Beschikking onderzoekingsmethoden textielartikelen

[Regeling vervallen per 08-05-2012.]
Geraadpleegd op 09-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-04-1989.
Geldend van 01-04-1989 t/m 21-12-2006

Beschikking onderzoekingsmethoden textielartikelen

De Staatssecretaris van Volksgezondheid en Milieuhygiene en de Staatssecretaris van Economische Zaken.

Overwegende, dat ter uitvoering van de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 juli 1972 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake bepaalde methoden voor de kwantitatieve analyse van binaire mengsels van textielvezels, nr. 72/276/EEG (Pb. EG L 173) en van de richtlijn van die Raad van 26 februari 1973 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake de kwantitatieve analyse van ternaire mengsels van textielvezels, nr. 73/44/EEG (Pb. EG L 83) overeenkomstig die richtlijnen onderzoekingsmethoden dienen te worden vastgesteld voor de beoordeling van de vraag of een textielartikel voldoet aan het Textielartikelenbesluit (Warenwet) (Stb. 1974, 512);

Gelet op artikel 18, eerste lid, van het Textielartikelenbesluit (Warenwet);

Besluiten:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

In deze beschikking wordt verstaan onder:

a. textielartikel:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onderc, van het Textielartikelenbesluit (Warenwet) (Stb. 1974, 512);

b. kenmerkende textielvezels:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van het Textielartikelenbesluit (Warenwet).

Artikel 2

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

  • 1 Ten aanzien van een textielartikel geldt de onderzoekingsmethode, omschreven in bijlage I van deze beschikking.

  • 2 Ten aanzien van een textielartikel, dat is samengesteld uit twee soorten kenmerkende textielvezels, gelden tevens:

    • a. de onderzoekingsmethode, omschreven in deel 1, Algemeen, van bijlage II van deze beschikking, en

    • b. een der onderzoekingsmethoden, omschreven onder de nummers 1–15 van deel 2, Bijzondere methoden, van bijlage II van deze beschikking, voor zover de soorten kenmerkende textielvezels, hun gewichtsverhouding en hun toestand beantwoorden aan punt 1, Toepassingsgebied, van de betrokken bijzondere methode.

  • 3 Ten aanzien van een textielartikel, dat is samengesteld uit drie soorten kenmerkende textielvezels, gelden tevens de onderzoekingsmethoden, omschreven in de bijlagen III, IV en V van deze beschikking.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

Ten aanzien van een onderdeel, afzonderlijk deel of onderdeel van een afzonderlijk deel van een textielartikel als in artikel 12, eerste lid, van het Textielartikelenbesluit (Warenwet) bedoeld, is artikel 2 van deze beschikking van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

  • 1 Deze beschikking wordt in de Staatscourant bekend gemaakt.

Leidschendam, 9 oktober 1974

De

Staatssecretaris

van Volksgezondheid en Milieuhygiëne,

Hendriks

De

Staatssecretaris

van Economische Zaken,

Th.M. Hazekamp

Bijlage I

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

Het gereedmaken van gereduceerde monsters en van analysemonsters voor de bepaling van de vezelsamenstelling van textielartikelen

1. Toepassingsgebied

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

Deze bijlage bevat algemene aanwijzingen voor het gereedmaken van gereduceerde monsters van een geschikte grootte voor de voorbehandelingen voor kwantitatieve analyse (dat wil zeggen van niet meer dan 100 g) uitgaande van globale laboratoriummonsters en voor het trekken van analysemonsters uit gereduceerde monsters waaruit door een voorbehandeling alle niet-vezelbestanddelen 1 zijn verwijderd. 2

2. Definities

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

2.1. Partij:

het textielartikel dat wordt beoordeeld.

2.2. Globaal laboratoriummonster:

het uit een partij genomen deel dat representatief is voor het geheel en dat naar een laboratorium wordt gezonden.

2.3. Gereduceerd monster3 :

het deel van het globale laboratoriummonster dat met het oog op de verwijdering van niet-vezelbestanddelen wordt voorbehandeld en waarvan vervolgens proefmonsters voor analyse worden genomen. De grootte en de aard van het gereduceerde monster moeten voldoende zijn om de variaties in het globale laboratoriummonster juist weer te geven.

2.4. Analysemonster4:

het deel van het materiaal van het gereduceerde monster, dat nodig is om een enkelvoudig analyseresultaat te verkrijgen.

3. Principe

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

Het gereduceerde monster wordt zodanig gekozen dat het representatief is voor het globale laboratoriummonster.

De analysemonsters worden op een zodanige wijze uit een gereduceerd monster getrokken dat zij voor dat monster representatief zijn.

4. Monsters van losse vezels

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

  • 4.1. Niet parallel liggende vezels: het gereduceerde monster samenstellen door uit het globale laboratoriummonster willekeurige bundeltjes vezels te nemen.

    Het volledige gereduceerde monster goed mengen met behulp van een laboratoriumkaarde. 5Het vlies of de gemengde vezels alsmede de aanklevende en uit het apparaat gevallen vezels voorbehandelen. Vervolgens de analysemonsters trekken uit het vlies, de aanklevende en de gevallen vezels, rekening houdend met de gewichten van deze drie categorieën. Wanneer de vorm van het kaardvlies geen verandering heeft ondergaan als gevolg van de voorbehandeling, de analysemonsters trekken op de wijze beschreven onder 4.2. Wanneer het kaardvlies als gevolg van de voorbehandeling de samenhang heeft verloren, de monsters samenstellen door uit het voorbehandelde monster tenminste 16 bundeltjes van een passende, ongeveer gelijke grootte te nemen en deze vervolgens samen te voegen.

  • 4.2. Parallel liggende vezels (o.a.kaardvliezen, band, lont): Snijd in de dwarsrichting uit het globale laboratoriummonster op willekeurig gekozen plaatsen tenminste 10 stukken, die elk ongeveer 1 gram wegen. Het aldus gereduceerde monster voorbehandelen. Vervolgens het analysemonster samenstellen door tweemaal dwars door de 10 in de lengterichting naast elkaar gelegde stukken te knippen.

5. Monsters van garens

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

  • 5.1 Garens op spoelen of in strengen: Gebruik alle opmaakeenheden van het globale laboratoriummonster.

    Van elke spoel ononderbroken, gelijke en passende lengten afnemen, hetzij door strengen van eenzelfde aantal windingen op een haspel te wikkelen6, hetzij door enig ander middel. De lengten tot één enkele streng of kabel verenigen en zich ervan vergewissen dat de streng of de kabel is samengesteld uit gelijke lengten van elke spoel.

    Het aldus samengestelde gereduceerde monster voorbehandelen.

    De analysemonsters uit het voorbehandelde gereduceerde monster trekken door een bundel garens van gelijke lengte uit de streng of de kabel te snijden, waarbij er zorg voor moet gedragen worden dat alle draden daarin vervat zijn.

    Indien t de "tex" is van het garen en n het aantal spoelen van het globale laboratoriummonster, dan zal van elke spoel een draadlengte van

    10 6 cm

    nt

    moeten worden genomen om een gereduceerd monster van 10 g te verkrijgen.

    Indien nt hoog ligt, dat wil zeggen boven 2 000, kan een grotere streng worden samengesteld en kan deze op twee plaatsen dwars worden doorgeknipt zodat een kabel van een passend gewicht wordt verkregen. De uiteinden van een monster in de vorm van een kabel moeten voor de voorbehandeling goed worden vastgebonden, terwijl de analysemonsters op een voldoende afstand van de knoop moeten worden genomen.

  • 5.2. Garens op kettingboom: Een gereduceerd monster trekken door van het eind van de kettingboom een bundel van tenminste 20 cm lengte te knippen, die alle draden bevat behalve die van de zelfkant, die verwijderd worden. De bundel draden aan een van de einden afbinden. Indien het monster te groot is om in zijn geheel te worden voorbehandeld, het in twee of meer delen verdelen, die met het oog op de voorbehandeling worden afgebonden en na afzonderlijke voorbehandeling opnieuw worden samengebracht. Een analysemonster van een passende lengte trekken uit het gereduceerde monster, waarbij voldoende ver van de knoop moet worden geknipt en alle draden van de kettingboom aanwezig moeten zijn. Voor een kettingboom met N draden van ‘tex’ t, bedraagt de lengte van een analysemonster van1 g:

    10 5 cm.

    Nt

6. Monsters van weefsel

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

  • 6.1 Globaal laboratoriummonster bestaande uit een enkele coupon die reprerentatief is voor het weefsel: Knip één, de diagonaal bevattende strook uit het weefsel en verwijder de zelfkanten ervan. Deze strook vormt het gereduceerde monster. Om een gereduceerd monster van X g te verkrijgen moet de strook een oppervlak hebben van

    x 10 4 cm2.

    G

    Hierin is G het gewicht van weefsel in g per m2.

    Na de strook voorbehandeld te hebben, wordt deze in vier gelijke delen geknipt welke op elkaar worden gelegd. Uit een willekeurig deel van het zo voorbereide materiaal worden analysemonsters verkregen door alle lagen door te knippen zodat elk monster een gelijke lengte van elke laag bevat.

    Wanneer het weefsel een ingeweven patroon heeft, mag de breedte van het gereduceerde monster, gemeten in de kettingrichting, niet kleiner zijn dan één rapport van het patroon in de kettingrichting.

    Wanneer, als aan deze voorwaarde is voldaan, het gereduceerde monster te groot is om gemakkelijk in zijn geheel te worden voorbehandeld, moet het in gelijke delen worden geknipt die afzonderlijk worden voorbehandeld. Alvorens de analysemonsters te nemen moeten de voorbehandelde delen zo op elkaar worden gelegd, dat geen overeenkomende delen van het dessin samenvallen.

  • 6.2. Globaal laboratoriummonster samengesteld uit verschillende coupons: Elke coupon wordt geanalyseerd volgens 6.1. en elk resultaat wordt afzonderlijk opgegeven.

7. Monsters van afgewerkte en geconfectioneerde textielartikelen

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

Het globale laboratoriummonster bestaat normaal uit een afgewerkt en geconfectioneerd textielartikel in zijn geheel of uit een representatief deel hiervan.

Zo nodig het percentage bepalen van de verschillende delen die niet dezelfde vezelsamenstelling hebben, teneinde te kunnen verifieren of er is voldaan aan de bepalingen van artikel 12, eerste lid, van het Textielartikelenbesluit (Warenwet).

Een gereduceerd monster trekken dat representatief is voor het deel van het afgewerkte en geconfectioneerde textielartikel ten aanzien waarvan ingevolge het Textielartikelenbesluit (Warenwet) een aanduiding gebezigd moet zijn. Indien het betreft een textielartikel als in artikel 12, eerste lid, van het Textielartikelenbesluit (Warenwet) bedoeld, gereduceerde monsters trekken die representatief zijn voor elk der delen of onderdelen, als in artikel 12, eerste lid, van het Textielartikelenbesluit (Warenwet) bedoeld.

Indien het textielartikel waarvan de samenstelling moet worden bepaald, niet homogeen is, kan het nodig zijn gereduceerde monsters te trekken van elk van de delen of onderdelen van het textielartikel en de onderlinge verhouding van de verschillende delen of onderdelen te bepalen ten opzichte van dat volledige geconfectioneerde textielartikel.

In dit geval zullen de percentages worden berekend op grond van de onderlinge verhoudingen van de bemonsterde delen of onderdelen.

De gereduceerde monsters voorbehandelen.

Vervolgens representatieve analysemonsters trekken uit de gereduceerde voorbehandelde monsters.

Bijlage II

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

Kwantitatieve analysemethoden voor bepaalde binaire mengsels van kenmerkende textielvezels

1. Algemeen

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

Inleiding

De methoden voor de kwantitatieve analyse van mengsels van kenmerkende textielvezels zijn gebaseerd op twee werkwijzen: scheiding met de hand en scheiding langs chemische weg.

Scheiding met de hand moet telkens als het mogelijk is worden toegepast, daar deze werkwijze meestal nauwkeuriger uitslagen oplevert dan de chemische analyse. Deze werkwijze is bruikbaar voor alle textielartikelen waarin de samenstellende kenmerkende textielvezels niet innig met elkaar zijn gemengd, zoals bijvoorbeeld garens die uit verschillende bestanddelen zijn samengesteld, waarbij ieder bestanddeel uit één enkele soort textielvezel bestaat, of weefsels waarvan de schering van een andere vezelsoort is gemaakt dan de inslag, of inslagbreisels, die uit verschillende soorten garens zijn samengesteld.

Kwantitatieve chemische analyse van mengsels van kenmerkende textielvezels is in de regel gebaseerd op de selectieve oplosbaarheid van de afzonderlijke bestanddelen van het mengsel. Na verwijdering van één bestanddeel wordt het onoplosbare residu gewogen en het aandeel van het oplosbare bestanddeel wordt berekend aan de hand van het gewichtsverlies. In het onderhavige deel "Algemeen" zijn de gegevens opgenomen voor de analyse met behulp van deze werkwijze, welke gelden voor de in deze bijlage in aanmerking genomen mengsels van kenmerkende textielvezels, ongeacht hun samenstelling. Dit deel "Algemeen" moet derhalve worden toegepast tezamen met de hierna in deel 2 volgende "Bijzondere methoden", welke de uitvoerige werkwijzen voor bepaalde vezelmengsels bevatten. Aangezien sommige chemische analyses op andere principes dan de selectieve oplosbaarheid gebaseerd kunnen zijn, worden in de desbetreffende bijzondere methode van deel 2 van deze bijlage volledige gegevens over de te volgen methode verstrekt.

Vezelmengsels welke bij de vervaardiging van textielartikelen worden gebruikt en in mindere mate die welke voorkomen in de eindprodukten, kunnen niet-vezelbestanddelen zoals vetten, was, apprets of in water oplosbare stoffen bevatten, die van natuurlijke oorsprong kunnen zijn dan wel met het oog op de verwerking kunnen zijn toegevoegd. Deze niet-vezelbestanddelen dienen vóór de analyse te worden verwijderd. Daarom wordt ook een voorbehandelingsmethode beschreven waarmede in de meeste gevallen oliën, vetten, was en in water oplosbare stoffen kunnen worden verwijderd.

Bovendien kunnen textielartikelen, harsen of andere toegevoegde stoffen bevatten om het textielmateriaal speciale eigenschappen te verlenen. Dergelijke stoffen, met inbegrip van kleurstoffen in uitzonderingsgevallen, kunnen de werking van het reagens op het oplosbare bestanddeel wijzigen en bovendien geheel of gedeeltelijk door deze reagentia worden geelimineerd. Deze toevoegingen kunnen dus tot fouten aanleiding geven en moeten vóór analyse van het monster worden verwijderd. Ingeval deze verwijdering onmogelijk is, kunnen de in deze bijlage beschreven methoden van kwantitatieve chemische analyse niet worden toegepast.

De kleurstof in geverfde vezels wordt beschouwd als integrerend bestanddeel van de kenmerkende textielvezels en wordt niet verwijderd.

De analyses worden verricht op basis van het drooggewicht en een werkwijze wordt gegeven om dit te bepalen.

Het resultaat wordt verkregen door op het drooggewicht van elke kenmerkende textielvezelsoort de reprisepercentages, als in artikel 1, eerste lid, onder d, van het Textielartikelenbesluit (Warenwet) bedoeld, toe te passen.

De in het mengsel aanwezige kenmerkende textielvezels moeten vóór het uitvoeren van de analyse worden geïdentificeerd. Bij sommige chemische methoden kan het onoplosbare bestanddeel van een mengsel gedeeltelijk worden opgelost door het reagens dat wordt gebruikt voor het oplossen van het oplosbare bestanddeel. Zo mogelijk kieze men reagentia die slechts een gering of in het geheel geen effect hebben op de onoplosbare vezelbestanddelen. Wanneer men weet dat er bij de analyse gewichtsverlies optreedt, moeten de resultaten dienovereenkomstig worden gecorrigeerd; hiervoor zijn correctiefactoren aangegeven. (Deze factoren zijn in verschillende laboratoria bepaald door de bij de voorbehandeling gereinigde vezels met het reagens overeenkomstig de analysemethoden te behandelen). Deze correctiefactoren gelden slechts voor normale vezels, zodat andere correctiefactoren nodig kunnen zijn wanneer de vezels vóór of gedurende de behandeling zijn aangetast. De aangegeven chemische methoden zijn van toepassing op enkelvoudige analyses. Men dient tenminste twee bepalingen op aparte analysemonsters te verrichten, zowel bij scheiding met de hand als bij scheiding langs chemische weg. In geval van twijfel zal, indien dit technisch mogelijk is, een andere analyse moeten worden verricht volgens een methode waardoor de vezel die bij toepassing van de eerste methode als residu overbleef, wordt opgelost.

I. Algemene aanwijzingen voor de kwantitatieve chemische analysemethoden van textielvezelmengsels

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

  • I.1. Algemene aanwijzingen over de voor de kwantitatieve chemische analyse van mengsels van textielvezels toe te passen methoden.

  • I.2.Principe

    Na de bestanddelen van een mengsel te hebben geïdentificeerd, verwijdert men eerst de niet-vezelbestanddelen door een geschikte voorbehandeling en vervolgens een van de twee bestanddelen, in het algemeen door selectieve oplossing 7; men weegt het onoplosbare residu en men berekent het gehalte aan het oplosbaar bestanddeel uit het gewichtsverlies. Behalve indien dit technische moeilijkheden oplevert, geniet het de voorkeur steeds die soort kenmerkende textielvezels op te lossen die in de grootste hoeveelheid voorkomt, zodat de soort kenmerkende textielvezels die het kleinste aandeel vormt als residu wordt overgehouden.

  • I.3. Benodigdheden

    • I.3.1. Apparatuur

      • I.3.1.1. Glazen filterkroezen en weegflesjes waarin de kroezen kunnen worden geplaatst, of iedere andere apparatuur die identieke resultaten oplevert.

      • I.3.1.2. Afzuigkolf.

      • I.3.1.3. Exsiccator voorzien van gekleurd silicagel als indicator.

      • I.3.1.4. Droogstoof met ventilatie voor het drogen van de monsters bij 105 ± 3°C.

      • I.3.1.5. Analysebalans nauwkeurig tot op 0,0002 g.

      • I.3.1.6. Extractie-apparaat volgens Soxhlet of apparatuur waarmede een identiek resultaat kan worden bereikt.

