Reglement Dienst Buitenlandse Zaken

Geraadpleegd op 10-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2002.
Geldend van 01-01-2002 t/m 28-06-2002

Besluit van 24 november 1986, houdende vaststelling van het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Buitenlandse Zaken van 2 juni 1986, nummer HDBZ/SF-140960;

Overwegende dat het noodzakelijk is dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken bij de zich sterk wijzigende internationale verhoudingen kan blijven beschikken over die ambtelijke deskundigheid en internationale ervaring die het voor het verwezenlijken van zijn beleidsdoelstellingen behoeft;

Overwegende dat het gewenst is dat de functies vervuld worden door medewerkers wier loopbaan zich uitstrekt over het ministerie van Buitenlandse Zaken hier te lande en over de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland, tenzij die functies daarvoor naar hun inhoud niet geschikt zijn;

Overwegende dat het daarom dienstig is te komen tot de integratie van personeel van het ministerie van Buitenlandse Zaken hier te lande en van de Buitenlandse Dienst tot een geïntegreerde Dienst Buitenlandse Zaken;

Overwegende dat daarbij wordt beoogd de door Onze Minister van Buitenlandse Zaken, Onze Minister zonder Portefeuille en Onze Minister van Economische Zaken getroffen regeling met betrekking tot de economische werkzaamheden van de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland (28 januari 1955, nr. DBD-10296/PE) zonder wijziging voort te zetten;

Overwegende ten slotte dat het wenselijk is gebleken de organisatie van deze dienst en de rechtspositie van allen die daartoe in binnen- en buitenland behoren in één reglement vast te leggen;

Gelet op de artikelen 125 en 134 van de Ambtenarenwet 1929 (Stb. 530);

De Raad van State gehoord (advies van 6 augustus 1986, nr. WO 2.86.0284);

Gezien het nader rapport van voornoemde Minister van 19 november 1986, nummer HDBZ/SF-305425;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Begripsomschrijvingen

Artikel 1

In dit reglement wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Buitenlandse Zaken;

  • b. DBZ: Dienst Buitenlandse Zaken;

  • c. Ambtenaar van de DBZ: Degene die door Ons, dan wel door Onze Minister is aangesteld om als ambtenaar van de DBZ werkzaam te zijn;

  • d. Werknemer: Degene die door Onze Minister op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht als werknemer, behorende tot de DBZ, in dienst is genomen;

  • e. ARAR: Algemeen Rijksambtenarenreglement;

  • f. BBRA 1984: Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984;

  • g. Functie: Het samenstel van werkzaamheden, door de ambtenaar of werknemer te verrichten krachtens en overeenkomstig hetgeen door het daartoe bevoegde gezag aan betrokkene is opgedragen;

  • h. Wervingsgroep: Groep van kandidaat-overplaatsbare ambtenaren van de DBZ, aan wie, met het oog op de loopbaan waarvoor zij worden aangeworven, gelijke leeftijds-, opleidings- of ervaringseisen worden gesteld;

  • i. Arbo-dienst: de door Onze Minister aangewezen deskundige dienst in de zin van artikel 14, derde lid, laatste volzin, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998;

  • j. Ministeriële regeling: Regeling van Onze Minister.

Artikel 2

  • 1 Waar in dit reglement sprake is van gezinsleden, worden daaronder verstaan:

    • a. de huwelijkspartner van betrokkene,

    • b. de minderjarige kinderen, adoptief- of stiefkinderen van de betrokkene welke ten laste van betrokkene komen,

    • c. door Onze Minister als gezinslid beschouwde andere minderjarige kinderen, adoptief- of stiefkinderen of pleegkinderen van betrokkene of van diens huwelijkspartner, alsmede

    • d. door Onze Minister als gezinslid beschouwde meerderjarige studerende of invalide kinderen, adoptief-, stief- of pleegkinderen van betrokkene of van diens huwelijkspartner.

  • 2 In dit reglement wordt onder huwelijkspartner mede verstaan de geregistreerde partner alsmede de levenspartner met wie de niet-gehuwde ambtenaar samenwoont en – met het oogmerk duurzaam samen te leven – een gemeenschappelijke huishouding voert op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding. Onder weduwe en weduwnaar wordt mede begrepen de achtergebleven geregistreerde partner alsmede de achtergebleven levenspartner. Tegelijkertijd kan slechts één persoon als levenspartner dan wel weduwe of weduwnaar worden aangemerkt. Onze Minister kan verlangen dat een schriftelijke verklaring van een notaris wordt overgelegd waaruit blijkt dat een samenlevingscontract als bedoeld in de eerste volzin is gesloten.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld op grond waarvan een tijdelijke voorziening kan worden getroffen voor de toepassing van dit reglement, indien de vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland waar de betrokken ambtenaar is geplaatst geen notariële bevoegdheid heeft en niet de mogelijkheid bestaat een samenlevingscontract notarieel in het desbetreffende land te doen opmaken.

Artikel 3

Waar in dit reglement sprake is van de formatie, wordt daaronder verstaan de kwantitatieve omvang van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de zich daarbinnen voordoende kwalitatieve structuur. De formatie is samengesteld uit formaties van de binnen het ministerie voorkomende dienstonderdelen en de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland.

Artikel 4

Waar in dit reglement sprake is van de anciënniteit van een overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ, wordt daaronder verstaan:

de tijd gedurende welke de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ de laatstelijk toegekende rang heeft.

Hoofdstuk II. Algemene en organisatorische bepalingen

Artikel 5

  • 1 Bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken bestaat een Dienst Buitenlandse Zaken.

  • 2 De Dienst Buitenlandse Zaken bestaat uit:

    • a. degenen die bij koninklijk besluit, dan wel door Onze Minister, als ambtenaar van de Dienst Buitenlandse Zaken zijn aangesteld;

    • b. degenen die in het buitenland door Onze Minister op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst zijn genomen;

    • c. degenen die bij koninklijk besluit, dan wel door Onze Minister, als honoraire consulaire ambtenaren zijn aangesteld, met inachtneming van het tweede lid van artikel 132;

    • d. degenen die door het hoofd van een der in artikel 7 genoemde vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland bij die vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland als honorair adviseur zijn aangesteld, met inachtneming van het tweede lid van artikel 140.

  • 3 Met betrekking tot hun dienstverrichtingen worden voorts de in het derde, vierde en zesde lid van artikel 8 genoemde gedetacheerden dan wel toegevoegden gelijkgesteld met degenen die tot de Dienst Buitenlandse Zaken behoren.

Artikel 6

  • 1 De Dienst Buitenlandse Zaken heeft tot taak, het beleid ter zake van de door het Koninkrijk met het buitenland onderhouden betrekkingen en de door de regering bevorderde ontwikkeling van de internationale rechtsorde, ambtelijk voor te bereiden, gestalte te geven, te coördineren en tot uitvoering te brengen; hij staat daartoe onder leiding van Onze Minister, met inachtneming van de verantwoordelijkheden van Onze Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, alsmede van Onze Minister van Economische Zaken ingevolge het vijfde lid van artikel 12.

  • 2 Met inachtneming van het volkenrecht, in het bijzonder de voor het Koninkrijk, Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba bindende internationale verdragen en andere overeenkomsten alsmede de buitenlandse wetten en gebruiken, omvat de in het eerste lid genoemde taak mede:

    • a. het vertegenwoordigen van het Koninkrijk buiten zijn grondgebied;

    • b. het uitdragen en toelichten van het beleid van het Koninkrijk ten aanzien van internationale vraagstukken en ontwikkelingen;

    • c. het behartigen en beschermen van de belangen van het Koninkrijk, van Nederlanders en van Nederlandse, Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse rechtspersonen buiten het grondgebied van het Koninkrijk;

    • d. het verzamelen, verwerken en verstrekken van inlichtingen omtrent internationale ontwikkelingen ten behoeve van de Nederlandse, Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse overheid, van Nederlanders en van Nederlandse, Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse rechtspersonen;

    • e. het verrichten van de gerechtelijke, buitengerechtelijke en administratieve handelingen en werkzaamheden welke krachtens internationale overeenkomsten en de wetten en voorschriften van het Koninkrijk aan ambtenaren die in diplomatieke of consulaire functies zijn aangesteld, zijn opgedragen en waartoe zij bevoegd zijn verklaard;

    • f. andere bij koninklijk besluit, dan wel door de regering, door tussenkomst van Onze Minister, aan vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland op te dragen werkzaamheden welke met het buitenlands beleid dan wel de bevordering van de internationale rechtsorde samenhangen.

Artikel 7

  • 1 Het Ministerie van Buitenlandse Zaken omvat het in Nederland gevestigde deel van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, verder aangeduid met departement, en de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland.

  • 2 De vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland kunnen zijn:

    • a. vaste diplomatieke zendingen, te weten ambassades en gezantschappen;

    • b. permanente vertegenwoordigingen van het Koninkrijk bij internationale organisaties;

    • c. consulaire posten, te weten consulaten-generaal, consulaten, vice-consulaten en consulaire agentschappen;

    • d. tijdelijke diplomatieke zendingen.

  • 3 De in het tweede lid genoemde vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland worden bij koninklijk besluit naar behoefte ingesteld, geopend, verplaatst, gesloten en opgeheven; bij de instelling worden hun hoedanigheid en plaats van vestiging of bestemming bepaald.

  • 4 Het ambtsgebied van een vaste diplomatieke zending omvat het grondgebied van de staat of de staten waar de zending wordt onderhouden.

  • 5 Onze Minister bepaalt voor elke consulaire post een ressort en kan dit naar behoefte wijzigen. Binnen de ressorten van consulaire posten kan hij sub-ressorten instellen voor consulaire posten van dezelfde of lagere orde.

  • 6 Consulaire posten die zich binnen het ambtsgebied van een vaste diplomatieke zending bevinden zijn daaraan ondergeschikt tenzij Onze Minister anders bepaalt.

Artikel 8

  • 1 Bij het departement kunnen werkzaam zijn:

    • a. overplaatsbare ambtenaren van de DBZ in de zin van artikel 17, eerste lid, onder a;

    • b. niet-overplaatsbare ambtenaren van de DBZ in de zin van artikel 17, eerste lid, onder b;

    • c. tijdelijke ambtenaren van de DBZ in de zin van artikel 17, eerste lid, onder c, in de gevallen bedoeld in artikel 113a, vijfde lid;

    • d. ambtenaren van de Nederlandse Antillen en Aruba welke door Onze Minister in overeenstemming met de regering van de Nederlandse Antillen dan wel Aruba, bij het departement zijn gedetacheerd.

    • e. anderen dan de onder a tot en met d genoemden die door Onze Minister tijdelijk bij het departement zijn tewerkgesteld.

  • 2 Bij de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland kunnen werkzaam zijn:

    • a. overplaatsbare ambtenaren van de DBZ in de zin van artikel 17, eerste lid, onder a;

    • b. tijdelijke ambtenaren van de DBZ in de zin van artikel 17, eerste lid, onder c;

    • c. degenen die door Onze Minister op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst zijn genomen, met als standplaats de plaats van vestiging van een der vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland;

    • d. degenen die bij koninklijk besluit dan wel door Onze Minister als honorair consulair ambtenaar zijn aangesteld;

    • e. honoraire adviseurs, in de zin van artikel 5, tweede lid, onder d.

  • 3 Bij de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland kunnen voorts ter verdere verwezenlijking van de in artikel 6 genoemde taak

    • a. in overeenstemming met Onze Minister worden gedetacheerd ambtenaren van een ander ministerie, wier detachering geschiedt door Onze Minister, hoofd van het betrokken ministerie;

    • b. werknemers, bedoeld in artikel 115 werkzaam zijn.

  • 4 Aan de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland kunnen voorts ter verdere verwezenlijking van de in artikel 6 genoemde taak door Onze Minister worden toegevoegd ambtenaren van een ander ministerie, dan wel van de Nederlandse Antillen en van Aruba, die met het oog op die tewerkstelling tijdelijk ter beschikking zijn gesteld van Onze Minister.

  • 5 Niet-overplaatsbare ambtenaren van de DBZ kunnen in de in het eerste lid van artikel 113 genoemde gevallen aan vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland worden toegevoegd.

  • 6 In bijzondere gevallen kunnen aan tijdelijke diplomatieke zendingen anderen dan de in het tweede, derde, vierde en vijfde lid genoemden, worden toegevoegd.

  • 7 Onze Minister kan, voor wat betreft de dienstverrichtingen van degenen die in het derde, vierde en zesde lid zijn genoemd, in overeenstemming met zijn betrokken ambtgenoot, dan wel met de regering van de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk Aruba, nadere regelen stellen.

  • 8 Onze Minister, hoofd van het betrokken ministerie, stelt in overeenstemming met Onze Minister de vergoedingen en tegemoetkomingen vast welke verband houden met de in het derde lid, onder a, bedoelde detacheringen volgens de regelen die bij of krachtens dit reglement zijn gesteld.

  • 9 Op degenen die ingevolge het vierde lid aan een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland worden toegevoegd, kan Onze Minister bepalingen van dit reglement, welke gelden voor overplaatsbare ambtenaren van de DBZ, van overeenkomstige toepassing verklaren.

Artikel 9

  • 1 De hoofden van de in artikel 7 genoemde vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland worden, behoudens het hierna in het tweede en derde lid bepaalde, bij koninklijk besluit benoemd uit de ambtenaren van de DBZ.

  • 2 Tot hoofd van een consulaire post kan bij koninklijk besluit ook een honorair consulair ambtenaar worden aangesteld.

  • 3 Tot hoofd van een tijdelijke diplomatieke zending kan bij koninklijk besluit ook een persoon die geen ambtenaar van de DBZ is worden aangesteld, mits deze de Nederlandse nationaliteit bezit.

  • 4 Hoofden van vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland worden bij koninklijk besluit, waar nodig, van geloofds- en terugroepingsbrieven, benoemingsbrevetten of inleidingsbrieven voorzien.

  • 5 Als hoofd van een vaste diplomatieke zending kan door Onze Minister, indien een benoeming als bedoeld in het eerste lid niet heeft plaatsgevonden, een ambtenaar van de DBZ worden aangewezen in de hoedanigheid van Zaakgelastigde. Onze Minister voorziet deze, indien nodig, van een inleidingsbrief.

Artikel 10

  • 1 Het hoofd van een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland is jegens Onze Minister verantwoordelijk voor de leiding en inrichting van die vertegenwoordiging, alsmede voor de goede verrichting van de dienst, zulks met inachtneming van artikel 12.

  • 2 Voorts is deze verantwoordelijk voor:

    • a. een juist beheer van de zaken en andere waarden in gebruik bij of toevertrouwd aan die vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland;

    • b. een goed comptabel en financieel beheer;

    • c. het toezicht op de ambtenaar van de DBZ die als rekenplichtig ambtenaar in de zin van de Comptabiliteitswet het beheer voert over de aan de vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland toevertrouwde gelden en geldswaardige papieren.

  • 3 Het hoofd van een vaste diplomatieke zending heeft het toezicht op de Nederlandse, Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse ambtenaren en overheidsinstellingen die zich duurzaam of tijdelijk voor ambtsverrichtingen in zijn ambtsgebied bevinden. Betrokkene kan in dit ambtsgebied tevens toezicht uitoefenen op de werkzaamheden van Nederlandse, Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse instellingen, geen ondernemingen zijnde, die zich bezighouden met de bevordering van Nederlandse, Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse belangen en de uitvoering van het overheidsbeleid, alsmede op die van de vertegenwoordigingen of neveninstellingen daarvan. De vorige volzin geldt niet ten aanzien van een permanente vertegenwoordiging van het Koninkrijk bij een internationale organisatie met betrekking tot het vertegenwoordigen van het Koninkrijk bij die internationale organisatie, en ten aanzien van een tijdelijke diplomatieke zending met betrekking tot de aangelegenheid waartoe die tijdelijke diplomatieke zending werd ingesteld.

  • 4 Het hoofd van een vaste diplomatieke zending geeft aanwijzingen aan en oefent toezicht uit op de hoofden van consulaire posten die aan die vaste diplomatieke zending ondergeschikt zijn en kan het toezicht, bedoeld in het derde lid, overdragen aan deze consulaire posten.

  • 5 De bevoegdheden, in het derde en vierde lid voorzien, worden ook uitgeoefend door hoofden van consulaire posten, niet gelegen in het ambtsgebied van een vaste diplomatieke zending.

Artikel 11

  • 1 Het hoofd van een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland verlaat diens standplaats niet zonder in de leiding of waarneming ervan te hebben voorzien met inachtneming van het tweede tot en met zesde lid.

  • 2 Voor afwezigheid van de standplaats binnen het land van vestiging, alsmede voor verblijf buiten het land van vestiging behoeft betrokkene steeds de voorafgaande goedkeuring van Onze Minister, welke goedkeuring ook kan worden ontleend aan een door Onze Minister voor die vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland vastgestelde regeling.

  • 3 Indien de plaats van hoofd van een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland openstaat, of indien het hoofd van een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland buiten het ambtsgebied verblijft dan wel, indien het een consulaire post betreft, buiten het ressort van die consulaire post, dan wel buiten staat is diens functie uit te oefenen, is de hoogste bij die vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland geplaatste overplaatsbare ambtenaar van de DBZ met de waarneming belast, tenzij Onze Minister anders bepaalt.

  • 4 Degene die met de waarneming is belast treedt op als tijdelijk hoofd van die vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland; betrokkene is niet bevoegd om zonder dringende noodzaak wijziging te brengen in de dienstverrichting alsmede de inrichting van de vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland.

  • 5 Degene die met de waarneming van een vaste diplomatieke zending is belast treedt, indien betrokkene bij de desbetreffende staat met een diplomatieke titel is ingeleid, op als Tijdelijk Zaakgelastigde.

  • 6 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de waarneming van vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland.

Artikel 12

  • 1 Allen die bij de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland werkzaam zijn, oefenen hun werkzaamheden uit overeenkomstig de voorschriften dan wel aanwijzingen die bij koninklijk besluit dan wel door Onze Minister zijn gesteld of gegeven, onverminderd het tweede tot en met vijfde lid.

  • 2 Zij staan daarbij onder leiding van het hoofd van de desbetreffende vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland of, bij diens afwezigheid of verhindering, van degene die met de leiding of waarneming is belast.

  • 3 De ambtenaren bedoeld in het derde lid van artikel 8, oefenen hun werkzaamheden uit overeenkomstig de voorschriften en aanwijzingen welke worden gegeven door Onze Minister, hoofd van het betrokken ministerie, behoudens bedenkingen van Onze Minister of van het hoofd van de desbetreffende vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland, in welk geval gehandeld dient te worden overeenkomstig de regeling welke ter zake door Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister, hoofd van het betrokken ministerie, is vastgesteld.

  • 4 Voor wat ontwikkelingssamenwerking betreft, worden deze voorschriften en aanwijzingen vastgesteld door Onze Minister voor Ontwikkelingssamenwerking.

  • 5 Voor wat economische werkzaamheden betreft, worden deze voorschriften en aanwijzingen vastgesteld op de door Onze Minister en Onze Minister van Economische Zaken overeengekomen wijze. Binnen het kader van deze overeenkomst zijn de Directeur-Generaal voor de Buitenlandse Economische Betrekkingen, alsmede de Directeur voor Exportbevordering en Economische Voorlichting, ter zake van economische onderwerpen bevoegd, onder verantwoordelijkheid van Onze Minister van Economische Zaken rechtstreeks bijzondere instructies aan de hoofden der vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland te geven.

Artikel 13

  • 1 Onze Minister draagt, ook voor degenen, bedoeld in artikel 5, tweede lid, onder a, indien zij zijn geplaatst op een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland alsmede degenen, bedoeld onder b van dat lid" zorg voor de bevordering van de veiligheid, de gezondheid en het welzijn in verband met de arbeid, zulks zoveel als mogelijk naar analogie van regelen geldend voor degenen die werkzaam zijn op het departement.

  • 2 Ter voorbereiding op plaatsing in het buitenland, gedurende plaatsing in het buitenland, en in verband met terugplaatsing naar Nederland van ambtenaren van de DBZ, strekt die zorg zich mede uit tot hun gezinsleden. In dit kader erkent Onze Minister de bijzondere positie van de huwelijkspartner van de in het buitenland geplaatste ambtenaar en de vanuit Nederland uitgezonden werknemer.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen voor de verwezenlijking van het eerste lid regels worden gesteld. De in het eerste lid bedoelden zijn gehouden zich naar die regelen te gedragen en zich er voor in te spannen dat deze voor zover van toepassing door hun gezinsleden worden nageleefd.

  • 4 Komt aan het gezinsverband in het buitenland van degenen die in het tweede lid van dit artikel zijn genoemd geheel of ten dele een eind, dan richt de bevordering van het welzijn zich, binnen door Onze Minister te stellen grenzen, en indien door betrokkenen gewenst, mede op de herplaatsing van de repatriërenden in de Nederlandse samenleving of andere samenleving van hun keuze.

