Wet op de architectentitel

Geraadpleegd op 22-11-2024.
Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2014

Wet van 7 juli 1987, houdende regelen omtrent de bescherming van de titels architect, stedebouwkundige, tuin- en landschapsarchitect en interieurarchitect

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is bij de wet regelen te stellen omtrent de bescherming van de titels architect, stedebouwkundige, tuin- en landschapsarchitect en interieurarchitect, alsmede regelen te stellen ter uitvoering van de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 juni 1985 inzake de onderlinge erkenning van de diploma's, certificaten en andere titels op het gebied van de architectuur, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten (PbEG 1985, L 223/15);

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemeen

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

beroepsorganisatie: rechtspersoon die ten doel heeft of mede ten doel heeft de behartiging van belangen van architecten, stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten of interieurarchitecten;

betrokken staat: lidstaat, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland;

bevoegde autoriteit: bevoegde autoriteit als bedoeld in artikel 56 van de richtlijn;

bureau: het bureau architectenregister als bedoeld in artikel 2a, eerste lid;

derde land: ander land dan een betrokken staat;

dienstverrichter: een persoon die op wettige wijze is gevestigd in een andere betrokken staat en aldaar op wettige wijze het beroep van architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect uitoefent of, ingeval dat beroep in die staat niet is gereglementeerd, dat beroep in die staat tijdens de tien jaar voorafgaand aan de dienstverrichting in Nederland ten minste twee jaar voltijds heeft uitgeoefend, en die zich vanuit die staat naar Nederland begeeft om er tijdelijk en incidenteel datzelfde beroep uit te oefenen;

lidstaat: lidstaat van de Europese Unie;

migrerende beroepsbeoefenaar:

  • 1°. onderdaan van een betrokken staat;

  • 2°. onderdaan van een derde land die houder is van een door een betrokken staat afgegeven EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 8 van richtlijn nr. 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU L 016), of

  • 3°. familielid van een onderdaan van een betrokken staat, dat onderdaan is van een derde land en dat uit hoofde van richtlijn nr. 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (PbEU L 158 en L 229), gerechtigd is een betrokken staat binnen te komen en er te verblijven;

ongeorganiseerde: in het register ingeschreven persoon die geen lid is van een beroepsorganisatie;

Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

opleidingstitel: diploma, certificaat, of andere titel dat of die door een daartoe bij of krachtens wet in een andere betrokken staat aangewezen autoriteit is afgegeven ter afsluiting van een overwegend in een of meer betrokken staten gevolgde beroepsopleiding op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur;

register: architectenregister als bedoeld in artikel 2;

richtlijn: richtlijn nr. 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PbEU L 255).

Hoofdstuk II. Het architectenregister

Artikel 2

Er is een architectenregister, waarin op verzoek wordt ingeschreven als architect, als stedenbouwkundige, als tuin- en landschapsarchitect of als interieurarchitect degene, die voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde eisen.

Hoofdstuk III. Het bureau architectenregister

§ 1. Het bureau

Artikel 2a

  • 1 Er is een bureau architectenregister. Het bureau bezit rechtspersoonlijkheid en is gevestigd te Den Haag.

Artikel 3

  • 1 Het bureau is belast met het beheer van het register.

  • 2 Het bureau treedt bij de uitvoering van deze wet op als bevoegde autoriteit. Het bureau werkt in die hoedanigheid nauw samen met de bevoegde autoriteiten van andere betrokken staten en:

    • a. verstrekt aan of vraagt bij die autoriteiten gegevens op inzake tuchtrechtelijke maatregelen, strafrechtelijke sancties of andere ernstige feiten voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de toegang tot of de uitoefening van werkzaamheden op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur van of door een persoon die krachtens artikel 13 is ingeschreven in het register of die op grond van dat artikel een verzoek tot inschrijving in het register heeft gedaan;

    • b. gaat de juistheid na van de door de bevoegde autoriteit van een andere betrokken staat verstrekte informatie als bedoeld in onderdeel a en stelt die autoriteit in kennis van de bevindingen en de eventueel daaraan te verbinden gevolgen;

    • c. ontvangt de voor de inschrijving in het register en de erkenning van de titel van architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect noodzakelijke documenten of informatie, verstrekt aan een in het register ingeschreven persoon op diens verzoek afschriften van de bij de inschrijving ontvangen documenten of een verklaring omtrent de periode waarin de ingeschrevene geacht kan worden werkzaam te zijn geweest op zijn vakgebied en neemt de in de richtlijn bedoelde besluiten omtrent de erkenning van de titel die bij de opleiding behoort van de persoon die heeft verzocht om te worden ingeschreven in het register.

  • 3 Het bureau verstrekt informatie over de voorschriften van de richtlijn met betrekking tot de erkenning van beroepskwalificaties voor architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect, over de wettelijke voorschriften met betrekking tot de beroepsuitoefening van architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect en over de inschrijving in een van die hoedanigheden in het register en de wettelijke gevolgen daarvan.