    • I.3.2. Reagentia

      • I.3.2.1. Geherdistilleerde petroleumether, kooktraject tussen 40 en 60°C.

      • I.3.2.2. De overige reagentia als vermeld in de overeenkomstige delen van de desbetreffende Bijzondere Methode, vervat in deel 2 van de onderhavige Bijlage. Alle gebruikte reagentia moeten chemisch zuiver zijn.

      • I.3.2.3. Gedistilleerd of gedeîoniseerd water.

  • I.4. Conditionerings- en analyse-atmosfeer

    Aangezien drooggewichten worden bepaald, is het niet nodig de monsters te conditioneren noch de analyses in een geconditioniseerde atmosfeer uit te voeren.

  • I.5. Gereduceerd monster

    Men kieze een voor het globale laboratoriummonster representatief gereduceerd monster dat voldoende is om alle nodige analysemonsters van elk minstens 1 g te trekken.

  • I.6. Voorbehandeling van het gereduceerd monster

    Wanneer het monster een element bevat dat buiten beschouwing blijft bij het berekenen der percentages (zoals stoffen als in artikel 1, eerste lid, onder c, van het Textielartikelenbesluit (Warenwet) bedoeld), begint men met het verwijderen daarvan door middel van een geschikte methode die de vezelbestanddelen niet aantast.

    Met dit doel worden de niet-vezelbestanddelen die oplosbaar zijn in petroleumether, en water, verwijderd door het aan de lucht gedroogde gereduceerde monster gedurende één uur en met tenminste zes cycli per uur met petroleumether te behandelen in een Soxhletapparaat.

    De petroleumether wordt daarna uit het monster verdampt, dat vervolgens met water wordt geëxtraheerd door een behandeling van het monster met water van kamertemperatuur gedurende 1 uur, gevolgd door een behandeling in water van 65 ± 5° C, onder af en toe roeren, eveneens gedurende 1 uur, bij een vlotverhouding 1/100. Het overtollige water wordt uitgeperst, afgezogen of gecentrifugeerd, waarna het monster aan de lucht wordt gedroogd. Indien de niet-vezelbestanddelen niet kunnen worden geëxtraheerd met petroleumether en met water, dienen deze te worden verwijderd met behulp van een andere geschikte methode die geen van de vezelbestanddelen ernstig aantast. Er moet evenwel worden opgemerkt dat voor bepaalde ongebleekte natuurlijke plantaardige vezels (bijvoorbeeld jute, kokos) de normale voorbehandeling met petroleumether en water niet alle natuurlijke niet-vezelbestanddelen verwijdert; desondanks worden geen extra voorbehandelingen toegepast, wanneer het monster geen niet in petroleumether en water oplosbare apprets bevat.

    In de analyserapporten moet een uitvoerige beschrijving worden gegeven van de bij de voorbehandeling gevolgde methoden.

  • I.7. Analysemethode

    • I.7.1. Algemene aanwijzingen

      • I.7.1.1. Drogen

        Alle droogbewerkingen worden gedurende tenminste 4 uur en ten hoogste 16 uur op 105 ± 3°C uitgevoerd in een droogstoof met luchtcirculatie, waarbij de deur gedurende het drogen gesloten blijft. Wanneer korter dan 14 uur wordt gedroogd, moet worden gecontroleerd of het gewicht constant is gebleven, hetgeen bereikt wordt geacht wanneer na een nieuwe droging van 60 minuten een gewichtsverschil van minder dan 0,05% wordt verkregen.

        De filterkroezen, weegglaasjes, analysemonsters en residu's mogen niet met de blote hand worden aangeraakt tijdens het drogen, het afkoelen en het wegen.

        De monsters worden gedroogd in een weegflesje met afgenomen stop. Na het drogen wordt net weegflesje afgesloten alvorens het uit de stoof wordt genomen en zo snel mogelijk in de exsiccator gebracht.

        De filterkroes wordt, geplaatst in het weegflesje met afgenomen stop, in de stoof gedroogd. Na het drogen wordt het weegflesje afgesloten en zo snel mogelijk in een exsiccator geplaatst.

        Bij gebruik van andere apparatuur dan de filterkroes wordt zodanig in de stoof gedroogd dat het drooggewicht der kenmerkende textielvezels zonder verlies wordt bepaald.

      • I.7.1.2. Afkoelen

        Het afkoelen wordt in de exsiccator uitgevoerd die naast de balans is geplaatst en wel gedurende een tijdsduur die voldoende is om de weegflesjes volledig af te koelen; in geen geval mag de afkoelperiode minder dan 2 uur bedragen.

      • I.7.1.3. Wegen

        Na het afkoelen wordt het weegflesje binnen twee minuten nadat het uit de exsiccator is genomen, op 0,0002 g nauwkeurig gewogen.

    • I.7.2. Werkwijze

      Uit het voorbehandelde monster wordt een analysemonster getrokken van tenminste 1 g. Het garen of de draden worden in stukken ter lengte van ca. 10 mm gesneden, welke zoveel mogelijk uiteengerafeld worden. Het analysemonster in een weegflesje drogen, afkoelen in een exsiccator en wegen. Het analysemonster wordt uit het weegflesje verwijderd; onmiddellijk daarna het weegflesje nog eens wegen en het drooggewicht van het analysemonster berekenen door vaststelling van het verschil. De analyse voltooien als beschreven in het desbetreffende deel van de toe te passen bijzondere methode, als in deel 2 van de onderhavige bijlage is aangegeven. Dan het residu microscopisch onderzoeken om na te gaan of de oplosbare kenmerkende textielvezel geheel door de behandeling is verwijderd.

  • I.8. Berekening en weergave van de resultaten

    Het gewicht van het onoplosbare bestanddeel wordt uitgedrukt als een percentage van het totale gewicht van de kenmerkende textielvezels in het mengsel. Het percentage van het oplosbare bestanddeel wordt verkregen door aftrekking.

    De resultaten worden berekend op basis van de gewichten aan zuivere kenmerkende textielvezels in droge toestand waarop men heeft toegepast de reprisepercentages 8 en vervolgens de correctiefactoren ten einde rekening te houden met het materiaalverlies tijdens de voorbehandelings- en analysebewerkingen.

    Deze berekeningen worden uitgevoerd volgens de in punt 1.8.2. vermelde formule.

    • I.8.1. Berekening van het percentage van het gewicht van het onoplosbare bestanddeel in droge en zuivere toestand, waarbij geen rekening wordt gehouden met het verlies aan gewicht van de vezels door de voorbehandeling.

      Bijlage 49773.png

      P1 is het percentage van het droge en zuivere onoplosbare bestanddeel,

      m is het drooggewicht van het monster na voorbehandeling,

      r is het drooggewicht van het residu,

      d is de correctiefactor voor het gewichtsverlies van het onoplosbare bestanddeel in het reagens tijdens de analyse. De overeenkomstige waarden voor ‘d’ worden gegeven in de desbetreffende gedeelten van de bijzondere methoden, vervat in deel 2 ‘Bijzondere Methoden’ van de onderhavige bijlage.

      Vanzelfsprekend zijn deze waarden voor ‘d’ de normale waarden die van toepassing zijn op chemisch niet afgebroken vezels.

    • I.8.2. Berekening van het percentage van het gewicht van het onoplosbare bestanddeel na toepassing van de reprisepercentages9 en van de eventuele correctiefactoren waarbij rekening wordt gehouden met het gewichtsverlies door de voorbehandeling.

      Bijlage 49774.png

      P1A is het percentage van het onoplosbare bestanddeel waarbij rekening wordt gehouden met het reprisepercentage10 en het gewichtsverlies tijdens de voorbehandeling.

      P1 is het percentage van het zuiivere en droge onoplosbare bestanddeel berekend volgens de in punt I.8.1. vermelde formule.

      a1 is het reprisepercentage11 van het onoplosbare bestanddeel.

      a2 is het reprisepercentage12 van het oplosbare bestanddeel.

      b1 is het percentage van het gewichtsverlies van het onoplosbare bestanddeel door de voorbehandeling.

      b2 is het percentage van het gewichtsverlies van het oplosbare bestanddeel door de voorbehandeling.

      Het percentage van het 2e bestanddeel (P2 A%) is gelijk aan 100 - P1 A%.

      Ingeval een speciale voorbehandeling wordt toegepast moet de waarde van b1 en b2 zo mogelijk worden bepaald door elk der samenstellende zuivere kenmerkende textielvezels de bij de analyse toegepaste voorbehandeling te doen ondergaan.

      Onder zuivere kenmerkende textielvezels worden verstaan vezels, ontdaan van alle niet-vezelbestanddelen, met uitzondering van die welke er normaal in aanwezig zijn (hetzij door hun aard, hetzij als gevolg van het gebruikte fabricageprocédé), in de toestand (ongebleekt, gebleekt) waarin zij in het te analyseren artikel voorkomen.

      Beschikt men niet over afzonderlijke en zuivere kenmerkende textielvezels welke bij de vervaardiging van het te analyseren artikel zijn gebruikt, dan moeten voor b1 en b2 de gemiddelde waarden worden aangenomen die men verkrijgt uit proeven, uitgevoerd met zuivere textielvezels welke gelijken op die welke het te analyseren mengsel bevat.

      Wordt de gewone uit extractie met petroleumether en water bestaande voorbehandeling toegepast, dan kunnen de correctiefactoren b1 en b2 meestal worden verwaarloosd, behalve voor ongebleekte katoen, ongebleekt vlas of linnen en ongebleekte bennep, waarbij wordt aangenomen dat het verlies bij de voorbehandeling gelijk is aan 4% en voor polypropeen waarbij wordt aangenomen dat het verlies gelijk is aan 1%.

      Voor andere kenmerkende textielvezels wordt bij de berekeningen geen rekening gehouden met het verlies bij de voorbehandeling.

II. Kwantitatieve analysemethode door scheiding met de hand

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

  • II.1. Toepassingsgebied

    De methode geldt voor kenmerkende textielvezels, ongeacht hun aard, op voorwaarde dat zij niet innig met elkaar gemengd zijn en dat het mogelijk is ze met de hand te scheiden

  • II.2. Principe

    Na identificering van de bestanddelen van het weefsel, worden eerst door een geschikte voorbehandeling de niet-vezelbestanddelen verwijderd en vervolgens worden de vezels met de hand gescheiden; deze daarna laten drogen en wegen om het aandeel van elke soort kenmerkende textielvezels in het mengsel te bepalen.

  • II.3. Apparatuur

    • II.3.1. Weegflesje of elk ander flesje waarmede identieke resultaten worden verkregen.

    • II.3.2. Exsiccator voorzien van gekleurd silicagel als indicator.

    • II.3.3. Droogstoof met ventilatie voor het drogen van de monsters bij 105 ± 3°C.

    • II.3.4. Analysebalans, nauwkeurig tot op 0,0002 g.

    • II.3.5. Extractieapparaat volgens Soxhlet of apparatuur waarmede identieke resultaten kunnen worden verkregen.

    • II.3.6. Naald

    • II.3.7. Twistmeter of gelijkwaardig apparaat.

  • II.4. Reagentia

    • II.4.1. Geherdistilleerde petroleumether, kooktraject tussen 40 en 60°C.

    • II.4.2. Gedistilleerd of gedeïoniseerd water.

  • II.5. Conditionerings- en analyse-atmosfeer

    Zie punt I.4.

  • II.6. Gereduceerd monster

    Zie punt I.5.

  • II.7. Voorbehandeling van het gereduceerde monster

    Zie punt I.6.

  • II.8. Werkwijze voor de analyse

    • II.8.1. Analyse van een garen

      Van het voorbehandelde monster wordt een analysemonster van minstens 1 g afgenomen. Bij zeer fijne garens kan de analyse worden verricht met een monster van minstens 30 m, ongeacht het gewicht.

      Het garen in stukken van geschikte lengte knippen; de bestanddelen ervan met de naald en zo nodig met behulp van de twistmeter afzonderen.

      Deze bestanddelen worden in gewogen weegflesjes geplaatst en gedroogd bij 105 ± 3°C, tot het gewicht constant blijft, overeenkomstig I.7.1. en I.7.2.

    • II.8.2. Analyse van een weefsel

      Van het voorbehandelde monster een analysemonster van minstens 1 g buiten de zelfkant nemen, de randen nauwkeurig afsnijden, zonder rafels, evenwijdig met de schering- of inslagdraden of, bij materiaal vervaardigd met naalden, evenwijdig met de steekrijen. De garens van verschillende aard afzonderen en in gewogen weegflesjes plaatsen overeenkomstig de werkwijze beschreven in II.8.1.

  • II.9. Berekening

    Het gewicht van elk bestanddeel uitdrukken als percentage van het totale gewicht van de in het mengsel aanwezige kenmerkende textielvezels. De resultaten berekenen op basis van de gewichten aan zuivere kenmerkende textielvezels in droge toestand waarop men heeft toegepast de reprisepercentages13 en vervolgens de correctiefactoren voor gewichtsverlies tijdens de voorbehandeling.

    • II.9.1. Berekening van het percentage zuiver drooggewicht, waarbij geen rekening wordt gehouden met het gewichtsverlies van de vezel door de voorbehandeling:

      Bijlage 49775.png

      waarin

      P1 is het percentage van het 1e droge en zuivere bestanddeel,

      m1 is het drooggewicht van het 1e zuivere bestanddeel,

      m2 is het drooggewicht van het 2e zuivere bestanddeel.

    • II.9.2. Berekening van de percentages van elk bestanddeel na toepassing op het drooggewicht van de reprisepercentages14 en de eventuele correctiefactoren, waarbij rekening wordt gehouden met het gewichtsverlies tijdens de voorbehandeling: zie I.8.2.

III.1. Nauwkeurigheid van de methoden

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

De nauwkeurigheid van elke analysemethode staat in verband met de reproduceerbaarheid.

De reproduceerbaarheid is de betrouwbaarheid, d.w.z. de mate van overeenstemming tussen de meetwaarden, vastgesteld door waarnemers, in verschillende laboratoria en op verschillende tijden. Door toepassing van dezelfde methode werden bij het onderzoek van een identiek en homogeen produkt individuele meetresultaten verkregen.

De reproduceerbaarheid wordt weergegeven door de betrouwbaarheidsgrenzen van de resultaten bij een betrouwbaarheid van 95%.

Hieronder wordt verstaan het verschil tussen twee resultaten, dat in een reeks analyses uitgevoerd in verschillende laboratoria slechts in gemiddeld vijf op de honderd gevallen overschreden zou worden, bij normale en correcte toepassing van de methode op een homogeen, identiek mengsel.

III.2. Analyserapport

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

  • III.2.1. Aangegeven dient te worden dat de analyse is uitgevoerd overeenkomstig de hier beschreven methode.

  • III.2.2. Er dienen gedetailleerde gegevens te worden verstrekt over de speciale voorbehandelingen (zie punt I.6.).

  • III.2.3. De enkelvoudige resultaten en het rekenkundig gemiddelde moeten op een decimaal nauwkeurig worden aangegeven.

2. Bijzondere Methoden

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

Methode Nr. 1

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

Acetaat en bepaalde andere vezels

(methode met behulp van aceton)

  • 1. Toepassingsgebied

    Deze methode geldt, na verwijdering van alle niet-vezelbestanddelen, voor binaire mengsels van:

    • 1. acetaat (17)

      met

    • 2. wol (1), dierlijk haar (2 en 3), zijde (4), katoen (5), linnen (7), hennep (8), jute (9), abaca (10), alfa (11), kokos (12), brem (13), ramee (15), sisal (16), cupro (19), modal (20), proteïne (21), viscose (23), acryl (24), polyamide (28) of polyester (29)15.

    Deze methode is niet van toepassing op aan de oppervlakte gedeacetyleerd acetaat.

  • 2. Principe

    Uitgaande van een bekend drooggewicht van het mengsel worden de acetaatvezels opgelost met behulp van aceton. Het residu wordt verzameld, gewassen, gedroogd en gewogen; het eventueel gecorrigeerde gewicht ervan wordt uitgedrukt in procenten van het drooggewicht van het mengsel. Het percentage droge acetaat wordt verkregen door aftrekking.

  • 3. Apparatuur en reagentia

    • 3.1. Apparatuur

      Erlenmeyers van 200 ml met ingeslepen stop.

    • 3.2. Reagens

      Aceton.

  • 4. Werkwijze

    De werkwijze die in deel 1. "Algemeen" van de onderhavige bijlage is aangegeven volgen en als volgt te werk gaan:

    Per gram van het analysemonster in een erlenmeyer van minstens 200 ml met ingeslepen stop, 100 ml aceton toevoegen, schudden, gedurende 30 min onder af en toe schudden bij kamertemperatuur laten staan en vervolgens de vloeistof decanteren in de gewogen filterkroes.

    Deze behandeling nog tweemaal herhalen (drie extracties in totaal), doch telkens slechts gedurende 15 minuten, zodat de behandeling met aceton in totaal een uur duurt. Daarna het residu in de filterkroes overbrengen. Het residu in de filterkroes onder afzuiging wassen met aceton. De filterkroes nogmaals met aceton vullen en zonder afzuigen laten doorlopen.

    Tenslotte de filterkroes afzuigen, filterkroes met residu in de droogstoof drogen, afkoelen en wegen.

  • 5. Berekening

    De resultaten berekenen zoals aangegeven in deel 1. ‘Algemeen’ van de onderhavige bijlage. De waarde van ‘d’ bedraagt 1,00

  • 6. Nauwkeurigheid van de methode

    Voor een homogeen mengsel van textielvezels liggen de betrouwbaarheidsgrenzen van de volgens deze methode verkregen resultaten niet hoger dan ± 1 bij een betrouwbaarheidsdrempel van 95%.

Methode Nr. 2

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

Bepaalde eiwitvezels en bepaalde andere vezels

(Hypochlorietmethode)

  • 1. Toepassingsgebied

    Deze methode is, na verwijdering van niet-vezelbestanddelen, geschikt voor binaire mengsels van:

    • 1. bepaalde eiwitvezels zoals: wol (1), haar (2 en 3), zijde (4), proteïne (21) met

    • 2. katoen (5), cupro (19), modal (20), viscose (23), acryl (24), chloorvezel (25), polyamide of nylon (28), polyester (29), polypropeen (31), polyurethaan-elastomeer (37) en glasvezel (38).

    Wanneer meer dan één soort eiwitvezel aanwezig is, levert deze methode de totale hoeveelheid, maar niet de afzonderlijke gehalten daarvan.