  • 5 Het eerste tot en met vierde lid is van overeenkomstige toepassing op degenen die op de voet van het derde tot en met zesde lid van artikel 8 bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland zijn gedetacheerd, dan wel daaraan zijn toegevoegd.

  • 6

    • a. Onze Minister benoemt één of meer ambtenaren van de DBZ tot contactfunctionaris.

    • b. De Contactfunctionaris adviseert en assisteert gezinsleden van overplaatsbare ambtenaren van de DBZ op hun verzoek aangaande zaken die verband houden met het persoonlijk welzijn van die gezinsleden in verband met de plaatsing van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ in het buitenland, en adviseert Onze Minister aangaande voorzieningen in verband met het persoonlijk welzijn van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ en diens gezinsleden.

Artikel 14

  • 1 De bepalingen van dit reglement vinden slechts toepassing, voor zover niet bij of krachtens een wet anders is of wordt bepaald.

Artikel 15

Onze Minister bepaalt of een functie kan worden vervuld door een werknemer op arbeidsovereenkomst.

Hoofdstuk III. Toepasselijkheid van bepalingen

Artikel 16

  • 6 In de artikelen van de in het eerste tot en met vijfde lid genoemde hoofdstukken worden waar nodig bepalingen van andere hoofdstukken van overeenkomstige toepassing verklaard, of wordt de toepasselijkheid van artikelen beperkt tot een groep of groepen van degenen die daarin zijn genoemd.

Hoofdstuk IV. Overplaatsbare, niet-overplaatsbare en tijdelijke ambtenaren van de DBZ

Artikel 17

  • 1 Ambtenaren van de DBZ kunnen zijn:

    • a. overplaatsbare ambtenaren van de DBZ, zijnde ambtenaren van de DBZ die zijn aangesteld om waar ook ter wereld werkzaam te zijn;

    • b. niet-overplaatsbare ambtenaren van de DBZ, zijnde ambtenaren van de DBZ die zijn aangesteld om hier te lande werkzaam te zijn;

    • c. tijdelijke ambtenaren van de DBZ, zijnde ambtenaren van de DBZ die hier te lande voor een bepaalde periode zijn aangesteld om tijdelijk te worden toegevoegd aan één van de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland.

  • 2 Of een ambtenaar van de DBZ een overplaatsbaar, een niet-overplaatsbaar dan wel een tijdelijk ambtenaar van de DBZ is, blijkt uit de akte van aanstelling.

  • 3 Onze Minister bepaalt of een functie wordt vervuld door een overplaatsbaar, niet-overplaatsbaar dan wel tijdelijk ambtenaar van de DBZ. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld.

Hoofdstuk V. Aanstelling, eerste opleiding en examen van overplaatsbare ambtenaren van de DBZ

§ 1. De aanstelling

Artikel 18

  • 1 De aanstelling geschiedt in vaste of tijdelijke dienst.

  • 2 Aan een aanstelling in vaste dienst gaat in de regel vooraf een aanstelling in tijdelijke dienst.

  • 3 Aanstelling in tijdelijke dienst geschiedt voor bepaalde of onbepaalde tijd.

  • 4 Aanstelling in tijdelijke dienst kan plaatsvinden:

    • a. voor een proeftijd van ten hoogste twee jaar, zo nodig ambtshalve te verlengen met de tijd gedurende welke de overplaatsbare ambtenaar de proeftijd niet in werkelijke dienst heeft doorgebracht. Op aanvraag van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ kan de termijn van twee jaar met één jaar worden verlengd.

    • b. voor een tijd van ten hoogste drie maanden, indien het antecedenten- en veiligheidsonderzoek, bedoeld in artikel 26, nog niet is beëindigd;

    • c. van personen die in dienst worden genomen als overplaatsbare ambtenaren van de DBZ, ter opleiding;

    • d. in de gevallen, waarin dit bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is bepaald.

  • 5 Zodra de omstandigheid welke leidde tot een aanstelling in tijdelijke dienst zich niet meer voordoet, wordt een aanstelling in vaste dienst verleend, tenzij daartegen uit anderen hoofde bedenkingen bestaan.

Artikel 19

  • 1 De aanstelling geschiedt door Onze Minister, tenzij anders is bepaald.

  • 2 Indien een aanstelling plaatsvindt in vaste dienst en het aan de rang verbonden maximumsalaris gelijk is aan of hoger dan het maximumsalaris van een ambtenaar van de DBZ XV, geschiedt deze bij koninklijk besluit.

§ 2. Voorwaarden, vereisten en procedure voor aanstelling

Artikel 20. Algemene voorwaarden voor aanstelling

Als overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ kan worden aangesteld degene die ten tijde van de aanstelling:

  • a. de Nederlandse nationaliteit bezit,

  • b. geen volledige of gedeeltelijke leerplicht heeft uit hoofde van de Leerplichtwet 1969 (Stb. 1968, 303),

  • c. geen verplichtingen heeft ten aanzien van opleiding en oefening uit hoofde van de Kaderwet dienstplicht,

  • d. voldoet aan het in de artikelen 25 en 26 gestelde,

  • e. medewerking heeft verleend aan het in artikel 27 gestelde,

  • f. naar het oordeel van Onze Minister voldoet aan de overige normen van bekwaamheid en geschiktheid als overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ, bedoeld in het derde lid van artikel 22,

  • g. bereid is te voldoen aan hetgeen voor betrokkene inzake het afleggen van een eed of belofte is bepaald.

Artikel 21. Adviescommissie Aanstellingen Overplaatsbare Ambtenaren DBZ

  • 1 Er is een Adviescommissie Aanstellingen Overplaatsbare Ambtenaren DBZ, hierna in dit hoofdstuk te noemen de Adviescommissie Aanstellingen.

  • 2 De Adviescommissie Aanstellingen bestaat uit twee kamers, te weten Kamer I en Kamer II; deze kamers kunnen naar behoefte onderkamers instellen, bestaande uit leden van de Adviescommissie Aanstellingen. Kamers en onderkamers tellen een oneven aantal leden.

  • 3 De Adviescommissie Aanstellingen heeft een voorzitter en één of meer plaatsvervangende voorzitters, welke evenals de overige leden der Adviescommissie Aanstellingen door Onze Minister worden benoemd en ontslagen. De voorzitter is tevens voorzitter van Kamer I, de plaatsvervangende voorzitter dan wel één der plaatsvervangende voorzitters is voorzitter van Kamer II.

  • 4 De voorzitter ziet toe op een passende bezetting van de in het tweede lid genoemde onderkamers, en op een juiste toepassing van de normen en regelen, bedoeld in het derde en vierde lid van artikel 22.

  • 5 Kamer I van de Adviescommissie Aanstellingen telt ten minste zeven en ten hoogste dertien leden. Wanneer Onze Minister een Directeur-Generaal tot lid van Kamer I heeft benoemd, kan deze bij verhindering zijn plaatsvervanger aanwijzen. Het merendeel van de leden van deze kamer wordt benoemd uit de overplaatsbare ambtenaren van de DBZ. Ten minste één en ten hoogste drie van de leden worden benoemd in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken. Onderkamers van Kamer I tellen ten minste vijf leden, van wie ten minste één lid wordt benoemd in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken.

  • 6 Kamer II van de Adviescommissie Aanstellingen telt ten minste vijf leden, onder wie één of meer vertegenwoordigers van de personeelsdienst, zonder dat die vertegenwoordigers een meerderheid vormen. De leden worden benoemd uit de ambtenaren van de DBZ; ten minste één lid van Kamer II en elk van haar onderkamers is een overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ. Onderkamers van Kamer II tellen ten minste drie leden.

  • 7 Onze Minister ontslaat leden-ambtenaren uiterlijk wanneer zij ophouden actief dienend ambtenaar van de DBZ te zijn, en leden-niet-ambtenaren uiterlijk wanneer zij de 70-jarige leeftijd hebben bereikt.

  • 8 Onze Minister voegt een secretaris aan de Adviescommissie Aanstellingen toe.

Artikel 22

  • 1 De Adviescommissie Aanstellingen heeft tot taak:

    • a. na een toelatingsonderzoek Onze Minister te adviseren over het aangaan van een dienstverband met kandidaten voor een loopbaan als overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ;

    • b. na examinering Onze Minister te adviseren over het hernieuwen van het dienstverband van ambtenaren van de DBZ, na afloop van de eerste opleiding bedoeld in artikel 29;

    • c. Onze Minister te adviseren met betrekking tot ontheffingen als bedoeld in de artikelen 24 en 112.

  • 2

    • a. Kamer I van de Adviescommissie Aanstellingen onderzoekt kandidaten en examineert ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, welke hun loopbaan als overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ aanvangen of aangevangen zijn in de rang van ambtenaar van de DBZ X of hoger;

    • b. Kamer II van de Adviescommissie Aanstellingen onderzoekt kandidaten en examineert ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, welke hun loopbaan als overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ aanvangen of aangevangen zijn in een rang beneden de rang van ambtenaar van de DBZ X, met inachtneming van de tweede volzin van artikel 29, eerste lid.

  • 3 Ten behoeve van beide kamers van de Adviescommissie Aanstellingen, stelt Onze Minister normen van bekwaamheid en geschiktheid vast, waaraan kandidaten, dan wel ambtenaren, in het eerste lid bedoeld, bij het toelatingsonderzoek, dan wel bij het examen na afloop van de eerste opleiding ten minste dienen te voldoen. Met betrekking tot Kamer II kunnen deze normen zonodig naar wervingsgroep worden onderscheiden. Normen welke betrekking hebben op economie of ontwikkelingssamenwerking, worden niet vastgesteld dan na overleg met Onze Minister van Economische Zaken respectievelijk Onze Minister voor Ontwikkelingssamenwerking.

  • 4 Onze Minister kan in het belang van de dienst nadere regelen stellen met betrekking tot de werkzaamheden van de Adviescommissie Aanstellingen.

Artikel 23. Het toelatingsonderzoek

  • 1 Kandidaten voor een loopbaan als overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ dienen een toelatingsonderzoek te ondergaan, behoudens in het geval, voorzien in artikel 112, onder b.

  • 2 Dit toelatingsonderzoek wordt gehouden door de Adviescommissie Aanstellingen, op door Onze Minister te bepalen tijdstippen en plaats. Kandidaten worden door de Adviescommissie Aanstellingen door toedoen van haar secretaris opgeroepen, onder vermelding van de in artikel 24 genoemde vereisten.

  • 3 Bij het toelatingsonderzoek worden kandidaten onderzocht op hun bekwaamheid en geschiktheid als overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ aan de hand van de in het derde lid van artikel 22 bedoelde normen. Kandidaten worden tijdig ingelicht over deze normen. Het onderzoek omvat mede het verifiëren en zonodig aanvullen van de gegevens die door de kandidaten desgevraagd zijn verstrekt.

  • 4 Indien de Adviescommissie Aanstellingen daartoe aanleiding ziet kan deze een niet-aangestelde kandidaat nog eenmaal in de gelegenheid stellen aan het toelatingsonderzoek deel te nemen.

  • 5 De kosten van het toelatingsonderzoek komen voor rekening van het Rijk. Hier te lande daartoe gemaakte reis- en verblijfkosten worden vergoed op de voet van het Reisbesluit binnenland met dien verstande dat de kandidaat voor de toepassing van dat besluit gelijk wordt gesteld met een overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ.

Artikel 24. Vereisten voor deelname aan het toelatingsonderzoek

  • 1 Aan het toelatingsonderzoek door Kamer I van de Adviescommissie Aanstellingen kunnen deelnemen kandidaten die:

    • a. bij de aanvang van het onderzoek zijn afgestudeerd aan een Nederlandse universiteit of hogeschool, dan wel een daarmee door Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen op één lijn gestelde buitenlandse instelling van hoger onderwijs. Onze Minister kan, na advies van de Adviescommissie Aanstellingen, kandidaten die niet aan dit vereiste voldoen, maar op grond van een andere opleiding en voor de DBZ van belang zijnde ervaring met die afgestudeerden op één lijn kunnen worden gesteld, op hun aanvraag van dit vereiste ontheffen. De Adviescommissie Aanstellingen kan kandidaten van wie het afstuderen aanstaande is, toestaan aan het toelatingsonderzoek deel te nemen; aanstelling kan eerst na afstuderen geschieden;

    • b. bij de aanvang van de eerste opleiding bedoeld in artikel 29 de leeftijd van 32 jaar nog niet hebben bereikt, tenzij Onze Minister in bijzondere gevallen om redenen van dienstbelang, na advies van de Adviescommissie Aanstellingen, ontheffing verleent van dit vereiste. Onze Minister kan de in de vorige volzin genoemde leeftijdsgrens voor vrouwen verhogen tot 33 jaar, voor zolang zulks wenselijk is in het kader van het streven tot vergroting van het aantal vrouwelijke hogere ambtenaren.

  • 2 Aan het toelatingsonderzoek door Kamer II van de Adviescommissie Aanstellingen kunnen deelnemen kandidaten die bij de aanvang van het onderzoek voldoen aan door Onze Minister bepaalde, zonodig naar wervingsgroep te onderscheiden vereisten van leeftijd, opleiding en ervaring. Onze Minister kan in bijzondere gevallen om redenen van dienstbelang, na advies van de Adviescommissie Aanstellingen, ontheffing verlenen van deze vereisten.

Artikel 25. Geneeskundige keuring

  • 1 Een aanstelling als overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ wordt slechts verleend nadat de kandidaat op grond van de uitslag van een geneeskundige keuring door de Bgd geschikt is verklaard voor dienstverrichting waar ook ter wereld. De gezinsleden dan wel de aanstaande huwelijkspartner van de kandidaat worden in de gelegenheid gesteld via een geneeskundige keuring inzicht te verwerven in hun geschiktheid tot verblijf waar ook ter wereld.

  • 2 Een aanstelling in tijdelijke dienst kan ook worden verleend nadat de kandidaat voorwaardelijk geschikt is verklaard, tenzij het gaat om een aanstelling in tijdelijke dienst ter opleiding, als bedoeld in het vierde lid van artikel 18, onder c.

  • 3 Indien de kandidaat niet geschikt is verklaard, kan aan deze in bijzondere gevallen een aanstelling worden verleend.

  • 4 De kosten van de keuring dan wel keuringen, bedoeld in het eerste lid, komen voor rekening van het Rijk. Hier te lande daartoe gemaakte reis- en verblijfkosten worden vergoed op de voet van het Reisbesluit binnenland met dien verstande dat de kandidaat voor de toepassing van dat besluit wordt gelijkgesteld met een overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ. Buitenslands gemaakte reis- en verblijfkosten worden alleen na voorafgaande goedkeuring door Onze Minister, vergoed tot het goedgekeurde bedrag.

  • 5 De uitslag van de keuring wordt uiterlijk binnen veertien dagen na vaststelling aan de onderzochte(n) medegedeeld.

  • 6 Indien de kandidaat binnen veertien dagen na ontvangst van deze mededeling daartoe een verzoek indient, vindt een herkeuring van de kandidaat of van gezinsleden plaats, mits tevens een door Onze Minister van Binnenlandse Zaken vastgesteld bedrag is gestort.

  • 7 De kandidaat krijgt het bedrag, bedoeld in het zesde lid, terug en ontvangt een vergoeding van reis- en verblijfkosten overeenkomstig het gestelde in het vierde lid, indien deze of één van de gezinsleden bij de herkeuring in plaats van ongeschikt, voorwaardelijk of onvoorwaardelijk geschikt, dan wel in plaats van voorwaardelijk geschikt onvoorwaardelijk geschikt is verklaard.

  • 8 De bij koninklijk besluit dan wel door Onze Minister van Binnenlandse Zaken vastgestelde voorschriften ter zake van de herkeuring, worden in acht genomen. Deze herkeuring mag niet worden verricht door de arts die de keuring heeft verricht.

  • 9 Bij wijziging van een tijdelijk in een vast dienstverband, vindt slechts dan opnieuw een geneeskundige keuring plaats indien:

    • a. de kandidaat voorwaardelijk geschikt was verklaard;

    • b. over de geschiktheid van de kandidaat ernstige twijfel is gerezen.

Artikel 26. Antecedentenonderzoek en veiligheidsonderzoek

  • 1 Een aanstelling als overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ voor de tijd van langer dan drie maanden wordt slechts verleend indien op grond van de uitslag van een ten aanzien van de belanghebbende ingesteld antecedentenonderzoek en veiligheidsonderzoek tegen dienstverrichting als overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ naar het oordeel van Onze Minister geen bezwaar bestaat.

  • 2 Het bepaalde bij of krachtens artikel 8 van het ARAR is van overeenkomstige toepassing; de door overplaatsbare ambtenaren van de DBZ te vervullen functies zijn vertrouwensfuncties.

Artikel 27. Psychologisch onderzoek

  • 1 Alvorens tot een aanstelling als overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ over te gaan, laat Onze Minister als regel een psychologisch onderzoek verrichten.

  • 2 Onze Minister brengt het psychologisch advies ter vertrouwelijke kennis van de Adviescommissie Aanstellingen.

  • 3 De Adviescommissie Aanstellingen betrekt het psychologisch advies op door haar te bepalen wijze bij haar advies aan Onze Minister.

  • 4 De kosten van het psychologisch onderzoek komen voor rekening van het Rijk. Hier te lande daartoe gemaakte reis- en verblijfkosten worden vergoed op de voet van het Reisbesluit binnenland, met dien verstande dat de kandidaat voor de toepassing van dat besluit wordt gelijkgesteld met een overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ. Buitenslands gemaakte reis- en verblijfkosten worden alleen na voorafgaande goedkeuring door Onze Minister, vergoed tot het goedgekeurde bedrag.

§ 3. Akte van aanstelling en andere bescheiden

Artikel 28

  • 1 Aan de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ wordt, zo mogelijk vóór indiensttreding, een akte van aanstelling uitgereikt, waarin in ieder geval worden vermeld:

    • a. de naam, voornamen en geboortedatum;

    • b. de aanstelling als overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ;

    • c. de datum van ingang van de aanstelling;

    • d. of de aanstelling geschiedt in vaste of tijdelijke dienst;

    • e. de rang waarin betrokkene is aangesteld, de voor deze geldende salarisschaal, het toegekende salaris, zomede het salarisnummer en het tijdstip waarop het salaris voor de eerste maal periodiek zal worden verhoogd.

  • 2 Indien de aanstelling geschiedt in tijdelijke dienst, wordt bovendien in de akte van aanstelling vermeld:

    • a. of de aanstelling geschiedt voor bepaalde tijd, en zo ja, voor hoe lang, of voor onbepaalde tijd;

    • b. de toepasselijke, in artikel 18 omschreven grond(en) voor de aanstelling in tijdelijke dienst.

  • 3 Indien niet reeds in de akte van aanstelling vermeld, worden aan de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ zo spoedig mogelijk schriftelijk medegedeeld:

    • a. plaats, aanvangstijdstip, duur en inhoud van de voor betrokkene geldende eerste opleiding bedoeld in artikel 29, dan wel de afdeling, het dienstvak of de vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland waar deze diens werkzaamheden zal aanvangen, onder vermelding van de aangewezen standplaats;

    • b. de aan betrokkene mogelijk toegekende voordelen, dan wel voor deze geldende financiële regelingen, onder verwijzing naar de desbetreffende kortingsregeling.

  • 4 Aan de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ wordt, gelijktijdig met de akte van aanstelling, een exemplaar van dit reglement uitgereikt. De betrokkene ontvangt daarbij tevens een exemplaar van de schriftelijk vastgestelde en de geldende regelingen en instructies, welke deze bij de vervulling van de dienst heeft na te leven, tenzij deze op een voor betrokkene gemakkelijk toegankelijke plaats ter inzage liggen. Wanneer dergelijke regelingen en instructies niet schriftelijk zijn vastgesteld, worden deze behoorlijk aan betrokkene ter kennis gebracht.

§ 4. Eerste opleiding en examen

Artikel 29

  • 1 Overplaatsbare ambtenaren van de DBZ ontvangen zodra mogelijk na hun aanstelling ter opleiding een, zonodig naar wervingsgroepen onderscheiden, eerste opleiding, waarvan plaats, aanvangstijdstip, duur en inhoud door Onze Minister worden vastgesteld. Onze Minister kan bepaalde wervingsgroepen, die na het onderzoek door Kamer II van de Adviescommissie Aanstellingen werden aangesteld, vrijstellen van de eerste opleiding en het afsluitend examen, en daarvoor een introductiecursus zonder examen in de plaats stellen.

