vervoer over de spoorweg dienen, onverminderd de bepalingen, welke terzake gelden ingevolge het eerste lid, eerste volzin, zodanige maatregelen te worden genomen, dat bestraling en besmetting van mensen, dieren, planten en goederen zo veel mogelijk worden voorkomen. Daarbij moet worden voldaan aan nadere eisen, gesteld door de inspecteur van de volksgezondheid, belast met het toezicht op de hygiëne van het milieu, binnen wiens ambtsgebied de opslag plaatsvindt.

Afdeling 3. Vervoer over land, anders dan over de spoorweg

§ 1. Splijtstoffen en ertsen

Artikel 11

Ten aanzien van het vervoeren van splijtstoffen of ertsen over land, anders dan over de spoorweg, en het voorhanden hebben van genoemde stoffen bij opslag in verband met zodanig vervoer zijn de artikelen 7 en 8 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat in plaats van «VSG» telkens wordt gelezen «VLG», in plaats van «artikel 5, eerste lid, van richtlijn 96/49/EG» wordt gelezen «artikel 5, eerste of derde lid, onder a, van richtlijn 94/55/EG» en in plaats van «artikel 6, negende tot en met twaalfde, en veertiende lid, van richtlijn 96/49/EG» wordt gelezen: «artikel 6, negende tot en met elfde lid, van richtlijn 94/55/EG».

§ 2. Radioactieve stoffen

Artikel 12

Afdeling 4. Vervoer te water

§ 1. Splijtstoffen en ertsen

Artikel 13

Het in artikel 15, onder a, van de wet vervatte verbod geldt niet voor het vervoeren van splijtstoffen over de Nederlandse territoriale zee of over niet-Nederlandse wateren.

Artikel 14

  • 1 Ten aanzien van het vervoeren van splijtstoffen of ertsen naar en van zee of over zee zijn de artikelen 7 en 8, eerste, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat:

    • a. telkens in plaats van "VSG" wordt gelezen: de International Maritime Dangerous Goods Code (Trb. 1961, 84), dan wel het bepaalde bij of krachtens het Schepenbesluit 1965 (Stb. 367);

    • b. voor de toepassing van de International Maritime Dangerous Goods Code voor Nederland als bevoegde autoriteit wordt aangemerkt Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, beslissende in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

    • c. in plaats van een ingevolge de International Maritime Dangerous Goods Code voor het model van verpakkingen vereiste goedkeuring door de bevoegde autoriteiten van een of meer daarbij aangewezen landen is vereist een zodanige goedkeuring, welke is verleend:

      • 1°. hetzij door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat,

      • 2°. hetzij door de bevoegde autoriteit van een ander land, dat met overeenkomstige toepassing van artikel 3, derde lid, is aangewezen en dat bij het vervoer betrokken is of waar het model is ontworpen;

    • d. voor vervoer als bedoeld in artikel 13 met een schip onder Nederlandse vlag het bepaalde met betrekking tot de goedkeuring van de zending door de voor Nederland bevoegde autoriteit niet geldt;

    • e. voor vervoer als bedoeld in artikel 13 met een schip onder vreemde vlag het bepaalde met betrekking tot de goedkeuring van de zending en van het model van de verpakking door de voor Nederland bevoegde autoriteit niet geldt.

  • 2 Ten aanzien van het vervoeren van splijtstoffen of ertsen over de binnenwateren, anders dan van en naar zee, en het voorhanden hebben van genoemde stoffen bij opslag in verband met zodanig vervoer zijn de artikelen 7 en 8, eerste, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat telkens in plaats van "VSG" wordt gelezen: VBG.

§ 2. Radioactieve stoffen

Artikel 15

Het in artikel 29, eerste lid, van de wet vervatte verbod zonder vergunning van Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport radioactieve stoffen te vervoeren geldt, in afwijking van artikel 5, niet voor het vervoeren van radioactieve stoffen over de Nederlandse territoriale zee of over niet-Nederlandse wateren.