  • 2. Principe

    Uit een monster met een bekend drooggewicht worden de eiwitvezels met een hypochlorietoplossing in oplossing gebracht. Het residu wordt verzameld, gewassen, gedroogd en gewogen; het gewicht wordt eventueel gecorrigeerd en uitgedrukt in procenten van het drooggewicht van het mengsel. Het gehalte aan droog eiwitvezel wordt berekend uit het verschil.

    Voor de bereiding van de hypochlorietoplossing kan lithiumhypochloriet of natriumhypochloriet worden gebruikt Lithiumhypochloriet heeft de voorkeur wanneer het aantal analyses klein is of wanneer tussen opeenvolgende analyses veel tijd verloopt. De reden hiervoor is dat vast lithiumhypochloriet in tegenstelling tot natriumhypochloriet een vrijwel constant hypochlorietgehalte heeft. Indien dit gehalte eenmaal bekend is behoeft het niet bij elke analyse opnieuw jodometrisch te worden bepaald maar kan steeds dezelfde hoeveelheid lithiumhypochloriet worden ingewogen.

  • 3. Apparatuur en reagentia (voor zover niet vermeld in het algemene gedeelte)

    • 3.1. Apparatuur

      I) 250 ml Erlenmeyerkolven met ingeslepen glazen stop.

      II) Thermostaat, instelbaar op 20 (± 2) °C.

    • 3.2. Reagentia

      • I) Hypochlorietreagens

        • a) Lithiumhypochlorietoplossing

          Dit is een vers bereide oplossing met 35 (± 2) g/l actief chloor (± 1 M) waaraan 5 (± 0,5) g/l vooraf opgelost natriumhydroxide is toegevoegd. Hiertoe wordt 100 g lithiumhypochloriet met 35% actief chloor (of 115 g met 30% actief chloor) opgelost in ongeveer 700 ml gedestilleerd water, wordt hieraan 5 g in ongeveer 200 ml gedestilleerd water opgelost natriumhydroxide toegevoegd en het geheel tot 1l aangevuld. Het is niet nodig de vers bereide oplossing jodometrisch te controleren.

        • b) Natriumhypochlorietoplossing

          Dit is een vers bereide oplossing met 35 (± 2) g/l actief chloor (± 1 M), waaraan (± 0,5) g/l vooraf opgelost natriumhydroxide is toegevoegd. Kort voor elke analyse moet het actief chloorgehalte van de oplossing jodometrisch worden gecontroleerd.

      • II) Verdund azijnzuur 5 ml ijsazijn wordt met water tot 1l aangevuld.

  • 4. Werkwijze

    Met inachtneming van de aanwijzingen van het algemene gedeelte wordt als volgt te werk gegaan: ongeveer 1 g monster wordt in een 250 ml-kolf met ongeveer 100 ml hypochlorietoplossing (lithium of natriumhypochloriet) goed geschud zodat het monster geheel onder de vloeistof staat.

    Vervolgens wordt de kolf 40 minuten in een thermostaatbad op 20 °C gehouden en daarbij continu of met korte tussenpozen geschud. Het oplossen van wol verloopt exotherm en dus moet de reactiewarmte door schudden in de thermostaat worden verdeeld en afgevoerd, omdat anders grote fouten kunnen ontstaan doordat bij hogere temperaturen andere onoplosbare vezels kunnen worden aangetast.

    Na 40 minuten wordt de inhoud van de kolf door een glasfilterkroes van bekend gewicht gefiltreerd; eventuele in de kolf achtergebleven vezels worden met wat hypochlorietoplossing in de filterkroes gespoeld. De vloeistof wordt door afzuigen verwijderd en het residu wordt achtereenvolgens met water, verdund azijnzuur en nogmaals met water gewassen; hierbij laat men de vloeistof eerst zonder afzuigen doorlopen en pas daarna wordt het restant afgezogen. Tenslotte wordt de filterkroes met het residu afgedroogd, afgekoeld en gewogen.

  • 5. Berekening

    De resultaten worden berekend zoals aangegeven in het algemene gedeelte. De correctiefactor ‘d’ heeft de waarde 1,00; voor katoen, viscose en modal 1,01 en voor ecru katoen 1,03.

  • 6. Nauwkeurigheid van de methode Voor een homogeen mengsel van textielmateriaal liggen de betrouwbaarheidsgrenzen van de volgens deze methode verkregen resultaten niet hoger dan ± 1 bij een betrouwbaarheid van 95%.

Methode Nr. 3

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

Viscose, cupro of bepaalde modaltypen en katoen

(Methode met behulp van mierenzuur en zinkchloride)

  • 1. Toepassingsgebied

    Deze methode geldt, na verwijdering van alle niet-vezelbestanddelen, voor binaire mengsels van:

    • 1. viscose (23) of cupro (19), inclusief bepaalde typen modal (20)

      met

    • 2. katoen (5)16.

    Indien de aanwezigheid van een modalvezel wordt vastgesteld, moet door een voorafgaande proef worden geverificeerd of deze vezel in het reagens oplost.

    Deze methode geldt niet voor mengsels waarin de katoen chemisch sterk is aangetast en evenmin in de gevallen waarin de viscose of de cupro gedeeltelijk onoplosbaar is geworden door de aanwezigheid van bepaalde reactieve kleurstoffen of van permanente finishes, die niet volledig kunnen worden verwijderd.

  • 2. Principe

    Uitgaande van een bekend drooggewicht van het mengsel worden de viscose, cupro- of modalvezels opgelost met behulp van een reagens bestaande uit mierenzuur en zinkchloride. Het residu wordt verzameld, gewassen, gedroogd en gewogen; het eventueel gecorrigeerde gewicht ervan wordt uitgedrukt in procenten van het drooggewicht van het mengsel. Het percentage droge viscose, cupro of modal wordt verkregen door aftrekking.

  • 3. Apparatuur en reagentia

    • 3.1. Apparatuur

      • (i) Erlenmeyers van minstens 200 ml met ingeslepen stop;

      • (ii) Apparaat om de erlenineyers op een temperatuur van 40 ± 2°C te houden.

    • 3.2. Reagentia

      • (i) Een waterige oplossing, die 20 g gesmolten watervrij zinkchloride en 68 g watervrij mierenzuur per 100 g oplossing bevat (d.w.z. 20 gewichtsdelen gesmolten watervrij zinkchloride op 80 gewichtsdelen mierenzuur van 85 gewichtsprocenten). Ingevolge punt I 3.2.2. van deel 1 "Algemeen" van de onderhavige bijlage dienen alle gebruikte reagentia chemisch zuiver te zijn; voor zover het zinkchloride betreft, mag uitsluitend gesmolten watervrij zinkchloride worden gebruikt.

      • (ii) Ammoniumhydroxideoplossing: 20 ml van een geconcentreerde ammoniakoplossing (volumetrische massa: 0.880 g/ml) met water verdunnen tot 11.

  • 4. Werkwijze

    De werkwijze die in deel 1. ‘Algemeen’ van de onderhavige bijlage is aangegeven volgen en als volgt te werk gaan: het analysemonster onmiddellijk in de vooraf tot 40 °C verwarmde erlenmeyer brengen, 100 ml van de tot 40°C voorverwarmde oplossing van zinkchloride en mierenzuur per g analysemonster toevoegen.

    De erlenmeyer sluiten en schudden. De erlenmeyer met inhoud gedurende 2½ uur op een temperatuur van 40°C houden en tweemaal schudden met een tussenpoos van één uur. De inhoud van de erlenmeyer filtreren door een vooraf gewogen filterkroes en hierin met behulp van het reagens de eventueel in de erlenmeyer achtergebleven vezels overbrengen.

    Het vezelresidu spoelen met ongeveer 100 ml koude ammoniakoplossing (punt 3.2., onder (ii)) en er hierbij voor zorgen dat dit residu gedurende 10 minuten geheel is ondergedompeld in de oplossing (ten einde de onderdompeling, gedurende 10 minuten, van het vezelresidu in de ammoniakoplossing te verzekeren kan men bijvoorbeeld de filterkroeshouder voorzien van een uitloop met kraantje, waarmee het wegvloeien van de ammoniakoplossing kan worden geregeld); vervolgens grondig met koud water spoelen.

    De filterkroes en het residu grondig wassen met behulp van water van 40°C. Vervolgens spoelen met behulp van 100 ml ammoniak oplossing en vervolgens met water tot alle ammoniak is verdwenen.

    Niet afzuigen alvorens de wasvloeistof uit zichzelf is doorgelopen Vervolgens de resterende vloeistof door af te zuigen verwijderen, de filterkroes en het residu drogen, afkoelen en wegen.

  • 5. Berekening

    De resultaten berekenen zoals aangegeven in deel 1 "Algemeen" van de onderhavige bijlage. De waarde van "d" voor katoen bedraagt 1.02.

  • 6. Nauwkeurigheid van de methode

    Voor een homogeen mengsel van textielvezels liggen de betrouwbaarheidsgrenzen van de volgens deze methode verkregen resultaten niet hoger dan ± 2 bij een betrouwbaarheidsdrempel van 95%.

Methode Nr. 4

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

Polyamide 6 of polyamide 6 – 6 en bepaalde andere vezels

(Methode met 80% mierenzuur)

  • 1. Toepassingsgebied

    Deze methode geldt, na verwijdering van alle niet-vezelbestanddelen, voor de binaire mengsels van:

    • 1. polyamide 6 of polyamide 6 – 6 (28) met

    • 2. wol (1), dierlijk haar (2 en 3), katoen (5), cupro (19), modal (20), viscose (23), acryl (24), chloorvezel (25), polyester (29), polypropeen (31) of glasvezel (38)17.

    Zoals bovenstaand vermeld geldt deze methode voor mengsels die wol bevatten, doch wanneer het wolgehalte hoger ligt dan 25% moet de methode Nr. 2 worden toegepast volgens welke de wol wordt opgelost in een oplossing van een alkalische natriumhypochlorietoplossing.

  • 2. Principe

    Uitgaande van een bekend drooggewicht van het mengsel worden de polyamidevezels opgelost met behulp van mierenzuur. Het residu wordt verzameld, gewassen, gedroogd en gewogen; het eventueel gecorrigeerde gewicht ervan wordt uitgedrukt in procenten van het drooggewicht van het mengsel. Het percentage droge polyamide 6 of polyamide 6-6 wordt verkregen door aftrekking.

  • 3. Apparatuur en reagentia

    • 3.1 Apparatuur

      Erlenmeyer van minstens 200 ml met ingeslepen stop.

    • 3.2 Reagentia

      • (i) Mierenzuur van 80 gewichtsprocenten, dichtheid bij 20°C; 1,186. Vul 880 ml mierenzuur van 90 gewichtsprocenten, dichtheid bij 20°C: 1 204, met water aan tot 1 liter of vul 780 ml mierenzuur van 98–100 gewichtsprocenten bij 20°C: 1,220 aan met water tot 1 liter. De concentratie is niet kritisch tussen 77 en 83 gewichtsprocenten mierenzuur;

      • (ii) Verdunde ammonia: vul 80 ml geconcentreerde ammonia (dichtheid bij 20°C: 0,880) met water aan tot 1 liter.

  • 4. Werkwijze

    De werkwijze die in deel 1. ‘Algemeen’ van de onderhavige bijlage is aangegeven volgen en als volgt te werk gaan: bij het analysemonster wordt in de erlenmeyer van 200 ml 100 ml mierenzuur per gram analysemonster gevoegd. Stuiten. Schudden om het monster te bevochtigen. Gedurende 15 minuten laten staan bij kamertemperatuur en van tijd tot tijd schudden. De inhoud van de erlenmeyer filtreren door een gewogen filterkroes en alle vezels overbrengen in de filterkroes door de erlenmeyer met een weinig mierenzuur uit te spoelen. De filterkroes afzuigen en het residu op het filter achtereenvolgens wassen met mierenzuur, warm water en verdunde ammonia en tenslotte met koud water. Na elke wasbehandeling de filterkroes afzuigen. Niet afzuigen zolang de wasoplossing uit zichzelf doorloopt. Tenslotte de filterkroes afzuigen en tezamen met het residu drogen, afkoelen en wegen.

  • 5. Berekening

    De resultaten berekenen zoals aangegeven in deel 1. ‘Algemeen’ van de onderhavige bijlage. De waarde van ‘d’ is gelijk aan 1,00.

  • 6. Nauwkeurigheid van de methode

    Voor een homogeen mengsel van textielvezels liggen de betrouwbaarheidsgrenzen van de volgens deze methode verkregen resultaten niet hoger dan ± 1 bij een betrouwbaarheidsdrempel van 95%.

Methode Nr. 5

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

Acotaat en triacetaat

(Methode met behulp van benzylalcohol)

  • 1. Toepassingsgebied

    De methode geldt, na verwijdering van alle niet-vezelbestanddelen, voor binaire mengsels van:

    • -

      acetaat (17)

      met

    • -

      triacetaat (22)18.

  • 2. Principe

    Uitgaande van een bekend drooggewicht van het mengsel worden de acetaatvezels opgelost met behulp van benzylalcohol bij 52 ± 2°C. Het residu wordt verzameld, gewassen, gedroogd en gewogen; het gewicht ervan wordt uitgedrukt in procenten van het drooggewicht van het mengsel. Het percentage droge acetaat wordt verkregen door aftrekking.

  • 3. Apparatuur en reagentia

    • 3.1 Apparatuur

      • (i) Erlenmeyer van tenminste 200 ml met ingeslepen stop.

      • (ii) Mechanische schudinrichting.

      • (iii) Thermostaat of ander apparaat dat de temperatuur van de erlenmeyer op 52 – 2°C kan houden.

    • 3.2 Reagens

      • (i) Benzylalcohol.

      • (ii) Ethylalcohol.

  • 4. Werkwijze

    De werkwijze, die in deel 1. ‘Algemeen’ van de onderhavige bijlage is aangegeven, volgen en als volgt te werk gaan:

    Aan het analysemonster in de erlenmeyer, van 200 ml met ingeslepen stop, 100 ml benzylalcohol per gram monster toevoegen. De erlenmeyer slluiten en gedurende 20 minuten bij 52 ± 2°C in een schudmachine schudden. (Men kan het mechanisch schudden eventueel vervangen door flink schudden met de hand). De vloeistof decanteren in de gewogen filterkroes. Opnieuw een hoeveelheid benzylalcohol in de erlenmeyer brengen en gedurende 20 minuten schudden bij 52 ± 2°C.

    Decanteren in de kroes. Deze behandeling nog een derde maal herhalen.

    Tenslotte de vloeistof en het residu in de kroes overbrengen; de vezels, die in de erlenmeyer zouden kunnen overblijven, worden overgebracht met behulp van een extra hoeveelheid benzylalcohol van 52 ± 2°C. De kroes volledig afzuigen.

    De vezels worden overgebracht in een erlenmeyer en gespoeld met ethylalcohol.

    Na schudd met de hanf, decanteren in de filterkroes.

    Deze spoelbehandeling twee- of driemaal herhalen. Het residu overbrengen in de kroes en volledig afzuigen. De kroes met het residu drogen, afkoelen en wegen.

  • 5. Berekening

    De resultaten berekenen zoals aangegeven in deel 1. ‘Algemeen’ van de onderhavige bijlage. De waarde van ‘d’ bedraagt 1,00.

  • 6. Nauwkeurigheid van de methode

    Voor een homogeen mengsel van textielvezels liggen de betrouwbaarheidsgrenzen van de volgens deze methode verkregen resultaten niet hoger dan ± 1 bij een betrouwbaarheidsdrempel van 95%.

Methode Nr. 6

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

Triacetaat en bepaalde andere vezels

(Methode met behulp van dichloormethaan)

  • 1. Toepassingsgebied

    Deze methode geldt, na verwijdering van alle met-vezelbestanddelen, voor binaire mengsels van:

    • 1. triacetaat (22)

      met

    • 2. wol (1), dierlijk haar (2 en 3), zijde (4), katoen (5), cupro (19), modal (20), viscose (23), acryl (24), polyamide (28), polyester (29) of glasvezel (38)19.

    Opmerking

    De triacetaatvezels die gedeeltelijk zijn verzeept door een speciale nabehandeling zijn niet meer volledig oplosbaar in het reagens. In dit geval kan de methode niet worden toegepast.

  • 2. Principe

    Uitgaande van een bekend drooggewient van het mengsel worden de triacetaatvezels opgelost met behulp van dichloormethaan. Het residu wordt verzameld, gewassen, gedroogd en gewogen; het eventueel gecorrigeerd gewicht ervan wordt uitgedrukt in procenten van het drooggewicht van het mengsel. Het percentage droge triacetaat wordt verkregen door aftrekking.

  • 3. Apparatuur en reagentia

    • 3.1. Apparatuur

      Erlenmeyer van minstens 200 ml met ingeslepen stop.

    • 3.2. Reagens

      Dichloormethaan (methyleenchloride).

  • 4. Werkwijze

    De werkwijze die in deel 1. ‘Algemeen’ van de onderhavige bijlage is aangegeven volgen en als volgt te werk gaan:

    Aan het analysemonster in een erlenmeyer van 200 ml met ingeslepen stop 100 ml dichloormethaan per gram monster toevoegen, sluiten, om de tien minuten schudden om het monster goed te bevochtigen en de erlenmeyer gedurende 30 minuten bij kamertemperatuur laten staan en met regelmatige tussenposen schudden. De vloeistof decanteren in de vooraf gewogen filterkroes, 60 ml dichloormethaan toevoegen aan het residu in de erlenmeyer, met de hand schudden en de inhoud filtreran door de filterkroes. De resterende vezels overbrengen in de filterkroes door te spoelen met een kleine extra hoeveelheid dichloormethaan. De filterkroes nogmaals vullen met dichloormethaan en de vloeistof laten doorlopen zonder af te zuigen. Ten slotte de overmaat vloeistof afzuigen, vervolgens het residu met kokend water behandelen om het gehele resterende oplosmiddel te verwijderen, afzuigen, de kroes met het residu drogen, afkoelen en wegen.

  • 5. Berekening

    De resultaten berekenen zoals aangegeven in deel 1. ‘Algemeen’ van de onderhavige bijlage. De waarde van ‘d’ bedraagt 1,00, behalve voor polyester, waarvoor de waarde van ‘d’ 1,01 bedraagt.

