Rechtspositieregeling assistenten in opleiding en akademie-onderzoekers bij de rijksonderzoekinstituten

Geraadpleegd op 26-11-2024.
Geldend van 01-01-2002 t/m heden

Besluit van 30 augustus 1989, houdende vaststelling van de Rechtspositieregeling assistenten in opleiding en akademie-onderzoekers bij de rijksonderzoekinstituten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, van 11 juli 1989, nr. AB88/439/U50, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Arbeidsvoorwaarden, afdeling Financiële Arbeidsvoorwaarden Rijkspersoneel;

Gelet op de artikelen 125, eerste lid en 134, eerste lid, van de Ambtenarenwet 1929 (Stb. 530);

De Raad van State gehoord (advies van 8 augustus 1989, nr. W04.89.0413);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 21 augustus 1989, nr. AB 89/149/V3, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Arbeidsvoorwaarden, afdeling Financiële Arbeidsvoorwaarden Rijkspersoneel;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. rijksonderzoekinstituut: een instituut waarvan de taakstelling primair is gelegen in het verrichten van wetenschappelijk onderzoek, geheel of ten dele ten behoeve van het Rijk en geheel of ten dele gefinancierd uit rijksmiddelen en waarvan het personeel ambtenaar is in de zin van artikel B 1 van de Algemene burgerlijke pensioenwet;

  • b. assistent in opleiding: de ambtenaar die in aansluiting op een met goed gevolg afgelegd doctoraal examen bij een universiteit, dan wel afsluitend examen bij een instelling van hoger beroepsonderwijs, in tijdelijke dienst is aangesteld bij een rijksonderzoekinstituut, ten einde zich door het verrichten van wetenschappelijk onderzoek alsmede door het ontvangen van onderwijs verder te bekwamen tot wetenschappelijk onderzoeker of technologisch ontwerper;

  • c. akademie-onderzoeker: de ambtenaar die in het bezit zijnde van een doctoraat in tijdelijke dienst is aangesteld bij een rijksonderzoekinstituut voor het verrichten van wetenschappelijk onderzoek op specifieke personeelsplaatsen die mede op advies van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen zijn toegewezen, mits de duur van de aanstelling de tijd van vijf jaar niet te boven gaat;

  • d. het bevoegd gezag: het orgaan belast met de leiding van het rijksonderzoekinstituut.

Artikel 2

Dit besluit is van toepassing op de assistent in opleiding en de akademie-onderzoeker met een aanstelling bij een rijksonderzoekinstituut.

§ 2. De assistent in opleiding

Artikel 3

  • 1 De artikelen 5, 6, 7, 12, tweede lid, onder b, 71 en 75 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR; Stb. 1931, 248) zijn niet van toepassing op de assistent in opleiding.

Artikel 4

  • 1 De assistent in opleiding wordt aangesteld in tijdelijke dienst ter verdere wetenschappelijke opleiding en vorming.

  • 2 In de akte van aanstelling legt het bevoegd gezag, in overleg met de toekomstige assistent in opleiding, zo concreet mogelijk de doelstellingen van de aanstelling vast.

  • 3 Ingeval de assistent in opleiding wordt aangesteld ter vervaardiging van een proefschrift dan wel proefontwerp, bedraagt de aanstellingsduur ten hoogste vier jaren dan wel, ingeval toepassing wordt gegeven aan artikel 10, vijfde lid, onder b, ten hoogste twee jaren.

  • 4 Ingeval de assistent in opleiding wordt aangesteld om gedurende een beperkte tijd mee te werken aan een onderzoekproject dan wel ter vervaardiging van een beperkt technologisch ontwerp, bedraagt de aanstellingsduur ten hoogste twee jaren.

  • 5 Uiterlijk een half jaar vóór het verstrijken van de in het derde en vierde lid genoemde termijnen kan, ingeval daartoe naar het oordeel van het bevoegd gezag redelijkerwijs aanleiding bestaat, worden besloten tot verlenging van de aanstelling met ten hoogste een kwart van de eerste aanstellingsduur.

  • 6 Behoudens het bepaalde in het vijfde lid kan de totale aanstellingsduur van de assistent in opleiding die wordt aangesteld op grond van het vierde lid en aansluitend naar het oordeel van het bevoegd gezag tot vervaardiging van een proefschrift dan wel proefontwerp in staat blijkt te zijn, worden verlengd, waarbij de totale termijn op grond waarvan de assistent in opleiding op grond van het vierde en vervolgens op grond van het derde lid, eerste zinsnede, werkzaam is, de termijn van vier jaar niet mag overschrijden.