  • 4 Het bureau biedt voorts belanghebbenden ondersteuning bij de uitoefening van hun rechten krachtens de richtlijn om in Nederland of een andere betrokken staat op het gebied van de architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur zelfstandig of in loondienst beroepswerkzaamheden te verrichten of op een van die gebieden tijdelijk en incidenteel overeenkomstig de richtlijn diensten te verrichten.

  • 5 Het bureau informeert het door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ter uitvoering van artikel 57 van de richtlijn aangewezen centrale contactpunt periodiek over de werkzaamheden die het op grond van het derde en vierde lid heeft verricht en over het resultaat van de door hem op grond van het vierde lid geboden ondersteuning.

Artikel 3a

  • 1 Voor de toepassing van artikel 3, derde lid, onderdeel a, wordt, voor zover het de verstrekking van strafrechtelijke sancties betreft, een verklaring omtrent het gedrag aangemerkt als informatie omtrent strafrechtelijke sancties.

  • 4 Het bureau kan bij een bevoegde autoriteit uit een andere betrokken staat een verzoek indienen als bedoeld in artikel 3, derde lid, onderdeel a, mits het verzoek deugdelijk is gemotiveerd.

Artikel 3b

  • 2 Onze Minister van Justitie stelt de persoon, bedoeld in het eerste lid, ten aanzien van wie de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd in kennis van de aanvraag, bedoeld in artikel 3a, tweede lid, en vraagt zijn instemming met het in behandeling nemen van de aanvraag.

  • 3 Indien de persoon, bedoeld in het eerste lid, geen instemming verleent, bericht Onze Minister van Justitie dit aan de bevoegde autoriteit uit een andere betrokken staat die de verklaring omtrent het gedrag heeft aangevraagd.

Artikel 3c

  • 1 Onze Minister van Justitie informeert de persoon, bedoeld in artikel 3b, eerste lid, ten aanzien van wie de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd indien hij voornemens is de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag te weigeren.

  • 2 Onze Minister van Justitie verstrekt de verklaring omtrent het gedrag dan wel de weigering tot afgifte daarvan aan de persoon, bedoeld in artikel 3b, eerste lid.

  • 3 Onze Minister van Justitie stelt de bevoegde autoriteit uit een andere betrokken staat zo spoedig mogelijk op de hoogte van de afgifte dan wel weigering van de verklaring omtrent het gedrag. Bij de kennisgeving over de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag wordt de strekking van de afgegeven verklaring omtrent het gedrag medegedeeld.

  • 4 Indien de weigering van de verklaring omtrent het gedrag nog niet onherroepelijk is, informeert Onze Minister van Justitie de bevoegde autoriteit van een andere betrokken staat daarover.

Artikel 4

  • 3 De regels die het bureau krachtens de artikelen 12b, derde lid, en 12e, tweede lid, vaststelt en de nadere eisen die het bureau krachtens artikel 12a, tweede lid, vaststelt, behoeven de goedkeuring van Onze Minister, en ingeval de regels of nadere eisen betrekking hebben op tuin- en landschapsarchitecten, respectievelijk interieurarchitecten van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, respectievelijk van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

  • 4 Indien het bureau toepassing geeft aan artikel 27a, derde lid, betrekt het de beroepsorganisaties en de ongeorganiseerden bij de voorbereiding van de in dat lid bedoelde beleidsregels. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op zodanig vastgestelde beleidsregels.

§ 2. Het bestuur

Artikel 5

  • 1 Het bestuur bestaat uit ten hoogste drie leden. Ingeval Onze Minister het aantal bestuursleden op twee of drie stelt, benoemt hij één lid tot voorzitter.

  • 2 Een lid van het bestuur wordt voor ten hoogste vier jaar benoemd en kan na het verstrijken van de termijn waarvoor hij is benoemd aansluitend daarop één keer voor dezelfde periode worden herbenoemd.

  • 3 Ingeval Onze Minister het aantal bestuursleden op twee of drie stelt, stelt Onze Minister, behoudens spoedeisende gevallen, de beroepsorganisaties in de gelegenheid voor één te vervullen plaats in het bestuur een gezamenlijke voordracht te doen van ten minste drie personen. Ingeval een bestuurslid voor herbenoeming in aanmerking komt, kan in plaats van een voordracht van ten minste drie personen het voorstel worden gedaan dat bestuurslid te herbenoemen.

§ 3. Financiën

Artikel 7

  • 1 Het bureau draagt alle kosten die uit de uitvoering van de aan hem bij deze wet opgedragen taken voortvloeien, behoudens het tweede en derde lid.

  • 2 De taken, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdelen a en b, derde en vierde lid, en de vaststelling van de nadere eisen, bedoeld in artikel 12a, tweede lid, en van de regels, bedoeld in de artikelen 12b, derde lid, 12e, tweede lid, en 27a, derde lid, worden bekostigd door Onze Minister voor zover die taken, nadere eisen of regels betrekking hebben op architecten en stedenbouwkundigen, door Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voor zover die taken, nadere eisen of regels betrekking hebben op tuin- en landschapsarchitecten en door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor zover die taken, nadere eisen of regels betrekking hebben op interieurarchitecten.