  • 2 Voor zover zich hiertoe mogelijkheden voordoen, zulks ter beoordeling van Onze Minister, zal de huwelijkspartner, dan wel aanstaande huwelijkspartner van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ, in het eerste lid bedoeld, in de gelegenheid worden gesteld aan voor deze van belang zijnde onderdelen van de eerste opleiding dan wel introductiecursus deel te nemen.

  • 3 Kosten ingevolge het eerste en tweede lid komen voor rekening van het Rijk; met betrekking tot terugbetaling is artikel 59, zesde lid, van het ARAR van overeenkomstige toepassing.

  • 4 De eerste opleiding wordt afgesloten met een door de Adviescommissie Aanstellingen af te nemen examen, onder toepassing van de in het derde lid van artikel 22 bedoelde normen. Indien de Adviescommissie Aanstellingen daartoe termen aanwezig acht, kan op onderdelen herexamen worden afgenomen.

  • 5 De betrokkenen worden tijdig ingelicht over de normen waaraan zij bij het examen ten minste dienen te voldoen.

  • 6 De Adviescommissie Aanstellingen is bevoegd het oordeel van derden bij dit examen te betrekken, dan wel de examinering op onderdelen aan derden op te dragen.

  • 7 De Adviescommissie Aanstellingen adviseert Onze Minister aan de hand van de uitkomsten van dit examen, omtrent de geschiktheid en bekwaamheid van de betrokkenen tot het vervolgen van hun loopbaan als overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ.

  • 8 Is Onze Minister na advies van de Adviescommissie Aanstellingen van oordeel dat de betrokkene geschikt en bekwaam is tot het vervolgen van diens loopbaan als overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ, dan wordt laatstgenoemde met directe ingang aangesteld in tijdelijke dienst op de voet van het vierde lid, onder a, van artikel 18. Komt Onze Minister na genoemd advies tot het oordeel, dat zulks niet het geval is, dan eindigt het dienstverband met betrokkene.

Hoofdstuk VI. Plaatsingen van overplaatsbare ambtenaren van de DBZ

§ 1. Plaatsingen

Artikel 30. Plaatsingen, plaatsingstermijnen, plaatsingsoverwegingen, ter beschikking houden

  • 1

    • a. Plaatsingen van overplaatsbare ambtenaren van de DBZ geschieden hetzij bij het departement, hetzij bij een van de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland, met inachtneming van artikel 17, vierde lid, artikel 36, artikel 147, onder c, alsmede de overige bepalingen van dit hoofdstuk.

    • b. Plaatsingen in de functie van Secretaris-Generaal alsmede van hoofd van een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland geschieden bij koninklijk besluit, alle overige plaatsingen door Onze Minister.

  • 2 De eerste plaatsing van een overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ na afloop van de eerste opleiding dan wel introductiecursus, duurt in de regel twee jaar. Overige plaatsingen duren in de regel niet korter dan drie jaar.

  • 3 Bij koninklijk besluit, dan wel door Onze Minister, kan, zowel vóór als gedurende de plaatsing, worden afgeweken van het in het tweede lid gestelde om redenen aan het dienstbelang of aan het belang van de desbetreffende overplaatsbare ambtenaar van de DBZ en diens gezinsleden ontleend.

  • 4 Tussen twee plaatsingen in kan Onze Minister een overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ om redenen aan het dienstbelang ontleend, gedurende ten hoogste twaalf maanden ter beschikking houden. Gedurende deze periode is de betrokkene bij het departement belast met studie, gericht op het voortzetten van diens loopbaan, tenzij Onze Minister aan de betrokkene andere, tot de in artikel 6 genoemde taak van de DBZ behorende, werkzaamheden opdraagt.

  • 5

    • a. De overplaatsbare ambtenaar van de DBZ kan met behoud van diens rechtspositie in uitzonderlijke gevallen ter beoordeling van Onze Minister, mits betrokkene aan de eisen van de desbetreffende functie voldoet, op diens aanvraag, dan wel met diens instemming hier te lande tijdelijk worden geplaatst in een der voor niet-overplaatsbare ambtenaren van de DBZ bestemde functies. Reflecteert naar die functie ook een niet-overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ die aan de eisen van de desbetreffende functie voldoet, dan heeft deze voorrang.

    • b. Het gestelde onder a laat de bevoegdheid van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ om te solliciteren naar een voor een niet-overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ bestemde functie onverlet. Wordt betrokkene daarin benoemd, dan verkrijgt deze met ingang van de dag van benoeming voor de rest van het dienstverband bij de DBZ de rechtspositie van niet-overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ; is betrokkene reeds aangesteld in vaste dienst, dan blijft deze in vaste dienst aangesteld.

  • 6 Bij plaatsingen van overplaatsbare ambtenaren van de DBZ weegt Onze Minister het dienstbelang en het persoonlijk belang van de betrokkene alsmede diens gezinsleden af. Bij die overweging houdt Onze Minister rekening met de navolgende factoren:

    • a. de noodzaak van een voortdurende taakvervulling door de DBZ, en in samenhang daarmee van een zo goed en tijdig mogelijke bezetting van alle functies;

    • b. de wenselijkheid van een geografische spreiding van de totale loopbaan van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ over functies hier te lande en in het buitenland en een daarmee gepaard gaande verbreding en verdieping van ervaring;

    • c. de voorkeur van de desbetreffende overplaatsbare ambtenaar van de DBZ;

    • d. de persoonlijke omstandigheden van de desbetreffende overplaatsbare ambtenaar van de DBZ en diens gezinsleden, waaronder eventuele beperkingen van de plaatsbaarheid waar ook ter wereld, bedoeld in artikel 31.

  • 7 De voorkeur van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ, bedoeld onder c van het zesde lid, kan blijken uit de registratie van diens belangstelling en uit diens reflecteren op door Onze Minister als vacant komend gemelde functies.

  • 8 Onze Minister maakt, behoudens in spoedeisende gevallen, uiterlijk acht weken voor de vermoedelijke ingangsdatum het besluit tot plaatsing dan wel het besluit de betrokkene ter beschikking te houden, bekend. In het besluit wordt vermeld: de ingangsdatum en, in geval van plaatsing, de nieuwe standplaats, de te vervullen functie en de beoogde duur van de plaatsing.

  • 9 Plaatsing van overplaatsbare ambtenaren van de DBZ in economische functies bij de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland geschiedt door Onze Minister na overleg met Onze Minister van Economische Zaken.

  • 10 Overplaatsbare ambtenaren van de DBZ beneden de leeftijd van 21 jaar worden in het algemeen niet in het buitenland geplaatst.

Artikel 31. Beperkte overplaatsbaarheid

  • 1 Indien een overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ van oordeel is dat diens plaatsbaarheid waar ook ter wereld aan beperkingen onderhevig is, meldt deze zulks zo spoedig mogelijk aan Onze Minister.

  • 2 Onze Minister betrekt beperkingen door omstandigheden van medische aard bij de afwegingen rond de plaatsingen van de betrokkene, indien de melding steunt op een verklaring van de Arbo-dienst dan wel op een door die dienst onderschreven andere geneeskundige verklaring, welke zo mogelijk moet aangeven in welk opzicht en hoe lang de plaatsbaarheid waar ook ter wereld aan beperkingen onderhevig is.

  • 4 Indien de plaatsbaarheid van een overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ aan beperkingen onderhevig is, plaatst Onze Minister betrokkene zo mogelijk met inachtneming van die beperkingen in één van de functies die voor overplaatsbare ambtenaren van de DBZ van diens rang bestemd zijn; blijkt zulks niet verenigbaar met het dienstbelang, dan kan Onze Minister bij wijze van uitzondering betrokkene met behoud van diens rang

    • a. hetzij ten hoogste twaalf maanden ter beschikking houden;

    • b. hetzij met toepassing van artikel 30, vijfde lid, onder a, plaatsen in één der voor ambtenaren van diens rang bestemde functies die voor niet-overplaatsbare ambtenaren van de DBZ zijn bestemd;

    • c. hetzij met inachtneming van die beperkingen, in afwijking van artikel 36, plaatsen in een naastlager gewaardeerde, voor een overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ bestemde functie.

§ 2. Bijzondere plaatsingen gedurende de loopbaan

Artikel 32

  • 1 Naast plaatsingen ingevolge artikel 30 kan Onze Minister een overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ:

    • a. in overeenstemming met diens betrokken ambtgenoot, plaatsen bij een ander ministerie in een functie die verband houdt met de loopbaan van betrokkene bij de DBZ;

    • b. in overeenstemming met de leiding van een volkenrechtelijke organisatie waarvan het Koninkrijk lid is, voordragen voor, dan wel plaatsen bij die volkenrechtelijke organisatie;

    • c. in overeenstemming met de regering van de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk Aruba, plaatsen bij een der ministeries van de Nederlandse Antillen of Aruba;

    • d. belasten met een bijzondere opdracht buiten het verband van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, mits de aard van die opdracht samenhangt met de in artikel 6 genoemde taak van de DBZ.

  • 2 Tot plaatsing als bedoeld in het eerste lid kan slechts worden besloten indien die plaatsing naar het oordeel van Onze Minister, mede gezien de loopbaan van betrokkene, in het belang van de dienst is. Artikel 30, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Plaatsingen, in het eerste lid onder b, c en d bedoeld, behoeven, ook ten aanzien van standplaats, voorgenomen duur van de plaatsing en de in het vijfde lid bedoelde voorwaarden, de voorafgaande instemming van de betrokken overplaatsbare ambtenaar van de DBZ.

  • 4 Gedurende plaatsingen, in dit artikel bedoeld, behoudt de betrokkene diens rechtspositie als overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ zoals omschreven in dit reglement, voor zover zulks verenigbaar is met diens rechtspositie uit hoofde van de functie bij het andere Nederlandse ministerie, de volkenrechtelijke organisatie, of het ministerie van de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel uit hoofde van de bijzondere opdracht bedoeld in het eerste lid, onder d. Indien de functie bij de volkenrechtelijke organisatie, bij het ministerie van de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel de bijzondere opdracht, dit nodig maakt, is betrokkene ontslagen van de ambtseed met uitzondering van de geheimhoudingsplicht.

  • 5 Bij plaatsingen in dit artikel bedoeld, bericht Onze Minister de betrokkene tevoren, welke rechten en verplichtingen blijven gelden uit hoofde van het vierde lid, in het bijzonder ten aanzien van zijn bevorderingsgang en zijn rechten en plichten ingevolge de Ambtenarenwet en het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP (Stcrt. 1995, 251). Onze Minister bepaalt, met inachtneming van het zesde lid, welke voorzieningen ter zake van bezoldiging alsmede tegemoetkomingen en vergoedingen voor betrokkene in verband met bedoelde plaatsing zullen gelden.

  • 6 Bij de vaststelling van de voorzieningen, bedoeld in het vijfde lid, derde volzin, wordt rekening gehouden met de gezinsomstandigheden van betrokkene, de aard en de duur van de plaatsing, alsmede met de voorzieningen welke door de instantie bij wie de plaatsing geschiedt, worden of kunnen worden verstrekt, één en ander met eerbiediging van dwingende bepalingen in een rechtspositieregeling van de desbetreffende instantie.

§ 3. Adviescommissie Plaatsingen en Benoemingen in Topfuncties bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken

Artikel 33

  • 1 Er is een Adviescommissie Plaatsingen en Benoemingen in Topfuncties bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, hierna in dit hoofdstuk te noemen Adviescommissie Topfuncties.

  • 2 De Adviescommissie Topfuncties staat onder voorzitterschap van de Secretaris-Generaal. Voorts maken van de Adviescommissie Topfuncties deel uit:

    • a. het hoofd van de personeelsdienst, tevens plaatsvervangend voorzitter,

    • b. de Directeuren-Generaal,

    • c. de Directeur-Generaal van de Buitenlandse Economische Betrekkingen bij het Ministerie van Economische Zaken, in elk geval voor wat betreft de plaatsing van overplaatsbare ambtenaren van de DBZ in de functie van hoofd van een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland alsmede

    • d. de Plaatsvervangend Secretaris-Generaal.

    Onze Minister kan andere ambtenaren van de DBZ in de Adviescommissie Topfuncties benoemen en hen daaruit ontslaan.

  • 3 De Adviescommissie Topfuncties adviseert Onze Minister vertrouwelijk met betrekking tot:

    • a. plaatsing van overplaatsbare ambtenaren van de DBZ in de functie van hoofd van een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland, en in andere door Onze Minister aangewezen functies bij de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland;

    • b. plaatsing van overplaatsbare ambtenaren en benoeming van niet-overplaatsbare ambtenaren van de DBZ in een der navolgende functies bij het departement:

      • 1°. chef van een directie of een hogere functie

      • 2°. chef van een rechtstreeks onder de Secretaris-Generaal ressorterende hoofdafdeling of centrale afdeling

      • 3°. rechtstreeks onder de Secretaris-Generaal ressorterende adviseur.

  • 4 De voorzitter en plaatsvervangend voorzitter van de Adviescommissie Topfuncties hebben vertrouwelijk toegang tot alle personeelsgegevens van de in beschouwing te nemen ambtenaren van de DBZ; de overige leden ervan kunnen vertrouwelijk kennis nemen van de voor plaatsing of benoeming van belang zijnde personeelsgegevens van de in beschouwing te nemen ambtenaren van de DBZ, waaronder de over hen sedert hun voorlaatste bevordering opgemaakte beoordelingen en eventuele adviezen van de Arbo-dienst met betrekking tot beperkingen waaraan hun plaatsbaarheid waar ook ter wereld onderhevig is.

  • 5 Onze Minister voegt een secretaris aan de Adviescommissie Topfuncties toe.

  • 6 Leden van de Adviescommissie Topfuncties nemen niet deel aan beraadslagingen over hun eigen plaatsingen of benoemingen; voor die beraadslagingen worden zonodig plaatsvervangende leden van de Adviescommissie Topfuncties benoemd.

  • 7 De leden van de Adviescommissie Topfuncties en de daaraan toegevoegde secretaris zijn tot geheimhouding verplicht met betrekking tot de gegevens en beraadslagingen in de Adviescommissie Topfuncties.

  • 8 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de werkzaamheden van de Adviescommissie Topfuncties.

Hoofdstuk VII. Rangen van overplaatsbare ambtenaren van de DBZ

Artikel 35

Overplaatsbare ambtenaren van de DBZ hebben één van de volgende rangen:

Overplaatsbare ambtenaren van de DBZ hebben één van de volgende rangen:

 

in salarisschaal

overeenkomend met:

amtenaar van de DBZ I

schaal 1

BBRA 1984

amtenaar van de DBZ II

schaal 2

BBRA 1984

amtenaar van de DBZ III

schaal 3

BBRA 1984

amtenaar van de DBZ IV

schaal 4

BBRA 1984

amtenaar van de DBZ V

schaal 5

BBRA 1984

amtenaar van de DBZ VI

schaal 6

BBRA 1984

amtenaar van de DBZ VII

schaal 7

BBRA 1984

amtenaar van de DBZ VIII

schaal 8

BBRA 1984

amtenaar van de DBZ IX

schaal 9

BBRA 1984

amtenaar van de DBZ X

schaal 10

BBRA 1984

amtenaar van de DBZ XI

schaal 11

BBRA 1984

amtenaar van de DBZ XII

schaal 12

BBRA 1984

amtenaar van de DBZ XIII

schaal 13

BBRA 1984

amtenaar van de DBZ XIV

schaal 14

BBRA 1984

amtenaar van de DBZ XV

schaal 15

BBRA 1984

amtenaar van de DBZ XVI

schaal 16

BBRA 1984

amtenaar van de DBZ XVII

schaal 17

BBRA 1984

amtenaar van de DBZ XVIII

schaal 18

BBRA 1984

amtenaar van de DBZ XIX

in salaris overeenkomend met Secretaris-Generaal/Directeur-Generaal, conform bijlage A van het BBRA 1984;

amtenaar van de DBZ XX

in salaris overeenkomend met de bezoldiging van staatssecretaris

Artikel 36

Onze Minister stelt na advies van Onze Minister van Binnenlandse Zaken de formatie vast. Onze Minister bepaalt de inrichting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken met inachtneming van de formatie, volgens met Onze Minister van Binnenlandse Zaken overeen te komen regelen.

Hoofdstuk VIII. Bevordering van overplaatsbare ambtenaren van de DBZ

§ 1. Bevordering

Artikel 37

De bevordering van overplaatsbare ambtenaren van de DBZ naar de rang van ambtenaar van de DBZ XV en naar hogere rangen geschiedt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister. De bevordering van de overige overplaatsbare ambtenaren van de DBZ geschiedt door Onze Minister.

Artikel 38

Bevordering van overplaatsbare ambtenaren van de DBZ geschiedt in de regel naar de naasthogere rang.

Artikel 39

  • 1 Om voor bevordering in aanmerking te komen dient de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ diens dienst op een in ieder opzicht bevredigende wijze te hebben verricht, alsmede bekwaam en geschikt te worden geoordeeld voor dienstverrichting op het naasthogere functieniveau.

  • 2 De bevordering dient in overeenstemming te zijn met de formatie voor wat betreft de voor overplaatsbare ambtenaren van de DBZ bestemde functies.

Artikel 40

Een overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ kan bij keuze worden bevorderd tot ambtenaar van de DBZ XX, indien deze is benoemd in een functie welke, gezien het belang daarvan voor de bevordering van de internationale rechtsorde en de buitenlandse betrekkingen van het Koninkrijk, hoger moet worden gewaardeerd dan ambtenaar van de DBZ XIX, en zich tevens bijzonder heeft onderscheiden.

Artikel 41

De bevordering van uitzonderlijk bekwaam en geschikt voor bevordering geachte overplaatsbare ambtenaren van de DBZ kan ten opzichte van andere overplaatsbare ambtenaren van de DBZ worden versneld.

Artikel 42

Bij ministeriële regeling worden, passend binnen het door Onze Minister van Binnenlandse Zaken gecoördineerde beleid, nadere regels gesteld inzake bevordering en loopbaanvorming.

§ 2. Adviescommissie bevorderingen overplaatsbare ambtenaren DBZ

Artikel 43

Er is een Adviescommissie Bevorderingen Overplaatsbare Ambtenaren DBZ, hierna in dit hoofdstuk te noemen de Adviescommissie Bevorderingen.

Artikel 44

  • 1 De Adviescommissie Bevorderingen staat onder voorzitterschap van de Secretaris-Generaal; de plaatsvervangend Secretaris-Generaal is plaatsvervangend voorzitter.

  • 2 Onze Minister benoemt en ontslaat de overige leden van de Adviescommissie Bevorderingen, welke is samengesteld uit ambtenaren van de DBZ onder wie in elk geval de Hoofddirecteur Dienst Buitenlandse Zaken, met dien verstande dat de meerderheid bestaat uit overplaatsbare ambtenaren van de DBZ.

  • 3 De Adviescommissie Bevorderingen kan sub-commissies uit haar midden benoemen.

  • 4 Onze Minister voegt één of meer secretarissen aan de Adviescommissie Bevorderingen toe.

Artikel 45

  • 1 Alvorens een voordracht tot bevordering van een overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ te doen, dan wel daartoe zelf over te gaan, wint Onze Minister het vertrouwelijk advies in van de Adviescommissie Bevorderingen.

  • 2 Minstens éénmaal per jaar ontvangt de Adviescommissie Bevorderingen per rang en in volgorde van anciënniteit een opgave van de overplaatsbare ambtenaren van de DBZ die met inachtneming van artikel 42 voor bevordering in beschouwing moeten worden genomen.

  • 3 Onze Minister stelt ten behoeve van de Adviescommissie Bevorderingen, zo nodig naar rang onderscheiden, normen vast voor de bepaling van de bekwaamheid en geschiktheid voor bevordering.

  • 4 De voorzitter en plaatsvervangend voorzitter van de Adviescommissie Bevorderingen hebben vertrouwelijk toegang tot alle personeelsgegevens van de voor bevordering in beschouwing te nemen overplaatsbare ambtenaren van de DBZ; de overige leden ervan kunnen vertrouwelijk kennisnemen van de voor bevordering van belang zijnde personeelsgegevens van de in beschouwing te nemen overplaatsbare ambtenaren van de DBZ, waaronder de over hen sedert hun voorlaatste bevordering opgemaakte beoordelingen en eventuele adviezen van de Arbo-dienst met betrekking tot beperkingen waaraan hun plaatsbaarheid waar ook ter wereld onderhevig is.

  • 5 Leden van de Adviescommissie Bevorderingen nemen niet deel aan beraadslagingen over hun eigen bevordering; voor die beraadslagingen worden zonodig plaatsvervangende leden van de Adviescommissie Bevorderingen benoemd.

  • 6 De leden en de secretaris van de Adviescommissie Bevorderingen zijn tot geheimhouding verplicht met betrekking tot de in het vierde lid bedoelde gegevens en met betrekking tot de beraadslagingen in de Adviescommissie Bevorderingen.