  • 6. Nauwkeurigheid van de methode

    Voor een homogeen mengsel van textielvezels liggen de betrouwbaarheidsgrenzen van de volgens deze methode verkregen resultaten niet hoger dan ± 1 bij een betrouwbaarheidsdrempel van 95%.

Methode Nr. 7

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

Bepaalde cellulosevezels en polyester

(Methode met behulp van 75% zwawelzuur)

  • 1. Toepassingsgebied

    Deze methode geldt, na verwijdering van alle niet-vezelbestanddelen, voor binaire mengsels van:

    • 1. katoen (5), vlas (7), hennep (8), ramee (15), cupro (19), modal (20) of viscose (23) met

    • 2. polyester (29)20.

  • 2. Principe

    Uitgaande van een bekend drooggewacht van het mengsel worden de cellulosevezels opgelost met behulp van 75% zwavelzuur. Het residu wordt verzameld, gewassen, gedroogd en gewogen; het gewicht ervan wordt uitgedrukt in procenten van het drooggewicht van het mengsel. Het percentage droge cellulosevezels wordt verkregen door aftrekking.

  • 3. Apparatuur en reagentia

    • 3.1. Apparatuur

      • (i) Erlenmeyer van minstens 500 ml met ingeslepen stop.

      • (ii) Thermostaat of ander apparaat waarmee de erlenmeyer op een temperatuur van 50 ± 5°C kan worden gehouden.

    • 3.2. Reagentia

      • (i) 75% zwavelzuur ± 2 gewichtsprocenten:

        Aan te maken door voorzichtig en onder koeling 700 ml zwavelzuur met een dichtheid van 1,84 bij 20°C toe te voegen aan 350 ml gedestilleerd water. Na afkoeling tot kamertemperatuur, het volume aanvullen tot een liter met behulp van water.

      • (ii) Oplossing van verdunde ammonia:

        80 ml ammonia met een dichtheid van 0,88 bij 20°C aanvullen met water tot één liter.

  • 4. Werkwijze

    De werkwijze die in deel 1. ‘Algemeen’ van de onderhavige bijlage is aangegeven volgen en als volgt te werk gaan:

    Aan het analysemonster in een erlenmeyer van 500 ml met ingeslepen stop, 200 ml van 75% zwavelzuur per gram monster toevoegen, sluiten en de erlenmeyer voorzichtig schudden om het monster goed te bevochtigen. De erlenmeyer op een temperatuur houden van 50 ± 5°C gedurende één uur en met regelmatige tussenpozen van ongeveer 10 minuten schudden. Onder afzuiging de inhoud van de erlenmeyer filtreren door een vooraf gewogen filterkroes. De overblijvende vezels overbrengen door de erlenmeyer te spoelen met een weinig 75% zwavelzuur. De filterkroes afzuigen en het residu op het filter spoelen door deze te vullen met vers 75% zwavelzuur. Pas afzuigen nadat het zuur uit zichzelf is doorgelopen.

    Het residu herhaaldelijk wassen met koud water, tweemaal met de verounde ammonia, vervolgens nogmaals grondig met koud water en na elke spoeling de filterkroes afzuigen. Telkens wachten tot de spoelvloeistof uit zichzelf is doorgelopen alvorens af te zuigen. Tenslotte de laatste overgebleven vloeistof afzuigen, filterkroes met residu drogen, afkoelen en wegen.

  • 5. Berekening

    De resultaten berekenen zoals aangegeven in deel 1. ‘Algemeen’ van de onderhavige bijlage. De waarde van ‘d’ is gelijk aan 1,00.

  • 6. Nauwkeurigheid van de methode

    Voor een homogeen mengsel van textielvezels liggen de betrouwbaarheidsgrenzen van de volgens deze methode verkregen resultaten niet hoger dan ± 1 bij een betrouwbaarheidsdrempel van 95%.

Methode Nr. 8

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

Acryl, bepaalde modacryl- of bepaalde chloorvezels en bepaalde andere vezels

(Methode met behulp van dimethylformamide)

  • 1. Toepassingsgebied

    Deze methode geldt, na verwijdering van alle niet-vezelbestanddelen, voor binaire mengsels van:

    • 1. acryl (24) cf bepaalde modacrylvezels (27) of bepaalde chloorvezels (25)21 .

      met

    • 2. wol (1), dierlijk haar (2 en 3), zijde (4), katoen (5), cupro (19), modal (20), viscose (23), polyamide (28) of polyester (29)22.

    Zij geldt eveneens voor acryl en bepaalde modacrylvezels die met metaalcomplex-kleurstoffen zijn geverfd, doch zij is niet van toepassing voor dergelijke vezels die zijn geverfd met chromeringskleurstoffen.

  • 2. Principe

    Uitgaande van een bekend drooggewicht van het mengsel worden de acrylvezels, modacrylvezels of bepaalde chloorvezels opgelost met behulp van dimethylformamide verhit in een kokend waterbad.

    Het residu wordt verzameld, gewassen, gedroogd en gewogen. Het eventueel gecorrigeerde gewicht ervan wordt uitgedrukt in procenten van het drooggewicht van het mengsel en het percentage droge acryl, modacryl of chloorvezels wordt verkregen door aftrekking.

  • 3. Apparatuur en reagentia

    • 3.1. Apparatuur

      • (i) Erlenmeyer van minstens 200 ml met ingeslepen stop;

      • (ii) een kokend waterbad.

    • 3.2. Reagentia

      Dimethylformamide (kookpunt 153 ± 1°C) met niet meer dan 0,1% water.

      Daar dit reagens giftig is wordt aanbevolen te werken in een zuurkast.

  • 4. Werkwijze

    De in deel 1. ‘Algemeen’ van de onderhavige bijlage gegeven instructies opvolgen en als volgt te werk gaan:

    Aan het analysemonster in een erlenmeyer van minstens 200 ml met ingeslepen stop, 80 ml dimethylformamide per gram monster toevoegen, dat vooraf in een kokend waterbad is verwarmd.

    De stop op de erlenmeyer plaatsen, schudden om het monster goed te bevochtigen en gedurende één uur in een kokend waterbad houden. De erlenmeyer met de inhoud gedurende deze tijd vijfmaal met de hand voorzichtig schudden. De vloeistof decanteren in een vooraf gewogen filterkroes doch de vezels in de erlenmeyer houden. Nogmaals 60 ml dimethylformamide toevoegen en gedurende 30 minuten verwarmen in een kokend waterbad, de erlenmeyer gedurende deze tijd tweemaal voorzichtig met de hand schudden.

    De in de erlenmeyer overgebleven vezels overbrengen in de filterkroes door de erlenmeyer nogmaals met dimethylformamide te spoelen. De overmaat aan vloeistof afzuigen. Het residu tweemaal met ongeveer 1 l water van 70 tot 80 °C wassen, waarbij de filterkroes steeds met water wordt gevuld. Na elke toevoeging van water kort afzuigen, maar pas nadat het water vanzelf is doorgelopen. Indien het waswater te langzaam door de filterkroes loopt, kan een geringe onderdruk worden aangebracht. De filterkroes met het residu drogen, afkoelen en wegen.

    Wanneer het residu bestaat uit vezels van polyamide of polyester de filterkroes met het residu drogen, afkoelen en wegen.

    Wanneer het residu bestaat uit geregenereerde of natuurlijke cellulose, zijde of wol, het met behulp van een pincet overbrengen in een erlenmeyer van tenminste 200 ml met ingeslepen stop, 160 ml water toevoegen, gedurende 5 minuten bij kamertemperatuur laten staan en met regelmatige tussenpozen krachtig schudden. Het water decanteren in de filterkroes en deze wasbehandeling nog driemaal herhalen. Na de laatste wassing onder afzuiging de inhoud van de erlenmeyer filtreren door de filterkroes. De overblijvende vezels overbrengen in de filterkroes door de erlenmeyer met water te spoelen. Het water afzuigen, de filterkroes met inhoud drogen, afkoelen en wegen.

  • 5. Berekening

    De resultaten berekenen zoals aangegeven in deel 1. "Algemeen" van de onderhavige bijlage. De waarde "d" bedraagt 1,0 behalve in de volgende gevallen:

    • wol: 1,01;

    • katoen: 1,01;

    • cupro: 1,01;

    • modal: 1,01;

    • polyester: 1,01.

  • 6. Nauwkeurigheid van de methode

    Voor een homogeen mengsel van textielvezels liggen de betrouwbaarheidsgrenzen van de volgens deze methode verkregen resultaten niet hoger dan ± 1 bij een betrouwbaarheidsdrempel van 95%.

Methode Nr. 9

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

Bepaalde chloorvezels en bepaalde andere vezels

(Methode met behulp van zwavelkoolstof/aceton 55,5/44,5)

  • 1. Toepassingsgebied

    Deze methode geldt, na verwijdering van alle niet-vezelbestanddelen, voor binaire mengsels van:

    • 1. chloorvezels (25), te weten bepaalde polyvinylchloriden, al of niet nagechloreerd23

      met

    • 2. wol (1), dierlijk haar (2 en 3), zijde (4), katoen (5), cupro (19), modal (20), viscose (23), acryl (24), polyamide (28), polyester (29) of glasvezel (38)24.

    Wanneer het gehalte aan wol of zijde van het mengsel groter is dan 25% dient methode Nr. 2 te worden toegepast. Wanneer het gehalte van het mengsel aan polyamide 6 of 6-6 groter is dan 25%, dan moet methode Nr. 4 worden toegepast.

  • 2. Principe

    Uitgaande van een bekend drooggewicht van het mengsel worden de chloorvezels opgelost met behulp van een azeotropisch mengsel van zwavelkoolstof en aceton.

    Het residu wordt verzameld, gewassen, gedroogd en gewogen; het eventueel gecorrigeerd gewicht ervan wordt uitgedrukt in procenten van het drooggewicht van het mengsel. Het percentage droge chloorvezel wordt verkregen door aftrekking.

  • 3. Apparatuur en reagentia

    • 3.1. Apparatuur

      • (i) Erlenmeyer van minstens 200 ml met ingeslepen stop.

      • (ii) Mechanische schudinrichting.

    • 3.2. Reagentia

      • (i) Azeotropisch mengsel van zwavelkoolstof en aceton (55,5 volumeprocenten zwavelkoolstof en 44,5 volumeprocenten aceton). Daar dit reagens giftig is wordt aanbevolen te werken in een zuurkast.

      • (ii) Ethylalcohol van 92 volumeprocenten of methylalcohol.

  • 4. Werkwijze

    De in deel 1. ‘Algemeen’ van de onderhavige bijlage verstrekte instructies opvolgen en als volgt te werk gaan:

    Aan het analysemonster in een erlenmeyer, van minstens 200 ml met ingeslepen stop tenminste 100 ml van het azeotropisch mengsel per gram monster toevoegen. De erlenmeyer sluiten en bij kamertemperatuur gedurende 20 minuten schudden met behulp van de mechanische schudinrichting of met de hand. De vloeistof decanteren in een gewogen filterkroes. De behandeling herhalen met 100 ml vers oplosmiddel.

    Deze werkwijze herhalen totdat een druppel van de extractievloeistof na verdamping op een horlogeglas geen polymeerresidu meer achterlaat. Het residu overbrengen in de filterkroes met behulp van een extra hoeveelheid oplosmiddel, de vloeistof afzuigen en het residu in de filterkroes spoelen met 20 ml alcohol en vervolgens driemaal met water. De spoelvloeistof uit zichzelf laten doorlopen alvorens de overmaat vloeistof af te zuigen. De filterkroes met het residu drogen, afkoelen en wegen.

    Opmerking

    De monsters van sommige mengsels met hoog gehalte aan chloorvezels krimpen sterk tijdens de droging, waardoor de verwijdering van de chloorvezel door het oplosmiddel sterk wordt belemmerd. Dit verschijnsel belet evenwel de volledige oplossing van het polyvinylchloride niet.

  • 5. Berekening

    De resultaten berekenen zoals aangegeven in deel 1. ‘Algemeen’ van de onderhavige bijlage. De waarde ‘d’ bedraagt 1,00.

  • 6. Nauwkeurigheid van de methode

    Voor een homogeen mengsel van textielvezels liggen de betrouwbaarheidsgrenzen van de volgens deze methode verkregen resultaten niet hoger dan ± 1 bij een betrouwbaarheidsdrempel van 95%.

Methode Nr. 10

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

Acetaat- en bepaalde chloorvezels

(Methode met behulp van ijsazijn)

  • 1. Toepassingsgebied

    Deze methode geldt, na verwijdering van alle niet-vezelbestanddelen, voor binaire mengsels van:

    • 1. acetaat (17)

      met

    • 2. bepaalde chloorvezels (25)25: polyvinylchloride of na-gechloreerde polyvinylchloride.

  • 2. Principe

    Uitgaande van een bekend drooggewicht van het monster wordt het secundaire celluloseacetaat opgelost met behulp van ijsazijn. Het residu wordt verzameld, gewassen, gedroogd en gewogen; het eventueel gecorrigeerde gewicht ervan wordt uitgedrukt in procenten van het drooggewicht van het mengsel. Het percentage droge acetaat wordt verkregen door aftrekking.

  • 3. Apparatuur en reagentia

    • 3.1. Apparatuur

      • (i) Erlenmeyer van minstens 200 ml met ingeslepen stop.

      • (ii) Mechanische schudinrichting.

    • 3.2. Reagens

      • IJsazijn (minstens 99%).

      Daar dit reagens agressief is, moet er voorzichtig mee worden omgegaan.

  • 4. Werkwijze

    De in deel 1. ‘Algemeen’ van de onderhavige bijlage verstrekte instructies opvolgen en als volgt te werk gaan: aan het analysemonster in de erlenmeyer van 200 ml met ingeslepen stop, 100 ml ijsazijn per gram monster toevoegen. De erlenmeyer sluiten en met behulp van de mechanische schudinrichting gedurende 20 minuten schudden bij kamertemperatuur of schudden met de hand.

    De vloeistof decanteren in de vooraf gewogen filterkroes. Deze behandeling tweemaal herhalen en telkens gebruik maken van 100 ml vers oplosmiddel, zodat in totaal drie extracties worden uitgevoerd.

    Het residu overbrengen in de filterkroes, de vloeistof afzuigen, het residu in de filterkroes spoelen met 50 ml ijsazijn en vervolgens driemaal met water.

    Na elke spoeling de vloeistof laten doorlopen zonder af te zuigen, daarna afzuigen. De filterkroes met het residu drogen, afkoelen en wegen.

  • 5. Berekening

    Het resultaat berekenen zoals aangegeven in deel 1. ‘Algemeen’ van de onderhavige bijlage. De waarde ‘d’ bedraagt 1,00.

  • 6. Nauwkeurigheid van de methode

    Voor een homogeen mengsel van textielvezels liggen de betrouwbaarheidsgrenzen van de volgens deze methode verkregen resultaten niet hoger dan ± 1 bij een betrouwbaarheidsdrempel van 95%.

Methode Nr. 11

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

Zijde en wol of haar

(Methode met behulp van 75% zwavelzuur)

  • 1. Toepassingsgebied

    Deze methode geldt, na verwijdering van alle niet-vezelbestanddelen, voor binaire mengsels van:

    • 1. zijde (4)

      met

    • 2. wol (1) of dierlijk haar (2 en 3)26.

  • 2. Principe

    Uitgaande van een bekend drooggewicht van het mengsel worden de zijdevezels opgelost met behulp van zwavelzuur van 75 gewichtsprocenten 27.

    Het residu wordt verzameld, gewassen, gedroogd en gewogen. Het eventueel gecorrigeerd gewicht ervan wordt uitgedrukt in procenten van het totale drooggewicht van het mengsel. Het percentage droge zijde wordt verkregen door aftrekking.

  • 3. Apparatuur en reagentia

    • 3.1. Apparatuur

      • Erlenmeyers van minstens 200 ml met ingeslepen stop.

    • 3.2. Reagentia

      • (i) 75% zwavelzuur ± 2 gewichtsprocenten.

        Bereiden door, onder afkoeling, 700 ml zwavelzuur met een dichtheid van 1,84 bij 20°C voorzichtig toe te voegen aan 350 ml gedestilleerd water. Na afkoelen tot kamertemperatuur, het volume met water op 1 liter brengen.

      • (ii) Verdund zwavelzuur: 100 ml geconcentreerd zwaveltuur met een dichtheid van 1,84 bij 20°C langzaam toevoegen aan 1 900 ml gedestilleerd water.

      • (iii) Verdunde ammonia: 200 ml geconcentreerde ammonia (dichtheid 0,880 bij 20°C) verdunnen tot 1 000 ml met gedestilleerd water.

  • 4. Werkwijze

    De in deel 1, ‘Algemeen’ van de onderhavige bijlage verstrekte instructies opvolgen en als volgt te werk gaan:

    Aan het analysemonster in een erlenmeyer van minstens 200 ml met ingeslepen stop 100 ml 75% zwavelzuur per gram monster toevoegen en de erlenmeyer sluiten. Goed schudden en gedurende 30 minuten bij kamertemperatuur laten staan. Nogmaals schudden en nogmaals 30 minuten laten staan. Een laatste maal schudden en de inhoud van de erlenmeyer in de vooraf gewogen filterkroes gieten. De eventueel in de erlenmeyer achtergebleven vezels overbrengen in de filterkroes met 75% zwavelzuur. Het residu in de filterkroes achtereenvolgens wassen met 50 ml verdund zwavelzuur, 50 ml water en 50 ml verdunde ammonia. Telkens de vezels gedurende ongeveer 10 minuten in de vloeistof laten staan alvorens af te zuigen. Tenslotte spoelen met water en de vezels hierin gedurende ongeveer 30 minuten laten staan. De overmaat vloeistof afzuigen. De filterkroes met het residu drogen, afkoelen en wegen.

  • 5. Berekening

    De resultaten berekenen zoals aangegeven in deel 1, ‘Algemeen’ van de onderhavige bijlage. De waarde van ‘d’ bedraagt 0,985 voor wol.

  • 6. Nauwkeurigheid van de methode

    Voor een homogeen mengsel van textielvezels liggen de betronwbaarheidsgrenzen van de volgens deze methode verkregen resultaten niet hoger dan ± 1 bij een betrouwbaarheidsdrempel van 95%.

Methode Nr. 12

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

[Red: Vervallen.]

Methode Nr. 13

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

Jute en bepaalde dierlijke vezels

(Methode door middel van stikstofgehaltebepaling)

  • 1. Toepassingsgebied

    Deze methode geldt, na verwijdering van alle niet-vezelbestanddelen, voor binaire mengsels van:

    • 1. jute (9).

      met

    • 2. bepaalde dierlijke vezels; deze kunnen zijn: haar (2 en 3) of wol (1) of een mengsel van haar en wol. Deze methode vindt geen toepassing op mengsels van kenmerkende textielvezels die niet-vezelbestanddelen (kleurstoffen, apprets, enz.) op basis van stikstof bevatten28.

  • 2. Principe

    Men bepaalt het stikstofgehalte van het mengsel en berekent, uitgaande van dit gegeven en van het bekende gehalte aan stikstof van de twee bestanddelen, de verhouding van de bestanddelen van het mengsel.

  • 3. Apparatuur en reagentia

    • 3.1. Apparatuur

      • (i) Kjeldahl-destructiekolf van 200 tot 300 ml.

      • (ii) Kjeldahl-stoomdestillatietoestel.

      • (iii) Een maatkolf van 200 ml en twee erlenmeyers van 100 ml. Buret waarmee een nauwkeurigheid van 0,05 ml mogelijk is.

    • 3.2. Reagentia

      • (i) Tolueen

      • (ii) Methanol

      • (iii) Zwavelzuur (dichtheid 1,84 bij 20°C) 29

      • (iv) Kaliumsulfaat30

      • (v) Seleniumdioxyde31

      • (vi) Oplossing van natriumhydroxyde (400 g/liter)

        400 g natriumhydroxyde oplossen in 400 tot 500 ml water en verdunnen met water tot één liter

      • (vii) Indicatormengsel, 0,1 g methylrood oplossen in 95 ml ethanol en 5 ml water en deze oplossing vermengen met 0,5 g broomkreselgroen opgelost in 475 ml ethanol en 25 ml water

      • (viii) Boorzuuroplossing, 20 g boorzuur oplossen in één liter water;

      • (ix) Zwavelzuur 0,02 N (gestelde oplossing).

  • 4. Voorbehandeling van het gereduceerde monster

    De voorbehandeling beschreven in deel 1. ‘Algemeen’ van de onderhavige bijlage wordt vervangen door de volgende behandeling:

    Het luchtdroge monster in een Soxhletapparaat extraheren met behulp van een mengsel van één deel tolueen en drie delen methanol gedurende vier uur met tenminste vijf hevelingen per uur. Het monster drogen eerst aan de lucht en daarna in een droogstoof van 105 ± 3°C. Vervolgens het monster extraheren in water (50 ml/g monster) door onder terugvloeikoeling te koken gedurende 30 minuten. Filtreren, het monster terugbrengen in de kolf en de extractie herhalen met behulp van hetzelfde volume water. Filtreren, de overmaat aan water verwijderen door uitknijpen, afzuigen of centrifugeren en het monster aan de lucht drogen.

    Opmerking

    Daar tolueen en methanol giftig zijn, moeten de nodige voorzorgsmaatregelen worden getroffen.

  • 5. Werkwijze

    • 5.1. Algemene instructies

      De algemene instructies gegeven in deel 1. ‘Algemeen’ van de onderhavige bijlage, wat betreft het nemen van het analysemonster, het drogen en het wegen, opvolgen.

    • 5.2. Nadere instructies

      Het analysemonster in een Kjeldahlkolf overbrengen en aan het analysemonster in de destructiekolf, dat tenminste 1 g bedraagt, in deze volgorde toevoegen: 2,5 g kaliumsulfaat, 0,1-0,2 g seleniumdioxyde en 10 ml zwavelzuur (d = 1,84).

      De kolf eerst zachtjes verwarmen tot volledige afbraak van het materiaal, daarna krachtiger tot de oplossing helder en bijna kleurloos wordt. En hierna nog 15 minuten verwarmen.

      De kolf laten afkoelen, de inhoud voorzichtig verdunnen met 10–20 ml water, afkoelen, de inhoud kwantitatief overbrengen in een maatkolf van 200 ml en met water aanvullen tot de merkstreep, waarbij de analyse-oplossing wordt verkregen.

      In een erlenmeyer van 100 ml ongeveer 20 ml boorzuuroplossing gieten en deze plaatsen onder de koeler van het Kjeldahldestilleerapparaat op zodanige wijze dat de uitloop juist beneden het oppervlak van de boorzuuroplossing komt. Breng precies 10 ml van de analyse-oplossing in de destillatiekolf, tenminste 5 ml natriumhydroxyde in de trechter brengen, de stop even oplichten en de natriumhydroxyde-oplossing langzaam in de kolf laten vloeien. Indien de analyse-oplossing en de natriumhydroxyde-oplossing neiging vertonen om twee afzonderlijke lagen te vormen, deze vermengen door voorzichtig schudden. De destillatiekolf even verwarmen en stoom in de vloeistof leiden. Ongeveer 20 ml destillaat opvangen, de erlenmeyer lager plaatsen zodat de uitloop van de koeler zich ongeveer 20 mm boven het vloeistof-oppervlak bevindt en nog een minuut langer de destillatie voortzetten. Het uiteinde van de buis spoelen met water en het spoelwater opvangen in de erlenmeyer. Deze wegnemen en vervangen door een tweede erlenmeyer die ongeveer 10 ml boorzuuroplossing bevat en vervolgens ongeveer 10 ml destillaat opvangen.

      De twee destillaten afzonderlijk titreren met zwavelzuur van 0,02 N met gebruik van het indicatormengsel. De resultaten voor beide titraties noteren. Indien het verbruik van de tweede titratie groter is dan 0,2 ml, moet de proef herhaald worden en de destillatie opnieuw worden uitgevoerd met een even grote hoeveelheid van de analyse-oplossing.

      Een blanco-bepaling uitvoeren waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van de bij de destructie en de destillatie gebruikte reagentia.

  • 6. Berekening

    • 6.1. Het percentage stikstof in het droge monster als volgt berekenen:

      Bijlage 49776.png

      A% = percentage stikstof van het gereinigde en droge analysemonster

      V = totaal verbruik (ml) van de gestelde zwavelzuuroplossin, bij het monster

      b = totaal verbruik (ml) van de gestelde zwavelzuuroplossing bij de blanco-bepaling

      N = normaliteit van de gestelde zwavelzuuroplossing en

      W = gewicht (g) van het analysemonster in droge toestand.

    • 6.2. Uitgaande van een waarde van 0,22% voor het stikstofgehalte van jute en van 16,2% voor dierlijke vezels, welke percentages zijn uitgedrukt ten opzichte van het drooggewicht van het materiaal, wordt de samenstelling van het mengsel met behulp van de volgende formale berekend:

      Bijlage 49777.png

      PA% = percentage dierlijke vezels in het monster.

  • 7. Nauwkeurigheid van de methode

    Voor een homogeen mengsel van textielvezels liggen de betrouwbaarheidsgrenzen van de volgens deze methode verkregen resultaten niet hoger dan ± 1 bij een betrouwbaarheidsdrempel van 95%.

Methode nr. 14

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

Polypropeen en bepaalde andere vezels

(Methode met behulp van xyleen)

  • 1. Toepassingsgebied

    Deze methode geldt, na verwijdering van alle niet-vezelbestanddelen, voor binaire mengsels van vezels van:

    • 1. polypropeen (31)

      met

    • 2. wol (1), dierlijk haar (2 en 3), zijde (4), katoen (5), acetaat (17), cupro (19), modal (20), triacetaat (22), viscose (23), acryl (24), ‘polyamide’ (28), polyester (29) en glasvezel (38)32 .

  • 2. Principe

    Uitgaande van een bekend drooggewicht van het mengsel worden de polypropeenvezels opgelost met behulp van kokend xyleen. Het residu wordt verzameld, gewassen, gedroogd en gewogen; het eventueel gecorrigeerde gewicht ervan wordt uitgedrukt in procenten van het drooggewicht van het mengsel. Het percentage polypropeen wordt verkregen door aftrekking.

  • 3. Apparatuur en reagentia

    • 3.1. Apparatuur

      • (i) Erlenmeyers van minstens 200 ml met ingeslepen stop.

      • (ii) Terugvloeikoeler (geschikt voor vloeistoffen met hoog koopkpunt) met slijpstuk, dat kan worden aangesloten op de erlenmeyers (i).

    • 3.2. Reagens

      • Xyleen, met kookpunt tussen 137 en 142°C.

        Opmerking: Dit reagens is zeer brandbaar en geeft giftige dampen. Bij gebruik ervan dienen de nodige voorzorgsmaatregelen te worden genomen.

  • 4. Werkwijze

    De in deel 1 ‘Algemeen’ van de onderhavige bijlage verstrekte instructies opvolgen en daarna als volgt te werk gaan:

    Aan het in de erlenmeyer (3.1.i) overgebrachte analysemonster 100 ml xyleen (3.2) per gram monster toevoegen. De terugvloeikoeler (3.1.ii) aansluiten, de inhoud aan de kook brengen en gedurende 3 minuten laten koken. De warme vloeistof onmiddellijk decanteren in een gewogen filterkroes van gefrit glas (zie opmerking 1). De behandeling nog tweemaal herhalen en hierbij telkens 50 ml vers oplosmiddel gebruiken.

    Het in de erlenmeyer achtergebleven residu achtereenvolgens spoelen met 30 ml kokende xyleen (tweemaal) en vervolgens tweemaal met telkens 75 ml petroleumether (1.3.2.1. van deel 1, ‘Algemeen’ van de onderhavige bijlage).

    Het residu in de erlenmeyer na de tweede maal spoelen met petroleumether filtreren door de filterkroes en de achtergebleven vezels in de filterkroes overbrengen met behulp van een kleine extra hoeveelheid petroleumether. Het oplosmiddel volledig laten verdampen, de filterkroes met het residu drogen, afkoelen en wegen.

    Opmerkingen:

    • 1. De filterkroes, waardoor het xyleen wordt gedecanteerd, moet worden voorverwarmd.

    • 2. Na de behandelingen met kokend xyleen moet de erlenmeyer, waarin het residu zich bevindt, voldoende zijn afgekoeld, voordat er petroleumether wordt ingegoten.

    • 3. Teneinde voor de analist de gevaren, verbonden aan de ontvlambaarheid en de giftigheid van de reagentia, te verminderen, mogen apparatuur voor warmteextractie en geschikte werkwijzen, waarbij identieke resultaten worden verkregen, worden gebruikt33.

  • 5. Berekening

    De resultaten berekenen zoals aangegeven in deel 1, ‘Algemeen’ van de onderhavige bijlage. De waarde van ‘d’ bedraagt 1,00.

  • 6. Nauwkeurigheid van de methode

    Voor een homogeen mengsel van textielvezels liggen de betrouwbaarheidsgrenzen van de volgens deze methode verkregen resultaten niet hoger dan ± 1 bij een betrouwbaarheidsdrempel van 95%.

Methode nr. 15

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

Chloorvezels (op basis van het homopolymeer van vinylchloride) en bepaalde andere vezels

(Methode met behulp van geconcentreerd zwavelzuur)

  • 1. Toepassingsgebied

    Deze methode geldt, na verwijdering van alle niet-vezelbestanddelen, voor binaire mengsels van:

    • 1. chloorvezels (25) op basis van het homopolymeer van vinylchloride (al dan niet nagechloreerd)

      met

    • 2. katoen (5), acetaat (17), cupro (19), modal (20), triacetaat (22), viscose (23), bepaalde acrylvezels (24), bepaalde modacrylvezels (27), ‘polyamide’ (28), polyester (29)34 .

    De betrokken modacrylvezels zijn die, welke een heldere oplossing geven bij onderdompeling in geconcentreerd zwavelzuur (d20 = 1,84 g/ml).

    Deze methode kan met name in plaats van de methoden nr. 8 en nr. 9 worden gebruikt.

  • 2. Principe

    Uitgaande van een bekend drooggewicht van het mengsel worden de in punt 2 van paragraaf 1 vermelde vezels in geconcentreerd zwavelzuur (d20 = 1,84 g/ml) opgelost. Het uit de chloorvezel bestaande residu wordt verzameld, gewassen, gedroogd en gewogen; het eventueel gecorrigeerde gewicht ervan wordt uitgedrukt in procenten van het drooggewicht van het mengsel. Het percentage van het tweede bestanddeel wordt verkregen door aftrekking.

  • 3. Apparatuur en reagentia

    • 3.1. Apparatuur

      • (i) Erlenmeyer van minstens 200 ml met ingeslepen stop.

      • (ii) Glasstaafje met afgeplat uiteinde.

    • 3.2. Reagentia

      • (i) Geconcentreerd zwavelzuur (d20 = 1,84 g/ml).

      • (ii) Zwavelzuur, verdund tot circa 50% (m/m),

        Bereiden door, onder afkoeling, 400 ml zwavelzuur (D20 = 1,84 g/ml) voorzichtig toe te voegen aan 500 ml gedistilleerd water. Na afkoelen tot kamertemperatuur het volume met water op 1 liter brengen.

      • (iii) Verdunde ammonia 60 ml geconcentreerde ammonia (d20 = 0,880 g/ml) met gedistilleerd water verdunnen tot 1000 ml.

  • 4. Werkwijze

    De in deel 1, ‘Algemeen’ van de onderhavige bijlage verstrekte instructies opvolgen en als volgt te werk gaan:

    Aan het in de erlenmeyer (3.1.i) overgebrachte analysemonster 100 ml zwavelzuur (3.2.i) per gram monster toevoegen.

    De inhoud van de erlenmeyer gedurende 10 minuten bij kamertemperatuur laten staan en van tijd tot tijd met het glazen staafje omroeren. Een weefsel of breisel moet tussen de wand en het staafje worden vastgezet, waarbij met het staafje een lichte druk wordt uitgeoefend, teneinde het door zwavelzuur opgeloste materiaal af te scheiden.

    De vloeistof in een gewogen filterkroes van gefrit glas decanteren.

    Opnieuw 100 ml zwavelzuur (3.2.i) in de erlenmeyer brengen en de behandeling herhalen.

    De inhoud van de erlenmeyer door de filterkroes gieten en het vezelresidu erin overbrengen met behulp van het glazen staafje. Zo nodig een weinig geconcentreerd zwavelzuur (3.2.i) toevoegen om de vezelresten, die nog aan de wand van de erlenmeyer vastzitten, mee te voeren.

    De filterkroes afzuigen; de afzuigkolf ledigen of door een andere vervangen, daarna het residu in de filterkroes achtereenvolgens spoelen met 50% zwavelzuur (3.2.ii) met gedistilleerd of gedeïomseerd water (1.3.2.3 van deel I. ‘Algemeen’ van de onderhavige bijlage), met de verdunde ammonia (3.2.iii) en tenslotte grondig met gedistilleerd of gedeïoniseerd water, waarbij de filterkroes na iedere toevoeging volledig wordt afgezogen (niet afzuigen tijdens het spoelen, maar pas nadat de vloeistof uit zichzelf is doorgelopen).

    De filterkroes met het residu drogen, afkoelen en wegen.

  • 5. Berekening

    Bereken de resultaten zoals aangegeven in deel 1. ‘Algemeen’ van de onderhavige bijlage. De waarde ‘d’ bedraagt 1,00.

  • 6. Nauwkeurigheid van de methode

    Voor een homogeen mengsel van textielvezels liggen de betrouwbaarheidsgrenzen van de volgens deze methode verkregen resultaten niet hoger dan ± 1 bij een betrouwbaarheidsdrempel van 95%.

Methode nr. 16

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

Chloorvezel, bepaalde modacrylsoorten, bepaalde elasthanen, acetaat, triacetaat en bepaalde andere vezels (Methode met cyclohexanon)

  • 1. Toepassingsgebied

    Deze methode geldt, na verwijdering van niet-vezelbestanden, voor binaire mengsels van:

    • 1. acetaat (17), triacetaat (22), chloorvezeis (25), bepaalde modacrylsoorten (27), bepaalde elasthanen (37), met

    • 2. wol (1), haar (2 en 3), zijde (4), katoen (5), cupro (19), modal (20), viscose (23), polyamide of nylon (28), acryl (24), glasvezel (38).

      Indien is vastgesteld dat modacryl- of elasthaanvezels aanwezig is, dient in een voorafgaande proef te worden bepaald of die volledig in het reagens oplosbaar is.

      De methoden nr. 9 en nr. 15 zijn eveneens toepasbaar voor het analyseren van mengsels die chloorvezels bevatten.

  • 2. Principe

    Uitgaande van een bekend drooggewicht van het mengsel worden de acetaatvezels, triacetaatvezels, chloorvezels, bepaalde modacrylvezels opgelost in cyclohexanon door extractie, bij een temperatuur dicht bij het kookpunt. Het residu wordt verzameld, gewassen, gedroogd en gewogen; het gewicht wordt eventueel gecorrigeerd en uitgedrukt in procenten van het drooggewicht van het mengel. Het drooggewichtspercentage chloor-, modacryl-, elasthaan, acetaat- en triacetaatvezel wordt verkregen uit het verschil.

  • 3. Apparatuur en reagentia (niet vermeld in het algemene gedeelte)

    • 3.1. Apparatuur

      • I) Apparatuur voor hete extractie, waarmee de werkwijzer onder punt 4 kan worden uitgevoerd (zie bijgaande figuur, variante van de apparatuur beschreven in ‘Melliand Textilberichte 56 (1975) – 643–645’).

      • II) Filterkroes waar het monster in past.

      • III) Poreus plaatje, porositeit 1.

      • IV) Terugvloeikoeler, passend op de destillatiekolf.

      • V) Verwarmingstoestel.

    • 3.2. Reagentia

      • I) Cyclohexanon, kookpunt 156°C.

      • II) Ethylalcohol: 50% (v/v) in volume.

        Opmerking: Cyclohexanon is brandbaar en giftig; vóór het gebruik moeten dan ook de nodige voorzorgsmaatregelen genomen worden

  • 4. Werkwijze

    De aanwijzingen van het algemene gedeelte volgen en als volgt te werk gaan:

    In de destillatiekolf 100 ml cyclohexanon per gram materiaal brengen: het extractievat aanbrengen, waarin vooraf de filterkroes met monster en het poreuze plaatje enigszins schuin zijn aangebracht. De terugvloeikoeler aansluiten. Het cyclohexanon aan de kook brengen en 60 minuten met een zodanige snelheid extraheren dat ten minste 12 cycli per uur worden doorlopen. Na extractie en afkoelen het extractievat optrekken, de filterkroes uitnemen en het poreuze plaatje verwijderen. De inhoud van de filterkroes drie- tot viermaal spoelen met warme 50%-ige ethylalcohol, voorverwarmd op ongeveer 60°C en vervolgens met 1 liter water van 60°C.

    Tijdens het spoelen en tussendoor niet afzuigen maar het oplosmiddel vanzelf laten doorlopen; pas aan het einde afzuigen.

    Tenslotte wordt de filterkroes met het residu gedroogd, afgekoeld en gewogen.

  • 5. Berekening en weergave van de resultaten

    De resultaten worden berekend zoals aangegeven in het algemene gedeelte. De waarde voor "d" bedraagt 1,00 behalve voor de volgende vezels:

    zijde: 1,01

    acryl: 0,98

  • 6. Nauwkeurigheid van de resultaten

    Voor een homogeen mengsel van textielmateriaal ligt de betrouwbaarheidsgrens van de volgens deze methode verkregen resultaten niet hoger dan ± 1 bij een betrouwbaarheid van 95%.

Bijlage III

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

Kwantitatieve analyse van ternaire mengsels van kenmerkende textielvezels

Algemeen

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

Inleiding

De methoden voor de kwantitatieve analyse van mengsels van kenmerkende textielvezels zijn gebaseerd op twee werkwijzen: scheiding met de hand en scheiding langs chemische weg.

Scheiding met de hand moet telkens als het mogelijk is worden toegepast, daar deze werkwijze meestal nauwkeuriger resultaten oplevert dan scheiding langs chemische weg. Deze werkwijze is bruikbaar voor alle textielartikelen waarin de samenstellende kenmerkende textielvezels niet innig met elkaar zijn verbonden, zoals bijvoorbeeld garens die zijn samengesteld uit verschillende bestanddelen, waarvan elk uit één soort textielvezels bestaat, of weefsels waarvan de schering van een andere vezelsoort is gemaak dan de inslag, of inslagbreisels die uit verschillende soorten garens zijn samengesteld.

Kwantitatieve chemische analyse van gemengde kenmerkende textielvezels is in de regel gebaseerd op de selectieve oplosbaarheid van de afzonderlijke bestanddelen van het mengsel. Er zijn vier varianten mogelijk:

  • 1. Er wordt gewerkt met twee verschillende analysemonsters; een bestanddeel (a) van het eerste monster en een ander bestanddeel (b) van het tweede monster worden opgelost. De onoplosbare residu's van elk monster worden gewogen en het percentage van ieder van de twee oplosbare bestanddelen wordt berekend aan de hand van de respectieve gewichtsverliezen. Het percentage van het derde bestanddeel (c) wordt verkregen door het verschil.

  • 2. Er wordt gewerkt met twee verschillende analysemonsters; een bestanddeel (a) van het eerste monster en twee bestanddelen (a en b) van het tweede monster worden opgelost. Het onoplosbare residu van het eerste monster wordt gewogen en het percentage van bestanddeel (a) wordt berekend aan de hand van het gewichtsverlies. Het onoplosbare residu van het tweede monster wordt gewogen het komt overeen met bestanddeel (c). Het percentage van het derde bestanddeel (b) wordt verkregen door het verschil.

  • 3. Er wordt gewerkt met twee verschillende analysemonsters; twee bestanddelen (a en b) van het eerste monster en twee bestanddelen (b en c) van het tweede monster worden opgelost. De onoplosbare residu's komen respectievelijk overeen met de bestanddelen (c) en (a). Het percentage van het derde bestanddeel (b) wordt verkregen door het verschil.

  • 4. Er wordt gewerkt met een enkel analysemonster. Na verwijdering van een der bestanddelen wordt het onoplosbare residu van de overige twee vezelsoorten gewogen en het percentage van het oplosbare bestanddeel wordt berekend aan de hand van het gewichtsverlies. Uit het residu wordt door oplossing een van de beide vezelsoorten verwijderd. Het onoplosbare bestanddeel wordt gewogen en het percentage van het tweede oplosbare bestanddeel wordt berekend aan de hand van het gewichtsverlies.

Indien een keuze mogelijk is, is het aanbevelenswaard een van de eerste drie varianten te gebruiken.

Bij chemische analyse moeten methoden worden toegepast waarbij oplosmiddelen zijn voorgeschreven die slechts de gewenste vezel(s) oplossen, terwijl de andere vezel(s) onopgelost blijft (blijven).

Bij wijze van voorbeeld is in bijlage V van de onderhavige beschikking een tabel opgenomen met een aantal ternaire mengsels, alsmede de analysemethoden voor binaire mengsels die in principe voor de analyse van deze ternaire mengsels kunnen worden gebruikt.

Om de kans op fouten zo klein mogelijk te houden, verdient het aanbeveling de chemische analyse zoveel mogelijk volgens tenminste twee van de vier hierboven vermelde varianten uit te voeren.

Vezelmengsels die bij de vervaardiging van textielartikelen worden gebruikt en in mindere mate die welke voorkomen in de eindprodukten, kunnen niet-vezelbestanddelen zoals vetten, wassoorten, apprets of in water oplosbare stoffen bevatten die van natuurlijke oorsprong kunnen zijn, dan wel ter vergemakkelijking van de vervaardiging kunnen zijn toegevoegd. Deze niet-vezelbestanddelen moeten vóór de analyse worden verwijderd. Daarom wordt ook een voorbehandelingsmethode beschreven waarmede in de meeste gevallen oliën, vetten, wassoorten en in water oplosbare stoffen kunnen worden verwijderd.

Voorts kunnen textielartikelen harsen of andere toegevoegde stoffen bevatten teneinde speciale eigenschappen aan deze produkten te verlenen. Dergelijke stoffen, in uitzonderingsgevallen met inbegrip van kleurstoffen, kunnen de inwerking van het reagens op de oplosbare bestanddelen wijzigen en verder geheel of gedeeltelijk door deze reagentia worden geëlimineerd. Deze toevoegingen kunnen derhalve tot fouten aanleiding geven en moeten vóór de analyse van het monster worden verwijderd. Indien deze verwijdering onmogelijk is, kunnen de methodes voor kwantitatieve chemische analyse die in bijlage V van de onderhavige beschikking zijn beschreven niet meer worden toegepast.

De in de geverfde vezels aanwezige kleurstof wordt als een integrerend deel van de kenmerkende textielvezels beschouwd en wordt niet verwijderd.

De analyses worden verricht op basis van het drooggewicht en een werkwijze wordt aangegeven om dit te bepalen.

Het resultaat wordt verkregen door op het drooggewicht van elke kenmerkende textielvezelsoort de reprisepercentages, als in artikel 1, eerste lid, onder d, van het Textielartikelenbesluit (Warenwet) bedoeld, toe te passen.

De in het mengsel aawezige kenmerkende textielvezels moeten vóór de analyse worden geïdentificeerd. Bij sommige chemische methodes kan het onoplosbare bestanddeel van een mengsel gedeeltelijk oplosbaar worden gemaakt door het reagens dat gebruikt wordt voor het oplossen van het oplosbare bestanddeel (de oplosbare bestanddelen). Zo mogelijk kieze men reagentia die slechts een gering of geen enkel effect hebben op de onoplosbare vezelbestanddelen. Wanneer men weet dat er bij de analyse gewichtsverlies optreedt, moeten de resultaten dienovereenkomstig worden gecorrigeerd; hiertoe zijn correctiefactoren aangegeven. (Deze factoren zijn in verschillende laboratoria bepaald door de bij de voorbehandeling gereinigde vezels met het reagens overeenkomstig de analysemethode te behandelen.) Deze correctiefactoren gelden slechts voor normale vezels, zodat andere correctiefactoren nodig kunnen zijn wanneer de vezels vóór of gedurende de behandeling zijn aangetast. Indien variant 4 moet worden toegepast, waarbij een textielvezel wordt onderworpen aan de opeenvolgende inwerking van twee verschillende oplosmiddelen, dienen correctiefactoren te worden toegepast, rekening houdend met de eventuele gewichtsverliezen die de vezel bij de twee behandelingen heeft ondergaan.

Men dient de bepaling tenminste in tweevoud te verrichten, zowel bij scheiding met de hand als bij scheiding langs chemische weg.

I. Algemene opmerkingen over de methoden voor kwantitatieve chemische analyse van ternaire mengsels van textielvezels

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

Algemene aanwijzingen voor de methoden voor de kwantitatieve chemische analyse van ternaire mengsels van textielvezels.

  • I.1. Toepassingsgebied

    Voor zover het ternaire mengsel een of twee binaire mengsels omvat waarvoor in bijlage II van de onderhavige beschikking een bijzondere methode geldt, wordt in principe gebruikgemaakt van de desbetreffende bijzondere methode(n).

  • I.2. Principe

    Na de bestaaddelen van een mengsel te hebben geïdentificeerd, worden eerste de niet-vezelbestanddelen verwijderd door middel van een geschikte voorbehandeling; vervolgens past men een of meer van de vier in de inleiding beschreven varianten van het prozédé voor selectieve oplossing toe. Behalve indien dit technische moeilijkheden oplevert, verdient het de voorkeur de soort kenmerkende textielvezels op te lossen die het grootste aandeel vormt, teneinde uiteindelijk als residu de soort kenmerkende textielvezels over te houden die het kleinste aandeel vormt.

  • I.3. Benodigdheden

    • I.3.1. Apparatuur

      • I.3.1.1. Glazen filterkroezen en weegflesjes waarin de kroezen kunnen worden geplaatst of iedere andere apparatuur die identieke resultaten oplevert.

      • I.3.1.2. Afzuigkolf.

      • I.3.1.3. Exsiccator voorzien van gekleurd silicagel als indicator.

      • I.3.1.4. Droogstoof met ventilatie voor het drogen van de monsters bij 105 ± 3°C.

      • I.3.1.5. Analysebalans, tot op 0,0002 g nauwkeurig.

      • I.3.1.6. Extractie-apparaat volgens Soxhlet of apparatuur waarmede een identiek resultaat kan worden bereikt.

    • I.3.2. Reagentia

      • I.3.2.1. Geherdistilleerde petroleumether, kooktraject tussen 40 en 60°C.

      • I.3.2.2. De overige reagentia als vermeld in de overeenkomstige delen van de methode. Alle gebruikte reagentia moeten chemisch zuiver zijn.

      • I.3.2.3. Gedistilleerd of gedeïoniseerd water.

  • I.4. Conditionerings- en analyse-atmosfeer

    Aangezien drooggewich ten worden bepaald, is het niet nodig de monsters te conditioneren noch de analyses in een geconditioneerde atmosfeer uit te voeren.

  • I.5. Gereduceerd monster

    Men kieze een voor het globale laboratoriummonster representatief gereduceerd monster dat voldoende is om alle nodige analysemonsters van elk minstens 1 g te trekken.

  • I.6. Voorbehandeling van het gereduceerde monster

    Wanneer het monster een element bevat dat buiten beschouwing blijft bij het berekenen der percentages (zoals stoffen als in artikel 1, eerste lid, onder d, van het Textielartikelenbesluit (Warenwet) bedoeld) begint men met het verwijderen daarvan door middel van een geschikte methode die de vezelbestanddelen niet aantast.

    Met dit doel worden de niet-vezelbestanddelen, die oplosbaar zijn in petroleumether en water, verwijderd door het aan de lucht gedroogde gereduceerde monster gedurende 1 uur en met tenminste 6 cycli per uur met petroleumether te behandelen in een Soxhletapparaat. De petroleumether wordt daarna uit het monster verdampt, dat vervolgens wordt geëxtraheerd door een behandeling van het monster met water van kamertemperatuur gedurende 1 uur, gevolgd door een behandeling in water van 65 ± 5°C onder af en toe roeren, eveneens gedurende 1 uur, bij een vlotverhouding 1/100. Het overtollige water wordt uitgeperst, afgezogen of gecentrifugeerd, waarna het monster aan de lucht wordt gedroogd.

    Indien de niet-vezelbestanddelen niet kunnen worden geëxtraheerd met petroleumether en met water, dienen deze te worden verwijderd met behulp van een andere voor de verwijdering geschikte methode die geen van de vezelbestanddelen ernstig aantast. Er moet evenwel worden opgemerkt dat voor bepaalde ongebleekte natuurlijke plantaardige vezels (bijvoorbeeld jute en kokos) de normale voorbehandeling met petroleumether en water niet alle natuurlijke niet-vezelbestanddelen verwijdert; desondanks worden geen extra voorbehandelingen toegepast wanneer het monster geen niet in petroleumether en water oplosbare apprets bevat.

    In de analyserapporten moet een uitvoerige beschrijving worden gegeven van de bij de voorbehandeling gevolgde methode

  • I.7. Analysemethode

    • I.7.1. Algemene aanwijzingen

      • I.7.1.1. Drogen

        Alle droogbewerkingen worden gedurende tenminste 4 uur en ten hoogste 16 uur op 105 ± 3°C uitgevoerd in een droogstoof met luchtcirculatie waarbij de deur gedurende de gehele droogtijd gesloten blijft. Wanneer korter dan 14 uur wordt gedroogd, moet worden gecontroleerd of het gewicht constant is gebleven, hetgeen bereikt wordt geacht wanneer na één nieuwe droging van 60 minuten een gewichtsverschil van minder dan 0,05% wordt verkregen.

        De filterkroezen, weegglaasjes, analysemonsters en residu's mogen tijdens het drogen, het afkoelen en het wegen niet met de blote hand worden aangeraakt.

        De monsters worden gedroogd in een weegflesje met afgenomen stop. Na het drogen wordt het weegflesje afgesloten alvorens het uit de stoof wordt genomen en zo snel mogelijk in de exsiccator gebracht.

        De filterkroes wordt, geplaatst in het weegflesje met afgenomen stop, in de stoof gedroogd. Na het drogen wordt het weegflesje afgesloten en zo snel mogelijk in een exsiccator geplaatst.

        Bij gebruik van andere apparatuur dan de filterkroes wordt zodanig in de stoof gedroogd dat het drooggewicht der kenmerkende textielvezels zonder verlies wordt bepaald.

      • I.7.1.2. Afkoelen

        Het afkoelen wordt in de exsiccator uitgevoerd die naast de balans is geplaatst en wel gedurende een tijdsduur die voldoende is om de weegflesjes volledig af te koelen; in geen geval mag de afkoelperiode minder dan twee uur bedragen.

      • I.7.1.3. Wegen

        Na het afkoelen wordt het weegflesje binnen twee minuten nadat het uit de exsiccator is genomen, op 0,0002 g nauwkeurig gewogen.

    • I.7.2. Werkwijze

      Uit de voorbehandelde monsters worden analysemonsters van tenminste 1 g getrokken. Het garen of de draden worden in stukken ter lengte van ca. 10 mm gesneden, welke zoveel mogelijk uiteengerafeld worden. Het analysemonster (de analysemonsters) in een weegflesje drogen, afkoelen in een exsiccator en wegen. Het analysemonster (de analysemonsters) wordt onderscheidenlijk worden uit het weegflesje of de weegflesjes verwijderd; onmiddellijk daarna het weegflesje (de weegflesjes) nog eens wegen en het drooggewicht van het analysemonster (de analysemonsters) berekenen door vaststelling van het verschil. De analyse voltoolen als beschreven in het overeenkomstige gedeelte van de toe te passen methode. Na weging het residu microscopisch onderzoeken om na te gaan of de oplosbare vezel(s) geheel door de behandeling is (zijn) verwijderd.

  • I.8. Berekening en weergave van de resultaten

    Het gewicht van ieder bestanddeel wordt uitgedrukt als een percentage van het totale gewicht van de kenmerkende textielvezels in het mengsel. De resultaten worden berekend op basis van de drooggewichten aan zuivere kenmerkende textielvezels waarop men heeft toegepast de reprisepercentages35 en vervolgens de correctiefactoren om rekening te houden met materiaalverlies tijdens de voorbehandelings- en analysebewerkingen.

    • I.8.1. Berekening van de percentages van de drooggewichten aan zuivere kenmerkende textielvezels zonder rekening te houden met de gewichtsverliezen van de vezels tijdens de voorbehandeling.

      • I.8.1.1. Variant I

        Formules die moeten worden toegepast wanneer een bestanddeel van een mengsel wordt verwijderd uit één analysemonster en een ander bestanddeel uit een tweede analysemonster:

        Bijlage 49786.png
        Bijlage 49787.png

        P3% = 100 – (P1% + P2%)

        P1% = het percentage van het eerste, droge, zuivere bestanddeel (met behulp van het eerste reactiemiddel in het eerste monster opgelost bestanddeel).

        P2% = het percentage van het tweede droge, zuivere bestanddeel (met behulp van het tweede reactiemiddel in het tweede monster opgelost bestanddeel).

        P3% = het percentage van het derde droge, zuivere bestanddeel (in geen enkel van de twee monsters opgelost bestanddeel).

        m1 = het drooggewicht van het eerste monster na voorbehandeling.

        m2 = het drooggewicht van het tweede monster na voorbehandeling.

        r1 = het drooggewicht van het residu na verwijdering van het eerste bestanddeel uit het eerste monster met behulp van het eerste reactiemiddel.

        r2 = het drooggewicht van het residu na verwijdering van het tweede bestanddeel uit het tweede monster met behulp van het tweede reactiemiddel.

        d1 = de correctiefactor voor het gewichtsverlies (ten gevolge van de inwerking van het eerste reactiemiddel) van het tweede bestanddeel dat niet in het eerste monster werd opgelost36 .

        d2 = de correctiefactor voor het gewichtsverlies (ten gevolge van de in werking van het eerste reactiemiddel) van het derde bestanddeel dat niet in het eerste monster werd opgelost37 .

        d3 = de correctiefactor voor het gewichtsverlies (ten gevolge van de inwerking van het tweede reactiemiddel) van het eerste bestanddeel dat niet in het tweede monster werd opgelost38 .

        d4 = de correctiefactor voor het gewichtsverlies (ten gevolge van de inwerking van het tweede reactiemiddel) van het derde bestanddeel dat niet in het tweede monster werd opgelost39 .

      • I.8.1.2. Variant 2

        Toe te passen formules wanneer bij een proef een bestanddeel (a) van het eerste analysemonster verwijderd wordt, terwijl de beide andere bestanddelen (b + c) als residu behouden worden, en bij een andere proef twee bestanddelen (a + b) van het tweede analysemonster verwijderd worden, terwijl de derde component (c) als residu behouden wordt.

        P1% = 100 – (P2% + P3%)

        Bijlage 49788.png
        Bijlage 49789.png

        P1% = het percentage van het eerste droge, zuivere bestanddeel (met behulp van het eerste reactiemiddel in het eerste monster opgeloste bestanddeel).

        P2% = het percentage van het tweede droge, zuivere bestanddeel (met behulp van het tweede reactiemiddel samen met het eerste bestanddeel in het tweede monster opgelost bestanddeel).

        P3% = het percentage van het derde droge, zuivere bestanddeel (in geen enkel van de twee monsters opgelost bestanddeel).

        m1 = het drooggewicht van het eerste monster na voorbehandeling.

        m2 = het drooggewicht van het tweede monster na voorbehandeling.

        r1 = het drooggewicht van het residu na verwijdering van het eerste bestanddeel uit het eerste monster met behulp van het eerste reactiemiddel.

        r2 = het drooggewicht van het residu na verwijdering van het eerste en tweede bestanddeel uit het tweede monster met behulp van het tweede reactiemiddel.

        d1 = de correctiefactor voor het gewichtsverlies (ten gevolge van de inwerking van het eerste reactiemiddel) van het tweede bestanddeel dat niet in het eerste monster werd opgelost40 .

        d2 = de correctiefactor voor het gewichtsverlies (ten gevolge van de inwerking van het eerste reactiemiddel) van het derde bestanddeel dat niet in het eerste monster werd opgelost41 .

        d4 = de correctiefactor voor het gewichtsverlies (ten gevolge van de inwerking van het tweede reactiemiddel) van het derde bestanddeel dat niet in het tweede monster werd opgelost42 .

      • I.8.1.3. Variant 3

        Toe te passen formules wanneer bij een proef twee bestanddelen (a + b) verwijderd worden, ter wijl het derde bestanddeel (c) als residu behouden wordt, en bij een andere proef twee bestanddelen (b + c) verwijderd worden, terwijl het eerste bestanddeel (a) als residu behouden wordt.

        Bijlage 49790.png

        P2% = 100 – (P1% + P3%)

        Bijlage 49791.png

        P1% = het percentage van het eerste droge, zuivere bestanddeel (met behulp van het eerste reactiemiddel in het eerste monster opgelost bestanddeel).

        P1% = het percentage van het tweede droge, zuivere bestanddeel (met behulp van het eerste reactiemiddel in het eerste monster en met behulp van het tweede reactiemiddel in het tweede monster opgelost bestanddeel).

        P2% = het percentage van het derde droge, zuivere bestanddeel (met behulp van het tweede reactiemiddel in het tweede monster opgelost bestanddeel).

        m1 = het drooggewicht van het eerste monster na voorbehandeling.

        m2 = het drooggewicht van het tweede monster na voorbehandeling.

        r1 = het drooggewicht van het residu na verwijdering van het eerste en tweede bestandeel uit het tweede monster met behulp van het tweede reactiemiddel.

        r2 = het drooggewicht van het residu na verwijdering van het tweede en derde bestanddeel uit het tweede monster met behulp van het tweede reactiemiddel.

        d2 = de correctiefactor voor het gewichtsverlies (ten gevolge van de inwerking van het eerste reactiemiddel) van het derde bestanddeel dat niet in het eerste monster werd opgelost43 .

        d3 = de correctiefactor voor het gewichtsverlies (ten gevolge van de inwerking van het tweede reactiemiddel) van het eerste bestanddeel dat niet in het tweede monster werd opgelost44 .

      • I.8.1.4. Variant 4

        Toe te passen formules wanneer achtereenvolgens twee bestanddelen van het mengsel met behulp van hetzelfde analysemonster worden geëxtraheerd:

        P1% = 100 – (P2% + P3%)

        Bijlage 49792.png
        Bijlage 49793.png

        P1% = het percentage van het eerste droge, zuivere bestanddeel (eerste oplosbare bestanddeel).

        P2% = het percentage van het tweede droge, zuivere bestanddeel (tweede oplosbare bestanddeel).

        P3% = het percentage van het derde droge, zuivere bestanddeel (onoplosbare bestanddeel).

        m = het drooggewicht van het monster na voorbehandeling.

        r1 = het drooggewicht van het residu na verwijdering van het eerste bestanddeel met behulp van het eerstereactiemiddel.

        r2 = het drooggewicht van het residu na verwijdering van het eerste en tweede bestanddeel met behulp van het eerste en het tweede reactiemiddel.

        d1 = de correctiefactor voor het gewichtsverlies van het tweede bestanddeel in het eerste reactiemiddel45 .

        d2 = de correctiefactor voor het gewichtsverlies van het derde bestanddeel in het eerste reactiemiddel46 .

        d3 = de correctiefactor voor het gewichtsverlies van het derde bestanddeel in het eerste en tweede reactiemiddel 47.

    • I.8.2. Berekening van de percentages van elk bestanddeel na toepassing van de reprisepercentages48 en de eventuele correctiefactoren voor gewichtsverlies tijdens de voorbehandeling.

      Men krijgt:

      Bijlage 49778.png
      Bijlage 49779.png
      Bijlage 49780.png

      dus:

      Bijlage 49781.png
      Bijlage 49782.png
      Bijlage 49783.png

      P1A% = het percentage van het eerste droge, zuivere bestanddeel, waarbij rekening is gehouden met het vochtgehalte en het gewichtsverlies tijdens de voorbehandeling.

      P2A% = het percentage van het tweede droge, zuivere bestanddeel, waarbij rekening is gehouden met het vochtgehalte en het gewichtsverlies tijdens de voorbehandeling.

      P3A% = het percentage van het derde droge, zuivere bestanddeel, waarbij rekening is gehouden met het vochtgehalte en het gewichtsverlies tijdens de voorbehandeling.

      P1 = het met behulp van een van de in punt I.8.1. van de onderhavige bijlage aangegeven formules verkregen percentage van het eerste droge, zuivere bestanddeel.

      P2 = het met behulp van een van de in punt I.8.1. van de onderhavige bijlage aangegeven formules verkregen percentage van het tweede droge, zuivere bestanddeel.

      P3 = het met behulp van een van de in punt I.8.1. van de onderhavige bijlage aangegeven formules verkregen percentage van het derde droge, zuivere bestanddeel.

      a1 = het reprisepercentage49 voor het eerste bestanddel.

      a2= het reprisepercentage50 voor het tweede bestanddeel.

      a3 = het reprisepercentage51 voor het derde bestanddeel.

      b1 = het percentage van het gewichtsverlies van het eerste bestanddeel tijdens de voorbehandeling.

      b2 = het percentage van het gewichtsverlies van het tweede bestanddeel tijdens de voorbehandeling.

      b3 = het percentage van het gewichtsverlies van het derde bestanddeel tijdens de voorbehandeling.

      Ingeval een speciale voorbehandeling wordt toegepast, moeten de waarden b1, b2 en b3 zo mogelijk worden bepaald door elk der zuivere kenmerkende textielvezels de bij de analyse toegepaste voorbehandeling te doen ondergaan. Onder zuivere kenmerkende textielvezels wordt verstaan vezels ontdaan van alle niet-vezelbestanddelen, met uitzondering van die welkeer normaal in aanwezig zijn (hetzij door hun aard, hetzij als gevolg van het gebruikte fabricage procédé), in de toestand waarin zij in het te analyseren artikel voorkomen (ongebleekt, gebleekt).

      Beschikt men niet over afzenderlijke en zuivere kenmerkende textielvezels welke bij de vervaardiging van het te analyseren produkt zijn gebruikt, dan moeten voor b1, b2 en b3 de gemiddelde waarden aangenomen op grond van proeven op zuivere textielvezels overeenkomend met die welke het te analyseren mengsel bevat.

      Wordt de gewone voorbehandeling, extractie met petroleumether en water, toegepast, dan kunnen de waarden b1, b2 en b3 meestal worden verwaarloosd, behalve bij ongebleekte katoen-, vlas- of hennepvezels, waarbij gewoonlijk wordt aangenomen dat het verlies bij de voorbehandeling 4% bedraagt, en bij polypropeen, waarbij dit verlies op 1% wordt gesteld.

      Bij andere kenmerkende textielvezels is het gebruikelijk in de berekeningen het verlies bij de voorbehandeling buiten beschouwing te laten.

    • I.8.3 Opmerking

      Voorbeelden van berekening zijn opgenomen in bijlage IV van de onderhavige beschikking.

II. Kwantitatieve analysemethode door scheiding met de hand van ternaire mengsels van kenmerkende textielvezels

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

  • II.1. Toepassingsgebied

    De methode geldt voor kenmerkende textielvezels ongeacht hun aard, op voorwaarde dat zij niet innig met elkaar gemengd zijn en dat het mogelijk is ze met de hand te scheiden.

  • II.2 Principe

    Na identificering van de bestanddelen van het weefsel worden eerst de niet-vezelbestanddelen door een geschikte voorbehandeling verwijderd en vervolgens worden de vezels met de hand gescheiden; ze daarna laten drogen en wegen om het aandeel van elke vezel in het mengsel te bepalen.

  • II.3. Apparatuur

    • II.3.1. Weegflesje of elk ander flesje waarmede identieke resultaten worden verkregen.

    • II.3.2. Exsiccator voorzien van gekleurd silicagel als indicator.

    • II.3.3. Droogstoof met ventilatie voor het drogen van de monsters bij 105 ± 3°C.

    • II.3.4. Analysebalans nauwkeurig tot op 0,0002 g.

    • II.3.5. Extractie-apparaat volgens Soxhlet of apparatuur waarmede identieke resultaten worden verkregen.

    • II.3.6. Naald.

    • II.3.7. Twistmeter of gelijkwaardig apparaat.

  • II.4. Reagentia

    • II.4.1. Geherdistilleerde petroleumether, kooktraject tussen 40 en 60°C.

    • II.4.2. Gedistilleerd of gedeïoniseerd water.

  • II.5. Conditionerings- en analyse-atmosfeer

    Zie punt I.4.

  • II.6. Gereduceerd monster

    Zie punt I.5.

  • II.7 Voorbehandeling van het gereduceerde monster

    Zie punt I.6.

  • II.8. Werkwijze voor de analyse

    • II.8.1. Analyse van een garen

      Van het voorbehandelde monster wordt een analysemonster met een gewicht van minstens 1 g afgenomen. Bij zeer fijne garens kan de analyse worden verricht op een monster van minstens 30 m ongeacht het gewicht.

      Het garen in stukken van geschikte lengte knippen; met de naald en ze nodig met behulp van de twistmeter hieruit de bestanddelen afzonderen. Deze bestanddelen worden in gewogen weegflesjes geplaatst en gedroogd bij 105 ± 3°C, tot het gewicht constant blijft, overeenkomstig I.7.1. en I.7.2.

    • II.8.2. Analyse van een weefsel

      Van het voorbehandelde monster een analysemonster van tenminste 1 g buiten de zelfkant nemen, de randen nauwkeurig afsnijden, zonder rafels, evenwijdig met de schering- of inslagdraden of, bij materiaal vervaardigd met naalden, evenwijdig met de streekrijen. De garens van verschillende aard afzonderen en in gewogen weegflesjes plaatsen overeenkomstig de werkwijze beschreven in II.8.1.

  • II.9. Berekening en weergave van de resultaten

    Het gewicht van elk bestanddeel uitdrukken als percentage van het totale gewicht van de in het mengsel aanwezige kenmerkende textielvezels. De resultaten berekenen op basis van de drooggewichten aan zuivere kenmerkende textielvezels waarop men heeft toegepast de reprisepercentages52 en vervolgens de correctiefactoren om rekening te houden met materiaalverlies tijdens de voor behandelings- en analysebewerkingen.

    • II.9.1. Berekening van de percentages zuiver drooggewicht, waarbij geen rekening wordt gehouden met het gewichtsverlies van de vezels tijdens de voorbehandeling.

      Bijlage 49784.png
      Bijlage 49785.png

      P3% = 100 – (P1% + P2%)

      P1% = het percentage van het eerste droge zuivere bestanddeel.

      P2% = het percentage van het tweede droge, zuivere bestanddeel.

      P3% = het percentage van het derde droge, zuivere bestanddeel.

      m1 = het drooggewicht van het eerste zuivere bestanddeel.

      m2 = het drooggewicht van het tweede zuivere bestanddeel.

      m3 = het drooggewicht van het derde zuivere bestanddeel.

    • II.9.2. Berekening van de percentages van elk bestanddeel na toepassing van de reprisepercentages53 en de eventuele correctiefactoren voor gewichtsverlies tijdens de voorbehandeling: zie sub I.8.2.

III. Kwantitatieve analysemethode door combinatie van scheiding met de hand en scheiding langs chemische weg van ternaire mengsels van kenmerkende textielvezels

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

Men moet zoveel mogelijk de scheiding met de hand toepassen en rekening houden met de percentages van de gescheid en elementen voordat men tot eventuele bepaling langs chemische weg van de afzonderlijke bestanddelen overgaat.

IV. Nauwkeurigheid van de methoden

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

De voor elke analysemethode voor binaire mengsels aangegeven nauwkeurigheid staat in verband met de reproduceerbaarheid (zie bijlage II van deze beschikking).

De reproduceerbaarheid is de betrouwbaarheid, dat wil zeggen de mate van overeenstemming tussen de meetwaarden, vastgesteld door waarnemers, in verschillende laboratoria en op verschillende tijdstippen. Door toepassing van dezelfde methode werden bij het onderzoek van een identiek en homogeen produkt individuele meetresultaten verkregen.

De reproduceerbaarheid wordt weergegeven door de betrouwbaarheidsgrenzen van de resultaten bij een betrouwbaarheid van 95%.

Hieronder wordt verstaan het verschil tussen twee resultaten dat in een reeks analyses, uitgevoerd in verschillende laboratoria, slechts in 5% van de gevallen overschreden zou worden bij normale en correcte toepassing van de methode op een homogeen, identiek mengsel.

Om de nauwkeurigheid van de analyse van een ternair mengsel te bepalen past men gewoonlijk de waarden toe die zijn vermeld in de voor binaire mengsels geldende analysemethoden die voor de analyse van het ternaire mengsel werden gebruikt.

Aangezien bij de vier varianten van de kwantitatieve chemische analyse van ternaire mengsels twee oplossingen worden uitgevoerd (bij de eerste drie varianten op twee afzonderlijke analysemonsters en bij de vierde variant op hetzelfde analysemonster) en ervan uitgaande dat E1 en E2 de nauwkeurigheid weergeven van de twee analysemethoden voor binaire mengsels, kan de nauwkeurigheid van de resultaten voor ieder bestanddeel volgens onderstaande tabel worden weergegeven:

Samenstellende vezels

Varianten

1

2 en 3

4

a

E1

E1

E1

b

E2

E1+ E2

E1+ E2

c

E1+ E2

E2

E1+ E2

Bij toepassing van de vierde variant kan wegens een eventuele, moeilijk te evalueren inwerking van het eerste reagens op het residu van bestanddelen b en c, de nauwkeurigheid lager liggen dan die welke met bovenstaande werkwijze werd berekend.

V. Analyserapport

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

  • V.1. Vermelden welke variant(en) werd(en) toegepast voor het verrichten van de analyse, alsmede de methoden, de reagentia en de correctiefactoren.

  • V.2. Vermelding van gedetailleerde gegevens inzake speciale voorbehandelingen (zie punt I.6.).

  • V.3. Vermelding van de afzonderlijke resultaten met het rekenkundig gemiddelde tot op een decimaal nauwkeurig.

  • V.4. Vermelding, telkens als dit mogelijk is, van de nauwkeurigheid van de methode voor ieder bestanddeel, berekend volgens de tabel van hoofdstuk IV.

Bijlage IV

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

Voorbeelden van berekening van de percentages van de bestanddelen van bepaalde ternaire mengsels bij toepassing van bepaalde varianten die zijn beschreven sub I.8.1 van Bijlage III

Men neme het geval van een vezelmengsel waarvan de kwalitatieve analyse de volgende bestanddelen oplevert:

1. kaardwol; 2. polyamide; 3. ongebleekte katoen.

Variant Nr. 1

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

Indien men volgens deze variant, dat wil zeggen met twee verschillende analysemonsters werkt, waarbij men door oplossing een bestanddeel (a = wol) uit het eerste monster en een tweede bestanddeel (b = polyamide) uit het tweede monster verwijdert, is het mogelijk de volgende resultaten te verkrijgen:

  • 1. Gewicht van het eerste in de droogstoof gedroogde monster na de voorbehandeling (m1) = 1,6000/g

  • 2. Gewicht van het in de droogstoof gedroogde residu na behandeling met alkalisch (polyamide + katoen) (r1) = 1,4166 g

  • 3. Gewicht van het tweede in de droogstoof gedroogde monster na voorbehandeling (m2) = 1,8000 g

  • 4. Gewicht van het in de droogstoof gedroogde residu na behandeling met mierezuur (wol + katoen) (r2) = 0,9000 g

De behandeling met alkalisch natriumhypochloriet veroorzaakt geen gewichtsverlies aan polyamide, terwijl voor de ongebleekte katoen een gewichtsverlies van 3% op treedt, zodat d1 = 1,0 en d2 = 1,03.

Door de behandeling met mierezuur treedt geen gewichtsverlies aan wol en ongebleekte katoen op, zodat d3 en d4 = 1,0.

Wanneer men de door middel van chemische analyse verkregen waarden en de correctiefactoren in de formule sub I.8.1.1. van Bijlage III invult, verkrijgt men:

Bijlage 49794.png
Bijlage 49795.png

P3% = 100 – (10,30 + 50,00) = 39,70

(katoen)

De percentages van de verschillende gedroogde en gereinigde vezels van het mengsel zijn de volgende:

wol

10,3%

polyamide

50,0%

katoen

39,7%

Deze percentages moeten overeenkomstig de formules, sub I.8.2. van Bijlage III worden gecorrigeerd, teneinde eveneens rekening te houden met de reprisepercentages54 en de correctiefactoren voor eventueel gewichtsverlies na de voorbehandeling.

Daar de reprisepercentages de volgende zijn: kaardwol 17,0%, polyamidevezel 6,25%, katoen 8,5% en daar tengevolge van de voorbehandeling met petroleumether en water bij ongebleekte katoen een gewichtsverlies van 4% optreedt, krijgt men:

Bijlage 49796.png
Bijlage 49797.png

P3A% (katoen) = 100 – (10,97 + 48,37) = 40,66

Het mengsel is derhalve als volgt samengesteld:

polyamide

48,4%

katoen

40,6%

wol

11,0%

100,0%

Variant Nr. 4

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

Nemen wij het geval van een vezelmengsel waarvan de kwalitatieve analyse de volgende bestanddelen heeft opgeleverd: kaardwol, viscose en ongebleekte katoen.

Veronderstellen wij dat, indien men volgens deze variant werkt, dat wil zeggen indien achtereenvolgens twee bestanddelen van het mengsel van hetzelfde monster worden verwijderd, de volgende resultaten worden verkregen:

  • 1. Gewicht van het in de droogstoof gedroogde monster na de voorbehandeling (m1) = 1,6000 g

  • 2. Gewicht van het in de droogstoof gedroogde residu na de eerste behandeling met alkalisch natriumhypochloriet (viscose + katoen) (r1) = 1,4166 g

  • 3. Gewicht van het in de droogstoof gedroogde residu na de tweede behandeling van het residu r1 met zinkehloridemierezuur (katoen) (r2) = 0,6630 g

De behandeling met alkalisch natriumhypochloriet veroorzaakt geen gewichtsverlies aan viscose, terwijl wel een gewichtsverlies aan ongebleekte katoen van 3% op treedt, zodat d1 = 1,0 en d2 = 1,03.

Door de behandeling met zinkchloridemierezuur neemt het gewicht van de katoen met 4% toe, zodat d3 = (1,03 × 0,96) = 0,9888 (afgerond 0,99) (er wordt aan herinnerd dat d3 de correctiefactor is voor het gewichtsverlies respectievelijk de gewichtstoename van het derde bestanddeel als gevolg van het eerste en het tweede reagens).

Wanneer men de door middel van chemische analyse verkregen waarden en de correctiefactoren in de formules sub I.8.1.4. van Bijlage III invult, verkrijgt men:

Bijlage 49798.png
Bijlage 49799.png

P1% = 100 – (48,75 + 41,02) = 10,23%

(wol)

Deze percentages moeten, zoals reeds bij variant Nr. 1 werd vermeld, overeenkomstig de formules sub I.8.2 van Bijlage III worden gecorrigeerd.

Bijlage 49800.png
Bijlage 49801.png

P3A% (katoen) = 100 – (10,57 + 48,65) = 40,78%

Dienovereenkomstig heeft het mengsel de volgende samenstelling:

 

viscose

48,6%

katoen

40,8%

wol

10,6%

100,0%

Bijlage V

[Regeling vervallen per 08-05-2012]

Tabel van types van ternaire mengsels die kunnen worden geanalyseerd met behulp van analysemethoden voor binaire mengsels

Nr. mengsels

Kenmerkende textiebezels

Varianten 55, 56

Nummers van de Bijzondere Methoden 57 voor binaire mengsels, met vermelding van de gebruikte rengentia

1e bestanddeel

2e bestanddeel

3e bestanddeel

   

1

wol of haar

viscose, cupro of bepaalde modalsoorten

katoen

1 en/of 4

2 (alkalisch natriumhypochloriet) en 3 (zinkchloride/mierezuur)

2

wol of haar

polyamide 6 of 6–6

katoen, viscose, cupro of modal

1 en/of 4

2 (alkalisch natriumhypochloriet) en 4 (80% mierezuur)

3

wol, haar of zijde

bepaalde chloorvezels

viscose, cupro, modal of katoen

1 en/of 4

2 (alkalisch natriumhypochloriet) en 9 (zwavelkoolstof/aceton 55,5/44,5)

4

wol of haar

polyamide 6 of 6–6

polyester, polypropyleen, acryl of glasvezel

1 en/of 4

2 (alkalisch natriumhypochloriet) en 4 (80% mierezuur)

5

wol, haar of zijde

bepaalde chloorvezels

polyester, acryl, polyamide of glasvezel

1 en/of 4

2 (alkalisch natriumhypochloriet) en 9 (zwavelkoolstof/aceton 55,5/44,5)

6

zijde

wol of haar

polyester

2

11 (75% zwavelzuur) en 2 (alkalisch natriumhypochloriet)

7

polyamide 6 of 6–6

acryl

katoen, viscose, cupro of modal

1 en/of 4

4 (80% mierezuur) en 8 (dimethylformamide)

8

bepaalde chloorvezels

polyamide 6 of 6–6

katoen, viscose, cupro of modal

1 en/of 4

8 (dimethylformamide) en 4 (80% mierezuur) of 9 (zwavelkoolstof/aceton 55,5/44,5) en 4 (80% mierezuur)

9

acryl

polyamide 6 of 6–6

polyester

1 en/of 4

8 (dimethylformamide) en 4 (80% mierezuur)

10

acetaat

polyamide 6 of 6–6

viscose, katoen, cupro of modal

4

1 (aceton) en 4 (80% mierezuur)

11

bepaalde chloorvezels

acryl

polyamide

2 en/of 4

9 (zwavelkoolstof/aceton 55,5/44,5) en 8 dimethylformamide)

12

bepaalde chloorvezels

polyamide 6 of 6–6

acryl

1 en/of 4

9 (zwavelkoolstof/aceton 55,5/44,5) en 4 (80% mierezuur)

13

polyamide 6 of 6–6

viscose, cupro, modal of katoen

polyester

4

4 (80% mierezuur) en 7 (75% zwavelzuur)

14

acetaat

viscose, cupro, modal of katoen

polyester

4

1 (aceton) en 7 (75% zwavelzuur)

15

acryl

viscose, cupro, modal of katoen

polyester

4

8 (dimethylformamide) en 7 (75% zwavelzuur)

16

acetaat

wol, haar of zijde

katoen, viscose, cupro, modal, polyamide, polyester, acryl

4

1 (aceton) en 2 (alkalisch natriumhypochloriet)

17

triacetaat

wol, haar of zijde

katoen, viscose, cupro, modal, polyamide, polyester, acryl

4

6 (dichloormethaan) en 2 (alkalisch natriumhypochloriet)

18

acryl

wol, haar of zijde

polyester

1 en/of 4

8 (dimethylformamide) en 2 (alkalisch natriumhypochloriet)

19

acryl

zijde

wol of haar

4

8 (dimethylformamide) en 11 (75% zwavelzuur)

20

acryl

wol, haar of zijde

katoen, viscose, cupro of modal

1 en/of 4

8 (dimethylformamide) en 2 (alkalisch natriumhypochloriet)

21

wol, haar of zijde

katoen, viscose, modal, cupro

polyester

4

2 (alkalisch natriumhypochloriet) en 7 (75% zwavelzuur)

22

viscose, cupro of bepaalde modalsoorten

katoen

polyester

2 en/of 4

3 (zinkchloride/mierezuur) en 7 (75% zwavelzuur)

23

acryl

viscose, cupro of bepaalde modalsoorten

katoen

4

8 (dimethylformamide) en 3 (zinkchloride/mierezuur)

24

bepaalde chloorvezels

viscose, cupro of bepaalde modalsoorten

katoen

1 en/of 4

9 (zwavelkoolstof/aceton 55,5/44,5) en 3 (zinkchloride/mierezuur) of 8 (dimethylformamide) en 3 (zinkchloride/mierezuur)

25

acetaat

viscose, cupro of bepaalde modalsoorten

katoen

4

1 (aceton) en 3 (zinkchloride/mierezuur)

26

triacetaat

viscose, cupro of bepaalde modalsoorten

katoen

4

6 (dichloormethaan) en 3 (zinkchloride/mierezuur)

27

acetaat

zijde

wol of haar

4

1 (aceton) en 11 (75% zwavelzuur)

28

triacetaat

zijde

wol of haar

4

6 (dichloormethaan) en 11 (75% zwavelzuur)

29

acetaat

acryl

katoen, viscose, cupro of modal

4

1 (aceton) en 8 (dimethylformamide)

30

triacetaat

acryl

katoen, viscose, cupro of modal

4

6 (dichloormethaan) en 8 (dimethylformamide)

31

triacetaat

acryl

katoen, viscose cupro of modal

4

6 (dichloormethaan) en 4 (80% mierezuur)

32

triacetaat

katoen, viscose, cupro of modal

polyester

4

6 (dichloormethaan) en 7 (75% zwavelzuur)

33

acetaat

polyamide 6 of 6–6

polyester of acryl

4

1 (aceton) en 4 (80% mierezuur)

34

acetaat

acryl

polyester

4

1 (aceton) en 8 (dimethylformamide)

35

bepaalde chloorvezels

katoen, viscose, cupro of modal

polyester

4

8 (dimethylformamide) en 7 (75% zwavelzuur) of 9 (zwavelkoolstof/aceton 55,5/44,5) en 7 (75% zwavelzuur)

  1. Voor de toepassing van het bepaalde in de onderhavige bijlage en in de bijlagen II en III van de onderhavige beschikking wordt onder: ‘niet-vezelbestanddelen’ mede begrepen: ‘andere dan kenmerkende textielvezels’. ^ [1]
  2. Eventueel kan het analysemonster rechtstreeks voorbehandeld worden. ^ [2]
  3. In normblad NEN 1132 (september 1964) genoemd: ‘analysemonster’. ^ [3]
  4. In normblad NEN 1132 (september 1964) genoemd: ‘proefeenheid’. ^ [4]
  5. De laboratoriumwaarde kan vervangen worden door een vezelmenger. Voor het reduceren van het monster kan ook de methode van het herhaald halveren en wegwerpen worden gebruikt. ^ [5]
  6. Wanneer zij op een geschikt rek worden geplaatst, kan een aantal spoelen gelijktijdig worden afgewikkeld. ^ [6]
  7. De hierna in deel 2 ‘Bijzondere Methoden’ onder nr. 13 vastgestelde methode vormt een uitzondering. Zij is gebaseerd op de bepaling van een onderdeel van een van de beide bestanddelen. ^ [7]
  8. Als in artikel 1, eerste lid, onder d, van het Textielartikelenbesluit (Warenwet) bedoeld. ^ [8]
  9. Als in artikel 1, eerste lid, onder d, van het Textielartikelenbesluit (Warenwet) bedoeld. ^ [9]
  10. Als in artikel 1, eerste lid, onder d, van het Textielartikelenbesluit (Warenwet) bedoeld. ^ [10]
  11. Als in artikel 1, eerste lid, onder d, van het Textielartikelenbesluit (Warenwet) bedoeld. ^ [11]
  12. Als in artikel 1, eerste lid, onder d, van het Textielartikelenbesluit (Warenwet) bedoeld. ^ [12]
  13. Als in artikel 1, eerste lid, onder d, van het Textielartikelenbesluit (Warenwet) bedoeld. ^ [13]
  14. Als in artikel 1, eerste lid, onder d, van het Textielartikelenbesluit (Warenwet) bedoeld. ^ [14]
  15. De tussen haakjes vermelde getallen zijn de nummers waaronder de vezelsoorten zijn opgenomen in Bijlage I van het Textielartikelenbesluit (Warenwet). ^ [15]
  16. De tussen haakjes vermelde getallen zijn de nummers waaronder de vezelsoorten zijn opgenomen in Bijlage I van het Textielartikelenbesluit (Warenwet). ^ [16]
  17. De tussen haakjes vermelde getallen zijn de nummers waaronder de vezelsoorten zijn opgenomen in Bijlage I van het Textielartikelenbesluit (Warenwet). ^ [17]
  18. De tussen haakjes vermelde getallen zijn de nummers waaronder de vezelsoorten zijn opgenomen in Bijlage I van het Textielartikelenbesluit (Warenwet). ^ [18]
  19. De tussen haakjes vermelde getallen zijn de nummers waaronder de vezelsoorten zijn opgenomen in Bijlage I van het Textielartikelenbesluit (Warenwet). ^ [19]
  20. De tussen haakjes vermelde getallen zijn de nummers waaronder de vezelsoorten zijn opgenomen in Bijlage I van het Textielartikelenbesluit (Warenwet). ^ [20]
  21. Alvorens de analyse uit te voeren moet de oplosbaarheid van de modacrylvezels of van de chloorvezels in het reagens worden vastgesteld. ^ [21]
  22. De tussen haakjes vermelde getallen zijn de nummers waaronder de vezelsoorten zijn opgenomen in Bijlage I van het Textielartikelenbesluit (Warenwet). ^ [22]
  23. Alvorens de analyse uit te voeren moet worden nagegaan of de chloorvezels oplossen in het reagens. ^ [23]
  24. De tussen haakjes vermelde getallen zijn de nummers waaronder de vezelsoorten zijn opgenomen in Bijlage I van het Textielartikelenbesluit (Warenwet). ^ [24]
  25. De tussen haakjes vermelde getallen zijn de nummers waaronder de vezelsoorten zijn opgenomen in Bijlage I van het Textielartikelenbesluit (Warenwet). ^ [25]
  26. De tussen haakjes vermelde getallen zijn de nummers waaronder de vezelsoorten zijn opgenomen in Bijlage I van het Textielartikelenbesluit (Warenwet). ^ [26]
  27. Wilde zijde, zoals tussahzijde, wordt niet geheel opgelost met behulp van 75% zwavelzuur. ^ [27]
  28. De tussen haakjes vermelde getallen zijn de nummers waaronder de vezelsoorten zijn opgenomen in Bijlage I van het Textielartikelenbesluit (Warenwet). ^ [28]
  29. Deze reagentia moeten stikstofvrij zijn. ^ [29]
  30. Deze reagentia moeten stikstofvrij zijn. ^ [30]
  31. Deze reagentia moeten stikstofvrij zijn. ^ [31]
  32. De tussen haakjes vermelde getallen zijn de nummers waaronder de vezelsoorten zijn opgenomen in Bijlage I van het Textielartikelenbesluit (Warenwet). ^ [32]
  33. Alvorens de analyse uit te voeren moet de oplosbaarheid van de modacrylvezels of van de chloorvezels in het reagens worden vastgesteld. ^ [33]
  34. De tussen haakjes vermelde getallen zijn de nummers waaronder de vezelsoorten zijn opgenomen in Bijlage I van het Textielartikelenbesluit (Warenwet). ^ [34]
  35. Als in artikel 1, eerste lid, onder d, van het Textielartikelenbesluit (Warenwet) bedoeld. ^ [35]
  36. De voor d geldende waarden zijn vermeld in de desbetreffende gedeelten van de Bijzondere Methoden vervat in deel 2, ‘Bijzondere Methoden’, van Bijlage II van de onderhavige beschikking. ^ [36]
  37. De voor d geldende waarden zijn vermeld in de desbetreffende gedeelten van de Bijzondere Methoden vervat in deel 2, ‘Bijzondere Methoden’, van Bijlage II van de onderhavige beschikking. ^ [37]
  38. De voor d geldende waarden zijn vermeld in de desbetreffende gedeelten van de Bijzondere Methoden vervat in deel 2, ‘Bijzondere Methoden’, van Bijlage II van de onderhavige beschikking. ^ [38]
  39. De voor d geldende waarden zijn vermeld in de desbetreffende gedeelten van de Bijzondere Methoden vervat in deel 2, ‘Bijzondere Methoden’, van Bijlage II van de onderhavige beschikking. ^ [39]
  40. De voor d geldende waarden zijn vermeld in de desbetreffende gedeelten van de Bijzondere Methoden vervat in deel 2, ‘Bijzondere Methoden’, van Bijlage II van de onderhavige beschikking. ^ [40]
  41. De voor d geldende waarden zijn vermeld in de desbetreffende gedeelten van de Bijzondere Methoden vervat in deel 2, ‘Bijzondere Methoden’, van Bijlage II van de onderhavige beschikking. ^ [41]
  42. De voor d geldende waarden zijn vermeld in de desbetreffende gedeelten van de Bijzondere Methoden vervat in deel 2, ‘Bijzondere Methoden’, van Bijlage II van de onderhavige beschikking. ^ [42]
  43. De voor d geldende waarden zijn vermeld in de desbetreffende gedeelten van de Bijzondere Methoden vervat in deel 2, ‘Bijzondere Methoden’, van Bijlage II van de onderhavige beschikking. ^ [43]
  44. De voor d geldende waarden zijn vermeld in de desbetreffende gedeelten van de Bijzondere Methoden vervat in deel 2, ‘Bijzondere Methoden’, van Bijlage II van de onderhavige beschikking. ^ [44]
  45. De voor d geldende waarden zijn vermeld in de desbetreffende gedeelten van de Bijzondere Methoden vervat in deel 2, ‘Bijzondere Methoden’, van Bijlage II van de onderhavige beschikking. ^ [45]
  46. De voor d geldende waarden zijn vermeld in de desbetreffende gedeelten van de Bijzondere Methoden vervat in deel 2, ‘Bijzondere Methoden’, van Bijlage II van de onderhavige beschikking. ^ [46]
  47. Voor zover mogelijk moet d3 van tevoren experimenteel worden bepaald. ^ [47]
  48. Als in artikel 1, eerste lid, onder d, van het Textielartikelenbesluit (Warenwet) bedoeld. ^ [48]
  49. Als in artikel 1, eerste lid, onder d, van het Textielartikelenbesluit (Warenwet) bedoeld. ^ [49]
  50. Als in artikel 1, eerste lid, onder d, van het Textielartikelenbesluit (Warenwet) bedoeld. ^ [50]
  51. Als in artikel 1, eerste lid, onder d, van het Textielartikelenbesluit (Warenwet) bedoeld. ^ [51]
  52. Als in artikel 1, eerste lid, onder d, van het Textielartikelenbesluit (Warenwet) bedoeld. ^ [52]
  53. Als in artikel 1, eerste lid, onder d, van het Textielartikelenbesluit (Warenwet) bedoeld. ^ [53]
  54. Als in artikel 1, eerste lid, onder d, van het Textielartikelenbesluit (Warenwet) bedoeld. ^ [54]
  55. Bedoeld in de punten I.8.1.1, I.8.1.2, I.8.1.3 en I.8.1.4 van Bijlage III van de onderhavige beschikking. ^ [55]
  56. Bij gebruik van Variant 4 moet eerst het eerste bestanddeel worden verwijderd met behulp van het in de laatste kolom eerstgenoemde reagens. ^ [56]
  57. Vervat in deel 2 'Bijzondere Methoden' van Bijlage II van de onderhavige beschikking. ^ [57]