  • 7 De aanstelling geschiedt als regel voor de volledige werktijd.

  • 8 Gelijktijdig met de akte van aanstelling ontvangt de assistent in opleiding een exemplaar van:

    • a. dit besluit;

    • b. het opleidings- en begeleidingsplan, als bedoeld in artikel 6 van dit besluit.

Artikel 5

  • 1 De assistent in opleiding verricht wetenschappelijk onderzoek en legt de resultaten hiervan vast in een proefschrift dan wel proefontwerp, in een technologisch ontwerp, dan wel in één of meer andere wetenschappelijke produkties.

  • 2 De omvang van de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, vermeerderd met de omvang van de daarbij te ontvangen opleiding en begeleiding als omschreven in het opleidings- en begeleidingsplan bedraagt gerekend per jaar niet minder dan 75 procent van de tijd waarvoor de assistent in opleiding is aangesteld.

  • 3 Voor zover de assistent in opleiding wordt belast met andere werkzaamheden, die gerekend per jaar de 25 procent van de totale aanstellingstijd niet te boven mogen gaan, dient het te gaan om werkzaamheden van wetenschappelijk niveau, waarvan de vervulling de in de akte van aanstelling vast te leggen doelstellingen van de aanstelling ten goede kan komen.

Artikel 6

  • 1 Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat na overleg met de aan te stellen dan wel aangestelde assistent in opleiding en in overeenstemming met de aangewezen begeleider dan wel promotor, bedoeld in het vierde lid, onder b, voor iedere assistent in opleiding een op betrokkene afgestemd opleidings- en begeleidingsplan wordt vastgesteld.

  • 2 Ingeval de assistent in opleiding wordt aangesteld ter vervaardiging van een proefschrift dan wel proefontwerp, geschiedt die aanstelling niet dan nadat in het opleidings- en begeleidingsplan de afspraken zijn vastgelegd, die het bevoegd gezag met een universiteit heeft gemaakt over de universitaire opleiding en begeleiding van betrokkene.

  • 3 Het opleidings- en begeleidingsplan wordt tegen het einde van het eerste jaar voor de verdere duur van de aanstelling nader ingevuld en wordt zo nodig van jaar tot jaar bijgesteld.

  • 4 Onverminderd het bepaalde in het tweede lid worden in het opleidings- en begeleidingsplan in ieder geval vastgelegd:

    • a. welke kennis en vaardigheden dienen te worden verworven en op welke wijze dit dient plaats te vinden;

    • b. wie de begeleider, en indien promotie wordt beoogd, wie de promotor zal zijn;

    • c. de omvang in uren per maand van door de aangewezen begeleider dan wel promotor te geven persoonlijke begeleiding waarop de assistent in opleiding ten minste recht heeft.

Artikel 7

  • 1 Een jaar nadat de assistent in opleiding is aangesteld wordt over betrokkene, tegen de achtergrond van het opleidings- en begeleidingsplan en de doelstellingen van de aanstelling, een beoordeling opgemaakt.

  • 2 Het bevoegd gezag stelt voorschriften vast met betrekking tot de beoordelingsprocedure en de bij de beoordeling van assistenten in opleiding te hanteren criteria.

Artikel 8

  • 1 Voor het bevoegd gezag wordt voor elke assistent in opleiding een met personeelsbeheer of mede met personeelsbeheer belaste functionaris als mentor aangewezen.

  • 2 De mentor ziet toe op de handhaving van het bij en krachtens dit besluit bepaalde.

Artikel 9

  • 1 Door het bevoegd gezag wordt bij beëindiging van de aanstelling aan de assistent in opleiding een getuigschrift uitgereikt.

  • 2 Het getuigschrift bevat in ieder geval:

    • a. een kort overzicht van het verrichte onderzoek alsmede een opgave van de publikaties met betrekking tot dit onderzoek;

    • b. een overzicht van het door de assistent in opleiding gevolgd onderwijs.

Artikel 10

  • 1 Voor de assistent in opleiding geldt salarisschaal 10 van bijlage B van het BBRA 1984. Voor het gedeelte van de aanstelling waarin de assistent in opleiding in verband met de opleiding en begeleiding geacht wordt geen produktieve arbeid te verrichten, ontvangt betrokkene geen salaris.

  • 2 Het salaris bedraagt een percentage van het achter het salarisnummer van salarisschaal 10 vermelde salaris, volgens de volgende tabel:

    Salarisnummer

    Percentage

    0

    55

    1

    60

    2

    70

    3

    85

  • 3 Het voor de assistent in opleiding op grond van het tweede lid geldende salaris wordt naar boven afgerond tot hele euro's.

