Artikel III. Overdracht van het bestuur van rijksscholen voor v.w.o., a.v.o. en l.b.o.
A Begripsbepalingen
In de artikelen III, IV, V en X wordt verstaan onder:
"Onze minister": Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen;
"rijksschool": een door het Rijk in stand gehouden school voor voorbereidend wetenschappelijk
onderwijs, voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, voor middelbaar algemeen voortgezet
onderwijs of voor lager beroepsonderwijs;
"openbaar lichaam": een openbaar lichaam, ingesteld bij een gemeenschappelijke regeling
als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen (Stb. 1984, 669) waarin deelnemen een of meer gemeenten dan wel een of meer gemeenten en
het Rijk, al dan niet te zamen met een of meer privaatrechtelijke rechtspersonen met
volledige rechtsbevoegdheid.
B Kennisgeving van voornemen tot overdracht van rijksscholen
-
1. Onze Minister geeft binnen vier weken na de datum, bedoeld in artikel XI, eerste lid, aan elke gemeente waarin een rijksschool is gevestigd, kennis van zijn voornemen
het bestuur van deze school aan die gemeente dan wel aan een door samenwerkende gemeenten
voor dat doel opgericht openbaar lichaam over te dragen. Deze kennisgeving wordt tevens
in het officiële publikatieblad van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen
gepubliceerd.
-
2. Bij de overdracht van het bestuur van rijksscholen wordt uitgegaan van verzoeken als
bedoeld in onderdeel C van dit artikel.
C Verzoek tot overdracht van een rijksschool
-
1. Een verzoek tot overdracht van het bestuur van een rijksschool kan worden ingediend
door de gemeenteraad van de gemeente waarin een rijksschool is gevestigd, dan wel
door het krachtens de desbetreffende gemeenschappelijke regeling bevoegde orgaan van
een openbaar lichaam.
-
2. Elk verzoek vermeldt de aangelegenheden die de aanvrager in het kader van de overdracht
van belang acht, waaronder in elk geval een prognose omtrent het gewenste moment van
overdracht.
-
3. Afschrift van een verzoek wordt door de aanvrager terstond na de indiening daarvan
gezonden aan de provincie die het aangaat.
-
4. Gedeputeerde staten kunnen een gemeente waarin een rijksschool is gevestigd, opdragen
een verzoek te richten tot Onze minister tot overdracht van die school indien naar
hun oordeel zulks noodzakelijk is om te voorzien in de behoefte aan openbaar onderwijs
in een genoegzaam aantal scholen.
D Overleg met aanvrager
Onze minister treedt na de indiening van een verzoek als bedoeld in onderdeel C van
dit artikel in overleg met de aanvrager. Dit overleg heeft in elk geval betrekking
op de aangelegenheden, bedoeld in onderdeel C, tweede lid, van dit artikel.
E Beslissing op verzoek tot overdracht
Binnen twee jaar na de indiening van het verzoek, bedoeld in onderdeel C van dit artikel,
neemt Onze minister een beslissing op dat verzoek.
F Voldoende openbaar onderwijs m.i.v. 1 augustus 1995
Indien Onze minister blijkt dat de overdracht van het bestuur van een rijksschool
niet wordt verwezenlijkt en daardoor naar zijn oordeel met ingang van 1 augustus 1995
niet voldoende zal zijn voorzien in de behoefte aan openbaar onderwijs in een genoegzaam
aantal scholen, en gedeputeerde staten geen gebruik hebben gemaakt van hun bevoegdheid,
genoemd in onderdeel C, vierde lid, van dit artikel, draagt hij de gemeente op vóór
1 augustus 1994 een verzoek tot hem te richten tot overdracht van de rijksschool die
in die gemeente is gevestigd met ingang van 1 augustus 1995.
G De overdracht van de rijksschool
Indien de in onderdeel E van dit artikel bedoelde beslissing strekt tot overdracht
van een rijksschool, wordt deze school door Onze minister voor 1 augustus 1995 overgedragen
aan de desbetreffende gemeente of het desbetreffende openbaar lichaam. Onze minister
komt met de gemeente of het openbaar lichaam overeen op welk tijdstip de overdracht
plaats vindt.
Artikel VII. Opheffing van rijksscholen voor middelbaar landbouwonderwijs
A Opheffing van niet overgedragen scholen
-
1. De rijksscholen voor middelbaar landbouwonderwijs waarvan het bestuur met ingang van
1 augustus 1995 niet is overgedragen, worden voor wat betreft de hieronder vermelde
leerjaren met ingang van de daarachter vermelde dag opgeheven:
-
a. het eerste leerjaar, 1 augustus 1995;
-
b. het tweede leerjaar, 1 augustus 1996;
-
c. het derde leerjaar, 1 augustus 1997;
-
d. het vierde leerjaar, 1 augustus 1998.
-
2. Met betrekking tot de na 31 juli 1995 aangevangen hogere leerjaren aan de scholen,
genoemd in het eerste lid, blijven de op 31 juli 1995 geldende voorschriften inzake
die scholen van toepassing.
B Gelegenheid tot het afleggen van eindexamen in de periode 1998-1999
Degenen die in het schooljaar 1997/1998 zijn afgewezen voor het eindexamen, afgelegd
aan een school voor middelbaar landbouwonderwijs als bedoeld in onderdeel A van dit
artikel, hebben de gelegenheid in het schooljaar 1998/1999 het eindexamen af te leggen
volgens de bij of krachtens artikel 29 van de Wet op het voortgezet onderwijs vastgestelde voorschriften die gelden op 31 juli 1998.
Artikel IX. Opschorting van de opheffing van rijksscholen gedurende de procedures
in het kader van de Wet medezeggenschap onderwijs
Indien met betrekking tot een voorgenomen besluit tot overdracht van het bestuur van
een rijksschool de procedures, bedoeld in de Wet medezeggenschap onderwijs, niet zijn afgerond voor 1 augustus 1995, vinden de artikelen IV en VII geen toepassing. Indien de uitkomst van de procedure, bedoeld in artikel 10 van de
in de eerste volzin genoemde wet, leidt tot handhaving van het voorgenomen besluit
tot overdracht van het bestuur van een rijksschool, zijn de artikelen III en VI van overeenkomstige toepassing. Indien de uitkomst van de in de tweede volzin bedoelde
procedure niet leidt tot handhaving van het voorgenomen besluit tot overdracht van
het bestuur van een rijksschool, zijn de artikelen IV en VII alsnog van overeenkomstige toepassing.