  • 7 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de werkzaamheden van de Adviescommissie Bevorderingen.

Hoofdstuk IX. Andere opleidingen en scholing van overplaatsbare ambtenaren van de DBZ

Artikel 46. Verplichte scholing

  • 1 Behalve de eerste opleiding en introductiecursus, bedoeld in artikel 29, en de dienstopdracht tot studie gedurende het terbeschikkinghouden, bedoeld in artikel 30, vierde lid, kan de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ gedurende diens loopbaan in het belang van de dienst worden verplicht om scholing te volgen voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevergd.

  • 2 Is een in het eerste lid bedoelde verplichting opgelegd, dan zal voor zover zich hiertoe mogelijkheden voordoen de huwelijkspartner van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ in de gelegenheid worden gesteld aan voor deze van belang zijnde onderdelen van deze scholing deel te nemen, zulks ter beoordeling van Onze Minister.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen ten aanzien van dit artikel nadere regels worden gesteld.

Artikel 47. Scholing op eigen initiatief

Ten aanzien van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ die op eigen initiatief scholing gaat volgen, is artikel 60 van het ARAR van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk X. Bezoldiging van, alsmede tegemoetkomingen en vergoedingen aan overplaatsbare ambtenaren van de DBZ

§ 1. De bezoldiging

Artikel 48

  • 1 De vaststelling van de salarisschaal welke voor de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ zal gelden, geschiedt met inachtneming van de artikelen 35 en 36.

  • 2 Ten aanzien van

    • a. de tijdstippen van uitbetaling van het salaris, de toelagen en de vergoedingen voor extra diensten,

    • b. de toekenning van het salaris in de voor de overplaatsbare ambtenaar geldende salarisschaal,

    • c. de toekenning van periodieke salarisverhogingen op grond van in voldoende mate functioneren en het achterwege laten daarvan bij het niet in voldoende mate functioneren,

    • d. de toekenning van extra periodieke salarisverhogingen op grond van meer dan in voldoende mate functioneren dan wel op andere gronden,

    • e. de toekenning van eenmalige of periodieke toeslagen, alsmede de intrekking van toegekende periodieke toeslagen,

    • f. de vaststelling van het salaris na bevordering tot een hogere rang,

    • g. de vaststelling van het salaris bij een onvolledige werktijd,

    • h. de, op grond van uitstekend functioneren, verhoging van het salaris van de overplaatsbare ambtenaar die het maximum van de voor hem geldende salarisschaal heeft bereikt en de intrekking daarvan,

    • i. de toekenning van een toelage bij de tijdelijke waarneming van een andere functie dan die waarin de overplaatsbare ambtenaar is geplaatst, wanneer aan eerstbedoelde functie een salarisschaal met een hoger maximumsalaris is verbonden dan aan de rang en de daarmee samenhangende salarisschaal welke voor betrokkene geldt,

    • j. de toekenning van een vakantie-uitkering,

    • k. de toekenning van een toelage wanneer het salaris minder is dan het maandbedrag van het wettelijke minimumloon,

    • l. de toekenning van een toelage wanneer, anders dan bij wijze van overwerk, regelmatig of vrij regelmatig arbeid op het departement wordt verricht op andere tijden dan maandag tot en met vrijdag tussen 08.00 en 18.00 uur,

    • m. de toekenning van een toelage of uitkering aan de overplaatsbare ambtenaar of aan een groep overplaatsbare ambtenaren, op andere dan de in dit lid onder h tot en met l bedoelde gronden,

    • n. de vermindering van het salaris van de ambtenaar die arbeidsgehandicapt is in de zin van artikel 2 van de Wet op de (re)ïntegratie arbeidsgehandicapten,

    • o. het deelnemen aan een premiespaarregeling als bedoeld in artikel 11, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964,

    zijn de desbetreffende bepalingen van het BBRA 1984 van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld voor de toekenning aan overplaatsbare ambtenaren van de DBZ van een mobiliteitstoeslag als bedoeld in artikel 22c van het BBRA 1984 zoveel mogelijk overeenkomstig genoemd artikel.

  • 4 Voor de in dit hoofdstuk gehanteerde begrippen salaris, salarisnummer, maximumsalaris en bezoldiging is de omschrijving in artikel 2 van het BBRA 1984 van toepassing.

§ 2. Het overwerk en de verschuiving van dienstrooster

Artikel 49

  • 1 Indien het dienstbelang het onvermijdelijk maakt dat aan een hier te lande geplaatste overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ arbeid buiten de voor deze vastgestelde arbeidsuren wordt opgedragen, waardoor het voor betrokkene per werkperiode geldende aantal arbeidsuren wordt overschreden, dan wordt ter zake een vergoeding toegekend overeenkomstig artikel 23 van het BBRA 1984.

Artikel 50

Het gestelde in artikel 49, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing op in het buitenland geplaatste overplaatsbare ambtenaren van de DBZ, met dien verstande dat een vergoeding wordt toegekend op grond van bij ministeriële regeling gestelde regels. Deze regels houden rekening met de bijzondere omstandigheden van het werkzaam zijn bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland.

§ 3. Tegemoetkomingen en vergoedingen

Artikel 51

  • 1 Naast salaris worden aan de buiten Nederland geplaatste overplaatsbare ambtenaar van de DBZ tegemoetkomingen verleend in de kosten van betrokkene en van diens gezinsleden, welke verband houden met diens verblijf in het buitenland, alsmede die kosten welke verband houden met de aard en het niveau van diens functie. Onze Minister treft ter zake regelen, en is belast met de vaststelling van genoemde tegemoetkomingen, welke strekken ter bestrijding van beroepskosten.

  • 2 Onze Minister bepaalt per geval in welke muntsoort of muntsoorten de salariëring en tegemoetkomingen worden uitgekeerd welke voor rekening van het Ministerie van Buitenlandse Zaken worden uitbetaald.

  • 3 De overplaatsbare ambtenaar van de DBZ die, uit het buitenland komende, in Nederland is geplaatst en voor wie uit die plaatsing bijzondere kosten voortvloeien, wordt voor ten hoogste zes jaren na de aanvang van de plaatsing in Nederland een tegemoetkoming toegekend in die kosten, volgens door Onze Minister vast te stellen regelen.

  • 4 Omtrent de tegemoetkoming in kosten voor de tijdelijke waarneming door de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ van een andere functie dan die waarin deze is geplaatst, worden met betrekking tot functies in het buitenland door Onze Minister regelen gesteld; vloeien uit die waarneming voor de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ als zodanig direct aanwijsbare kosten, of op geld waardeerbare schade voort, dan worden die vergoed.

  • 5 Wanneer gezinsleden dan wel de aanstaande gezinsleden van de in artikel 25 genoemde kandidaat geen gebruik hebben gemaakt van de aldaar vermelde gelegenheid tot geneeskundige keuring, dan wel indien zij na keuring niet geschikt zijn verklaard voor verblijf overal ter wereld, heeft de desbetreffende kandidaat na aanstelling als overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ ten aanzien van die gezinsleden of aanstaande gezinsleden geen aanspraak uit hoofde van financiële regelingen welke in dit reglement zijn opgenomen ten behoeve van vergezellende gezinsleden bij plaatsing van de desbetreffende overplaatsbare ambtenaar van de DBZ in het buitenland, voor zover deze financiële regelingen direct verband houden met de gezondheidstoestand van gezinsleden.

Hoofdstuk XI. Dienst- en werktijden van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ

Artikel 53

  • 2 Voor de bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland geplaatste ambtenaar van de DBZ is artikel 21 van het ARAR eveneens van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

    • a. het hoofd van de desbetreffende vertegenwoordiging:

      • 1°. het bevoegd gezag is, bedoeld in het eerste lid van artikel 21 van het ARAR;

      • 2°. bij het vaststellen van een werktijdregeling rekening houdt met dienst- en werktijdregelingen welke bij de overheidsdienst in het land zijner vestiging gelden;

      • 3°. daarbij voorzieningen treft welke ertoe strekken dat die vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland ononderbroken bezet of bereikbaar is;

      • 4°. door Onze Minister ter zake gegeven nadere aanwijzingen volgt;

    • b. voor de toepassing van het zesde lid van artikel 21 van het ARAR voor «ten hoogste één jaar» gelezen wordt: ten hoogste de plaatsing, en dat voor «mits de Arbo-dienst daaromtrent een positief medisch advies heeft uitgebracht» gelezen wordt: mits de Arbo-dienst daaromtrent jaarlijks een positief medisch advies heeft uitgebracht.

Artikel 53a. Partiële arbeidsparticipatie senioren

Voor de in het buitenland geplaatste overplaatsbare ambtenaar van de DBZ is artikel 21a van het ARAR niet van toepassing, tenzij Onze Minister in bijzondere gevallen anders bepaalt.

Hoofdstuk XII. Vakantie, en verlof van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ

Artikel 54

  • 1

    • a. Op de in Nederland geplaatste overplaatsbare ambtenaren van de DBZ zijn de artikelen 22 tot en met 34g van het ARAR en de artikelen 21 en 22 van het BBRA 1984 van overeenkomstige toepassing.

    • b. Indien het verlof, bedoeld in artikel 34 van het ARAR, ten doel heeft de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ in de gelegenheid te stellen de huwelijkspartner, indien deze als overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ wordt geplaatst bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland, te vergezellen, wordt dat verlof niet uitsluitend het persoonlijk belang van de ambtenaar, doch mede het algemeen belang geacht te dienen. In dit geval kan het verlof in beginsel voor de duur van de uitzending van de huwelijkspartner, zonder behoud van bezoldiging, worden verleend.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden, zonodig ten dele naar vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland onderscheiden, regels gesteld betreffende de vakantie en het verlof van de in het buitenland geplaatste overplaatsbare ambtenaar van de DBZ, welke ertoe strekken dat de vakantie en het verlof niet achterblijven bij de vakantie die en het verlof dat de betrokkene zou genieten als deze in Nederland zou zijn geplaatst. Daarbij houdt Onze Minister rekening met de bijzondere omstandigheden van de plaatsing in het buitenland. Vakantie wordt genoten met behoud van volle bezoldiging; verlof wordt genoten met behoud van volle bezoldiging, indien zulks bij toepassing van de artikelen 32 tot en met 34g van het ARAR het geval zou zijn. Onze Minister bepaalt, in hoeverre:

    • a. bij vakantie en verlof reistijd als diensttijd wordt beschouwd;

    • b. reis- en verblijfkosten van betrokkene en diens gezinsleden welke verband houden met vakantie en verlof, voor rekening van het Rijk komen;

    • c. bij vakantie en verlof wijziging komt in de in het eerste lid van artikel 51 genoemde tegemoetkomingen, met dien verstande dat tegemoetkomingen in of vergoedingen van vaste lasten daarbij gehandhaafd blijven;

    • d. bij verlofreizen voor zover deze voor rijksrekening komen, in bijzondere gevallen de reis- en verblijfkosten voor huishoudelijk personeel kunnen worden vergoed.

  • 4 Ouderschapsverlof als bedoeld in artikel 33g van het ARAR wordt behoudens in bijzondere gevallen genoten gedurende een plaatsing in Nederland. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld.

  • 5 Gedurende plaatsing bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland is artikel 33h van het ARAR van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor «adoptie van een kind in het buitenland», als bedoeld in het tweede lid van genoemd artikel, wordt gelezen: adoptie van een kind in een ander land dan het land waarin de ambtenaar is geplaatst. Ingeval naar het oordeel van Onze Minister redenen van zwaarwegend dienstbelang daartoe noodzaken, kan Onze Minister besluiten dat het adoptieverlof gedurende plaatsing in het buitenland op een andere wijze wordt genoten dan vermeld in het tweede lid van genoemd artikel.

  • 6 Indien een overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ buiten Nederland in samenhang met diens functie onwettig wordt gegijzeld of anderszins buiten Nederland onwettig van de vrijheid wordt beroofd op een wijze die door Onze Minister met gijzeling gelijk wordt gesteld, verleent deze aan betrokkene na afloop daarvan, onverminderd de mogelijkheid van bedrijfsgeneeskundige begeleiding ingevolge de bepalingen van hoofdstuk XIII, naar billijkheid recuperatieverlof met behoud van de volle bezoldiging.

  • 7 Wordt het in het zesde lid genoemde recuperatieverlof toegekend, dan ontvangt de desbetreffende overplaatsbare ambtenaar van de DBZ ook een recuperatie-uitkering. Deze uitkering verhoudt zich tot de jaarlijkse vakantie-uitkering als de duur van het recuperatieverlof zich verhoudt tot de duur van de jaarlijkse vakantie.

  • 8 Indien een gezinslid van een overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ buiten Nederland onwettig wordt gegijzeld of anderszins buiten Nederland onwettig van de vrijheid wordt beroofd op een wijze die door Onze Minister met gijzeling wordt gelijkgesteld, en samenhang bestaat met de functie van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ, verleent Onze Minister die overplaatsbare ambtenaar van de DBZ na afloop daarvan, onverminderd de mogelijkheid van geneeskundige begeleiding van dat gezinslid ingevolge de bepalingen van hoofdstuk XIII, eveneens naar billijkheid recuperatieverlof en een recuperatie-uitkering overeenkomstig het zesde en zevende lid van dit artikel.

  • 9 In bijzondere gevallen kan Onze Minister bij onwettige vrijheidsberovingen als in het zesde en achtste lid van dit artikel bedoeld ook kosten van gezinshereniging en andere in samenhang met de onwettige vrijheidsberoving gemaakte kosten of schade vergoeden voor zover deze redelijk zijn en als niet verzekerbaar kunnen worden beschouwd; voor het vrijkopen van personen betaalde losprijzen worden echter nimmer vergoed.

  • 10 De in het zesde tot en met negende lid genoemde voorzieningen gelden uitsluitend voor zover de desbetreffende overplaatsbare ambtenaar van de DBZ aanspraken op vergoeding en verhaal aan het Rijk heeft gecedeerd.

  • 11 Bij ministeriële regeling kunnen ten aanzien van het zesde tot en met tiende lid van dit artikel nadere regels worden gesteld.

Hoofdstuk XIII. Arbeidsgezondheidskundige begeleiding, rechten en verplichtingen bij ziekte en arbeidsongeschiktheid ten behoeve van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ, alsmede gezondheidskundige begeleiding van gezinsleden bij en rond plaatsing in het buitenland

Paragraaf 1. Arbeidsgezondheidskundige begeleiding en het medisch advies

Artikel 55

  • 1 Onze Minister verricht zijn taak met betrekking tot begeleiding van verzuim en de arbeidsgezondheidskundige begeleiding op grond van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, dan wel zoveel mogelijk overeenkomstig die wet indien het de in het buitenland geplaatste overplaatsbare ambtenaar van de DBZ betreft, alsmede op grond van de bepalingen van dit hoofdstuk.

  • 2 Ter voorbereiding op plaatsing in het buitenland, gedurende plaatsing in het buitenland en in verband met terugplaatsing naar Nederland omvat de arbeidsgezondheidskundige begeleiding tevens de gezondheidskundige begeleiding van de gezinsleden van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ.

Artikel 56

  • 2 Bij plaatsing in het buitenland geschiedt het door de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ raadplegen van de Arbo-dienst in het kader van het arbeidsgezondheidskundig spreekuur schriftelijk, in dringende gevallen met gebruikmaking van de telecommunicatiemiddelen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, voor rekening van het Rijk.

  • 3 De overplaatsbare ambtenaar van de DBZ wordt, in verband met zijn plaatsing in het buitenland, in overleg met of op aanwijzing van de Arbo-dienst onderworpen aan een periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek. Een in het buitenland geplaatste overplaatsbare ambtenaar van de DBZ ondergaat dit onderzoek zo mogelijk tijdens verblijf hier te lande.

  • 4 Onverminderd het bepaalde in artikel 36a, tweede lid, van het ARAR, vindt buitendienststelling plaats door Onze Minister, of, indien betrokkene anders dan als hoofd bij een vertegenwoordiging in het Koninkrijk is geplaatst, door het hoofd van die vertegenwoordiging. Daarbij vindt een belangenafweging plaats teneinde na te gaan of het verblijf van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ in het land van plaatsing kan worden voortgezet.

  • 5 De Arbo-dienst kan de overplaatsbare ambtenaren van de DBZ individueel of gezamenlijk aanwijzingen geven tot behoud, herstel of bevordering van hun arbeidsgeschiktheid, en de geschiktheid tot verblijf in het buitenland van hun gezinsleden. De overplaatsbare ambtenaren van de DBZ zijn gehouden die aanwijzingen op te volgen.

Artikel 57. Gezondheidskundige begeleiding van gezinsleden van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ

  • 1 Bij plaatsingen in het buitenland worden de gezinsleden van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ, overeenkomstig artikel 56, tweede lid, in de gelegenheid gesteld de Arbo-dienst te raadplegen.

  • 2 Gezinsleden van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ worden, zo mogelijk tijdens verblijf hier te lande, in de gelegenheid gesteld het onderzoek, bedoeld in artikel 56, derde lid, te ondergaan.

  • 3 Indien Onze Minister gegronde redenen heeft om te twijfelen aan de goede gezondheidstoestand van de gezinsleden van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ worden deze in de gelegenheid gesteld een gezondheidskundig onderzoek te ondergaan.

  • 4 De overplaatsbare ambtenaar van de DBZ is verplicht zich in te spannen dat diens gezinsleden hun medewerking verlenen aan:

    • a) onderzoeken als bedoeld in het derde lid, alsmede in artikel 56, derde lid;

    • b) gezondheidskundige onderzoeken, welke worden ingesteld ter beantwoording van de vragen:

      • i) in welke mate en tot welk tijdstip sprake is van verhindering wegens ziekte om in een bepaald gebied, een bepaald land of bepaalde landen te verblijven;

      • ii) of verdere maatregelen of voorzieningen nodig zijn in het belang van het behoud, het herstel of de bevordering van hun gezondheid.

  • 5 De overplaatsbare ambtenaar van de DBZ is verplicht zich in te spannen dat zijn gezinsleden de in artikel 56, vijfde lid bedoelde aanwijzingen opvolgen, met uitzondering van aanwijzingen tot het ondergaan van een ingreep van heelkundige aard.

Artikel 58

  • 1 Onze Minister treft regelen met betrekking tot de mate waarin kosten die verband houden met de begeleiding van verzuim en de arbeidsgezondheidskundige begeleiding van overplaatsbare ambtenaren van de DBZ en de gezondheidskundige begeleiding van hun gezinsleden ten laste van het Rijk komen.

  • 2 Komen reis- en verblijfkosten op de voet van deze regelen ten laste van het Rijk, dan worden hier te lande gemaakte reis- en verblijfkosten vergoed volgens de bepalingen van het Reisbesluit binnenland. Eventuele buitenslands gemaakte reis- en verblijfkosten worden, uitsluitend na voorafgaande goedkeuring door Onze Minister, vergoed tot het goedgekeurde bedrag.

Paragraaf 2. Aanspraken tijdens ziekte en arbeidsongeschiktheid en aanspraak op doorbetaling van de bezoldiging, een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering of een aanvullende uitkering

Artikel 59

Op de overplaatsbare ambtenaren van de DBZ zijn de artikelen 37 tot en met 49 van het ARAR van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

Hoofdstuk XIV. Overige rechten en verplichtingen van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ

Artikel 62. Algemene verplichtingen

  • 1 De overplaatsbare ambtenaar van de DBZ is gehouden de plichten uit diens ambt voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen zoals een goed overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ betaamt.

  • 2 Bij plaatsing in het buitenland dient de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ er zich bij voortduring van bewust te zijn deel uit te maken van een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland.

Artikel 63. Eed of belofte

  • 1 De overplaatsbare ambtenaar van de DBZ legt zo spoedig mogelijk na diens aanstelling in handen van Onze Minister of van een door deze aangewezen ambtenaar van de DBZ de navolgende eed of belofte af:

    "Ik zweer/beloof trouw aan de Koning, aan de Grondwet en aan de overige wetten van het Rijk. Ik zweer/verklaar dat ik tot het verkrijgen van mijn aanstelling aan niemand iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven of beloven.

    Ik zweer/beloof dat ik om iets te doen of te laten in mijn functie van niemand enige belofte of geschenk aannemen zal.

    Ik zweer/beloof dat ik mijn werkzaamheden als overplaatsbaar ambtenaar van de Dienst Buitenlandse Zaken steeds zal verrichten overeenkomstig de mij gegeven voorschriften en aanwijzingen, en dat ik de belangen van het Koninkrijk zal voorstaan en bevorderen.

    Ik zweer/beloof dat ik de zaken waarvan ik als overplaatsbaar ambtenaar van de Dienst Buitenlandse Zaken kennis draag en waarvan ik het geheim of vertrouwelijk karakter moet begrijpen niet zal openbaren aan anderen dan aan hen aan wie ik volgens de wet of uit hoofde van mijn werkzaamheden tot mededeling verplicht ben.

    Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!

    (Dat verklaar en beloof ik)."

  • 2 Alvorens voor de eerste maal een functie als hoofd van een vaste diplomatieke zending te aanvaarden, hernieuwt de betrokkene de in het eerste lid genoemde eed of belofte in handen van de Koning, met dien verstande dat het woord "aanstelling" daarbij wordt vervangen door "benoeming als hoofd van een vaste diplomatieke zending" en de woorden "overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ" door "hoofd van een vaste diplomatieke zending". In geval van verhindering van de Koning wordt de hernieuwde eed of belofte afgelegd in handen van Onze Minister. Bestaat ook daartoe geen gelegenheid, dan wordt de hernieuwde eed of belofte schriftelijk afgelegd.

Artikel 64. Nakoming van eed of belofte

De overplaatsbare ambtenaar van de DBZ is, behoudens het gestelde in de slotzin van het vierde lid van artikel 32, verplicht tot nakoming van de in het vorige artikel genoemde eed of belofte.

Artikel 65

Ter zake van niet-naleving van bepalingen welke redelijkerwijs niet kunnen worden geacht de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ bekend te zijn, worden betrokkene geen voordelen onthouden of nadelen toegebracht.

Artikel 67. Verplichte mededeling van verhindering

Indien de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ verhinderd is dienst te verrichten, is deze verplicht daarvan onder opgave van redenen, zo tijdig mogelijk op de aan betrokkene bekend gestelde wijze mededeling te doen, teneinde vertraging of hinder in de dienst zoveel doenlijk te voorkomen.

Artikel 68. Woonplaats

  • 1 De hier te lande geplaatste overplaatsbare ambtenaar van de DBZ kan worden verplicht te gaan wonen of te blijven wonen in of nabij diens standplaats, indien dit naar het oordeel van het bevoegd gezag noodzakelijk is in verband met de goede vervulling van zijn functie.

  • 2 De hier te lande geplaatste overplaatsbare ambtenaar van de DBZ aan wie de verplichting is opgelegd in of nabij het in het eerste lid bedoelde gebied te gaan wonen, is gehouden zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk twee jaar nadat die verplichting is opgelegd, daaraan gevolg te geven.

  • 3 De in het buitenland geplaatste overplaatsbare ambtenaar van de DBZ is voor de duur van zijn plaatsing verplicht te wonen in of nabij de plaats van vestiging van de vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland, waarbij betrokkene is geplaatst. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld.

Artikel 69. Ambts- of dienstwoning

  • 1 De overplaatsbare ambtenaar van de DBZ is verplicht, indien een ambts- of dienstwoning dan wel bij plaatsing in het buitenland een ambtswoning, dienstwoning of andere woning is aangewezen, deze te betrekken en zich ter zake van de bewoning en het gebruik te gedragen naar de regels die daaromtrent zijn gesteld; is een woning in het buitenland geheel of ten dele van Rijkswege ingericht, dan geldt het voorgaande dienovereenkomstig met betrekking tot die inrichting.

  • 2 De overplaatsbare ambtenaar van de DBZ draagt de onderhoudskosten welke volgens de Nederlandse wetten en gebruiken gemeenlijk voor rekening van de huurder of gebruiker zijn, tenzij bij ministeriële regeling anders is bepaald.

Artikel 70. Verrichten van andere ambtelijke werkzaamheden

  • 1 De overplaatsbare ambtenaar van de DBZ kan worden verplicht tijdelijk andere ambtelijke werkzaamheden te verrichten dan die, welke deze gewoonlijk verricht, mits die werkzaamheden aan betrokkene redelijkerwijs kunnen worden opgedragen. Betrokkene kan echter niet worden verplicht werkzaamheden te verrichten in de plaats van stakers of uitgeslotenen in particuliere dienst, tenzij de opgedragen werkzaamheden worden verricht in dienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en voor de Nederlandse openbare dienst tijdens de staking of uitsluiting, dan wel als onmiddellijk gevolg daarvan redelijkerwijs dadelijk noodzakelijk zijn te achten.

  • 2 Voorts kan aan de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ door Onze Minister de verplichting worden opgelegd in tijden van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden andere werkzaamheden te verrichten dan die welke betrokkene gewoonlijk verricht, mits die werkzaamheden strekken ter uitvoering van de taak welke de DBZ in die tijden heeft of zal krijgen, dan wel ertoe strekken een zo goed en ongestoord mogelijke uitvoering van die taak te verzekeren.

  • 3 De overplaatsbare ambtenaar van de DBZ aan wie de in het tweede lid bedoelde verplichting is opgelegd, is tevens te allen tijde verplicht lessen te volgen en deel te nemen aan oefeningen die verband houden met de in dat lid bedoelde werkzaamheden.

  • 4 Bij de toepassing van het eerste tot en met derde lid wordt voor zoveel mogelijk rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ.

Artikel 71

Ten aanzien van het opdragen van andere werkzaamheden aan een overplaatsbare ambtenaar van de DBZ die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte is artikel 57a van het ARAR van overeenkomstige toepassing, [tekstcorrectie :"toepassing," moet zijn "toepassing"] .

Artikel 73. Nevenbetrekkingen en nevenwerkzaamheden

  • 1 De overplaatsbare ambtenaar van de DBZ is verplicht aan het bevoegd gezag, op een door dit gezag te bepalen wijze, opgave te doen van de nevenwerkzaamheden die hij verricht of voornemens is te gaan verrichten, die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met zijn functievervulling, kunnen raken.

  • 2 Onze Minister voert een registratie op basis van de op grond van het eerste lid gedane opgaven.

  • 3 Het is de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ verboden nevenwerkzaamheden te verrichten waardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Daarvan is in ieder geval sprake indien een consulaire betrekking van een andere mogendheid wordt aanvaard zonder bij koninklijk besluit verleende voorafgaande machtiging. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels omtrent dit verbod worden gesteld.

  • 4 De gezinsleden van een overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ zijn vrij eigen werkzaamheden uit te oefenen. Vergezellen die gezinsleden de in het buitenland geplaatste overplaatsbare ambtenaar van de DBZ, dan dient de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ ervoor te zorgen dat deze werkzaamheden niet strijdig zijn met de wetten van dan wel overeenkomsten met dat land en tevens niet schadelijk kunnen zijn voor het functioneren van de desbetreffende vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland. Onze Minister, die ter zake beslist, kan aangaande laatstgenoemde voorwaarde regelen stellen.

Artikel 74. Deelname aan aannemingen en leveringen

  • 1 Het is de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ verboden, middellijk of onmiddellijk deel te nemen aan aannemingen en leveringen ten behoeve van openbare diensten, tenzij daarvoor toestemming is verleend.

  • 2 De overplaatsbare ambtenaar van de DBZ is verplicht zich te gedragen naar hetgeen voor deze is bepaald ten aanzien van het deelnemen, middellijk of onmiddellijk, aan aannemingen en leveringen ten behoeve van anderen.

Artikel 76

  • 1 De overplaatsbare ambtenaar van de DBZ die een besturende, beherende dan wel toezichthoudende functie vervult in een naamloze vennootschap of ander rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam, en voor de in die functie verrichte of te verrichten werkzaamheden, anders dan uit 's Rijks kas, een vergoeding ontvangt, is verplicht die vergoeding in genoemde kas te storten, indien de benoeming in die functie:

    • a. heeft plaatsgehad door, dan wel in overeenstemming met Onze Minister;

    • b. is voortgevloeid uit een wettelijk voorschrift, dan wel uit een overeenkomst, welke met instemming van Onze Minister of de ministerraad is tot stand gekomen.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ die werkzaamheden vervult welke verband houden met de door hem beklede functie en hem zijn opgedragen door Onze Minister, en die voor die werkzaamheden, anders dan uit ’s Rijks kas, een vergoeding ontvangt.

  • 3 Het eerste en tweede lid vinden geen toepassing in de gevallen, waarin dit door Onze Minister-President is bepaald.

Artikel 77

  • 1 Het is de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ in diens functie verboden anders dan met goedvinden van het bevoegd gezag, vergoedingen, beloningen, giften of beloften van derden te vorderen, te verzoeken of aan te nemen.

  • 2 Het aannemen van steekpenningen is onvoorwaardelijk en ten strengste verboden.

Artikel 78. Dienstkleding en onderscheidingstekenen

  • 1 De overplaatsbare ambtenaar van de DBZ is verplicht de dienstkleding en de onderscheidingstekenen te dragen, voor zover dit door Onze Minister voorgeschreven is.

  • 2 Het is de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ verboden bij gekleed gaan in uniform, insignes of andere onderscheidingstekens te dragen, tenzij deze van regeringswege zijn verstrekt of voorgeschreven of tot het dragen daarvan door Onze Minister-President vergunning is verleend.

Artikel 79. Schadevergoeding

  • 1 De overplaatsbare ambtenaar van de DBZ kan worden verplicht tot gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door de dienst geleden schade voor zover deze aan betrokkene is te wijten.

  • 2 Het bedrag van de schadevergoeding wordt niet vastgesteld, dan nadat de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ in de gelegenheid is gesteld zich schriftelijk of mondeling te verantwoorden.

Artikel 80. Tegemoetkoming bij overplaatsing

  • 1 Aan de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ die wordt overgeplaatst, wordt door Onze Minister een tegemoetkoming verleend in de daarmee verband houdende kosten van betrokkene zelf en diens vergezellende gezinsleden, zulks met inachtneming van daaromtrent vastgestelde regelen, welke, voor wat overplaatsingen naar, in of uit het buitenland betreft bij ministeriële regeling worden vastgesteld.

  • 2 De overplaatsbare ambtenaar van de DBZ kan bij overplaatsing naar, in of uit het buitenland een tegemoetkoming worden verleend in de reiskosten en de daarmee verband houdende verblijfkosten voor huishoudelijk personeel, op basis van de bij ministeriële regeling gestelde regels.

Artikel 81. Reis- en verblijfkosten

  • 1 De overplaatsbare ambtenaar van de DBZ heeft naast recht op tegemoetkomingen en vergoedingen bedoeld in de artikelen 51 en 80, recht op vergoeding van reis- en verblijfkosten ter zake van dienstreizen.

  • 3 Voor de in het buitenland geplaatste overplaatsbare ambtenaren van de DBZ worden deze vergoedingen vastgesteld overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde regelen.

Artikel 82. Schadeloosstelling

  • 1 Lijdt een overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ die voldaan heeft aan het derde lid van artikel 13, buiten Nederland schade als gevolg van een normaliter niet verzekerbaar molest, dan wordt indien dat molest samenhangt met de functie van betrokkene, die schade volgens bij ministeriële regeling te stellen regelen vergoed, voor zover betrokkene vorderingen ter zake aan het Rijk heeft gecedeerd.

  • 2 Onze Minister kan naar billijkheid de ambtenaar schadeloos stellen, kosten vergoeden of overigens een geldelijke tegemoetkoming verlenen.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent schadeloosstelling, kostenvergoedingen en overige geldelijke tegemoetkomingen aan groepen van ambtenaren in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken.

  • 4 Onze Minister bepaalt de muntsoort of muntsoorten waarin de in het eerste tot en met derde lid bedoelde schadeloosstelling, vergoedingen en tegemoetkomingen bij plaatsing in het buitenland worden uitgekeerd.

Artikel 83. Functioneringsgesprekken en ontwikkelingsgesprekken

Artikel 71 van het ARAR is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 83a. Beoordelingen

  • 2 Bij ministeriële regeling worden, na overleg met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, nadere regels gesteld omtrent het opmaken en vaststellen van beoordelingen.

Artikel 84. Hernieuwd veiligheidsonderzoek

  • 1 Alvorens de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ in een andere functie wordt geplaatst of indien diens functie een andere inhoud krijgt, kan ten aanzien van betrokkene een hernieuwd veiligheidsonderzoek worden ingesteld. Betrokkene wordt door of namens het tot aanstelling bevoegd gezag van het hernieuwd instellen van het onderzoek in kennis gesteld.

  • 2 De overplaatsbare ambtenaar van de DBZ wordt van tegen betrokkene op grond van de uitslag van het onderzoek gerezen bedenkingen in kennis gesteld. Betrokkene kan diens bezwaren daartegen aan Onze Minister kenbaar maken. Alvorens Onze Minister daarop een beslissing neemt, is deze gehouden het advies in te winnen van een door Onze Minister van Binnenlandse Zaken ingestelde commissie.

  • 3 Bij de toepassing van dit artikel worden de door Onze Minister van Binnenlandse Zaken ter zake gegeven voorschriften in acht genomen. Deze voorschriften bevatten onder meer regels met betrekking tot de werkwijze van de in het tweede lid bedoelde commissie.

Artikel 85. Zekerheidsstelling

Verplichting tot zekerheidsstelling wordt de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ niet opgelegd.

Artikel 86

  • 1 De overplaatsbare ambtenaar van de DBZ, die ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Comptabiliteitswet is belast met de in dat lid vermelde taken, is verplicht een tekort geheel of gedeeltelijk aan te zuiveren, wanneer hem ter zake van dat tekort een ernstig verwijt kan worden gemaakt.

  • 2 De overplaatsbare ambtenaar van de DBZ, die ingevolge artikel 19, vierde lid, van de Comptabiliteitswet is aangewezen om beheer te voeren, als bedoeld in het derde lid van dat artikel, is verplicht schade te vergoeden, wanneer hem ter zake van die schade een ernstig verwijt kan worden gemaakt.

Artikel 88. Vrouwelijke ambtenaar met borstkind

  • 1 Aan de vrouwelijke overplaatsbare ambtenaar van de DBZ die een borstkind heeft en hiervan aan het hoofd van dienst kennis heeft gegeven, behoort gelegenheid te worden gegeven haar kind te zogen.

  • 2 Bij plaatsing in het buitenland treft het hoofd van de desbetreffende vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland ter zake passende maatregelen.

Artikel 89. Maatregelen van orde

  • 1 Aan de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ kan door het bevoegd gezag de toegang tot dienstlokalen, dienstgebouwen of het werk dan wel het verblijf aldaar, worden ontzegd.

  • 2 De overplaatsbare ambtenaar van de DBZ is verplicht zich te gedragen naar de maatregelen van orde die ten aanzien van het verblijf aldaar zijn vastgesteld.

  • 3 Het is de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ, behoudens in door Onze Minister dan wel het hoofd van een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland om redenen van dienst te bepalen uitzonderingsgevallen, verboden gedurende de werktijd alcoholhoudende dranken te gebruiken, bij zich te hebben of in de dienstlokalen te bewaren.

  • 4 De overplaatsbare ambtenaar van de DBZ ontvangt over de tijd gedurende welke deze in strijd met diens verplichtingen opzettelijk nalaat dienst te verrichten geen bezoldiging; deze maatregel wordt gedurende plaatsingen in het buitenland niet ten uitvoer gelegd. Gedurende plaatsingen in het buitenland betaalde bezoldiging wordt in dat geval als terug te betalen voorschot beschouwd.

Artikel 90a. Gratificatie bij ambtsjubilea

  • 1 De overplaatsbare ambtenaar van de DBZ heeft aanspraak op een gratificatie bij ambtsjubileum volgens bij ministeriële regeling van Onze Minister van Binnenlandse Zaken te stellen regels.

  • 2 De overplaatsbare ambtenaar van de DBZ die een diensttijd heeft van 10 jaar of meer en aan wie ontslag is verleend op grond van artikel 98, 101, eerste lid, onder e, wordt een diensttijdgratificatie toegekend ter grootte van een in verhouding tot de doorgebrachte diensttijd evenredig gedeelte van een gratificatie bij ambtsjubileum als bedoeld in het eerste lid. Toekenning vindt niet plaats indien niet binnen een termijn van vijf jaar na de datum van ingang van het ontslag aanspraak op een gratificatie bij ambtsjubileum zou hebben bestaan.

Hoofdstuk XV. Disciplinaire straffen op te leggen aan overplaatsbare ambtenaren van de DBZ

Artikel 91

Op de overplaatsbare ambtenaren van de DBZ zijn de artikelen 80 tot en met 84 van het ARAR van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat gedurende plaatsingen in het buitenland

Schorsing voor een bepaalde tijd, gepaard gaande met terugroeping naar Nederland, met gehele of gedeeltelijke inhouding van de bezoldiging over dat gedeelte van die bepaalde tijd dat na de terugkeer in Nederland valt, met verlening van een tegemoetkoming in de overplaatsingskosten tot ten hoogste het bedrag dat in geval van overplaatsing in het belang van de dienst zou kunnen worden verleend krachtens de in artikel 80 van dit reglement bedoelde regelen.

Hoofdstuk XVI. Schorsing en ontslag van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ

§ 1. Schorsing

Artikel 92

  • 1 De overplaatsbare ambtenaar van de DBZ is van rechtswege in diens functie geschorst, wanneer deze krachtens een Nederlandse wettelijke maatregel van de vrijheid is beroofd, tenzij de vrijheidsbeneming het gevolg is van een maatregel, anders dan op grond van de Krankzinnigenwet (Stb. 1984, 96), genomen in het belang van de volksgezondheid.

  • 2 De overplaatsbare ambtenaar van de DBZ kan worden geschorst, wanneer deze krachtens een andere wettelijke dan een Nederlandse maatregel van de vrijheid is beroofd.

Artikel 93

  • 1 Onverminderd artikel 91, onder b, kan de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ in diens functie worden geschorst:

    • a. indien een strafrechtelijke vervolging ter zake van misdrijf tegen betrokkene is ingesteld;

    • b. wanneer aan betrokkene door Onze Minister het voornemen tot bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag is te kennen gegeven, dan wel aan deze die straf is opgelegd;

    • c. wanneer, naar het oordeel van Onze Minister, het belang van de dienst zulks vordert.

  • 2 Schorsing geschiedt door Onze Minister.

  • 3 Schorsing van een in het buitenland geplaatste overplaatsbare ambtenaar van de DBZ gaat gepaard met terugroeping naar Nederland, met verlening van een tegemoetkoming in de verplaatsingskosten tot ten hoogste het bedrag dat in geval van overplaatsing in het belang van de dienst zou kunnen worden verleend krachtens de in artikel 80 bedoelde regelen.

Artikel 94

  • 1 Tijdens de schorsing kan de bezoldiging voor een derde gedeelte worden ingehouden; na verloop van zes weken kan een verdere inhouding, ook van het volle bedrag der bezoldiging, plaatsvinden. Geen inhouding vindt plaats in geval van schorsing in het belang van de dienst, bedoeld in het eerste lid, onder c, van artikel 93, van plaatsing in een krankzinnigengesticht of daarmede gelijk te stellen inrichting, dan wel van politiebewaring of inverzekeringstelling als bedoeld in artikel 57 van het Wetboek van Strafvordering mits niet gevolgd door inbewaringstelling. Inhouding heeft niet plaats tijdens plaatsing in het buitenland.

  • 2 De ingehouden bezoldiging kan alsnog geheel of gedeeltelijk aan de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ worden uitbetaald, indien de schorsing niet wordt gevolgd door een onvoorwaardelijk ontslag bij wijze van straf of ontslag op grond van artikel 101, eerste lid, onder d. Op de aldus uit te keren bezoldiging worden in mindering gebracht de inkomsten welke de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ sedert de schorsing heeft genoten uit arbeid die deze als gevolg van de schorsing heeft kunnen verrichten, tenzij zulks naar het oordeel van Onze Minister onredelijk of onbillijk is.

  • 3 Het niet ingehouden gedeelte van de bezoldiging van de geschorste ambtenaar van de DBZ kan aan anderen worden uitbetaald.

  • 4 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder bezoldiging verstaan de bezoldiging in de zin van het BBRA 1984, dan wel, in geval van schorsing tijdens ziekte van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ, hetgeen daaronder voor de toepassing van hoofdstuk XIII wordt verstaan.

§ 2. Ontslag

Artikel 95

Ontslag wordt verleend door Onze Minister dan wel, indien de aanstelling of benoeming bij koninklijk besluit geschiedde, bij koninklijk besluit.

Artikel 96

  • 1 De overplaatsbare ambtenaar van de DBZ wordt op diens aanvraag ontslag verleend.

  • 2 Behoudens in het geval dat artikel 34e, eerste lid, van het ARAR van overeenkomstige toepassing is, wordt dat ontslag verleend met ingang van een dag niet vroeger dan een maand of later dan drie maanden na de dag, waarop de aanvraag om ontslag is ingekomen.

  • 3 Van het eerste lid kan worden afgeweken, indien een strafrechtelijke vervolging ter zake van misdrijf tegen de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ is ingesteld of indien wordt overwogen de disciplinaire straf van ontslag op te leggen.