  • 4 Onverminderd het bepaalde in het tweede lid wordt bij aanstelling aan de assistent in opleiding, ongeacht eerder opgedane ervaring, het salaris toegekend dat in de voor betrokkene geldende salarisschaal is vermeld achter het salarisnummer 0.

  • 5 In afwijking van het bepaalde in het vierde lid wordt bij aanstelling aan de assistent in opleiding een salaris toegekend als bedoeld in de in het tweede lid opgenomen tabel, rekening houdend met opgedane werkervaring, indien de betrokkene:

    • a. hetzij als assistent in opleiding werkzaam was bij een andere rechtspersoon;

    • b. hetzij in dienstverband was belast met werkzaamheden bestaande in het verrichten van wetenschappelijk onderzoek en betrokkene naar het oordeel van het college van bestuur op grond van dat onderzoek binnen twee jaren na de aanstelling als assistent in opleiding een proefschrift of proefontwerp kan afronden.

  • 6 Het salaris van de assistent in opleiding wordt periodiek verhoogd tot het naast hogere bedrag van de in het tweede lid vermelde salaristabel. Deze periodieke verhoging wordt voor de eerste maal toegekend met ingang van de eerste dag van de maand, waarin sinds de aanstelling een jaar is verstreken en nadien telkens na één jaar.

  • 7 Nadat salarisnummer 3 is bereikt wordt het salaris niet verder periodiek verhoogd.

Artikel 11

  • 1 De assistent in opleiding die voor de heffing van de loonbelasting is ingedeeld in tariefgroep III en aan wie het salaris berekend overeenkomstig artikel 10, tweede en derde lid, lager is dan het laagste bedrag voor volwassenen volgens bijlage B van het BBRA 1984, ontvangt van het bevoegd gezag een toelage gelijk aan het verschil tussen deze twee bedragen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde toelage wordt voor de assistent in opleiding die in verband met de vervulling van een deelbetrekking wordt bezoldigd naar een evenredig deel van de aan de volledige betrekking verbonden bezoldiging, in dezelfde evenredigheid verminderd.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde toelage gaat in op de eerste dag van de maand waarin de aanspraak ingevolge dat lid is ontstaan.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde toelage is geen toelage in de zin van het BBRA 1984.

Artikel 12

Het bevoegd gezag stelt voorschriften vast omtrent de beslechting van geschillen die zich tussen de assistent in opleiding en de bij zijn opleiding en begeleiding betrokken personen en organen kunnen voordoen.

§ 3. De akademie-onderzoeker

Artikel 13

  • 1 Voor het verrichten van wetenschappelijk onderzoek op specifieke personeelsplaatsen die mede op advies van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen zijn toegewezen kunnen personen die een doctoraat hebben verworven in tijdelijke dienst als akademie-onderzoeker worden aangesteld, mits de duur van de aanstelling de tijd van vijf jaren niet te boven gaat.

  • 2 Vóór het verstrijken van de tijd waarvoor de akademieonderzoeker ingevolge het eerste lid is aangesteld, onderzoekt het bevoegd gezag of binnen zijn gezagsbereik de akademie-onderzoeker een andere mede in verband met de persoonlijkheid en omstandigheden van betrokkene passende betrekking kan worden opgedragen. Indien zulks niet mogelijk blijkt te zijn, wordt aan betrokkene met ingang van het tijdstip waarop de in de eerste volzin bedoelde tijd is verstreken eervol ontslag verleend.

  • 3 De akademie-onderzoeker aan wie op grond van het bepaalde in het tweede lid ontslag is verleend, heeft aanspraak op wachtgeld krachtens het Rijkswachtgeldbesluit 1959 (Stb. 319), onverminderd het bepaalde in artikel 5 van dat besluit.

§ 4. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 14

Voor degene die vóór de inwerkingtreding van dit besluit als wetenschappelijk assistent of als wetenschappelijk hoofdassistent is aangesteld, blijven de bepalingen van kracht die vóór die datum met betrekking tot de rechtspositie voor betrokkene golden.

Artikel 15

Dit besluit kan worden aangehaald als Rechtspositieregeling assistenten in opleiding en akademie-onderzoekers bij de rijksonderzoekinstituten.

Artikel 16

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 september 1989 dan wel de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst indien deze plaatsing niet tijdig vóór 1 september 1989 geschiedt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

's-Gravenhage, 30 augustus 1989

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

C. P. van Dijk

Uitgegeven de negentiende september 1989

De Minister van Justitie,

F. Korthals Altes