Artikel 16

  • 1 Ten aanzien van het vervoeren van radioactieve stoffen naar en van zee of over zee zijn de artikelen 8, derde lid, 9 en 10, eerste en tweede lid, van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat:

    • a. in artikel 10, eerste lid, in plaats van "VSG" wordt gelezen: de International Maritime Dangerous Goods Code, dan wel het bepaalde bij of krachtens het Schepenbesluit 1965 ( Stb. 367);

    • b. voor de toepassing van de International Maritime Dangerous Goods Code voor Nederland als bevoegde autoriteit wordt aangemerkt Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, beslissende in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

    • c. in plaats van een ingevolge de International Maritime Dangerous Goods Code voor het model van verpakkingen vereiste goedkeuring door de bevoegde autoriteiten van een of meer daarbij aangewezen landen is vereist een zodanige goedkeuring, welke is verleend:

      • 1°. hetzij door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat,

      • 2°. hetzij door de bevoegde autoriteit van een ander land, dat met overeenkomstige toepassing van artikel 3, derde lid, is aangewezen en dat bij het vervoer betrokken is of waar het model is ontworpen;

    • d. voor vervoer als bedoeld in artikel 15 met een schip onder Nederlandse vlag het bepaalde met betrekking tot de goedkeuring van de zending door de voor Nederland bevoegde autoriteit niet geldt;

    • e. voor vervoer als bedoeld in artikel 15 met een schip onder vreemde vlag het bepaalde met betrekking tot de goedkeuring van de zending en van het model van de verpakking door de voor Nederland bevoegde autoriteit niet geldt.

  • 2 Ten aanzien van het vervoeren van radioactieve stoffen over de binnenwateren, anders dan van en naar zee, en het voorhanden hebben van genoemde stoffen bij opslag in verband met zodanig vervoer zijn de artikelen 8, derde lid, 9 en 10, eerste en tweede lid, van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat in artikel 10, eerste lid, in plaats van "VSG" wordt gelezen: VBG.

Afdeling 5. Vervoer in een luchtvaartuig

§ 1. Splijtstoffen en ertsen

Artikel 17

Het in artikel 15, onder a, van de wet vervatte verbod geldt niet voor het vervoeren van splijtstoffen in een luchtvaartuig, waarbij geen landing op Nederlands grondgebied plaatsvindt.

Artikel 18

  • 1 Aan een vergunning voor het vervoeren van splijtstoffen in een luchtvaartuig of voor het voorhanden hebben van genoemde stoffen bij opslag in verband met zodanig vervoer worden met het oog op de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen voorschriften verbonden als bedoeld in artikel 7, eerste lid.

  • 2 Tot de in het eerste lid bedoelde voorschriften kunnen behoren:

    • a. het voorschrift dat bijlage 18 (annex 18) van het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen verdrag inzake de internationale burgerlijke luchtvaart (Stb. 1947, H 165) en de daarbij behorende technische voorschriften (Technical Instructions for the safe transport of dangerous goods by air), in acht dienen te worden genomen, met dien verstande dat voor de toepassing van die regels voor Nederland als bevoegde autoriteit wordt aangemerkt Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, beslissende in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

    • b. voorschriften als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder c en d.

Artikel 19

  • 1 Bij het vervoeren van splijtstoffen of ertsen in een luchtvaartuig en bij het voorhanden hebben van genoemde stoffen bij opslag in verband met zodanig vervoer dienen, indien daarvoor ingevolge dit besluit het in artikel 15, onder a, van de wet vervatte verbod niet geldt, bijlage 18 (annex 18) van het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen verdrag inzake de internationale burgerlijke luchtvaart (Stb. 1947, H 165) en de daarbij behorende technische voorschriften (Technical Instructions for the safe transport of dangerous goods by air) in acht te worden genomen, met dien verstande dat:

    • a. voor de toepassing van die regels voor Nederland als bevoegde autoriteit wordt aangemerkt Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, beslissende in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

    • b. voor het vervoer als bedoeld in artikel 17 in een Nederlands luchtvaartuig het bepaalde met betrekking tot de goedkeuring van een zending door de voor Nederland bevoegde autoriteit niet geldt;

    • c. voor vervoer als bedoeld in artikel 17 in een niet-Nederlands luchtvaartuig het bepaalde met betrekking tot de goedkeuring van een zending of van het model van de verpakking door de voor Nederland bevoegde autoriteit niet geldt.