  • 4 Van het tweede lid kan worden afgeweken:

    • a. indien wordt overwogen de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ een disciplinaire straf op te leggen;

    • b. indien het belang van de dienst zulks vordert, met dien verstande, dat de termijn van drie maanden, vermeld in het tweede lid, tot ten hoogste zes maanden kan worden verlengd en dat bij de verlenging in redelijkheid met het belang van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ rekening wordt gehouden;

    • c. ingevolge een aanvraag van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ.

  • 5 Het ontslag op aanvraag van de ambtenaar wordt eervol verleend.

Artikel 97. Ontslag van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ in tijdelijke dienst

  • 1 Aan de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ in tijdelijke dienst die blijkens de akte van aanstelling is aangesteld voor een bepaalde tijd of voor een proeftijd, wordt, tenzij het tegendeel blijkt, geacht eervol ontslag te zijn verleend zodra die tijd is verstreken. Bij voortduring van het dienstverband na het verstrijken van de bepaalde tijd of de - eventueel ingevolge artikel 18, vierde lid, onder a, verlengde - proeftijd, wordt de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ geacht voor onbepaalde tijd te zijn aangesteld.

  • 2 Aan de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ in tijdelijke dienst die is aangesteld voor onbepaalde tijd, kan ontslag worden verleend, mits een opzeggingstermijn in acht wordt genomen van:

    • a. drie maanden, indien de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ ten tijde van de opzegging ten minste twaalf maanden onafgebroken in dienst is geweest;

    • b. twee maanden, indien de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ ten tijde van de opzegging ten minste zes, doch korter dan twaalf maanden onafgebroken in dienst is geweest;

    • c. een maand, indien de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ ten tijde van de opzegging laatstelijk korter dan zes maanden onafgebroken in dienst is geweest.

  • 3 Opzegging als bedoeld in het tweede lid kan niet geschieden gedurende de zwangerschap van de vrouwelijke overplaatsbare ambtenaar van de DBZ, noch gedurende het verlof bedoeld in artikel 33fb, vierde lid, van het ARAR, noch - indien zij haar dienst heeft hervat - gedurende een periode van zes weken volgend op dat verlof. Onze Minister kan ter staving van de zwangerschap een verklaring van een arts of van een verloskundige verlangen.

  • 4 Opzegging als bedoeld in het tweede lid kan niet geschieden wegens het aanvragen of het opnemen ouderschapsverlof.

  • 5 Opzegging als bedoeld in het tweede lid kan niet geschieden wegens de omstandigheid dat de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ in of buiten rechte een beroep heeft gedaan op het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen.

  • 6 Opzegging als bedoeld in het tweede lid kan niet plaatsvinden wegens het feit dat de ambtenaar door een centrale als bedoeld in artikel 105 van het ARAR of door een daarbij aangesloten vereniging is aangewezen om bestuurlijke of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen zijn centrale of een daarbij aangesloten vereniging dan wel binnen de organisatie van de werkgever, die er toe strekken de doelstellingen van zijn centrale van overheidspersoneel en daarbij aangesloten verenigingen te ondersteunen.

  • 7 Opzegging als bedoeld in het tweede lid kan niet geschieden wegens de omstandigheid dat de ambtenaar geplaatst is op een kandidatenlijst als bedoeld in artikel 9 van de Wet op de ondernemingsraden, noch wegens het lidmaatschap of het korter dan twee jaar geleden beëindigde lidmaatschap van de ambtenaar van de ondernemingsraad of van een commissie van die raad.

  • 8 Het ontslag kan, al dan niet op aanvraag van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ, ingaan vóór de afloop van de opzeggingstermijn. Indien dit niet op aanvraag van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ geschiedt, wordt aan betrokkene over de tijd welke aan de opzeggingstermijn ontbreekt, een bedrag uitbetaald gelijk aan de laatstgenoten bezoldiging, vermeerderd met de vakantie-uitkering, berekend op de voet van het BBRA 1984.

  • 9 Aan de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ in tijdelijke dienst, bedoeld in het eerste lid, kan ontslag worden verleend met ingang van een dag, gelegen binnen een bepaalde tijd of proeftijd. In dat geval vindt het bepaalde in het tweede tot en met achtste lid overeenkomstige toepassing.

Artikel 98. Ontslag wegens verandering in de inrichting van het ministerie of vermindering van werkzaamheden

  • 1 Aan de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ kan eervol ontslag worden verleend wegens overtolligheid van personeel als gevolg van verandering in de inrichting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken dan wel als gevolg van vermindering der voor overplaatsbare ambtenaren van de DBZ bestemde werkzaamheden bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

  • 2 Ontslag op een van de in het eerste lid genoemde gronden kan slechts plaatsvinden, indien het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken om de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ binnen het gezagsbereik van Onze Minister andere mede in verband met betrokkene’s persoonlijkheid en omstandigheden voor betrokkene passende werkzaamheden op te dragen, dan wel indien deze zodanige werkzaamheden weigert te aanvaarden. Bij het opdragen van passende werkzaamheden zal, teneinde het ontstaan dan wel het vergroten van feitelijke ongelijkheden tegen te gaan, uitgangspunt zijn, dat voorrang wordt gegeven aan vrouwelijke overplaatsbare ambtenaren van de DBZ.

  • 3 Ontslag van in vaste dienst aangestelde overplaatsbare ambtenaren van de DBZ wegens overtolligheid van personeel geschiedt in de volgende rangorde:

    • a. zij, die zulks wensen;

    • b. zij, die het geringste aantal jaren in burgerlijke overheidsdienst hebben doorgebracht.

    Voor de berekening van het aantal jaren in burgerlijke overheidsdienst wordt mede in aanmerking genomen de tijd gewijd aan de verzorging van tot het huishouden van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ behorende 0-4-jarige eigen, stief- of pleegkinderen, tot een maximum van in totaal zes jaren.

  • 4 Indien het dienstbelang zulks vordert, kan bij de verlening van ontslag van de rangorde, bedoeld in het derde lid, worden afgeweken. Omvat de afvloeiing in dat geval meer dan 1% van het aantal overplaatsbare ambtenaren van de DBZ in vaste dienst - met een minimum van 5 - dan geschiedt zij naar een bepaald vooraf vastgesteld plan.

  • 5 Bij een ontslagverlening op grond van het eerste lid van dit artikel wordt een opzeggingstermijn van drie maanden in acht genomen.

  • 6 Binnen een periode van uiterlijk een jaar nadat de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ de ingevolge het tweede lid van dit artikel opgedragen werkzaamheden is gaan vervullen, kan aan betrokkene alsnog het eervol ontslag bedoeld in het eerste lid worden verleend, indien die werkzaamheden blijken niet passend voor betrokkene te zijn. Het vijfde lid is daarbij niet van toepassing.

Artikel 99. Ontslag van overplaatsbare ambtenaren van de DBZ, die lid van Gedeputeerde Staten of wethouder, enz. zijn

  • 1 Aan de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ die in verband met de aanvaarding van een functie in een publiekrechtelijk college, waarin hij is benoemd of verkozen, tijdelijk is ontheven van de waarneming van zijn ambt, wordt, indien hij ophoudt zodanige functie te bekleden en hij naar het oordeel van het bevoegd gezag niet in actieve dienst kan worden hersteld, eervol ontslag verleend.

  • 4 Aan de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ die een benoeming tot minister of staatssecretaris aanvaardt wordt, met ingang van de dag van het aanvaarden van deze betrekking, eervol ontslag verleend.

Artikel 100. Ontslag wegens bijzondere gedragingen

Voor de ontslagverlening als bedoeld in artikel 125e, tweede lid, van de Ambtenarenwet, is overeenstemming vereist met Onze Minister van Binnenlandse Zaken. Deze is gehouden het advies in te winnen van de Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening ambtenaren.

Artikel 101. Gronden van ontslag

  • 1 Anders dan op aanvraag van de ambtenaar, bij wijze van straf of ingevolge het bepaalde bij artikel 7 van de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement en bij de artikelen 97, 98, 99 en 100 van dit reglement, alsmede bij artikel 125e, tweede lid, van de Ambtenarenwet, kan de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ worden ontslagen op grond van:

    • a. het verlies van een vereiste voor de benoembaarheid door het tot aanstelling bevoegd gezag gesteld bij een regeling aan de benoeming voorafgegaan, tenzij dit vereiste alleen geldt bij de aanvang van de loopbaan;

    • b. onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak, waarbij de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ onder curatele is gesteld;

    • c. het ondergaan van lijfsdwang wegens schulden krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;

    • d. onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf;

    • e. ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte;

    • f. onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van voor overplaatsbare ambtenaren van de DBZ in diens rang bestemde functies, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken;

    • g. het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd;

    • h. het bij of in verband met indiensttreding of keuring verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder welke handelwijze niet tot indienstneming zou zijn overgegaan, tenzij de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ aannemelijk maakt dat deze te goeder trouw heeft gehandeld.

  • 2 Een ontslag op grond van het eerste lid, onder a, e, f en g, wordt steeds eervol verleend.

  • 3 Een ontslag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, kan slechts plaatsvinden indien:

    • a. er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van twee jaar,

    • b. herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar te verwachten is, en

    • c. na een zorgvuldig onderzoek het niet mogelijk is gebleken om de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ binnen het gezagsbereik van Onze Minister andere arbeid aan te bieden, dan wel indien de ambtenaar geweigerd heeft deze arbeid te aanvaarden.

  • 4 Onder arbeid als bedoeld in het derde lid, onder c, wordt gedurende het eerste jaar dat de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte passende, en gedurende de periode daarna gangbare arbeid verstaan, als bedoeld in artikel 35 van het ARAR.

  • 5 Bij het bepalen van het tijdvak van twee jaar als bedoeld in het derde lid, onder a, wordt niet in aanmerking genomen afwezigheid van een vrouwelijke ambtenaar wegens door zwangerschap of bevalling veroorzaakte ziekte in de periode vanaf het begin van de zwangerschap tot aan het einde van het bevallingsverlof.

  • 6 Voor het bepalen van het in het derde lid, onder a, bedoelde tijdvak van twee jaar worden tijdvakken van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte samengeteld:

    • a. indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen,

    • b. indien zij worden onderbroken door afwezigheid wegens door zwangerschap of bevalling veroorzaakte ziekte in de periode vanaf het begin van de zwangerschap tot aan het einde van het bevallingsverlof,

    • c. indien een onder b bedoelde afwezigheid wordt voorafgegaan of wordt gevolgd door een periode van arbeidsgeschiktheid, die in totaal minder dan vier weken bedraagt.

  • 7 Om te beoordelen of er sprake is van een situatie als bedoeld in het derde lid, onderdelen a en b, vraagt Onze Minister het oordeel van een daartoe door de uitvoeringsinstelling, die de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering uitvoert ten aanzien van de ambtenaar, aangewezen arts.

  • 8 De in het zevende lid bedoelde arts betrekt bij zijn beoordeling een door Onze Minister aangewezen arts en, indien de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ dit wenst, een door de ambtenaar aangewezen arts.

  • 9 Onze Minister stelt de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ er schriftelijk van in kennis dat de procedure, bedoeld in het zevende lid wordt ingesteld. Daarbij wijst Onze Minister de overplaatsbare ambtenaar op de mogelijkheid om een arts van zijn keuze te laten deelnemen aan de procedure.

  • 10 De kennisgeving bedoeld in het negende lid, geschiedt niet eerder dan nadat de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ gedurende een onafgebroken periode van achttien maanden ongeschikt is geweest tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Het zesde lid is hierbij van overeenkomstige toepassing.

  • 11 De in het zevende lid bedoelde arts stelt naar aanleiding van zijn bevindingen een rapport op. Hij zendt dit rapport aan Onze Minister. Tevens zendt hij een afschrift van dit rapport aan de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ.

  • 12 Indien herplaatsing als bedoeld in het derde lid, onder c, plaatsvindt in een betrekking voor minder uren dan het aantal waarvoor de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ was aangesteld, heeft het ontslag uitsluitend betrekking op het meerdere aantal uren.

  • 13 Aan een overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ kan eervol ontslag worden verleend, indien deze de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt, dan wel 35 voor pensioen geldige dienstjaren bij de DBZ heeft, wanneer betrokkene blijkens een arbeidsgezondheidskundig onderzoek niet meer geschikt is om overal ter wereld te worden geplaatst.

  • 14 Op de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ aan wie op grond van het vierde lid eervol ontslag is verleend, is de Regeling uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat overal waar in die regeling wordt gesproken van "Onze Minister" of "Onze Minister van Binnenlandse Zaken" daarvoor wordt gelezen "Onze Minister van Buitenlandse Zaken".

  • 15 Met betrekking tot ontslag wegens flexibel pensioen en uittreden is artikel 94a van het ARAR van overeenkomstige toepassing.

Artikel 102. Ontslag wegens niet passende arbeid

Indien aan de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ gedurende de tijd dat deze recht heeft op wachtgeld, daaronder mede begrepen herplaatsingswachtgeld of een uitkering krachtens de Uitkeringsregeling 1966, een voor betrokkene passend geachte functie is aangeboden en die functie binnen een periode van uiterlijk een jaar, nadat betrokkene deze is gaan vervullen, niet passend voor deze blijkt te zijn, kan aan betrokkene binnen die periode op zijn aanvraag eervol ontslag uit die functie worden verleend, welk ontslag ten aanzien van diens aanspraken op een wachtgeld of uitkering als evenbedoeld, wordt geacht niet door eigen toedoen te zijn verleend.

Artikel 103. Ontslag op andere gronden dan die van artikel 101; uitkering na het ontslag

  • 1 Aan de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ in vaste dienst kan ook op andere gronden dan die in artikel 101 zijn geregeld of waarnaar in dat artikel wordt verwezen, ontslag worden gegeven. Dat ontslag wordt eervol verleend.

Artikel 106. Financiële voorzieningen na overlijden

  • 1 De bezoldiging van de overplaatsbare ambtenaren van de DBZ wordt niet langer uitbetaald dan tot en met de dag van het overlijden. Artikel 24, eerste lid, van het ARAR wordt voorts overeenkomstig toegepast.

  • 2 Met inachtneming van het vijfde lid wordt zo spoedig mogelijk na het overlijden aan de weduwe of weduwnaar, van wie de overleden overplaatsbare ambtenaar van de DBZ niet duurzaam gescheiden leefde, een bedrag uitgekeerd gelijk aan de bezoldiging over een tijdvak van drie maanden. Als maatstaf bij de berekening van het in de vorige volzin bedoelde bedrag geldt, behoudens het hierna bepaalde, de bezoldiging, welke de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ op de dag van het overlijden genoot of indien hij op die dag aanspraak maakt op een uitkering op grond van de Ziektewet, de Werkloosheidswet of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering dan wel een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsverzekering, bedoeld in hoofdstuk VI van het Algemeen rijksambtenarenreglement, zou hebben genoten indien hij op die dag arbeidsgeschikt zou zijn geweest. De uitkering wordt vermeerderd met een bedrag gelijk aan driemaal dat van de vakantie-uitkering over een maand, berekend op de voet van het BBRA 1984, naar de bezoldiging die de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ in de maand van het overlijden zou hebben genoten. Indien de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ in het genot was van een toelage als bedoeld in artikel 17, dan wel 18 a van eerdervermeld besluit, wordt het gedeelte van de in de eerste volzin bedoelde uitkering dat betrekking heeft op bovenbedoelde toelagen gesteld op het bedrag dat de overleden overplaatsbare ambtenaar van de DBZ in de drie kalendermaanden voorafgaand aan de dag van het overlijden aan zodanige toelagen is toegekend. Bij ontstentenis van een weduwe of weduwnaar, van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige kinderen. Onder kinderen in de zin van dit artikel worden mede verstaan natuurlijke kinderen en kinderen, waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook zodanige kinderen, dan geschiedt de uitkering aan degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van de bezoldiging van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ.

  • 3 Indien de overledene geen betrekkingen als bedoeld in het tweede lid nalaat, kan het daarbedoelde bedrag door het bevoegde gezag geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, indien de nalatenschap van de overledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is.

  • 4 Voor de toepassing van dit artikel wordt, indien de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ op de dag van het overlijden wegens ziekte of ongeval verhinderd was zijn dienst te verrichten, onder bezoldiging verstaan hetgeen daaronder voor de toepassing van hoofdstuk XIII wordt verstaan.

  • 5 Indien de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ voor zijn overlijden te veel vakantie heeft genoten, vindt artikel 24, tweede lid, van het ARAR overeenkomstige toepassing. Het aldus verschuldigde bedrag en de reeds voor zijn overlijden aan de ambtenaar uitbetaalde bezoldiging over een na zijn overlijden gelegen tijdvak worden in mindering gebracht op het eventueel aan de nagelaten betrekkingen of rechtverkrijgenden van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ verschuldigde bedrag wegens nog niet vergolden aanspraken van de ambtenaar, en bij gebreke hiervan of indien en voorzover dit bedrag daarvoor niet toereikend is, op de uitkering bedoeld in het tweede lid.

  • 7 Indien de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ ten tijde van diens overlijden een tegemoetkoming genoot in de zin van artikel 51, eerste lid, wordt deze gedurende ten hoogste drie maanden, of zoveel langer als aantoonbaar onvermijdelijk blijkt, doorbetaald ten behoeve van de nagelaten gezinsleden, voor zover deze tegemoetkoming verband houdt met hun verblijf in het buitenland.

  • 8 Overlijdt de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ gedurende het tijdvak waarover aan deze de in het derde lid van artikel 51 genoemde tegemoetkoming is toegekend, wordt de in dat lid bedoelde regeling voortgezet ten behoeve van de nagelaten gezinsleden, voor zolang de bijzondere kosten te hunnen aanzien doorlopen; de hoogte van de vergoeding wordt dan berekend als ware de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ niet overleden.

  • 9 Overlijdt de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ gedurende een plaatsing in het buitenland en verkiezen de nagelaten gezinsleden naar Nederland terug te keren, dan geldt de in het derde lid van artikel 51 bepaalde regeling eveneens voor zolang de bijzondere kosten te hunnen aanzien doorlopen. Voor de berekening van de hoogte en de duur van de in die regeling voorziene tegemoetkoming in de bijzondere kosten wordt de regeling dan geacht te zijn ingegaan op de dag, volgende op de dag waarop de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ is overleden. Is na diens overlijden met toepassing van het zesde lid de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 51, eerste lid, doorbetaald, dan wordt over dat tijdvak de eerstgenoemde tegemoetkoming geacht voor de laatstgenoemde in de plaats te zijn getreden.

Artikel 106a

Na het overlijden van de gewezen overplaatsbare ambtenaar van de DBZ, die op de dag van zijn overlijden op grond van de artikelen 38 en 46 van het ARAR in het genot was van doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging, wordt aan de in artikel 106 bedoelde personen en met overeenkomstige toepassing van dat artikel een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de bezoldiging welke de gewezen ambtenaar op de dag van zijn overlijden genoot, berekend over een tijdvak van drie maanden. Op deze uitkering wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering op grond van artikel 35 van de Ziektewet, artikel 53 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de artikelen 6 en 11 van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk en naar aard en strekking daarmee overeenkomende uitkeringen, indien deze uitkeringen worden uitgekeerd.

Artikel 106b. Aanvulling op nabestaandenpensioen

  • 1 Indien het overlijden van een overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ is veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte, wordt aan degene die in verband met dit overlijden krachtens het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, een nabestaandenpensioen geniet, een uitkering toegekend overeenkomstig artikel 102b van het ARAR.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de gewezen overplaatsbare ambtenaar van de DBZ ten aanzien van wie artikel 38, derde lid, van het ARAR toepassing heeft gevonden, indien zijn overlijden het rechtstreeks gevolg is van de arbeidsongeschiktheid, bedoeld in dat artikel.

Artikel 107. Gebruik ambtswoning of dienstwoning door achterblijvende gezinsleden

Gedurende de maand van het overlijden en de volgende drie maanden behouden de achterblijvende gezinsleden het gebruik van de ambts- of dienstwoning, waarin zij met de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ woonden. Daarvan kan echter worden afgeweken als Onze Minister dat in het belang van de dienst noodzakelijk acht. Alsdan wordt door Onze Minister naar billijkheid een schadevergoeding gegeven.

Artikel 108

Indien door de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ voor het gebruik van een ambts- of dienstwoning een vergoeding verschuldigd was, voldoen de achtergebleven gezinsleden deze over de tijd gedurende welke zij het gebruik dier woning behouden.

Artikel 109. Vermissing van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ

  • 1 Bij vermissing van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ vinden, behoudens het tweede lid, de artikelen 106 tot en met 108 overeenkomstig toepassing. De overplaatsbare ambtenaar van de DBZ wordt daarbij geacht te zijn overleden op een door Onze Minister te bepalen dag.