Artikel 8

Het bureau stelt tarieven vast voor een vergoeding ter zake van:

Hoofdstuk IV. Beroepskwalificaties

§ 1. Opleidingseisen

Artikel 9

  • 1 Onverminderd de overige eisen waaraan een persoon krachtens deze wet moet voldoen om op verzoek als architect in het register te worden ingeschreven, dient een persoon in het bezit te zijn van:

    • a. het getuigschrift van een masteropleiding op het gebied van architectuur aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde universiteit;

    • b. het getuigschrift van een masteropleiding op het gebied van architectuur aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde hogeschool;

    • c. een getuigschrift van een door Onze Minister aangewezen opleiding op het gebied van architectuur met een opleidingsniveau dat vergelijkbaar is met een opleiding als bedoeld in onderdeel a of b;

    • d. een opleidingstitel op het gebied van architectuur als bedoeld in artikel 21 van de richtlijn, dan wel van een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de richtlijn, die voldoet aan de in artikel 46 van de richtlijn gestelde eisen, vergezeld van een certificaat als bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de richtlijn, of, met inachtneming van de eisen die zijn gesteld in artikel 47, tweede lid, van de richtlijn, met goed gevolg hebben afgelegd het examen in de architectuur ter afsluiting van een opleiding die voldoet aan de in artikel 46 van de richtlijn gestelde eisen;

    • e. een opleidingstitel op het gebied van architectuur als bedoeld in artikel 49, eerste lid, eerste alinea, van de richtlijn, van een verklaring als bedoeld in artikel 49, eerste lid, tweede alinea, van de richtlijn, of van een bevestigende verklaring als bedoeld in artikel 49, tweede lid, van de richtlijn;

    • f. een opleidingstitel op het gebied van architectuur als bedoeld in artikel 23, derde lid, eerste alinea, vierde lid, eerste alinea, of vijfde lid, eerste alinea, van de richtlijn, vergezeld van een verklaring als bedoeld in dat derde lid, tweede alinea, dat vierde lid, tweede alinea, of dat vijfde lid, tweede alinea;

    • g. een certificaat dat overeenkomstig artikel 48, tweede lid, van de richtlijn door het daartoe bij of krachtens de wet in een andere betrokken staat aangewezen bevoegd gezag is afgegeven, inhoudende dat de betrokkene zich door de kwaliteit van zijn prestaties op het gebied van architectuur in het bijzonder heeft onderscheiden, zodat hij geacht wordt te voldoen aan de voorwaarden die in die staat worden gesteld voor de uitoefening van werkzaamheden van architect onder de beroepstitel van architect;

    • h. een opleidingstitel op het gebied van architectuur, die door het bureau, na een daartoe ingesteld onderzoek, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 5 tot en met 13 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties is erkend, mits hij kan worden aangemerkt als migrerend beroepsbeoefenaar en om bijzondere en uitzonderlijke redenen niet voldoet aan de minimumopleidingseisen van artikel 46, eerste lid, van de richtlijn;

    • i. een in een derde land behaald of verworven diploma, certificaat of andere titel op het gebied van architectuur, dat of die door het daartoe bij of krachtens wet in een andere betrokken staat aangewezen bevoegd gezag overeenkomstig artikel 2, tweede lid, van de richtlijn is erkend, mits hij kan worden aangemerkt als migrerend beroepsbeoefenaar en in het bezit is van een door dat gezag afgegeven verklaring dat hij ten minste drie jaar beroepservaring in die staat heeft op het gebied van architectuur, of

    • j. een getuigschrift op het gebied van architectuur, dat door een daartoe bevoegde instelling in een derde land is verstrekt ter afsluiting van een opleiding die naar het oordeel van het bureau voldoet aan de in artikel 46 van de richtlijn gestelde eisen.

  • 2 Een persoon kan krachtens artikel 28 of 29 als architect in het register worden ingeschreven op grond van een ander getuigschrift dan bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Onze Minister stelt nadere regels over de inrichting welke degene die op grond van het voldoen aan een der eisen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, b of c, inschrijving in het register wenst te verkrijgen aan zijn opleiding moet hebben gegeven.

Artikel 10

  • 1 Onverminderd de overige eisen waaraan een persoon krachtens deze wet moet voldoen om op verzoek als stedenbouwkundige te worden ingeschreven in het register, dient een persoon in het bezit te zijn van:

    • a. het getuigschrift van een masteropleiding op het gebied van stedenbouw aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde universiteit;

    • b. het getuigschrift van een masteropleiding op het gebied van stedenbouw aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde hogeschool;

    • c. een getuigschrift van een door Onze Minister aangewezen opleiding op het gebied van stedenbouw met een opleidingsniveau dat vergelijkbaar is met een opleiding als bedoeld in onderdeel a of b;

    • d. een opleidingstitel op het gebied van stedenbouw, die door het bureau, na een daartoe ingesteld onderzoek, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 5 tot en met 13 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties is erkend, mits hij kan worden aangemerkt als migrerend beroepsbeoefenaar;

    • e. een in een derde land behaald of verworven diploma, certificaat of andere titel op het gebied van stedenbouw, dat of die door het daartoe bij of krachtens wet in een andere betrokken staat aangewezen bevoegd gezag overeenkomstig artikel 2, tweede lid, van de richtlijn is erkend, mits hij kan worden aangemerkt als migrerend beroepsbeoefenaar en in het bezit is van een door dat gezag afgegeven verklaring dat hij ten minste drie jaar beroepservaring in die staat heeft op het gebied van stedenbouw, of

    • f. een getuigschrift op het gebied van stedenbouw, dat door een daartoe bevoegde instelling in een derde land is verstrekt en door het bureau, na een daartoe ingesteld onderzoek, is erkend.

  • 2 Een persoon kan krachtens artikel 28 of 29 als stedenbouwkundige in het register worden ingeschreven op grond van een ander getuigschrift dan bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Onze Minister stelt nadere regels over de inrichting welke degene die op grond van het voldoen aan een der eisen bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, b of c, inschrijving in het register wenst te verkrijgen aan zijn opleiding moet hebben gegeven.

Artikel 11

  • 1 Onverminderd de overige eisen waaraan krachtens deze wet moet worden voldaan om op verzoek als tuin- en landschapsarchitect te worden ingeschreven in het register, dient een persoon in het bezit te zijn van:

    • a. het getuigschrift van een masteropleiding op het gebied van landschapsarchitectuur aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde universiteit;

    • b. het getuigschrift van een masteropleiding op het gebied van landschapsarchitectuur aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde hogeschool;

    • c. een getuigschrift van een door Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aangewezen opleiding op het gebied van tuin- en landschapsarchitectuur met een opleidingsniveau dat vergelijkbaar is met een opleiding als bedoeld in onderdeel a of b;

    • d. een opleidingstitel op het gebied van tuin- en landschapsarchitectuur, die door het bureau, na een daartoe ingesteld onderzoek, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 5 tot en met 13 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties is erkend, mits hij kan worden aangemerkt als migrerend beroepsbeoefenaar;

    • e. een in een derde land behaald of verworven diploma, certificaat of andere titel op het gebied van tuin- en landschapsarchitectuur, dat of die door het daartoe bij of krachtens wet in een andere betrokken staat aangewezen bevoegd gezag overeenkomstig artikel 2, tweede lid, van de richtlijn is erkend, mits hij kan worden aangemerkt als migrerend beroepsbeoefenaar en in het bezit is van een door dat gezag afgegeven verklaring dat hij ten minste drie jaar beroepservaring in die staat heeft op het gebied van tuin- en landschapsarchitectuur, of

    • f. een getuigschrift op het gebied van tuin- en landschapsarchitectuur, dat door een daartoe bevoegde instelling in een derde land is verstrekt en door het bureau, na een daartoe ingesteld onderzoek, is erkend.

  • 2 Een persoon kan krachtens artikel 28 of 29 als tuin- en landschapsarchitect in het register worden ingeschreven op grond van een ander getuigschrift dan bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit stelt nadere regels over de inrichting welke degene die op grond van het voldoen aan een der eisen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, b of c, inschrijving in het register wenst te verkrijgen aan zijn opleiding moet hebben gegeven.

Artikel 12

  • 1 Onverminderd de overige eisen waaraan krachtens deze wet moet worden voldaan om op verzoek als interieurarchitect te worden ingeschreven in het register, dient een persoon in het bezit te zijn van:

    • a. het getuigschrift van een masteropleiding op het gebied van interieurarchitectuur aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde universiteit;

    • b. het getuigschrift van een masteropleiding op het gebied van interieurarchitectuur aan een in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde hogeschool;

    • c. een getuigschrift van een door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangewezen opleiding op het gebied van interieurarchitectuur met een opleidingsniveau dat vergelijkbaar is met een opleiding als bedoeld in onderdeel a of b;

    • d. een opleidingstitel op het gebied van interieurarchitectuur, die door het bureau, na een daartoe ingesteld onderzoek, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 5 tot en met 13 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties is erkend, mits hij kan worden aangemerkt als migrerend beroepsbeoefenaar;

    • e. een in een derde land behaald of verworven diploma, certificaat of andere titel op het gebied van interieurarchitectuur, dat of die door het daartoe bij of krachtens wet in een andere betrokken staat aangewezen bevoegd gezag overeenkomstig artikel 2, tweede lid, van de richtlijn is erkend, mits hij kan worden aangemerkt als migrerend beroepsbeoefenaar en in het bezit is van een door dat gezag afgegeven verklaring dat hij ten minste drie jaar beroepservaring in die staat heeft op het gebied van interieurarchitectuur, of

    • f. een getuigschrift op het gebied van interieurarchitectuur, dat door een daartoe bevoegde instelling in een derde land is verstrekt en door het bureau, na een daartoe ingesteld onderzoek, is erkend.

  • 2 Een persoon kan krachtens artikel 28 of 29 als interieurarchitect in het register worden ingeschreven op grond van een ander getuigschrift dan bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap stelt nadere regels over de inrichting welke degene die op grond van het voldoen aan een der eisen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, b of c, inschrijving in het register wenst te verkrijgen aan zijn opleiding moet hebben gegeven.

§ 2. Overige kwalificaties

Artikel 12a

  • 1 Het bureau kan, gehoord een door hem ingestelde commissie van deskundigen, een persoon, die werkzaam is op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur en die zich door de kwaliteit van zijn prestaties op het betreffende gebied naar het oordeel van het bureau in het bijzonder heeft onderscheiden, een certificaat verlenen op grond waarvan hij zich kan doen inschrijven in het register.

  • 3 De nadere eisen, bedoeld in het tweede lid, hebben in ieder geval betrekking op het aantal jaren gedurende welke de verzoeker werkzaam is op het vakgebied waarvoor hij zich in het register wenst in te schrijven, op de kwaliteit en kwantiteit van de door hem geleverde prestaties op het desbetreffende vakgebied en ingeval hij deel uitmaakt van een multidisciplinair team op de meetbaarheid van de aan hem toe te rekenen prestaties of inbreng.

  • 4 Het bureau hoort een door hem ingestelde commissie van deskundigen alvorens te beslissen op een verzoek als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 12b

  • 1 Ten minste eenmaal per jaar geeft het bureau de gelegenheid tot het afleggen van een examen voor architecten, stedenbouwkundigen, tuin- en landschapsarchitecten en interieurarchitecten. Het bureau stelt voor elk van die disciplines een aparte examencommissie in.

  • 2 Tot het afleggen van het examen, bedoeld in het eerste lid, wordt na betaling van het examengeld, toegelaten degene die ten genoegen van het bureau aantoont gedurende ten minste zeven jaar werkzaam te zijn geweest op het gebied waarop hij het examen wenst af te leggen.

  • 3 Het bureau stelt regels vast met betrekking tot het examen, bedoeld in het eerste lid. Die regels hebben in ieder geval betrekking op:

    • a. de eisen voor de toelating tot het afleggen van het examen;

    • b. de omvang en de inrichting van het examen;

    • c. de eisen voor het verkrijgen van vrijstelling van bepaalde onderdelen van het examen;

    • d. de commissie, belast met het afnemen van het examen en met het vaststellen van de uitslag daarvan;

    • e. de vergoeding van de leden van de examencommissie.

  • 4 Een persoon die met goed gevolg het examen, bedoeld in het eerste lid, heeft afgelegd, kan op diens verzoek worden ingeschreven in het register.

Artikel 12c

[Treedt in werking op 01-01-2015]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Hoofdstuk IVa. Beroepservaringperiode

Artikel 12d

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op een persoon, die in het jaar waarin de regels, bedoeld in artikel 12e, worden bekend gemaakt of in de twee daaropvolgende jaren het getuigschrift, bedoeld in het eerste lid, heeft behaald.

  • 3 Het bureau kan besluiten dat het getuigschrift van een opleiding als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, 10, eerste lid, onderdeel b, 11, eerste lid, onderdeel b, of 12, eerste lid, onderdeel b, een vrijstelling oplevert van de tweejarige beroepservaringperiode, bedoeld in artikel 12e, indien:

    • a. het praktijkgedeelte van die opleiding wat betreft inrichting en inhoud vergelijkbaar is aan hetgeen daaromtrent krachtens artikel 12e, tweede lid, is bepaald ten aanzien van de tweejarige beroepservaringperiode;

    • b. geborgd is dat de persoon die in het bezit is van het getuigschrift het praktijkgedeelte van die opleiding overeenkomstig onderdeel a heeft gevolgd, en

    • c. geborgd is dat het bureau tijdig in kennis wordt gesteld van een voornemen tot wijziging in het praktijkgedeelte.

Artikel 12e

  • 2 Het bureau stelt regels vast met betrekking tot de tweejarige beroepservaringperiode. Die regels hebben in ieder geval betrekking op:

    • a. de inrichting van die periode;

    • b. het niveau van kennis, inzicht en vaardigheden, waarover een persoon als bedoeld in artikel 12d, eerste lid, in ieder geval dient te beschikken na het doorlopen van die periode;

    • c. de wijze waarop die periode wordt afgesloten;

    • d. voorwaarden waaronder geheel of gedeeltelijk vrijstelling kan worden verkregen van het gedurende twee jaar doorlopen van die periode;

    • e. de begeleiding;

    • f. een voorziening in geval van een conflict tussen de begeleider en de persoon die hij begeleidt.

Hoofdstuk IVb. Inschrijving en doorhaling in het register

Artikel 13

  • 1 Een persoon die in het register wenst te worden ingeschreven, dient daartoe een verzoek in bij het bureau. Een verzoek gaat vergezeld van de stukken aan de hand waarvan het bureau de identiteit, de opleiding en de beroepservaring van de verzoeker kan vaststellen.

  • 2 Het bureau kan een verzoek als bedoeld in het eerste lid of een aanvraag als bedoeld in het derde lid niet in behandeling nemen indien de krachtens artikel 8, aanhef en onderdeel a of b, vastgestelde vergoeding niet is ontvangen.

  • 3 Het bureau bevestigt binnen een maand de ontvangst van een aanvraag om erkenning van een opleidingstitel als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel h, 10, eerste lid, onderdeel d, 11, eerste lid, onderdeel d, of 12, eerste lid, onderdeel d, of van een getuigschrift als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel j, 10, eerste lid, onderdeel f, 11, eerste lid, onderdeel f, of 12, eerste lid, onderdeel f. Het wijst er in die bevestiging op dat het besluit omtrent de aangevraagde erkenning gelijktijdig een besluit kan inhouden omtrent inschrijving in het register indien de aanvrager alsnog verzoekt om inschrijving in het register overeenkomstig het eerste lid.

  • 4 Indien een persoon blijkens zijn verzoek om inschrijving in het register in het bezit is van een opleidingstitel als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel h, 10, eerste lid, onderdeel d, 11, eerste lid, onderdeel d, of 12, eerste lid, onderdeel d, of van een getuigschrift als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel j, 10, eerste lid, onderdeel f, 11, eerste lid, onderdeel f, of 12, eerste lid, onderdeel f, die of dat nog niet door het bureau is erkend, merkt het bureau het verzoek om inschrijving tevens aan als een aanvraag om erkenning van die opleidingstitel of dat getuigschrift. Het bureau doet daarvan binnen een maand na de ontvangst mededeling in de bevestiging van de ontvangst van het verzoek.

Artikel 14

  • 1 Het bureau draagt zorg dat na het nemen van een besluit tot inschrijving ten spoedigste inschrijving van de verzoeker in het register plaatsvindt.

  • 2 In het register worden opgenomen naam, voornamen, geboortedatum, adres en opleiding van de verzoeker, alsmede de titel waaronder de inschrijving is verkregen.

  • 3 Het bureau verstrekt de aanvrager onmiddellijk na de inschrijving in het register een bewijs van inschrijving.

Artikel 15

Het bureau kan bepalen dat de indiener van het verzoek in persoon voor hem zal verschijnen. De oproeping maakt van een zodanig besluit melding.

Artikel 16

  • 1 Dadelijk na inschrijving in het register en voorts telkens na verloop van een jaar is de ingeschrevene de krachtens artikel 8, aanhef en onderdeel d, vastgestelde vergoeding verschuldigd.

  • 2 In geval de bijdrage door middel van girale betaling is voldaan, zendt het bureau na ontvangst van de bijdrage een bewijs van betaling aan degene die heeft betaald.

Artikel 17

  • 1 Het bureau haalt een inschrijving in het register door:

    • a. indien de inschrijving, gelet op het bij of krachtens deze wet bepaalde, ten onrechte is geschied;

    • b. indien de ingeschrevene niet voldoet aan de verplichting tot het betalen van de in artikel 16, eerste lid, bedoelde bijdrage;

    • c. op verzoek van de ingeschrevene;

    • d. na het overlijden van de ingeschrevene.

  • 3 Een besluit tot doorhaling van de inschrijving op grond van het bepaalde in het eerste lid, onder b, wordt niet genomen dan nadat vier weken zijn is verstreken na de dag, waarop de betrokkene op zijn verzuim en het in het eerste lid bedoelde gevolg daarvan is gewezen.

  • 4 Elke doorhaling van een inschrijving op een der gronden, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met c, wordt onmiddellijk bekendgemaakt, onder vermelding van hetgeen in artikel 18 is bepaald.

  • 5 Het bureau houdt aantekening van de doorhalingen en van de data waarop deze zijn geschied.

Artikel 18

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde verzoek wordt niet in behandeling genomen zolang niet de krachtens artikel 8, aanhef en onderdeel a, vastgestelde vergoeding is betaald, en zolang niet de reeds vóór het tijdstip van doorhaling verschuldigde, maar nog niet betaalde vergoedingen als bedoeld in artikel 8, aanhef en onderdeel d, zijn voldaan.

Artikel 19

  • 1 Het bureau maakt binnen vier weken na ontvangst van het verzoek, bedoeld in artikel 18, eerste lid, de doorhaling ongedaan.

Artikel 20

Voor de toepassing van het bepaalde in artikel 16, eerste lid, geldt het tijdstip waarop een doorhaling ongedaan is gemaakt als tijdstip van inschrijving in het register.

Hoofdstuk V. Titelbescherming

Artikel 22

  • 1 Het bureau doet aan iedere verzoeker schriftelijk opgave of een persoon in het register staat ingeschreven en onder welke titel.

  • 2 Na ontvangst van de opgave, bedoeld in het eerste lid, kan de verzoeker inzage verlangen in de stukken, die aan de inschrijving ten grondslag liggen. De inzage geschiedt, na de indiening bij het bureau van een daartoe strekkend schriftelijk verzoek, op een door het bureau te bepalen tijdstip ten kantore van het bureau.

Artikel 23

  • 1 Gerechtigd tot het voeren van de titel van architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect of een afkorting van die titel, hetzij zonder nadere aanduiding, hetzij in woordsamenstellingen waarin de titel of een afkorting daarvan voorkomt, is uitsluitend hij die onder deze titel in het register staat ingeschreven.

  • 2 Het bureau, beroepsorganisaties en rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid die ten doel hebben of mede ten doel hebben de behartiging van belangen van de eindgebruikers van de goederen en diensten der ingeschrevenen in het register kunnen in rechte vorderen dat degene die zonder daartoe gerechtigd te zijn een titel voert als bedoeld in het eerste lid, wordt veroordeeld zich daarvan te onthouden.

  • 3 Deze rechtsvordering komt mede toe aan iedere gerechtigde, als bedoeld in het eerste lid, voorzover de titel wordt gevoerd waaronder de gerechtigde in het register staat ingeschreven.

  • 4 Van een rechtsvordering als bedoeld in het tweede en derde lid, neemt de kantonrechter kennis, behoudens hoger beroep.

  • 5 Het eerste tot en met vierde lid is niet van toepassing met betrekking tot het voeren van een titel als bedoeld in het eerste lid, of een afkorting van die titel, hetzij zonder nadere aanduiding, hetzij in een woordsamenstelling waarin die titel of een afkorting daarvan voorkomt, indien degene die gebruik maakt van die titel of afkorting geen werkzaamheden verricht die overeenkomen met werkzaamheden die in het economisch verkeer worden verricht door een architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect.

Artikel 23a

  • 1 Een bureau dat werkzaam is op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur is slechts gerechtigd in of bij zijn naam een titel als bedoeld in artikel 23, eerste lid, of een afkorting van die titel, hetzij zonder nadere aanduiding, hetzij in een woordsamenstelling waarin die titel of een afkorting daarvan voorkomt, te voeren, indien de bestuurder van dat bureau of ten minste de helft van de bestuurders krachtens deze wet gerechtigd is om de desbetreffende titel te voeren.

  • 2 Een bureau dat aan het eerste lid voldoet, is slechts gerechtigd in of bij zijn naam een titel of afkorting als bedoeld in dat lid te combineren met een naam van een natuurlijke persoon indien die persoon krachtens deze wet gerechtigd is de desbetreffende titel te voeren.

  • 3 Tegen een bureau dat handelt in strijd met het eerste of tweede lid kan overeenkomstig artikel 23, tweede of derde lid, een vordering worden ingesteld als bedoeld in artikel 23, tweede lid. Op die vordering is artikel 23, vierde lid, van toepassing.

Artikel 24

  • 2 Het bureau kan bepalen dat bij het voeren van een titel als bedoeld in het eerste lid, tevens de naam en de plaats van vestiging van de instelling of de examencommissie die deze titel heeft verleend, moet worden vermeld.

Hoofdstuk VI. Bij- en nascholing; informatieplicht

Artikel 27a

  • 1 Behoudens het tweede lid is een persoon die is ingeschreven in het register gehouden om door middel van bij- en nascholing de ontwikkelingen op zijn vakgebied bij te houden in ten minste 16 uur per jaar.

  • 2 Een persoon die is ingeschreven in het register is niet gehouden tot bij- en nascholing, indien hij:

    • a. is ingeschreven als dienstverrichter, of

    • b. op diens verzoek in het register wordt aangemerkt als niet beroepsmatig actief.

  • 3 Het bureau kan kwalitatieve beleidsregels vaststellen ter zake van passende bij- en nascholing.

Artikel 27aa

Degene die is ingeschreven in het register informeert de persoon die hem een offerte vraagt over zijn relevante deskundigheid en vakbekwaamheid, met inbegrip van zijn bij- en nascholingsactiviteiten, de dekking van de door hem te verrichten werkzaamheden door een beroepsaansprakelijkheidsverzekering, diens rechten en plichten jegens hem als opdrachtgever en de borging daarvan, alsmede over diens rechten en plichten jegens een derde, ingeval die derde het werk heeft ontworpen waarop de offerte betrekking heeft of werkzaamheden heeft gestaakt die blijkens de offerte dienen te worden hervat.

Hoofdstuk VII. Dienstverrichting op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur en interieurarchitectuur

Artikel 27b

  • 1 Een dienstverrichter die niet in het register is ingeschreven, voert in Nederland uitsluitend de beroepstitel die hij voert in de betrokken staat waar hij is gevestigd in de officiële taal van die staat of in één van de officiële talen van die staat. Indien die titel in de betrokken staat waar hij is gevestigd niet bestaat treedt de dienstverrichter in Nederland op onder vermelding van de titel die bij zijn opleiding hoort in de officiële taal van de staat waar hij is gevestigd of in één van de officiële talen van die staat.

  • 2 Een dienstverrichter heeft het recht gebruik te maken van academische titels die hem zijn verleend in een andere betrokken staat, en eventueel van de afkorting daarvan, in de officiële taal van die staat of in één van de officiële talen van die staat. Artikel 24, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Een dienstverrichter kan op verzoek voor de duur van de dienstverrichting onder vermelding van die hoedanigheid als architect, stedenbouwkundige, tuin- en landschapsarchitect of interieurarchitect worden ingeschreven in het register. De dienstverrichter doet bij zijn aanvraag de volgende stukken aan het bureau toekomen:

    • a. een verklaring dat hij op wettige wijze in zijn staat is gevestigd om beroepsmatig werkzaamheden te verrichten op het gebied van architectuur, stedenbouw, tuin- en landschapsarchitectuur of interieurarchitectuur en dat hem op het moment van afgifte van de verklaring geen verbod tot beroepsuitoefening is opgelegd;

    • b. een bewijs van nationaliteit;

    • c. ingeval het beroep niet is gereglementeerd in zijn staat een bewijs dat hij het betreffende beroep ten minste twee jaar voltijds heeft uitgeoefend tijdens de tien jaar voorafgaande aan de dienstverrichting.

  • 4 Een ingeschreven dienstverrichter kan zijn inschrijving als dienstverrichter telkens met een jaar verlengen.

  • 5 Het bureau beslist binnen vier weken na ontvangst van een verzoek als bedoeld in het derde lid.

  • 6 De inschrijving van een dienstverrichter of de verlenging van die inschrijving wordt geëffectueerd zodra het bureau de krachtens artikel 8, aanhef en onderdeel a of d, vastgestelde vergoeding heeft ontvangen.

Artikel 27c

  • 1 Het bureau kan bij of aan een bestuursorgaan gegevens van een dienstverrichter opvragen of verstrekken voor zover noodzakelijk voor de afhandeling van een klacht van een afnemer over de dienstverrichter in het kader van zijn dienstverrichting.

  • 2 Het bureau kan bij de bevoegde autoriteit van een andere betrokken staat gegevens van een dienstverrichter opvragen voor zover noodzakelijk voor de afhandeling van een klacht van een afnemer over de dienstverrichter in het kader van zijn dienstverrichting.

  • 3 Het bureau verstrekt aan de bevoegde autoriteit van een andere betrokken staat gegevens van een in het register ingeschrevene voor zover noodzakelijk voor de afhandeling van een klacht van een afnemer over die ingeschrevene in het kader van zijn dienstverrichting.

Hoofdstuk VIIa. Overgangsbepalingen

Artikel 28

  • 1 Onverminderd de doorhaling van een inschrijving in het register krachtens artikel 17 blijft degene die in het register is ingeschreven door de Stichting bureau architectenregister ingeschreven in het register.

  • 2 Een persoon van wie de inschrijving in het register door de Stichting bureau architectenregister is doorgehaald, kan het bureau verzoeken de doorhaling ongedaan te maken. Op dat verzoek en de behandeling daarvan zijn de artikelen 18 tot en met 21 van toepassing.

Artikel 29

  • 3 Onverminderd de overige eisen waaraan krachtens deze wet moet worden voldaan om op verzoek als interieurarchitect te worden ingeschreven in het register, kan een persoon op zijn verzoek in het register worden ingeschreven op grond van een ander getuigschrift dan genoemd in artikel 12, eerste lid, onderdeel a, b of c, indien:

    • a. hij daarvoor in Nederland een opleiding volgde op het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en

    • b. dat getuigschrift op de dag voorafgaand aan het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, recht gaf op inschrijving in het register.

Artikel 30

Een persoon die op het tijdstip, bedoeld in artikel 28, eerste lid, of die daarna krachtens artikel 29, eerste lid, in het register is ingeschreven als architect, stedenbouwkundige of tuin- en landschapsarchitect kan een overeenkomstig verzoek doen als bedoeld in artikel 12a, tweede lid, indien hij voldoet aan de krachtens dat lid gestelde nadere eisen.

Hoofdstuk VIII. Slotbepalingen

Artikel 42

  • 1 Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, met uitzondering van artikel 23 dat vijf jaar nadien in werking treedt.

  • 2 Deze wet kan worden aangehaald als Wet op de architectentitel.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 7 juli 1987

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

E. H. T. M. Nijpels

De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,

L. C. Brinkman

De Minister van Landbouw en Visserij,

G. J. M. Braks

De Minister van Onderwijs en Wetenschappen,

W. J. Deetman

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

A. J. Evenhuis

Uitgegeven de achtentwintigste juli 1987

De Minister van Justitie a.i.

C. P. van Dijk