  • 2 Ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde bepalingen is artikel 8, derde lid, van overeenkomstige toepassing.

§ 2. Radioactieve stoffen

Artikel 20

Het in artikel 29, eerste lid, van de wet vervatte verbod zonder vergunning van Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport radioactieve stoffen te vervoeren geldt, in afwijking van artikel 5, niet voor het vervoeren van radioactieve stoffen in een luchtvaartuig, waarbij geen landing op Nederlands grondgebied plaatsvindt.

Artikel 21

Aan een vergunning voor het vervoeren van radioactieve stoffen in een luchtvaartuig of voor het voorhanden hebben van genoemde stoffen bij opslag in verband met zodanig vervoer worden met het oog op de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen voorschriften verbonden als bedoeld in artikel 7, eerste lid.

Artikel 22

  • 1 Bij het vervoeren van radioactieve stoffen in een luchtvaartuig en bij het voorhanden hebben van genoemde stoffen bij opslag in verband met zodanig vervoer dienen bijlage 18 (annex 18) van het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen verdrag inzake de burgerlijke luchtvaart (Stb. 1947, H 165) en de daarbij behorende technische voorschriften (Technical Instructions for the safe transport of dangerous goods by air) in acht te worden genomen, met dien verstande dat:

    • a. voor de toepassing van die regels voor Nederland als bevoegde autoriteit wordt aangemerkt Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, beslissende in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

    • b. voor vervoer als bedoeld in artikel 20 in een Nederlands luchtvaartuig het bepaalde met betrekking tot de goedkeuring van een zending door de voor Nederland bevoegde autoriteit niet geldt;

    • c. voor vervoer als bedoeld in artikel 20 in een niet-Nederlands luchtvaartuig het bepaalde met betrekking tot de goedkeuring van een zending of van het model van de verpakking door de voor Nederland bevoegde autoriteit niet geldt.

  • 2 Ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde bepalingen is artikel 8, derde lid, van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk III. Het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen en doen brengen

§ 1. Splijtstoffen en ertsen

Artikel 23

  • 1 Het in artikel 15, onder a, van de wet vervatte verbod geldt niet voor het ter voldoening aan een tot vervoer strekkende overeenkomst:

    • a. het buiten Nederlands grondgebied brengen en doen brengen van splijtstoffen en ertsen en

    • b. het binnen Nederlands grondgebied brengen van splijtstoffen en ertsen.

  • 2 Het in artikel 15, onder a, van de wet vervatte verbod geldt voorts niet voor het binnen Nederlands grondgebied brengen, anders dan ter voldoening aan een tot vervoer strekkende overeenkomst, en doen brengen van:

    • a. onbestraalde splijtstoffen, indien deze uitsluitend natuurlijk of verarmd uranium of natuurlijk thorium en geen plutonium bevatten en de hoeveelheid, welke gelijktijdig binnen Nederlands grondgebied wordt gebracht, niet meer dan 100 gram uranium en 100 gram thorium bevat;

    • b. splijtstoffen, die krachtens een door de nationale wet van België of Luxemburg vereiste vergunning in een dezer landen zijn voorhanden gehouden of zijn of mogen worden ingevoerd, dan wel door een dezer landen zijn of mogen worden doorgevoerd, mits de aan zodanige vergunning verbonden voorschriften of voorwaarden in acht worden genomen;

    • c. splijtstoffen, niet bestemd voor België of Luxemburg, die door Nederland worden doorgevoerd, mits de stoffen op Nederlands grondgebied niet uit het vervoermiddel worden geladen;

    • d. ertsen.

  • 3 Het eerste lid, onder a, en het tweede lid, onder b en c, zijn niet van toepassing ten aanzien van splijtstoffen als bedoeld in artikel 2, derde lid.

Artikel 24

  • 1 De aanvraag om een vergunning voor het binnen Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van splijtstoffen is gericht tot Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en wordt ingediend bij Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, onder gelijktijdige toezending van een afschrift aan Onze Ministers van Economische Zaken, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Verkeer en Waterstaat.

  • 2 De aanvraag om een vergunning als in het eerste lid bedoeld dient de volgende gegevens te bevatten:

    • a. naam en adres van de aanvrager;

    • b. de soort handeling, waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • c. een opgave en verklaring als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder c;

    • d. de hoeveelheid, de chemische en fysische toestand, de vorm, het gehalte en de verrijkingsgraad van de splijtstoffen;

    • e. het land van herkomst van de splijtstoffen;

    • f. de vermoedelijke datum, waarop de splijtstoffen binnen Nederlands grondgebied zullen worden gebracht, of de duur, waarvoor vergunning wordt gevraagd;

    • g. het douanekantoor, waarlangs de splijtstoffen binnen Nederlands grondgebied zullen worden gebracht.

Artikel 25

  • 1 Aan een vergunning voor het binnen Nederlands grondgebied brengen van splijtstoffen kunnen met het oog op de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen de volgende voorschriften worden verbonden:

    • a. het voorschrift, dat de splijtstoffen uitsluitend binnen Nederlands grondgebied mogen worden gebracht, indien zij bestemd zijn voor een persoon, die krachtens de Nederlandse, Belgische of Luxemburgse wet bevoegd is die stoffen voorhanden te hebben, of voor een persoon in een ander land dan Nederland, België of Luxemburg;

    • b. het voorschrift, dat de splijtstoffen uitsluitend binnen Nederlands grondgebied mogen worden gebracht over de grens tussen Nederland en België, dan wel langs een douanekantoor, dat in het voorschrift is vermeld;

    • c. het voorschrift, dat de vergunning of een gewaarmerkt afschrift daarvan bij het douanekantoor desverlangd aan een op grond van artikel 58, eerste lid, van de wet aangewezen ambtenaar ter inzage moet worden gegeven.

  • 2 Aan een vergunning voor het binnen Nederlands grondgebied doen brengen van splijtstoffen kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:

    • a. het voorschrift, dat de houder van de vergunning uitsluitend splijtstoffen binnen Nederlands grondgebied mag doen brengen, indien zij bestemd zijn voor een persoon, die krachtens de Nederlandse, Belgische of Luxemburgse wet bevoegd is die stoffen voorhanden te hebben, of voor een persoon in een ander land dan Nederland, België of Luxemburg;

    • b. het voorschrift, dat de houder van de vergunning de splijtstoffen uitsluitend binnen Nederlands grondgebied mag doen brengen over de grens tussen Nederland en België, dan wel langs een douanekantoor, dat in het voorschrift is vermeld;

    • c. het voorschrift, dat de houder van de vergunning de vergunning of een gewaarmerkt afschrift daarvan ter beschikking moet stellen aan degene, die de splijtstoffen binnen Nederlands grondgebied brengt;

    • d. het voorschrift, dat de houder van de vergunning er voor dient zorg te dragen, dat aan de voor het betrokken vervoer geldende voorschriften met betrekking tot de verpakking en de daarop aan te brengen opschriften en gevaarsetiketten wordt voldaan.

  • 3 Aan een vergunning voor het binnen Nederlands grondgebied brengen en doen brengen dan wel voor het buiten Nederlands grondgebied brengen en doen brengen van splijtstoffen als bedoeld in artikel 2, derde lid, worden voorschriften verbonden als bedoeld in bijlage I bij het Verdrag inzake fysieke beveiliging van kernmateriaal (Trb. 1981, 7).

Artikel 26

  • 1 Het binnen Nederlands grondgebied brengen, anders dan ter voldoening aan een tot vervoer strekkende overeenkomst, en doen brengen van splijtstoffen of ertsen mag, indien daarvoor ingevolge dit besluit het in artikel 15, onder a, van de wet vervatte verbod niet geldt, uitsluitend geschieden, indien die stoffen bestemd zijn voor een persoon, die krachtens de Nederlandse, Belgische of Luxemburgse wet bevoegd is die stoffen voorhanden te hebben, of voor een persoon in een ander land dan Nederland, België of Luxemburg.

  • 2 Het binnen Nederlands grondgebied brengen en doen brengen van splijtstoffen anders dan over de grens tussen Nederland en België mag, indien daarvoor ingevolge artikel 23, tweede lid, onder b of c, het in artikel 15, onder a, van de wet vervatte verbod niet geldt, uitsluitend geschieden langs de douanekantoren, welke door Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, zijn aangewezen.

  • 3 Degene, die splijtstoffen binnen Nederlands grondgebied brengt ter voldoening aan een tot vervoer strekkende overeenkomst, dient, indien voor het binnen Nederlands grondgebied doen brengen van die splijtstoffen een vergunning als bedoeld in artikel 15 van de wet is vereist, er voor zorg te dragen, dat de vergunning of een gewaarmerkt afschrift daarvan bij het douanekantoor desverlangd aan een op grond van artikel 58, eerste lid, van de wet aangewezen ambtenaar ter inzage wordt gegeven.

  • 4 Degene, die in een geval, waarin ingevolge dit besluit het in artikel 15, onder a, van de wet vervatte verbod niet geldt, splijtstoffen of ertsen binnen Nederlands grondgebied doet brengen, is verplicht er voor zorg te dragen, dat aan de voor het betrokken vervoer geldende voorschriften met betrekking tot de verpakking en de daarop aan te brengen opschriften en gevaarsetiketten wordt voldaan.

  • 5 Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen van de voorgaande leden ontheffing verlenen. Een zodanige ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

§ 2. Radioactieve stoffen

Artikel 27

  • 1 Het in artikel 29, eerste lid, van de wet vervatte verbod zonder vergunning van Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport radioactieve stoffen binnen Nederlands grondgebied te brengen of te doen brengen geldt voor het binnen Nederlands grondgebied brengen, anders dan ter voldoening aan een tot vervoer strekkende overeenkomst, en doen brengen van radioactieve stoffen in de gevallen, waarin de in tabel 2.2.7.7.2.1 van bijlage 1 bij de VSG vermelde activiteitsconcentratie of activiteit wordt overschreden.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde verbod geldt niet voor het binnen Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van:

    • a. radioactieve stoffen, die krachtens een door de nationale wet van België of Luxemburg vereiste vergunning in een dezer landen zijn voorhanden gehouden of zijn of mogen worden ingevoerd, dan wel door een dezer landen zijn of mogen worden doorgevoerd, mits de aan zodanige vergunning verbonden voorschriften of voorwaarden in acht worden genomen;

    • b. radioactieve stoffen, niet bestemd voor België of Luxemburg, die door Nederland worden doorgevoerd, mits de stoffen op Nederlands grondgebied niet uit het vervoermiddel worden geladen.