  • 2 Het tweede lid van artikel 106 vindt geen toepassing indien gegronde vermoedens bestaan, dat de vermissing het gevolg is van ongeoorloofde afwezigheid.

  • 3 Indien blijkt, dat de als vermist beschouwde ambtenaar van de DBZ in leven is, kan ter beoordeling van het tot aanstelling bevoegd gezag de bezoldiging alsnog worden uitbetaald, tenzij gegronde vermoedens bestaan dat de vermissing het gevolg was van ongeoorloofde afwezigheid.

  • 4 Indien uit hoofde van de vermissing van de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ pensioen of enige andere uitkering, voortvloeiende uit diens ambtelijke rechtspositieregeling, is toegekend over het tijdvak waarover naar het oordeel van het tot aanstelling bevoegd gezag aanspraak bestaat op bezoldiging, wordt die bezoldiging verminderd met de over dat tijdvak aldus uitbetaalde bedragen.

  • 5 De bezoldiging, waarop de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ ingevolge het derde en het vierde lid aanspraak heeft, kan aan anderen dan de overplaatsbare ambtenaar van de DBZ worden uitbetaald.

Hoofdstuk XVII. Niet-overplaatsbare ambtenaren van de DBZ

Artikel 110. Niet-overplaatsbare ambtenaren van de DBZ

Naast de in het eerste lid, aanhef en onder b, van artikel 16 van toepassing verklaarde bepalingen van dit reglement, zijn op niet-overplaatsbare ambtenaren van de DBZ van overeenkomstige toepassing:

Artikel 111. Tijdelijke benoeming van niet-overplaatsbare ambtenaren in voor overplaatsbare ambtenaren bestemde functies

  • 1 De niet-overplaatsbare ambtenaar van de DBZ kan met behoud van diens rechtspositie in uitzonderlijke gevallen, ter beoordeling van Onze Minister, mits betrokkene aan de eisen voor het vervullen van de desbetreffende functie voldoet, op diens aanvraag dan wel met diens instemming, hier te lande tijdelijk worden benoemd in een der voor overplaatsbare ambtenaren van de DBZ bestemde functies.

  • 2 Reflecteert naar de in het eerste lid bedoelde functie ook een overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ die aan de eisen van die functie voldoet, dan heeft deze voorrang.

Artikel 112. Blijvende overgang van niet-overplaatsbaar ambtenaar naar rechtspositie van overplaatsbaar ambtenaar

De niet-overplaatsbare ambtenaar van de DBZ kan met overgang naar de rechtspositie van overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ op diens aanvraag voor de rest van het dienstverband bij de DBZ, mits betrokkene voldoet aan de in artikel 20 voor overplaatsbare ambtenaren van de DBZ gestelde voorwaarden, als overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ worden aangesteld met inachtneming van het navolgende:

  • a. Onze Minister kan in bijzondere gevallen, na advies van de Adviescommissie Aanstellingen Overplaatsbare Ambtenaren DBZ, ontheffing verlenen van de gestelde leeftijdseis;

  • b. Onze Minister kan op aanvraag van de betrokkene bepalen dat deze zonder het in artikel 23 bedoelde toelatingsonderzoek wordt toegelaten tot de eerste opleiding dan wel introductiecursus, bedoeld in artikel 29;

  • c. Onze Minister kan op aanvraag van de betrokkene, na advies van de Adviescommissie Aanstellingen Overplaatsbare Ambtenaren DBZ, bepalen dat vanwege als niet-overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ opgedane deskundigheid en ervaring een door hem te bepalen deel van de eerste opleiding dan wel introductiecursus kan vervallen; in dat geval heeft het examen, bedoeld in artikel 29, betrekking op het resterende deel van de eerste opleiding;

  • d. gedurende de deelname aan de eerste opleiding blijft de rechtspositie ongewijzigd; deelname aan de eerste opleiding en het examen geldt voor de betrokkene als dienstopdracht in diens functie als niet-overplaatsbaar ambtenaar voor de gehele arbeidstijd of voor een deel daarvan;

  • e. de betrokkene verkrijgt de rechtspositie van overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ met ingang van de dag waarop deze wordt aangesteld als overplaatsbaar ambtenaar van de DBZ; is betrokkene reeds aangesteld in vaste dienst, dan blijft deze in vaste dienst aangesteld, in afwijking van het achtste lid van artikel 29.

Artikel 113. Tijdelijke toevoeging van een niet-overplaatsbaar ambtenaar aan een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland

  • 1 Niet-overplaatsbare ambtenaren van de DBZ kunnen, alléén binnen het kader van hun ambtsvervulling dan wel opleiding, met hun instemming tijdelijk aan vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland worden toegevoegd.

  • 2 Gedurende toevoegingen, in het eerste lid bedoeld, behouden zij hun rechtspositie, met dien verstande dat regelingen welke gelden voor in het buitenland geplaatste overplaatsbare ambtenaren van de DBZ op hen van overeenkomstige toepassing worden verklaard, indien en voor zover hun toevoeging zulks verlangt.

Hoofdstuk XVIIA. Tijdelijke ambtenaren van de DBZ

Artikel 113a. Tijdelijke ambtenaren van de DBZ

  • 2 Aanstelling van de tijdelijke ambtenaar van de DBZ geschiedt in tijdelijke dienst voor een bepaalde duur; deze duur is ten hoogste een periode van vier jaren.

  • 3 Het dienstverband eindigt na het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde duur.

  • 4 Na het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde duur kan, indien het belang van de dienst daarmede wordt gediend, een nieuwe aanstelling op grond van dat lid worden verleend.

  • 5 In bijzondere gevallen kan een tijdelijk ambtenaar van de DBZ, voorafgaande aan zijn uitzending dan wel na beëindiging van de uitzending, tijdelijk worden belast met werkzaamheden op het departement.

Hoofdstuk XVIII. Plaatselijke indienstneming op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht van werknemers voor werkzaamheden bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 114. Werknemers, behorende tot de DBZ

  • 1 Onze Minister kan voor werkzaamheden bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland, werknemers op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst nemen.

  • 2 Onze Minister bepaalt of een functie bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland door een plaatselijk in dienst te nemen werknemer zal worden vervuld.

  • 3 Het indienstnemen van werknemers die niet de Nederlandse nationaliteit bezitten is mogelijk, mits dezen in hun functie niet met daadwerkelijk overheidsgezag worden bekleed.

Artikel 115. Werknemers in dienst van een ander ministerie

Ter ondersteuning van een gedetacheerde ambtenaar als bedoeld in artikel 8, derde lid, onder a, kan door Onze Minister, hoofd van het betrokken ministerie, in overeenstemming met Onze Minister, aan het hoofd van een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland volmacht worden verleend tot het in dienst nemen van een werknemer op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht voor werkzaamheden bij die vertegenwoordiging. De in de vorige volzin bedoelde werknemers worden met betrekking tot hun dienstverrichtingen gelijkgesteld met degenen die tot de DBZ behoren. De bepalingen in of krachtens dit reglement gesteld welke van toepassing zijn op werknemers behorende tot de DBZ, zijn op hen van overeenkomstige toepassing.

Artikel 116. Algemene verplichtingen

De op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst genomen werknemer verbindt zich:

  • a. de opgedragen werkzaamheden naar beste vermogen te verrichten;

  • b. indien artikel 114, eerste lid, van toepassing is: zich te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen welke hem, met inachtneming van de verantwoordelijkheden van Onze Minister voor Ontwikkelingssamenwerking alsmede van Onze Minister van Economische Zaken ingevolge het vierde en vijfde lid van artikel 12, door of namens Onze Minister, dan wel door of namens het hoofd van de vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland waarbij de werknemer diens werkzaamheden verricht, worden gegeven;

  • c. indien artikel 115, van toepassing is: zich te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen welke hem door of namens Onze Minister, hoofd van het betrokken ministerie, worden gegeven, onverminderd het gestelde in artikel 12, eerste en tweede lid;

  • d. tot het afleggen van de eed of belofte, indien hij deze ingevolge artikel 117, derde lid, dient af te leggen.

Artikel 117. Eed/belofte

  • 1 Zo spoedig mogelijk na diens indiensttreding legt de werknemer ten overstaan van een door Onze Minister daartoe aangewezen ambtenaar van de DBZ de navolgende eed of belofte af:

    "Ik zweer/beloof trouw aan de Koning, aan de Grondwet en aan de overige wetten van het Rijk.

    Ik zweer/verklaar dat ik tot het verkrijgen van mijn betrekking aan niemand iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven of beloven.

    Ik zweer/beloof dat ik om iets in mijn werkzaamheden te doen of te laten, van niemand enige belofte of geschenk aannemen zal, en dat ik mij als een goed werknemer, zal gedragen, de mij verstrekte opdrachten zal volbrengen, en de zaken waarvan ik door mijn werkzaamheden kennis draag en waarvan ik het geheim of vertrouwelijk karakter weet of moet begrijpen, niet zal openbaren aan anderen dan aan hen, aan wie ik volgens de wet of ambtshalve tot mededeling verplicht ben.

    Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!

    (Dat verklaar en beloof ik)."

  • 2 Indien de werknemer niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, blijft de eerste zin van de eed of belofte achterwege.

  • 3 De op de voet van artikel 114 of 115 indienstgenomen werknemer legt de in het eerste en tweede lid bedoelde eed of belofte alleen af, indien de door deze te vervullen functie zulks, naar het oordeel van het hoofd van de desbetreffende vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland, wettigt.

Artikel 118. De arbeidsovereenkomst

  • 1 Arbeidsovereenkomsten naar burgerlijk recht worden schriftelijk aangegaan in de Nederlandse taal; bij niet-Nederlanders met vertaling in een taal die de werknemer voldoende machtig is. Daarin worden ten minste vermeld:

    • a. de naam, voornamen en geboortedatum van de werknemer;

    • b. de datum waarop betrokkene in dienst treedt;

    • c. of de arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde of voor onbepaalde tijd; wordt deze voor bepaalde tijd aangegaan, dan wordt die tijd vermeld;

    • d. welke periode als proeftijd in de zin van artikel 652 van boek 7, titel 10, van het Burgerlijk Wetboek is overeengekomen;

    • e. het loon waarop de werknemer in dienst is genomen;

    • f. het aan betrokkene toekomende genot van kost, inwoning of andere vormen van loon in natura, alsmede de daarmee verbandhoudende inhoudingen;

    • g. de aard van de werkzaamheden welke de werknemer gewoonlijk zullen worden opgedragen;

    • h. de bepalingen, in of krachtens dit reglement gesteld, welke op de arbeidsovereenkomst van toepassing zijn.

  • 2 Wijzigingen van de in of krachtens dit reglement getroffen regelingen werken door naar de met betrokkene gesloten arbeidsovereenkomst.

  • 3 De werknemer wordt, zo mogelijk vóór de indiensttreding, schriftelijk in kennis gesteld van de hoofdpunten van zijn rechtspositie; indien de werknemer de Nederlandse taal niet machtig is, geschiedt dit in een taal welke in het internationale verkeer ter plaatse gebruikelijk is.

Paragraaf 2. Arbeidsvoorwaarden, overige rechten en verplichtingen

Artikel 119. Van toepassing zijnde bepalingen van het RDBZ

Naast de in artikel 16, derde lid, van toepassing verklaarde hoofdstukken, zijn de volgende artikelen van dit reglement van overeenkomstige toepassing:

Artikel 121. Nadere regeling van de rechtspositie; algemene bepalingen

  • 1 Bij ministeriële regeling wordt een regeling vastgesteld ter nadere bepaling van de rechtspositie van plaatselijk indienstgenomen werknemers.

  • 2 Onze Minister kan in de in het eerste lid bedoelde regeling bepalen, welke onderwerpen, en met inachtneming van welke voorwaarden, namens hem nader dienen te worden geregeld.

Artikel 122. Inhoud van de nadere regeling

De in artikel 121 bedoelde nadere regeling betreft in elk geval de volgende onderwerpen:

  • a. indienstneming voor bepaalde of onbepaalde tijd, al dan niet met een proeftijd;

  • b. geneeskundige keuring bij indienstneming;

  • c. een functie-indelingsschema, naar werksoort en functieniveau;

  • d. een stelsel van loonschalen, met de maximale, minimale en tussengelegen loonnummers;

  • e. de toekenning van een loonschaal, en de toekenning van een loonnummer;

  • f. vaststelling en uitbetaling van het loon;

  • g. vervallen van het recht op loon;

  • h. betaling van loon tijdens ziekte;

  • i. aanspraak op loon wegens ziekte na beëindiging van de dienstbetrekking;

  • j. opdragen van overwerk, en vergoeding van de desbetreffende arbeidsuren;

  • k. de muntsoort, of de muntsoorten, waarin lonen en andere bedragen aan de werknemer worden uitbetaald;

  • l. dienst- en werktijden;

  • m. vakantie en verlof;

  • n. bedrijfsgeneeskundige begeleiding;

  • o. tegemoetkoming in ziektekosten;

  • p. aanspraken bij overlijden;

  • q. zwangerschaps- en bevallingsverlof;

  • r. opzegging tijdens zwangerschap;

  • s. plichtsverzuim en disciplinaire straffen;

  • t. het verstrekken van een opdracht tot het volgen van opleidingen, alsmede het verlenen van studiefaciliteiten;

  • u. einde, beëindiging en opzegging van de arbeidsovereenkomst;

  • v. uitkering bij beëindiging van de dienstbetrekking;

  • w. uitreiking van een getuigschrift;

  • x. vergoeding van reis- en verblijfkosten bij dienstreizen;

  • y. algemene verplichtingen;

  • z. functioneringsgesprekken en beoordelingen;

  • aa. bijzondere beloningen;

  • bb. bekendstelling van regelingen waarin de rechtspositie van de werknemer is neergelegd, alsmede van wijzigingen daarin.

Artikel 123. Uitwerking per vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland

  • 1 Onze Minister draagt er zorg voor dat voor elke vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland het bepaalde in of krachtens dit hoofdstuk wordt uitgewerkt in een nadere regeling, zodanig dat het geheel van arbeidsvoorwaarden en daarmee verbandhoudende voorzieningen voldoet aan de eisen van de plaatselijke arbeidsmarkt en naar het oordeel van Onze Minister als toereikend kan worden geacht.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden regelen vastgesteld betreffende de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde uitwerkingen tot stand komen en de voorwaarden die daarbij in acht genomen dienen te worden. Deze regelen worden vastgesteld na overleg met de Bijzondere Commissie, genoemd in artikel 142.

Artikel 124. Uitsluiting van de toepasselijkheid

Het bepaalde in of krachtens de artikelen 119 tot en met 122 is slechts van toepassing respectievelijk van overeenkomstige toepassing voor zover dat niet strijdig is met dwingende bepalingen van plaatselijk geldend arbeidsrecht.

Artikel 125. Loonvaststelling

  • 1 Het loon van de werknemer wordt vastgesteld overeenkomstig het plaatselijk loonpeil.

  • 2 Onze Minister kan in plaats van een brutoloon een nettoloon toekennen.

Artikel 127. Uitkering bij beëindiging dienstverband

Bij beëindiging van de dienstbetrekking, wordt aan de betrokkene een uitkering toegekend overeenkomstig het plaatselijk geldend arbeidsrecht dan wel de plaatselijk geldende gebruiken onverminderd

  • a. de mogelijkheid van uitkeringen op de voet van de in de artikelen 128 en 129 genoemde regelingen;

  • b. de mogelijkheid van onderstand bij wijze van pensioen op de voet van artikel 130.

Artikel 128. Oudedagsvoorzieningen en sociale verzekeringen

  • 1 Indien ten behoeve van werknemers verplichtingen bestaan tot deelname aan al dan niet plaatselijke oudedagsvoorzieningen, sociale verzekeringen of andere sociale voorzieningen, worden deze werknemers daarvoor aangemeld door het hoofd van de desbetreffende vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland.

  • 2 Indien geen verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, bestaan, doch naar het oordeel van Onze Minister passende mogelijkheden bestaan, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 129. Vrijwillige verzekering (oudedagsvoorziening, invaliditeit, overlijden)

Indien de in artikel 128 bedoelde voorzieningen of regelingen ontbreken, de desbetreffende werknemer daarvoor niet kan worden aangemeld, of deze voorzieningen of regelingen door Onze Minister in hun gevolg ontoereikend worden geacht, kan bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst worden overeengekomen dat aan de betrokken werknemer een deel van de premie wordt vergoed van een door die werknemer af te sluiten verzekering, welke voorziet in de opbouw van een oudedagvoorziening en een dekking van de risico’s van invaliditeit en overlijden. Zulks wordt alsdan in of bij de arbeidsovereenkomst vermeld, waarbij de bij overlijden begunstigde gezinsleden worden vermeld.

Artikel 130. Onderstand bij wijze van pensioen

  • 1 De werknemer op wie geen voorzieningen, regelingen dan wel verzekeringen als bedoeld in de artikelen 128 en 129 van toepassing zijn, kan ten behoeve van zichzelf dan wel voor zijn nagelaten gezinsleden in aanmerking worden gebracht voor een onderstand bij wijze van pensioen bij ontslag wegens het bereiken van de voor betrokkene geldende pensioengerechtigde leeftijd, invaliditeit, dan wel overlijden.

  • 2 Voor de bepaling van grootte en duur van de onderstand beziet Onze Minister welke regelingen in het desbetreffende land gebruikelijk zijn, en past deze zoveel mogelijk naar analogie toe.

  • 3 Aanvullende onderstand bij wijze van pensioen kan door Onze Minister worden toegekend indien deze van oordeel is, dat de voorzieningen, regelingen dan wel verzekeringen als bedoeld in de artikelen 128 en 129, niet leiden tot een geheel van voorzieningen dat, mede gelet op de duur van het dienstverband alsmede de oorzaak en het tijdstip van ontslag, de invaliditeit of het overlijden, passend is te achten, met dien verstande dat geen aanvullende onderstand wordt verstrekt ingeval verzekeringspremies zijn vergoed, maar niet voor verzekering zijn aangewend. Indien overlijden of invaliditeit het rechtstreeks gevolg is van de uitoefening van de dienst buiten eigen schuld of onvoorzichtigheid, wordt de duur van het dienstverband fictief bepaald op de periode, gelegen tussen diens indiensttreding en de datum waarop de betrokkene de pensioengerechtigde leeftijd zou hebben bereikt.

  • 4 Het hoofd van een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland ziet erop toe dat in voorkomende gevallen de onderstand bij wijze van pensioen tijdig wordt aangevraagd, en adviseert Onze Minister desgevraagd met betrekking tot grootte en duur ervan.

Artikel 131. Nadere regelen betreffende sociale voorzieningen

Bij ministeriële regeling worden voor de toepassing van de artikelen 127 tot en met 130 nadere regelen vastgesteld; artikel 121, tweede lid, is daarbij van toepassing.

Hoofdstuk XIX. Honoraire consulaire ambtenaren, behorende tot de DBZ

Artikel 132

  • 1 Voor het vervullen van consulaire taken en het uitoefenen van consulaire bevoegdheden bij vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland kunnen bij koninklijk besluit, indien de benoeming bij koninklijk besluit dient te geschieden, dan wel door Onze Minister daartoe geschikt en bekwaam geachte personen als honorair consulair ambtenaar worden benoemd en ontslagen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde personen zijn, binnen het kader van de door hen te vervullen consulaire taken en uit te oefenen consulaire bevoegdheden, ambtenaar en behoren als zodanig tot de DBZ.

Artikel 133

  • 1 De benoeming tot honorair consulair ambtenaar geschiedt voor onbepaalde tijd tot wederopzegging, waarbij zowel door het tot benoemen bevoegd gezag, als door de honoraire consulaire ambtenaar een opzeggingstermijn van drie maanden in acht genomen wordt.

  • 2 Wanneer het belang van de dienst zulks bepaaldelijk vordert, kan de honoraire consulaire ambtenaar in afwachting van diens ontslag, door Onze Minister met directe ingang worden geschorst.

  • 3 Ontslag wordt door het tot benoemen bevoegd gezag verleend. Als regel heeft ontslag plaats bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd van de honoraire consulaire ambtenaar, met de mogelijkheid van verlenging in bijzondere gevallen tot uiterlijk diens 70-jarige leeftijd.

Artikel 134

Bij diens benoeming verbindt de honoraire consulaire ambtenaar zich

  • a. tot het vervullen van consulaire taken en het uitoefenen van consulaire bevoegdheden overeenkomstig de Nederlandse wetten en besluiten, ten behoeve van Nederlanders, in het daarbij aangewezen ressort;

  • b. tot het opvolgen van de aanwijzingen, door Onze Minister of door het hoofd van de vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland, in welks ambtsgebied diens ressort gelegen is, ter zake gegeven;

  • c. tot het nakomen van de voor betrokkene geldende bepalingen van dit reglement en daarop steunende regelingen;

  • d. tot het nakomen van de door betrokkene afgelegde eed of belofte.