Artikel 28

  • 1 De aanvraag om een vergunning voor het binnen Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van radioactieve stoffen wordt gericht tot Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en wordt ingediend bij Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

  • 2 De aanvraag om een vergunning als in het eerste lid bedoeld dient de volgende gegevens te bevatten:

    • a. de gegevens, bedoeld in artikel 24, tweede lid, onder a, b en e-g, met dien verstande, dat in plaats van "splijtstoffen" telkens wordt gelezen: "radioactieve stoffen";

    • b. een opgave en verklaring als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder c, met dien verstande, dat in plaats van "splijtstoffen", telkens wordt gelezen: "radioactieve stoffen";

    • c. de hoeveelheid radioactieve stoffen, waarop de aanvraag betrekking heeft, zo mogelijk onder vermelding van symbool, massagetal en energietoestand van de betrokken nucliden, van de maximale activiteit van de stoffen en van de chemische en fysische toestand en de vorm, waarin deze zich bevinden.

Artikel 29

  • 1 Aan een vergunning voor het binnen Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van radioactieve stoffen kan met het oog op de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen het voorschrift worden verbonden, dat de houder van de vergunning deze stoffen slechts binnen Nederlands grondgebied mag brengen of doen brengen over de grens tussen Nederland en België, dan wel langs een douanekantoor, dat in het voorschrift is vermeld.

  • 2 Het binnen Nederlands grondgebied brengen en doen brengen van radioactieve stoffen anders dan over de grens tussen Nederland en België mag, indien daarvoor ingevolge artikel 27, tweede lid, het in artikel 29 van de wet vervatte verbod niet geldt, uitsluitend geschieden langs de douanekantoren, welke door Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, zijn aangewezen.

Artikel 30

  • 1 Indien voor het binnen Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van radioactieve stoffen een vergunning als bedoeld in artikel 29 van de wet is vereist, dient degene, die bedoelde stoffen binnen Nederlands grondgebied brengt, er voor zorg te dragen, dat de vergunning of een gewaarmerkt afschrift daarvan bij het douanekantoor desverlangd aan een op grond van artikel 58, eerste lid, van de wet aangewezen ambtenaar ter inzage wordt gegeven.

  • 2 Indien voor het binnen Nederlands grondgebied doen brengen van radioactieve stoffen een vergunning als bedoeld in artikel 29 van de wet is vereist, dient de houder van een zodanige vergunning aan degene, die bedoelde stoffen binnen Nederlands grondgebied brengt, de vergunning of een gewaarmerkt afschrift daarvan ter beschikking te stellen.

Artikel 31

  • 1 Het binnen Nederlands grondgebied brengen, anders dan ter voldoening aan een tot vervoer strekkende overeenkomst, en doen brengen van radioactieve stoffen mag uitsluitend geschieden, indien die stoffen bestemd zijn voor een persoon, die krachtens de Nederlandse, Belgische of Luxemburgse wet bevoegd is die stoffen voorhanden te hebben, of voor een persoon in een ander land dan Nederland, België of Luxemburg.

  • 2 Degene, die radioactieve stoffen binnen Nederlands grondgebied doet brengen, is verplicht er voor zorg te dragen, dat aan de voor het betrokken vervoer geldende voorschriften met betrekking tot de verpakking en de daarop aan te brengen opschriften en gevaarsetiketten wordt voldaan.

Hoofdstuk IV. Inrichtingen, waarin splijtstoffen worden opgeslagen in verband met het vervoer

Artikel 33

Het in artikel 15, onder b, van de wet vervatte verbod geldt niet ten aanzien van een inrichting, waarin splijtstoffen uitsluitend worden opgeslagen in verband met het vervoer daarvan.

Hoofdstuk V. Slotbepalingen

Artikel 34

  • 1 Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen.

  • 2 Het treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.

Onze Ministers van Economische Zaken, van Sociale Zaken en Volksgezondheid en van Verkeer en Waterstaat zijn belast met de uitvoering van dit besluit, dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Soestdijk, 4 september 1969

JULIANA.

De Minister van Economische Zaken,

L. DE BLOCK.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Volksgezondheid,

R. J. H. KRUISINGA.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

M. J. KEIJZER.

Uitgegeven de negende oktober 1969.

De Minister van Justitie,

C. H. F. POLAK.