Artikel 135

  • 1 Onze Minister verbindt zich bij de benoeming van de honoraire consulaire ambtenaar die zaken ter beschikking te stellen, welke betrokkene voor het vervullen van diens consulaire taken en het uitoefenen van diens consulaire bevoegdheden behoeft. Deze zaken blijven Rijkseigendom, evenals de archieven van de desbetreffende consulaire post.

  • 2 Onze Minister kan de honoraire consulaire ambtenaar een tegemoetkoming toekennen in de kosten die genoemde taakvervulling met zich meebrengt.

  • 3 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld ten aanzien van het gestelde in het eerste en tweede lid.

  • 4 Bij de benoeming van de honoraire consulaire ambtenaar worden aan de betrokkene de voor hem ingevolge artikel 16, vierde lid, geldende bepalingen van dit reglement schriftelijk medegedeeld.

Artikel 136

  • 1 Honoraire consulaire ambtenaren zijn onbezoldigd; ter zake van hun benoeming worden aan hen geen kosten in rekening gebracht.

  • 2 Honoraire consulaire ambtenaren zijn niet bevoegd tot rechtshandelingen die het Koninkrijk verplichten, tenzij:

    • a. Nederlandse wetten of besluiten hen daartoe bevoegd verklaren;

    • b. zij daartoe op grond van aan hen gegeven aanwijzingen, bedoeld in artikel 134, onder b, zijn gemachtigd of gehouden; dan wel

    • c. zij daartoe tevoren door Onze Minister, dan wel door het hoofd van de vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland in welks ambtsgebied hun consulair ressort gelegen is, zijn gemachtigd.

Artikel 137

Aan een honoraire consulaire ambtenaar kan door Onze Minister, dan wel door het hoofd van de vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland, in welks ambtsgebied het ressort van die honoraire consulaire ambtenaar gelegen is, verlof worden verleend, waarbij tevens wordt geregeld op welke wijze tijdens het verlof in de vervulling van de consulaire taken en het uitoefenen van de consulaire bevoegdheden wordt voorzien.

Artikel 138

  • 1 Zo spoedig mogelijk na diens benoeming legt de honoraire consulaire ambtenaar ten overstaan van het hoofd van een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland in welks ambtsgebied diens ressort gelegen is, de navolgende eed of belofte af:

    "Ik zweer/beloof trouw aan de Koning, aan de Grondwet en aan de overige wetten van het Rijk.

    Ik zweer/verklaar dat ik tot het verkrijgen van mijn aanstelling aan niemand iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven of beloven.

    Ik zweer/beloof dat ik om iets in mijn functie als honorair consulair ambtenaar behorende tot de Dienst Buitenlandse Zaken te doen of te laten van niemand enige belofte of geschenk zal aannemen.

    Ik zweer/beloof dat ik de mij opgedragen taken zal vervullen overeenkomstig de Nederlandse wetten en besluiten en de overige voorschriften en aanwijzingen, mij gegeven of te geven, en dat ik de belangen van het Koninkrijk der Nederlanden zal voorstaan en bevorderen.

    Ik zweer/beloof dat ik de zaken waarvan ik bij het vervullen van mijn consulaire taken kennis neem en waarvan ik het geheim of vertrouwelijk karakter moet begrijpen, niet zal openbaren aan anderen dan aan hen, aan wie ik volgens de wet of uit hoofde van mijn taakvervulling tot mededeling verplicht ben.

    Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!

    (Dat verklaar en beloof ik)."

  • 2 Indien de honoraire consulaire ambtenaar niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, blijft de eerste zin van de eed of belofte achterwege.

Artikel 139

Onze Minister kan artikel 130, eerste en tweede lid, overeenkomstig toepassen ten aanzien van honoraire consulaire ambtenaren en hun nagelaten gezinsleden, waarbij hij rekening houdt met hun financiële omstandigheden.

Hoofdstuk XX. Honoraire adviseurs, behorende tot de DBZ

Artikel 140

  • 1 In bijzondere gevallen kan het hoofd van een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland met machtiging van Onze Minister bij die vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland een persoon van Nederlandse nationaliteit tot honorair adviseur benoemen en ontslaan.

  • 2 Binnen het kader van zijn advieswerkzaamheden behoort de honoraire adviseur tot de DBZ.

  • 3 Honoraire adviseurs genieten geen bezoldiging; bij hun benoeming worden de duur en de inhoud van hun advieswerkzaamheden geregeld, alsmede hun rechten en verplichtingen.

Hoofdstuk XXI. Titels

Artikel 141

  • 1 Aan degenen die ingevolge het tweede, vierde, vijfde dan wel zesde lid van artikel 8 bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland werkzaam zijn, kan in overeenstemming met de door hen beklede functies een titel worden toegekend, met inachtneming van het tweede tot en met zesde lid.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde titel kan zijn:

    • a. Buitengewoon en Gevolmachtigd Ambassadeur

    • b. Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister

    • c. Zaakgelastigde

    • d. Gevolmachtigd Minister

    • e. Ambassaderaad, Gezantschapsraad, Handelsraad, dan wel Raad

    • f. Eerste Ambassadesecretaris, Gezantschapssecretaris, Handelssecretaris, dan wel Eerste Secretaris

    • g. Tweede Ambassadesecretaris, Gezantschapssecretaris, Handelssecretaris, dan wel Tweede Secretaris

    • h. Derde Ambassadesecretaris, Gezantschapssecretaris, Handelssecretaris, dan wel Derde Secretaris

    • i. Consul-Generaal

    • j. Consul

    • k. Vice-Consul

    • l. Adjunct Vice-Consul

    • m. Attaché

    • n. Adjunct-Attaché

    • o. Directeur der Kanselarij der Eerste Klasse

    • p. Directeur der Kanselarij

    • q. Kanselier der Eerste Klasse, dan wel

    • r. Kanselier der Tweede Klasse.

  • 3 Aan degenen die ingevolge het derde lid van artikel 8 bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland werkzaam zijn kan in overeenstemming met de door hen beklede functies één van de in het tweede lid, onder e tot en met h en j tot en met n, genoemde titels worden toegekend, voorafgegaan of gevolgd door een aanduiding van hun specialisatie.

  • 4 Aan een honoraire consulaire ambtenaar kan de titel Consul-Generaal, Consul, dan wel Vice-Consul worden toegekend.

  • 5

    • a. Indien de functie zulks in verband met in het buitenland te vervullen ambtsbezigheden vereist, wordt aan een hier te lande geplaatste of benoemde ambtenaar van de DBZ de titel Ambassadeur toegekend.

    • b. De titel Ambassadeur wordt in dat verband ook toegekend aan de Directeur-Generaal voor de Buitenlandse Economische Betrekkingen van het Ministerie van Economische Zaken.

  • 6 De titels van hoofden van vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland - met uitzondering van de titel Zaakgelastigde - en van degenen genoemd in het vijfde lid worden bij koninklijk besluit toegekend; de titel Zaakgelastigde en alle overige titels door Onze Minister.

Hoofdstuk XXII. Georganiseerd overleg en medezeggenschap

Artikel 142. Het overleg met de centrales van verenigingen van ambtenaren

  • 1 Met betrekking tot het overleg met de centrales van verenigingen van ambtenaren zijn de artikelen 105 tot en met 117 van het ARAR van overeenkomstige toepassing, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid.

  • 2 Een voorgenomen besluit als bedoeld in de artikelen 113 en 115 van het ARAR heeft betrekking op:

    • 1). overplaatsbare ambtenaren van de DBZ;

    • 2). niet-overplaatsbare ambtenaren van de DBZ;

    • 3). tijdelijke ambtenaren van de DBZ;

    • 4). op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst genomen werknemers;

    • 5). honoraire consulaire ambtenaren;

    • 6). honoraire adviseurs;

    • 7). personen die ingevolge artikel 8, zesde lid, aan een tijdelijke diplomatieke zending zijn toegevoegd;

    • 8). bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland toegevoegde ambtenaren als bedoeld in artikel 8, vierde lid, met dien verstande dat met betrekking tot hen het overleg over de in artikel 113, eerste lid, van het ARAR bedoelde aangelegenheden alleen wordt gevoerd voor zover die aangelegenheden verband houden met hun toevoeging.

Artikel 143. Medezeggenschap op de posten

Voor de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland stelt Onze Minister ter zake van de medezeggenschap regels vast, die zoveel mogelijk in overeenstemming zijn met de Wet op de ondernemingsraden.

Deze regels houden rekening met de bijzondere omstandigheden van het werkzaam zijn bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland.

Artikel 143a. Informatie aan centrales en medezeggenschap over reorganisaties

Over een voorgenomen besluit tot reorganisatie worden door of namens Onze Minister tijdig geïnformeerd:

de centrales van verenigingen van ambtenaren, bedoeld in artikel 142, derde lid,

de ondernemingsraad en

de krachtens artikel 143 ingestelde medezeggenschapsorganen.

Hoofdstuk XXIII. Bezwaar

Artikel 144. Commissie van Bezwaar Dienst Buitenlandse Zaken

  • 1 Er is een Commissie van Bezwaar Dienst Buitenlandse Zaken, hierna te noemen de Commissie van Bezwaar, die

    • a. Onze Minister van advies dient over de beslissing op een bezwaarschrift gericht tegen een besluit of een handeling krachtens dit reglement genomen onderscheidenlijk verricht ten aanzien van

      • 1°. overplaatsbare, niet-overplaatsbare en tijdelijke ambtenaren van de DBZ;

      • 2°. op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst genomen werknemers behorende tot de DBZ;

      • 3°. ingevolge het derde en vierde lid van artikel 8 bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland gedetacheerde of toegevoegde ambtenaren, voor zover het besluiten of handelingen welke met hun detachering of toevoeging verband houden betreft;

      • 4°. ingevolge het zesde lid van artikel 8 aan een tijdelijke diplomatieke zending toegevoegde personen, voor zover het besluiten of handelingen welke verband houden met hun toevoeging betreft;

      • 5°. ingevolge artikel 115 bij een vertegenwoordiging van het Koninkrijk in het buitenland op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht indienstgenomen werknemers;

      • 6°. honoraire consulaire ambtenaren en honoraire adviseurs, behorende tot de DBZ, voor zover het besluiten of handelingen welke verband houden met de ambtsverrichtingen als honorair consulair ambtenaar onderscheidenlijk de advieswerkzaamheden als honorair adviseur betreft;

      • 7°. nagelaten betrekkingen en rechtverkrijgenden van de onder ten 1° tot en met ten 6° genoemden;

    • b. Onze Minister, hoofd van het betrokken ministerie, van advies dient over de beslissing op een bezwaarschrift gericht tegen een besluit of een handeling,

  • 2 De Commissie van Bezwaar brengt geen advies uit over de beslissing op een bezwaarschrift tegen een van de in het eerste lid bedoelde besluiten of handelingen, indien daarmee bij of krachtens dit reglement een andere commissie is belast.

  • 3 De Commissie van Bezwaar zetelt te 's-Gravenhage en houdt zitting in een door Onze Minister ter beschikking gestelde lokaliteit van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Artikel 145

  • 1

    • a. De Commissie van Bezwaar bestaat uit de volgende leden:

      • 1°. een voorzitter;

      • 2°. twee plaatsvervangende voorzitters;

      • 3°. drie leden-niet-ambtenaren en

      • 4°. negen leden-ambtenaren waarvan ten minste vijf overplaatsbare ambtenaren van de DBZ.

      De leden worden door Onze Minister benoemd en ontslagen. De voorzitter en plaatsvervangende voorzitters, die niet werkzaam zijn onder de verantwoordelijkheid van Onze Minister en Onze Minister, hoofd van het betrokken ministerie, dienen bij voorkeur te behoren of te hebben behoord tot de Nederlandse rechterlijke macht; zij worden, telkenmale voor een periode van vier jaar, benoemd na overleg met Onze Minister van Justitie. Leden-niet-ambtenaren worden, telkenmale voor een periode van vier jaar, benoemd op voordracht van, evenwel niet uit, de Bijzondere Commissie bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Leden-ambtenaren worden benoemd uit hier te lande geplaatste ambtenaren van de DBZ, welke niet zijn geplaatst of benoemd bij de personeelsdienst. Zij worden ontslagen, wanneer hun plaatsing hier te lande is geëindigd dan wel wanneer zij ophouden ambtenaar van de DBZ te zijn.

    • b. Indien bezwaar wordt gemaakt door een gedetacheerde ambtenaar als bedoeld in artikel 8, derde lid, onder a, wordt door Onze Minister aan de Commissie van Bezwaar een lid toegevoegd op voordracht van Onze Minister, hoofd van het betrokken ministerie.

  • 2 Met inachtneming van het eerste lid bepaalt Onze Minister:

    • a. om welke redenen de leden kunnen worden geschorst en ontslagen;

    • b. de wijze waarop de leden aftreden.

  • 3 De vergoeding van de voorzitter, plaatsvervangende voorzitters en de leden-niet-ambtenaren wordt door Onze Minister vastgesteld.

  • 5 De leden van de Commissie van Bezwaar, alsmede de in het zesde lid genoemde secretarissen, zijn tot geheimhouding verplicht met betrekking tot de beraadslagingen in de Commissie.

  • 6 Onze Minister voegt een secretaris en zonodig een plaatsvervangend secretaris aan de Commissie van Bezwaar toe.

  • 7

    • a. Voor het behandelen van bezwaren vormt en bezet de Commissie van Bezwaar op voorstel van de voorzitter meervoudige kamers. Elke kamer bestaat uit:

      • 1°. de voorzitter of een plaatsvervangend voorzitter;

      • 2°. één lid-niet-ambtenaar en

      • 3°. één of drie leden-ambtenaren.

    • b. Bij een bezwaar als bedoeld in artikel 147 bestaat de kamer uit:

      • 1°. de voorzitter of een plaatsvervangend voorzitter en

      • 2°. twee of vier leden, waarvan ten minste één overplaatsbaar lid-ambtenaar.

Artikel 146. Aanvullende bepalingen inzake de bezwaarschriftprocedure

  • 1 Onze Minister geeft aanwijzingen omtrent de wijze waarop het bezwaarschrift wordt geadresseerd.

  • 2 Het horen door de Commissie van Bezwaar is niet openbaar.

  • 3 De indiener van het bezwaarschrift die in het buitenland is geplaatst of gevestigd, ontvangt overeenkomstig de regelen inzake dienstreizen een vergoeding van reis- en verblijfkosten, indien de Commissie van Bezwaar het voor haar onderzoek noodzakelijk acht dat betrokkene in persoon wordt gehoord. De Commissie bericht betrokkene zo spoedig mogelijk, of zij het voor haar onderzoek al dan niet noodzakelijk acht betrokkene al dan niet in persoon te horen.

  • 4 Degenen die in het tweede lid van artikel 5 zijn genoemd zijn verplicht aan een oproep van de Commissie van Bezwaar gehoor te geven en desgevraagd alle inlichtingen en ter zake dienende bescheiden zonder voorbehoud te verstrekken. Degene die bezwaar heeft gemaakt en dienst bloed- en aanverwanten tot de tweede graad kunnen zich echter van het geven van inlichtingen en het verstrekken van bescheiden onthouden.

  • 5 De Commissie van Bezwaar kan zich door deskundigen schriftelijk van advies en verslag doen dienen. Getuigen en deskundigen die ambtshalve zijn opgeroepen of met een opdracht zijn belast, ontvangen een vergoeding overeenkomstig de Wet tarieven in strafzaken.

  • 6 Worden aan de Commissie van Bezwaar schriftelijk inlichtingen voorgelegd omtrent degene die het bezwaar heeft ingediend, dan mogen die niet ten nadele van betrokkene gelden, tenzij deze vóór de melding aan de Commissie door betrokkene voor gezien zijn getekend, of blijkens een daarop gestelde verklaring, ondertekend door twee ambtenaren van de DBZ, aan betrokkene zijn voorgelezen.

  • 7 De Commissie van Bezwaar stelt haar advies in raadkamer vast bij volstrekte meerderheid van stemmen, waarbij geen der leden zich van deelneming aan enige stemming onthoudt.

  • 8 De Commissie van Bezwaar adviseert Onze Minister, onderscheidenlijk Onze Minister, hoofd van het betrokken ministerie, behoudens in het geval voorzien in artikel 147 binnen acht weken na ontvangst van het bezwaarschrift. Indien toepassing is gegeven aan artikel 7:10, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht brengt de Commissie binnen twaalf weken na ontvangst van het bezwaarschrift haar advies uit. Indien sprake is van verder uitstel als bedoeld in artikel 7:10, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht brengt de Commissie binnen drie weken na sluiting van haar onderzoek haar advies uit. Vanwege de voorzitter wordt in het geval bedoeld in de vorige volzin aan de indiener van het bezwaarschrift kennis gegeven van het tijdstip waarop de Commissie haar onderzoek heeft afgesloten. Na het uitbrengen van het advies verleent de Commissie de indiener van het bezwaarschrift terstond afschrift van dit advies. Het advies wordt niet openbaar gemaakt.

  • 9 De Commissie van Bezwaar kan Onze Minister, onderscheidenlijk Onze Minister, hoofd van het betrokken ministerie, daarbij adviseren de betrokkene bedoeld in het derde lid die in persoon werd gehoord, hoewel de Commissie het horen in persoon voor haar onderzoek niet nodig oordeelde, alsnog een vergoeding van reis- en verblijfkosten overeenkomstig de regelen inzake dienstreizen toe te kennen.

Artikel 147. Versnelde bezwaarschriftprocedure rond plaatsingen van overplaatsbare ambtenaren van de DBZ

Bezwaarschriften tegen een besluit tot plaatsing, ter beschikking houden of wijziging van een plaatsingsduur worden door de Commissie van Bezwaar versneld behandeld, met inachtneming van het navolgende:

  • a. indien Onze Minister de in het achtste lid van artikel 30 genoemde termijn in acht heeft genomen, adviseert de Commissie van Bezwaar binnen twee weken na ontvangst van het bezwaarschrift;

  • b. indien Onze Minister de in het achtste lid van artikel 30 genoemde termijn spoedshalve niet in acht heeft genomen, adviseert de Commissie van Bezwaar zo spoedig mogelijk na ontvangst van het bezwaarschrift, en wel op een zodanig korte termijn dat Onze Minister in staat is na ontvangst van het advies het bestreden besluit in voorkomend geval in te trekken dan wel te wijzigen;

  • c. het bezwaar schorst de werking van het besluit totdat Onze Minister op het bezwaarschrift heeft beslist, indien het bezwaarschrift binnen twee weken na de dag waarop het op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, is ingediend, dit bezwaarschrift voldoet aan de in artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht gestelde vereisten en het besluit nog niet ten uitvoer is gelegd;

  • d. bij deze bezwaarschriftprocedures kan door

    • 1°. Onze Minister,

    • 2°. de in het buitenland geplaatste, bezwaar makende overplaatsbare ambtenaar van de DBZ,

    • 3°. de Commissie van Bezwaar en

    • 4°. de daaraan toegevoegde secretarissen

spoedshalve gebruik worden gemaakt van de telecommunicatiemiddelen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, onder onverwijlde nazending van schriftelijke bevestigingen.

Hoofdstuk XXIV

Artikel 148

  • 1 Onze Minister stelt telkenjare ten behoeve van degenen die tot de DBZ behoren een sociaal jaarverslag op en stelt dit bekend.

  • 2 Dit jaarverslag bevat ten minste

    • a. een beschouwing over het personeelsbeleid dat Onze Minister ten aanzien van degenen die tot de DBZ behoren, voert en in het verslagjaar heeft uitgevoerd;

    • b. een overzicht van de formatie voor wat betreft de voor ambtenaren van de DBZ bestemde functies en aan de hand daarvan een beschouwing over de bevorderingsprognoses per rang;

    • c. een overzicht van de bevorderingen per rang en naar geslacht in het verslagjaar.

  • 3 Aanspraken op bevordering of andere aanspraken kunnen aan het sociaal jaarverslag niet worden ontleend.

Hoofdstuk XXV. Slotbepalingen

Artikel 149

Bij algemene maatregel van bestuur, regelende de overgangsbepalingen, wordt het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit vastgesteld.

Artikel 149a

Onze Minister kan de bevoegdheid tot het stellen van regels met een sterk technisch karakter krachtens dit besluit mandateren.

Artikel 150

Dit besluit kan worden aangehaald als Reglement Dienst Buitenlandse Zaken (afgekort: RDBZ).

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

's-Gravenhage , 24 november 1986

Beatrix

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. van den Broek

Uitgegeven de drieëntwintigste december 1986

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes