Uitvoeringsbesluit accijns

Geraadpleegd op 21-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2007.
Geldend van 01-01-2007 t/m 30-06-2007

Besluit van 20 december 1991, tot vaststelling van het Uitvoeringsbesluit accijns

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 23 oktober 1991, nr. WV 91/343, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;

Gelet op de artikelen 2, derde lid, 3, derde lid, 5, derde lid, 41, eerste lid, 51, tweede lid, 64, eerste lid, 65, eerste lid, 66, eerste lid, 67, eerste lid, 68, eerste lid, 70, eerste lid, 71, eerste lid, 80, eerste lid, 82, eerste lid, 85, eerste lid, 91, derde lid, onderdeel b, en 95, tweede lid, onderdeel b, van de Wet op de accijns (Stb. 1991, 561), artikel 70 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Stb. 1959, 301) en artikel 28 van de Wet van 15 juni 1951 (Stb. 215);

De Raad van State gehoord (advies van 13 december 1991, nr. W06.91.0589);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 19 december 1991, nr. WV 91/436, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Algemene Bepalingen

Afdeling 2. Overbrengen van accijnsgoederen

Artikel 2

  • 1 Het brengen als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel a, van de wet van een accijnsgoed vanuit een accijnsgoederenplaats naar een andere accijnsgoederenplaats die voor dat soort accijnsgoed als zodanig is aangewezen, dient te kunnen worden aangetoond met een geleidedocument.

  • 2 Het geleidedocument wordt opgemaakt door de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats van waaruit de accijnsgoederen worden overgebracht.

  • 3 Het geleidedocument of een afschrift daarvan dient binnen één maand na de aanvang van de overbrenging van de goederen te zijn terugontvangen door de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats van waaruit de accijnsgoederen zijn overgebracht, voorzien van een verklaring van de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats waarnaar de accijnsgoederen zijn overgebracht dat de accijnsgoederen hun bestemming hebben bereikt en in de administratie van zijn accijnsgoederenplaats zijn opgenomen.

  • 4 De vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats waarnaar de accijnsgoederen zijn overgebracht, draagt zorg voor de terugzending van het in het derde lid bedoelde geleidedocument of van een afschrift daarvan.

  • 5 Het geleidedocument als bedoeld in het eerste lid kan op verzoek achterwege blijven indien:

    • a. de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats van waaruit de accijnsgoederen worden overgebracht beschikt over een administratie waarin deze overbrengingen afzonderlijk worden bijgehouden en waaruit naar het oordeel van de inspecteur de overbrengingen op overzichtelijke wijze zijn af te lezen; en

    • b. de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats van waaruit de accijnsgoederen worden overgebracht bij zijn aangifte opgave doet van de door hem in het tijdvak waarover aangifte wordt gedaan zonder geleidedocument overgebrachte accijnsgoederen.

  • 6 In de opgave als bedoeld in het vijfde lid, onderdeel b, worden per overbrenging vermeld:

    • a. de naam, het adres en het vergunningnummer van de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats waarnaar de accijnsgoederen zijn overgebracht;

    • b. de soort, de hoeveelheid en de voor de accijnsheffing van belang zijnde samenstelling van de accijnsgoederen; en

    • c. de datum waarop de overbrenging van de accijnsgoederen is aangevangen.

  • 7 Indien met inachtneming van het vijfde en zesde lid zonder geleidedocument overgebrachte accijnsgoederen de opgegeven bestemming niet binnen één maand na de aanvang van de overbrenging blijken te hebben bereikt, worden zij aangemerkt als te zijn uitgeslagen uit de accijnsgoederenplaats van waaruit de overbrenging is aangevangen.

  • 8 De toestemming voor toepassing van het vijfde lid wordt opgenomen in de vergunning voor de accijnsgoederenplaats van waaruit de accijnsgoederen worden overgebracht. Op de toestemming zijn de artikelen 48, onderdelen a, c, d, e en f, 49 en 50 van de wet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2a

  • 1 Het brengen, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b, c of d, van de wet, van een accijnsgoed vanuit een accijnsgoederenplaats naar een belastingentrepot, naar een in een andere lid-staat gevestigd geregistreerd bedrijf of naar een in een andere lid-staat gevestigd niet-geregistreerd bedrijf dient te kunnen worden aangetoond met een geleidedocument.

  • 2 Het geleidedocument wordt opgemaakt door de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats van waaruit de accijnsgoederen worden overgebracht.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde geadresseerde draagt zorg voor de terugzending van het derde exemplaar van het geleidedocument, en wel uiterlijk binnen twee weken na de maand waarin de accijnsgoederen door de geadresseerde zijn ontvangen.

  • 4 Het terugzendingsexemplaar, bedoeld in het derde lid, dient door de in het eerste lid bedoelde geadresseerde te zijn voorzien van de volgende vermeldingen:

    • a. het adres van het kantoor van de belastingautoriteiten waaronder de geadresseerde ressorteert;

    • b. datum en plaats van ontvangst van de accijnsgoederen;

    • c. vermelding van eventuele verschillen tussen de ontvangen accijnsgoederen en de gegevens met betrekking tot die accijnsgoederen op het geleidedocument. In geval van overeenstemming moet de vermelding "zending conform" worden aangebracht;

    • d. het registratienummer van het terugzendingsexemplaar dat kan worden afgegeven door de bevoegde autoriteiten van de lid-staat waar de geadresseerde bedoeld in het eerste lid is gevestigd en/of het visum van de bevoegde autoriteiten van die lid-staat indien het terugzendingsexemplaar volgens de wettelijke bepalingen van die lid-staat moet worden gecertificeerd of geviseerd;

    • e. de geautoriseerde handtekening van de geadresseerde.

  • 5 Indien het terugzendingsexemplaar van het geleidedocument niet wordt terugontvangen voorzien van de in het vierde lid bedoelde vermeldingen, stelt de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats van waaruit de accijnsgoederen zijn verzonden de inspecteur daarvan in kennis uiterlijk binnen drie maanden na de datum van verzending van de accijnsgoederen.

  • 6 Het eerste lid is niet van toepassing indien een accijnsgoed in het kader van het in dat lid bedoelde brengen wordt geplaatst onder de communautaire douaneregeling douanevervoer.

  • 7 Indien de aangifte tot de in het zesde lid bedoelde plaatsing van het accijnsgoed onder de communautaire douaneregeling douanevervoer wordt gedaan met gebruikmaking van het enig document, dient:

    • a. in vak 33 van het enig document de desbetreffende GN-code te worden ingevuld;

    • b. in vak 44 van het enig document duidelijk te worden aangegeven dat het vervoer van accijnsgoederen onder schorsing van accijns betreft;

    • c. een kopie van het eerste exemplaar van het enig document door de verzender bij zijn administratie te worden bewaard.

Artikel 2b

  • 1 In de gevallen waarin een bij ministeriële regeling aangewezen accijnsgoed wordt overgebracht vanuit een accijnsgoederenplaats naar een belastingentrepot, naar een in een andere lid-staat gevestigd geregistreerd bedrijf of naar een in een andere lid-staat gevestigd niet-geregistreerd bedrijf, stelt de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats van waaruit het accijnsgoed wordt overgebracht, de inspecteur van deze overbrenging in kennis.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde kennisgeving wordt gedaan door toezending dan wel overlegging aan de inspecteur van een kopie van een van de exemplaren van het geleidedocument dat ten behoeve van de overbrenging als bedoeld in het eerste lid door de vergunninghouder is opgemaakt. Op deze kopie wordt vermeld het tijdstip waarop met de overbrenging van het accijnsgoed zal worden aangevangen.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde kopie dient tenminste een uur voorafgaande aan de aanvang van de overbrenging in het bezit van de inspecteur te zijn.

  • 4 De inspecteur kan bepalen:

    • a. dat de in dit artikel bedoelde kennisgeving op een andere wijze wordt gedaan dan door toezending of overlegging van een kopie van het geleidedocument; en

    • b. dat met betrekking tot bepaalde overbrengingen de in dit artikel bedoelde kennisgeving periodiek kan worden gedaan.

Artikel 3

  • 1 Het brengen, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel e, van de wet, van een accijnsgoed vanuit een accijnsgoederenplaats naar een derde land dient te kunnen worden aangetoond met een geleidedocument, behoudens:

    • a. in de gevallen waarin dit brengen geschiedt met toepassing van de communautaire douaneregeling douanevervoer; of

    • b. indien het een accijnsgoed betreft dat vanuit een accijnsgoederenplaats gelegen op een luchthaven of op een haventerrein, wordt meegevoerd in de persoonlijke bagage van een reiziger die zich door de lucht of over zee naar een derde land begeeft.

  • 2 Het geleidedocument wordt opgemaakt door de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats van waaruit de accijnsgoederen worden overgebracht.

  • 3 Indien het terugzendingsexemplaar van het geleidedocument niet wordt terugontvangen voorzien van de op grond van de wettelijke bepalingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Douanewet, vereiste aantekening dat de daarin omschreven accijnsgoederen het grondgebied van de Gemeenschap hebben verlaten, stelt de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats van waaruit de accijnsgoederen zijn verzonden de inspecteur daarvan in kennis uiterlijk binnen drie maanden na de datum van verzending van de accijnsgoederen.

  • 5 Indien het brengen, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel e, van de wet, van een accijnsgoed vanuit een accijnsgoederenplaats naar een derde land, geschiedt met toepassing van de communautaire douaneregeling douanevervoer ten behoeve waarvan gebruik wordt gemaakt van enig document, is artikel 2a, zevende lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 6 In de gevallen waarin het brengen van een accijnsgoed vanuit een accijnsgoederenplaats naar een derde land overeenkomstig het eerste lid dient te worden aangetoond met een geleidedocument en het douanekantoor van uitgang, bedoeld in artikel 793 van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek, is gelegen in een andere lidstaat dan Nederland, is artikel 2b van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3a

  • 1 Het brengen, bedoeld in artikel 2a, tweede lid, van de wet, van een accijnsgoed vanuit een belastingentrepot naar een in Nederland gevestigd geregistreerd bedrijf of naar een niet-geregistreerd bedrijf dient, behoudens in de gevallen waarin dit brengen geschiedt met toepassing van de communautaire douaneregeling douanevervoer, te kunnen worden aangetoond met een geleidedocument.

  • 2 De vergunninghouder van het in het eerste lid bedoelde geregistreerde bedrijf of niet-geregistreerde bedrijf legt het derde en vierde exemplaar van het geleidedocument, voorzien van de in het derde lid bedoelde vermeldingen, ter visering over bij de in artikel 53a van de wet bedoelde aangifte. Na het doen van aangifte draagt hij zorg voor terugzending van het derde exemplaar van het geleidedocument, en wel uiterlijk binnen twee weken na afloop van de maand waarin de accijnsgoederen door hem zijn ontvangen. Het vierde exemplaar van het geleidedocument is bestemd voor de inspecteur.

  • 3 Het terugzendingsexemplaar, bedoeld in het tweede lid, dient door de in het tweede lid bedoelde vergunninghouder te worden voorzien van de volgende vermeldingen:

    • a. het adres van het kantoor van de belastingautoriteiten waaronder hij ressorteert;

    • b. datum en plaats van ontvangst van de accijnsgoederen;

    • c. vermelding van eventuele verschillen tussen de ontvangen accijnsgoederen en de gegevens met betrekking tot die accijnsgoederen op het geleidedocument. In geval van overeenstemming moet de vermelding "zending conform" worden aangebracht;

    • d. de geautoriseerde handtekening van de vergunninghouder.

  • 4 Het vierde exemplaar van het geleidedocument dient door de in het tweede lid bedoelde vergunninghouder te worden voorzien van de in het derde lid, onderdelen b, c en d, bedoelde vermeldingen.

  • 5 Indien het brengen, bedoeld in artikel 2a, tweede lid, van de wet, van een accijnsgoed vanuit een belastingentrepot naar een in Nederland gevestigd geregistreerd bedrijf of naar een niet-geregistreerd bedrijf geschiedt met toepassing van de communautaire douaneregeling douanevervoer, kan dit brengen worden aangetoond door middel van de ter zake aanvaarde aangifte voor douanevervoer.

Artikel 3b

  • 1 Artikel 2b, derde lid, van de wet, vindt uitsluitend toepassing indien de voor eigen verbruik aangewende hoeveelheden niet meer bedragen dan:

    • a. bier35 L;

    • b. wijn30 L;

    • c. tussenprodukten10 L;

    • d. overige alcoholhoudende produkten5 L;

    • e. tabaksprodukten400 stuks

    indien het sigaretten betreft, 200 stuks indien het sigaren betreft en 1 kg indien het rooktabak betreft.

  • 2 Het vervoer, bedoeld in artikel 2b, vierde lid, onderdeel a, van de wet, van een accijnsgoed vanuit een andere lid-staat naar een ondernemer of een publiekrechtelijk lichaam in Nederland dient te kunnen worden aangetoond met een geleidedocument.

  • 3 De ondernemer of het publiekrechtelijke lichaam bedoeld in artikel 2b, eerste lid, van de wet, dient de inspecteur voorafgaand aan de verzending van de accijnsgoederen in kennis te stellen van de verzending van de accijnsgoederen en zekerheid te stellen voor de accijns die hij verschuldigd kan worden.

Artikel 3c

  • 1 Het brengen, bedoeld in artikel 2g, eerste lid, van de wet, van een accijnsgoed vanuit een belastingentrepot naar een accijnsgoederenplaats dient, behoudens de gevallen waarin dit brengen geschiedt met toepassing van de communautaire douaneregeling douanevervoer, te kunnen worden aangetoond met een geleidedocument.

  • 2 De vergunninghouder van de in het eerste lid bedoelde accijnsgoederenplaats draagt zorg voor de terugzending van het derde exemplaar van het geleidedocument, en wel uiterlijk binnen twee weken na de maand waarin de accijnsgoederen door hem zijn ontvangen.

  • 3 Het terugzendingsexemplaar, bedoeld in het tweede lid, dient door de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats te worden voorzien van de volgende vermeldingen:

    • a. het adres van het kantoor van de belastingautoriteiten waaronder hij ressorteert;

    • b. datum en plaats van ontvangst van de accijnsgoederen;

    • c. vermelding van eventuele verschillen tussen de ontvangen accijnsgoederen en de gegevens met betrekking tot die accijnsgoederen op het geleidedocument. In geval van overeenstemming moet de vermelding "zending conform" worden aangebracht;

    • d. de geautoriseerde handtekening van de vergunninghouder.

  • 4 De in het tweede lid bedoelde terugzending van het geleidedocument dient plaats te vinden na visering door de inspecteur. Ten behoeve van deze visering biedt de vergunninghouder van de in het eerste lid bedoelde accijnsgoederenplaats het derde exemplaar uiterlijk de tweede werkdag van de week volgende op die waarin de accijnsgoederen door hem zijn ontvangen aan de inspecteur aan. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de aanbieding van het derde exemplaar.

  • 5 Indien het brengen, bedoeld in artikel 2g, eerste lid, van de wet, van een accijnsgoed vanuit een belastingentrepot naar een accijnsgoederenplaats geschiedt met toepassing van de communautaire douaneregeling douanevervoer, kan dit brengen worden aangetoond door middel van de ter zake aanvaarde aangifte voor douanevervoer.

Artikel 3d

  • 1 In afwijking van de artikelen 2a en 3c behoeft het door middel van een pijpleiding brengen van minerale oliën vanuit een accijnsgoederenplaats naar een belastingentrepot, alsmede het door middel van een pijpleiding brengen van minerale oliën vanuit een belastingentrepot naar een accijnsgoederenplaats niet te worden aangetoond met een geleidedocument.

  • 2 Van het brengen, bedoeld in het eerste lid, dient door de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats maandelijks een opgaaf te worden verstrekt aan de inspecteur.

Artikel 4

  • 1 Het brengen, bedoeld in artikel 3, derde lid, onderdeel a en d, van de wet, van een accijnsgoed vanuit een derde land of vanuit een plaats voor tijdelijke opslag naar een accijnsgoederenplaats die voor dat soort accijnsgoed als zodanig is aangewezen, alsmede het brengen, bedoeld in artikel 3, derde lid, onderdeel c, van de wet, van een accijnsgoed dat is geplaatst onder een communautaire douaneregeling naar een accijnsgoederenplaats die voor dat soort accijnsgoed als zodanig is aangewezen, dienen bij het op grond van de wettelijke bepalingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Douanewet, aangeven voor het vrije verkeer van dat accijnsgoed te worden aangetoond met een vervoersopdracht, waarop een verklaring is gesteld van de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats waarnaar de accijnsgoederen zullen worden overgebracht dat de accijnsgoederen worden overgebracht naar zijn accijnsgoederenplaats en in de administratie van zijn accijnsgoederenplaats worden opgenomen.

  • 3 De vervoersopdracht wordt opgemaakt door de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats waarnaar de accijnsgoederen worden overgebracht, dan wel in diens opdracht.

Artikel 5

Het brengen, bedoeld in artikel 3, derde lid, onderdeel a, van de wet, van een accijnsgoed vanuit een derde land naar een plaats voor tijdelijke opslag, het in Nederland plaatsen, bedoeld in artikel 3, derde lid, onderdeel b, onder een communautaire douaneregeling van een vanuit een derde land binnengebracht accijnsgoed, alsmede het onder ambtelijk toezicht vernietigen, bedoeld in artikel 3, derde lid, onderdeel e, van een accijnsgoed dat onder een communautaire douaneregeling is geplaatst, dienen te geschieden met inachtneming van de formaliteiten die op grond van de wettelijke bepalingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Douanewet, moeten worden vervuld.

Artikel 6

  • 1 In de vervoersopdracht als bedoeld in artikel 4 worden vermeld:

    • a. de naam en het adres van degene die de vervoersopdracht opmaakt dan wel van degene in wiens opdracht zij wordt opgemaakt;

    • b. de naam en het adres van degene die de accijnsgoederen overbrengt;

    • c. de naam en het adres van de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats waarnaar de goederen worden overgebracht en het adres van die accijnsgoederenplaats;

    • d. de soort, de hoeveelheid en de voor de accijnsheffing van belang zijnde samenstelling van de accijnsgoederen; en

    • e. de datum waarop de overbrenging van de accijnsgoederen aanvangt.

  • 2 De vervoersopdracht dient te zijn gedagtekend en ondertekend.

  • 3 Indien een persoon als bedoeld in het eerste lid vergunninghouder is van een accijnsgoederenplaats, wordt tevens het nummer van zijn vergunning vermeld.

  • 4 Afschriften van de vervoersopdrachten worden door de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats die de vervoersopdracht heeft opgemaakt of heeft doen opmaken op overzichtelijke wijze bij zijn administratie bewaard.

Artikel 6a

Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot het geleidedocument, bedoeld in de artikelen 2, 2a, 3, 3a en 3c.

Artikel 6b

Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot het geleidedocument, bedoeld in de artikelen 3b, 31a en 34a.

Afdeling 2a. Gebruik als brandstof in een accijnsgoederenplaats

Artikel 6c

  • 1 Het verbruik bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de wet van minerale oliën als brandstof voor het vervaardigen van minerale oliën, dient te blijken uit de administratie.

  • 2 Als verbruik als brandstof voor het vervaardigen van minerale oliën wordt aangemerkt het verbruik voor de energielevering aan bijeenbehorende produktie-installaties waar, anders dan door vermenging, ten minste 30 percent van de vervaardigde produkten minerale oliën zijn.

  • 3 De als brandstof voor de energielevering ingezette minerale oliën kunnen bij voorrang worden toegerekend aan de energie-afname van de in het tweede lid bedoelde bijeenbehorende produktie-installaties.

  • 4 Voor de toerekening bij voorrang wordt uitgegaan van een energiebalans per maand per produktielokatie; een produktielokatie kan zowel de minerale oliën afdeling als de petrochemische afdeling omvatten.

  • 5 In de energiebalans worden opgenomen de binnen de produktielokatie opgewekte hoeveelheid energie en de hoeveelheid en de soort van de daartoe aangewende brandstoffen, alsmede de hoeveelheid afgegeven energie en alle produktie-eenheden waaraan de energie is afgegeven, onderscheiden in die waarin in enigszins betekenende mate minerale oliën worden vervaardigd en andere produktie-eenheden.

  • 6 Van het in het eerste lid bedoelde verbruik van minerale oliën dient opgave te worden gedaan bij de aangifte van de in een tijdvak verschuldigde accijns.

Afdeling 3. Ontheffing algemene verbodsbepalingen

Artikel 7

  • 1 De ontheffing als bedoeld in artikel 5, derde lid, onderdeel a, van de wet vindt uitsluitend toepassing indien uit de administratie van degene die de accijnsgoederen vervaardigt uit andere accijnsgoederen blijkt dat het accijnsbedrag dat eerstbedoelde accijnsgoederen vertegenwoordigen niet hoger is dan het accijnsbedrag dat de accijnsgoederen vertegenwoordigen waaruit zij zijn vervaardigd en dat de accijns voor deze laatstbedoelde goederen is betaald.

Hoofdstuk II. Vergunningen

Afdeling 1. Accijnsgoederenplaats

Artikel 8

  • 1 De vergunninghouder van een accijnsgoederenplaats moet:

    • a. de administratieve organisatie van de accijnsgoederenplaats zodanig doen zijn dat zij een juiste en volledige vastlegging van de bedrijfshandelingen waarborgt; en

    • b. de administratie van de accijnsgoederenplaats zodanig doen zijn dat daarin op overzichtelijke wijze de gegevens omtrent alle voor de heffing van de accijns van belang zijnde bedrijfshandelingen zijn opgenomen.

  • 2 De administratie van de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats dient in ieder geval te bevatten de regelmatige aantekening van:

    • a. de uitgeslagen accijnsgoederen en de daarvoor uitgereikte facturen;

    • b. de geleidedocumenten en de vervoersopdrachten of, indien artikel 2, vijfde lid, toepassing vindt, de overgebrachte accijnsgoederen met de daarbij behorende gegevens en de daarvoor uitgereikte facturen;

    • c. de uit Nederland betrokken accijnsgoederen;

    • d. de uit een andere lid-staat betrokken accijnsgoederen; en

    • e. de uit een derde land betrokken accijnsgoederen.

  • 3 Met betrekking tot accijnsgoederenplaatsen waar accijnsgoederen worden vervaardigd, dient de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde administratie tevens de voor de heffing van de accijns van belang zijnde gegevens te bevatten omtrent de inkoop van grondstoffen en van halffabrikaten, alsmede omtrent de vervaardiging van halffabrikaten en van eindprodukten.

Artikel 9

  • 1 Indien degene die om een vergunning voor een accijnsgoederenplaats verzoekt naar het oordeel van de inspecteur niet volledig kan voldoen aan het bepaalde in artikel 8, eerste lid, stelt de inspecteur voorwaarden met betrekking tot de locatie en de inrichting van de accijnsgoederenplaats, alsmede met betrekking tot het stelsel van toezicht.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde inrichting van een accijnsgoederenplaats heeft mede betrekking op de daar aanwezige produktie-, transport- en opslaginstallaties.

Afdeling 2. Geregistreerde bedrijven en niet-geregistreerde bedrijven

Artikel 9a

  • 1 De vergunninghouder van een geregistreerd bedrijf moet de administratie van zijn bedrijf zodanig doen zijn dat daarin op overzichtelijke wijze alle voor de heffing van de accijns van belang zijnde gegevens zijn opgenomen.

  • 2 De administratie van de vergunninghouder van een geregistreerd bedrijf dient in ieder geval te bevatten de regelmatige aantekening van:

    • a. de ontvangen accijnsgoederen en de daarbij behorende facturen; en

    • b. de geleidedocumenten bedoeld in artikel 3a, eerste lid.

Artikel 9b

  • 1 De vergunning voor een niet-geregistreerd bedrijf wordt verleend voor één nauwkeurig omschreven partij accijnsgoederen die door het niet-geregistreerde bedrijf uit een andere lid-staat zal worden betrokken.

  • 2 Het niet-geregistreerde bedrijf dient voorafgaand aan de verzending van de accijnsgoederen in het bezit te zijn van de in het eerste lid bedoelde vergunning.

  • 3 De administratie van de vergunninghouder van een niet-geregistreerd bedrijf dient in ieder geval te bevatten de regelmatige aantekening van:

    • a. de per vergunning ontvangen accijnsgoederen en de daarbij behorende facturen; en

    • b. de geleidedocumenten bedoeld in artikel 3a, eerste lid.

Afdeling 3. Fiscaal vertegenwoordiger van de vergunninghouder van een belastingentrepot

Artikel 9c

  • 1 De fiscaal vertegenwoordiger van de vergunninghouder van een belastingentrepot moet de administratie van zijn bedrijf zodanig doen zijn dat daarin op overzichtelijke wijze alle voor de heffing van de accijns van belang zijnde gegevens zijn opgenomen.

  • 2 De administratie van de fiscaal vertegenwoordiger dient in ieder geval te bevatten de regelmatige aantekening van:

    • a. de accijnsgoederen die zijn ontvangen door de vergunninghouder van het geregistreerde of van het niet-geregistreerde bedrijf waarvoor de accijns door hem dient te worden voldaan; en

    • b. de door hem aan de vergunninghouder van het belastingentrepot uitgereikte facturen.

  • 3 De fiscaal vertegenwoordiger dient de inspecteur bij de aangifte waarop de verschuldigde accijns wordt voldaan mede te delen waar de goederen worden afgeleverd.

Afdeling 4. Fiscaal vertegenwoordiger van de verkoper op afstand

Artikel 9d

  • 1 De fiscaal vertegenwoordiger van de in een andere lid-staat gevestigde verkoper op afstand moet de administratie van zijn bedrijf zodanig doen zijn dat daarin op overzichtelijke wijze alle voor de heffing van de accijns van belang zijnde gegevens zijn opgenomen.

  • 2 De administratie van de fiscaal vertegenwoordiger dient in ieder geval te bevatten de regelmatige aantekening van:

    • a. de accijnsgoederen die door zijn opdrachtgever zijn geleverd in de zin van artikel 2e van de wet en waarvoor de accijns door hem dient te worden voldaan; en

    • b. de door hem aan zijn opdrachtgever uitgereikte facturen.

Afdeling 5. De verkoper op afstand

Artikel 9e

  • 1 De verkoper op afstand in Nederland moet de administratie van zijn bedrijf zodanig doen zijn dat daarin op overzichtelijke wijze alle voor de heffing van de accijns die in de andere lid-staten moet worden voldaan van belang zijnde gegevens zijn opgenomen.

  • 2 De administratie van de verkoper op afstand dient in ieder geval te bevatten de regelmatige aantekening van de accijnsgoederen die door hem zijn geleverd in de zin van artikel 86b van de wet en waarvoor de accijns door hem dient te worden voldaan.

  • 3 De verkoper op afstand dient zekerheid te stellen voor de accijns die hij verschuldigd is of kan worden in de andere lid-staten.

Hoofdstuk III. Wijze van heffing

Artikel 10

  • 1 Het bepaalde in artikel 51, tweede lid, van de wet vindt uitsluitend toepassing met betrekking tot minerale oliën die zijn uitgeslagen uit een accijnsgoederenplaats op basis van een schriftelijke opdracht van een vergunninghouder van een andere accijnsgoederenplaats voor minerale oliën.

  • 2 De vergunninghouder in wiens opdracht de uitslag heeft plaatsgevonden doet bij de aangifte van de in een tijdvak verschuldigde accijns opgave van de accijnsgoederenplaats waaruit de uitslag heeft plaatsgevonden, van de naam van de vergunninghouder van de desbetreffende accijnsgoederenplaats en van het nummer van de vergunning van die vergunninghouder.

  • 3 De vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats waaruit minerale oliën zijn uitgeslagen doet bij de aangifte van de in een tijdvak verschuldigde accijns opgave van die uitslag, van de naam van de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats in wiens opdracht de accijnsgoederen zijn uitgeslagen en van het nummer van de vergunning van die vergunninghouder.

Hoofdstuk IV. Vrijstellingen en teruggaven

Afdeling 1. Vrijstellingen

Artikel 12

Vrijstelling van accijns ter zake van de uitslag en de invoer van overige alcoholhoudende produkten die kennelijk niet zijn bestemd voor inwendig gebruik door de mens wordt verleend voor produkten die zijn vermengd met bij ministeriële regeling aangewezen stoffen tot de daarbij te bepalen hoeveelheden.

Artikel 15

  • 1 Vrijstelling van accijns ter zake van de uitslag en de invoer van minerale oliën die kennelijk niet zijn bestemd om te worden gebruikt als brandstof of als grondstof wordt verleend indien:

    • a. in het geval het lichte olie betreft, deze niet geschikt is voor gebruik als motorbrandstof dan wel wordt afgeleverd in handelsverpakkingen met een inhoud van ten hoogste 25 L;

    • b. in het geval het andere minerale olie dan lichte olie betreft, de verkoopprijs van deze olie zodanig is dat deze in betekenende mate uitgaat boven de verkoopprijs van dezelfde soort minerale olie die wordt gebruikt als brandstof.

  • 2 Als lichte olie die niet geschikt is om te worden gebruikt als motorbrandstof wordt aangemerkt lichte olie:

    • a. die volgens de methode ASTM D 86 voor ten minste 95%vol, destillatieverliezen inbegrepen, overdestilleert bij een temperatuur van 210°C; en

    • b. waarvan het volgens de CFR Research Method (ASTM D 908) bepaalde octaangetal minder is dan 85.

Artikel 15a

  • 1 Vrijstelling van accijns ter zake van de uitslag en de invoer van minerale oliën die in hoogovens met het oog op chemische reductie worden ingespoten als toevoeging aan de steenkool, die wordt gebruikt als voornaamste brandstof, wordt verleend, indien degene die de minerale oliën betrekt in het bezit is van een vergunning van de inspecteur waaruit blijkt dat hij de desbetreffende goederen met vrijstelling mag betrekken met inachtneming van de in het tweede lid opgenomen voorwaarden.

  • 2 In de in het eerste lid bedoelde vergunning kunnen nadere technische en administratieve voorwaarden worden gesteld ter vaststelling van de betrokken hoeveelheid minerale oliën ter zake waarvan vrijstelling wordt gevraagd.

Artikel 17

Vrijstelling van accijns ter zake van de uitslag en de invoer van sigaretten en rooktabak die geheel uit andere stoffen dan tabak bestaan en die kennelijk zijn bestemd om te worden gebruikt voor medicinale doeleinden wordt verleend indien de samenstelling van de sigaretten en de rooktabak en de bestemming ervan blijken uit de kleinhandelsverpakking en de presentatie van het produkt.

Artikel 18

  • 1 Vrijstelling van accijns ter zake van de uitslag en de invoer van accijnsgoederen die worden gebruikt:

    • a. voor het vervaardigen van accijnsgoederen als bedoeld in artikel 64 van de wet, dan wel overeenkomstig de in dat artikel voor het desbetreffende accijnsgoed aangegeven bestemming; dan wel

    • b. als grondstof voor het vervaardigen van niet-accijnsgoederen, wordt verleend indien degene die de accijnsgoederen betrekt in het bezit is van een vergunning van de inspecteur waaruit blijkt dat hij de desbetreffende accijnsgoederen met vrijstelling mag betrekken met inachtneming van de in het tweede tot en met vijfde lid opgenomen voorwaarden.

  • 2 Om de in het eerste lid bedoelde vergunning te kunnen verkrijgen dient de administratie van degene die om de vergunning verzoekt zodanig te zijn ingericht dat daarin op overzichtelijke wijze de gegevens omtrent alle voor de vrijstelling van accijns van belang zijnde bedrijfshandelingen zijn opgenomen. Daarin moeten in ieder geval de gegevens zijn opgenomen omtrent de betrokken accijnsgoederen en omtrent de daarvan vervaardigde accijnsgoederen en niet-accijnsgoederen, dan wel omtrent het gebruik van de desbetreffende accijnsgoederen.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, zijn de artikelen 12, 15 en 17 van overeenkomstige toepassing op de door degene die de goederen met vrijstelling betrekt vervaardigde accijnsgoederen.

  • 5 Met betrekking tot het brengen van een accijnsgoed vanuit een accijnsgoederenplaats, een derde land, een entrepot of een plaats voor tijdelijke opslag naar degene die de goederen met vrijstelling betrekt, zijn de artikelen 2, 4 en 6 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het nummer van de vergunning van degene die de accijnsgoederen met vrijstelling mag betrekken dient te worden vermeld op het geleidedocument dan wel op de vervoersopdracht, dan wel dient te worden opgenomen in de administratie van de accijnsgoederenplaats van waaruit de accijnsgoederen worden overgebracht met overeenkomstige toepassing van artikel 2, vijfde lid.

Artikel 19

Vrijstelling van accijns ter zake van de uitslag of de invoer van minerale oliën die worden gebruikt voor de aandrijving van schepen of als scheepsbehoeften aan boord van schepen, wordt verleend indien:

  • a. de eigenaar of exploitant van het schip of zijn vertegenwoordiger aan boord van het schip verklaart dat de aan hem te leveren minerale oliën worden gebruikt voor het in de aanhef bedoelde gebruik;

  • b. de verklaring in tweevoud geschiedt met gebruikmaking van een door de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats opgesteld bescheid ingeval van uitslag of met gebruikmaking van een door degene die de levering verricht opgesteld bescheid ingeval van invoer;

  • c. de eigenaar of exploitant van het schip of zijn vertegenwoordiger aan boord van het schip beide exemplaren van de verklaring ondertekent; en

  • d. een exemplaar op overzichtelijke wijze wordt bewaard bij de administratie van de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats ingeval van uitslag en bij de administratie van degene die de aangifte tot plaatsing onder de douaneregeling brengen in het vrije verkeer doet, ingeval van invoer. Het andere exemplaar wordt op overzichtelijke wijze bewaard bij de administratie aan boord van het schip.

Artikel 19a

Artikel 19 is van overeenkomstige toepassing op het verlenen van vrijstelling van accijns ter zake van de uitslag en invoer van andere accijnsgoederen dan de in artikel 19 bedoelde minerale oliën, die worden gebruikt aan boord van schepen in het verkeer van Nederland naar een andere lidstaat, anders dan over de binnenwateren.

Artikel 20

Vrijstelling van accijns als bedoeld in artikel 19 wordt voor lichte olie niet verleend en voor halfzware olie en gasolie uitsluitend verleend indien die oliën zijn voorzien van de in artikel 27, derde lid, van de wet bedoelde herkenningsmiddelen.

Artikel 21

  • 1 Vrijstelling van accijns ter zake van de uitslag en de invoer van halfzware olie als bedoeld in GN-code 2710 1921 die wordt gebruikt voor de voortstuwing van luchtvaartuigen, wordt verleend voor de hoeveelheden die worden gebruikt voor andere vluchten dan binnenlandse vluchten als bedoeld in artikel 66, derde lid, van de wet. Een traject dat begint en eindigt binnen Nederland en dat deel uitmaakt van een vlucht die begint of eindigt buiten Nederland, wordt voor de toepassing van deze vrijstelling niet als binnenlandse vlucht aangemerkt.

  • 2 Voor de toepassing van deze vrijstelling wordt onder luchthaven mede begrepen een helihaven. Onder helihaven wordt verstaan een terrein dat permanent is ingericht en uitgerust en geschikt is om te worden gebruikt door hefschroefvliegtuigen, dan wel een platform, dat is aangelegd op een bouwwerk, constructie of vaartuig en dat permanent is ingericht en uitgerust om te worden gebruikt door hefschroefvliegtuigen.

  • 3 Indien de eigenaar of exploitant van het luchtvaartuig of de luchtvaartuigen waarin de halfzware olie wordt afgeleverd, zowel binnenlandse vluchten als andere vluchten verricht, wordt de vrijstelling verleend voor de hoeveelheden halfzware olie die blijkens een opgave van de eigenaar of exploitant niet zijn gebruikt voor binnenlandse vluchten, mits deze eigenaar of exploitant beschikt over een vergunning van de inspecteur om op deze wijze halfzware olie met vrijstelling van accijns te betrekken.

  • 4 De in het derde lid bedoelde vergunning wordt op verzoek door de inspecteur verleend aan de eigenaar of exploitant van het luchtvaartuig of de luchtvaartuigen die de halfzware olie hoofdzakelijk gebruikt voor andere dan binnenlandse vluchten en waarvan de administratie zodanig is ingericht dat daaruit het gebruik van de halfzware olie voor binnenlandse en andere vluchten kan worden afgeleid. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 5 Indien de eigenaar van het luchtvaartuig of de luchtvaartuigen waarin de halfzware olie wordt afgeleverd, zowel binnenlandse vluchten als andere vluchten verricht, maar niet beschikt over een vergunning als bedoeld in het vorige lid, wordt op verzoek teruggaaf van accijns verleend voor de hoeveelheden met accijns betrokken halfzware olie die zijn gebruikt voor andere dan binnenlandse vluchten.

  • 7 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit artikel.

Artikel 21a

Vrijstelling van accijns ter zake van de uitslag of de invoer van accijnsgoederen, andere dan voor de voortstuwing bestemde minerale olie, die worden gebruikt aan boord van luchtvaartuigen in het verkeer van Nederland naar een andere lidstaat wordt verleend indien:

  • a. de eigenaar of exploitant van het luchtvaartuig of zijn vertegenwoordiger aan boord van het luchtvaartuig verklaart dat de aan hem te leveren accijnsgoederen worden gebruikt voor het in de aanhef bedoelde gebruik;

  • b. de verklaring in tweevoud geschiedt met gebruikmaking van een door de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats opgesteld bescheid ingeval van uitslag of met gebruikmaking van een door degene die de levering verricht opgesteld bescheid ingeval van invoer;

  • c. de eigenaar of exploitant van het luchtvaartuig of zijn vertegenwoordiger aan boord van het luchtvaartuig beide exemplaren van de verklaring ondertekent; en

  • d. een exemplaar op overzichtelijke wijze wordt bewaard bij de administratie van de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats ingeval van uitslag en bij de administratie van degene die de aangifte tot plaatsing onder de douaneregeling brengen in het vrije verkeer doet, ingeval van invoer. Het andere exemplaar wordt op overzichtelijke wijze bewaard bij de administratie van de eigenaar of exploitant van het luchtvaartuig.

Artikel 23

  • 1 Vrijstelling van accijns ter zake van de uitslag en de invoer van accijnsgoederen die worden gebruikt voor onderzoek, kwaliteitscontroles en smaaktesten buiten een accijnsgoederenplaats wordt verleend indien de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats van waaruit de accijnsgoederen worden uitgeslagen dan wel degene die de goederen invoert, in het bezit is van een vergunning van de inspecteur waaruit blijkt dat hij de desbetreffende accijnsgoederen met vrijstelling mag uitslaan dan wel invoeren.

  • 2 De vergunning wordt op verzoek verleend. In het verzoek om de vergunning worden vermeld:

    • a. de soort, de hoeveelheid en de voor de accijnsheffing van belang zijnde samenstelling van de accijnsgoederen;

    • b. de naam en het adres van de inrichting waar de accijnsgoederen zullen worden onderzocht, gecontroleerd of getest;

    • c. de aard en het doel van het onderzoek, de controle of de test; en

    • d. de bestemming van de eventueel resterende accijnsgoederen na afloop van het onderzoek, de controle of de test.

  • 3 Bij het verzoek om de vergunning moet de schriftelijke opdracht voor de in het eerste lid bedoelde onderzoeken, controles of testen worden overgelegd.

  • 4 De vergunning kan worden verleend voor een bepaalde periode of voor periodiek wederkerende onderzoeken, controles of testen. De in het tweede lid bedoelde opdrachten dienen alsdan afzonderlijk per onderzoek, controle of test uit de administratie te blijken.

  • 5 De accijnsgoederen die na afloop van de in het eerste lid bedoelde onderzoeken, controles of testen resteren moeten na de onderzoeken, controles of testen worden overgebracht naar een accijnsgoederenplaats, worden uitgevoerd of onder ambtelijk toezicht worden vernietigd.

Afdeling 2. Teruggaven

Artikel 23a

  • 1 Teruggaaf van accijns voor minerale oliën die worden gebruikt voor het opwekken van elektriciteit in een installatie met een vermogen van minimaal 1 MW, wordt verleend aan degene die de minerale oliën overeenkomstig het vorenstaande heeft gebruikt.

  • 2 Het gebruik van de minerale oliën als bedoeld in het eerste lid dient te blijken uit de administratie van de gebruiker. Uit deze administratie dient eveneens te blijken dat de opgewekte elektriciteit op een Nederlands net als bedoeld in artikel 69a, tweede lid, van de wet, is ingevoed dan wel, indien geen invoeding op een Nederlands net heeft plaatsgevonden, dat die elektriciteit overeenkomstig artikel 36c, vierde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag in de heffing van energiebelasting is betrokken.

Artikel 24

Voor de toepassing van de teruggaaf van accijns voor accijnsgoederen in gevallen waarin deze accijnsgoederen op de voet van artikel 65 van de wet zouden kunnen worden betrokken met vrijstelling, is artikel 18 van overeenkomstige toepassing met uitzondering van het bepaalde in het vierde en vijfde lid van dat artikel.

Artikel 25

  • 1 Teruggaaf van accijns voor accijnsgoederen waarvoor op de voet van de artikelen 66 en 66a van de wet aanspraak op een vrijstelling zou bestaan, wordt verleend indien:

    • a. degene die om teruggaaf verzoekt bij zijn verzoek een verklaring overlegt van de eigenaar of exploitant van het schip of luchtvaartuig of zijn vertegenwoordiger aan boord van het schip of luchtvaartuig dat de accijnsgoederen worden gebruikt voor het in de artikelen 66 en 66a van de wet bedoelde gebruik;

    • b. de verklaring in tweevoud geschiedt met gebruikmaking van een door degene die de levering heeft verricht opgesteld bescheid;

    • c. de eigenaar of exploitant van het schip of luchtvaartuig of zijn vertegenwoordiger aan boord van het schip of luchtvaartuig beide exemplaren van de verklaring ondertekent; en

    • d. een exemplaar van de verklaring op overzichtelijke wijze wordt bewaard bij de administratie aan boord van het schip of bij de administratie van de eigenaar of exploitant van het luchtvaartuig.

  • 2 Bij de toepassing van het eerste lid is artikel 20 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 26

  • 1 Teruggaaf van accijns voor halfzware olie en gasolie die zijn belast naar het tarief als bedoeld in artikel 27, eerste lid, onderdeel b, van de wet en die voor andere doeleinden is gebruikt dan voor het op de weg aandrijven van motorrijtuigen, wordt, indien die oliën zijn gebruikt voor de aandrijving van in het derde lid aangewezen hulpapparatuur, verleend naar de in het vierde lid aangegeven maatstaven.

  • 2 De teruggaaf wordt uitsluitend verleend indien de hulpapparatuur wordt aangedreven door de motor die dient voor de aandrijving van het motorrijtuig.

  • 3 Als hulpapparatuur worden aangewezen:

    • a. pompen voor het laden en lossen van melk in en uit de motorrijtuigen of de daarmee verbonden aanhangwagens waarmee de melk wordt opgehaald bij de melkveehouder;

    • b. pompen, andere dan die bedoeld in onderdeel a, en compressoren voor het laden en lossen van vloeibare stoffen in en uit de motorrijtuigen of de daarmee verbonden aanhangwagens waarmee zij worden vervoerd;

    • c. compressoren voor het lossen van poeder- of korrelvormige stoffen uit de motorrijtuigen of de daarmee verbonden aanhangwagens waarmee zij worden vervoerd;

    • d. betonmixers en betonpompmixers; en

    • e. kraakpers- en draaitrommelinstallaties van huisvuilwagens.

  • 4 Voor de in het derde lid aangewezen hulpapparatuur bedraagt de hoeveelheid halfzware olie en gasolie waarvoor teruggaaf van accijns wordt verleend:

    het derde lid:

    • - voor de in het derde lid, onderdeel a, aangewezen hulpapparatuur: 0,3 L per 1 000 kg vervoerde melk;

    • - voor de in het derde lid, onderdeel b, aangewezen hulpapparatuur: 0,25 L per 1 000 kg vervoerde stoffen;

    • - voor de in het derde lid, onderdeel c, aangewezen hulpapparatuur: 0,5 L per 1 000 kg vervoerde stoffen;

    • - voor de in het derde lid, onderdeel d, aangewezen hulpapparatuur: 1,1 L per m3 vervoerd beton voor betonmixers en 0,9 L per m3 verpompt beton voor betonpompmixers;

    • - voor de in het derde lid, onderdeel e, aangewezen hulpapparatuur: 50% onderscheidenlijk 60% van de totale hoeveelheid halfzware olie en gasolie gebruikt voor kraakperswagens onderscheidenlijk draaitrommelwagens.

  • 5 De hoeveelheid halfzware olie en gasolie waarvoor aanspraak op teruggaaf wordt gemaakt dient uit de administratie te blijken. Tevens dient daaruit te blijken dat die hoeveelheid in Nederland is betrokken en gebruikt.

  • 6 Bij het verzoek dient een berekening te worden overgelegd naar de onderscheidingen van het vierde lid.

Artikel 27

  • 1 Teruggaaf van accijns voor halfzware olie en gasolie die zijn belast naar het tarief als bedoeld in artikel 27, eerste lid, onderdeel b, van de wet en die voor andere doeleinden is gebruikt dan voor het op de weg aandrijven van motorrijtuigen, wordt in andere gevallen dan bedoeld in artikel 26 verleend indien de belanghebbende vóór het gebruik aan de inspecteur aannemelijk maakt dat om technische of logistieke redenen geen halfzware olie of gasolie als bedoeld in artikel 27, derde lid, van de wet kan worden gebruikt.

Artikel 27a

  • 1 Teruggaaf van accijns ter zake van de levering van vloeibaar gemaakt petroleumgas dat is belast naar het tarief bedoeld in artikel 27, eerste lid, onderdeel d, van de wet en dat wordt bestemd om te worden gebruikt voor andere doeleinden dan het aandrijven van motorrijtuigen op de weg of van pleziervaartuigen, wordt verleend, indien de gebruiker aan degene die de levering heeft verricht een schriftelijke verklaring in tweevoud heeft verstrekt waarin hij vermeldt dat het aan hem geleverde vloeibaar gemaakte petroleumgas wordt gebruikt voor het hiervoor bedoelde gebruik onder vermelding van de plaats waar het gas is opgeslagen en wordt gebruikt.

  • 2 Degene die het vloeibaar gemaakte petroleumgas heeft geleverd stelt een exemplaar van de verklaring na ondertekening weer ter hand van de gebruiker die het door hem terugontvangen exemplaar van de verklaring bewaart.

  • 3 Degene die het vloeibaar gemaakte petroleumgas heeft geleverd, bewaart de ontvangen verklaring op overzichtelijke wijze bij zijn administratie.

Artikel 28

  • 1 Teruggaaf van accijns voor accijnsgoederen die zijn verloren gegaan wordt verleend indien de goederen tot een bedrijfsvoorraad behoren en de belanghebbende onverwijld nadat is geconstateerd dat de accijnsgoederen zijn verloren gegaan, daarvan melding doet bij de inspecteur.

  • 2 De soort, de hoeveelheid en de voor de berekening van de teruggaaf van belang zijnde samenstelling van de accijnsgoederen die zijn verloren gegaan, alsmede het tijdstip waarop en de oorzaak waardoor de accijnsgoederen verloren zijn gegaan, dienen door de belanghebbende te worden aangetoond.

  • 3 Teruggaaf wordt uitsluitend verleend indien het verloren gaan van de accijnsgoederen is te wijten aan overmacht of ongeval.

Artikel 29

Voor de toepassing van de teruggaaf voor onder ambtelijk toezicht vernietigde accijnsgoederen is artikel 28, eerste en tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 30

Voor de toepassing van de teruggaaf van accijns voor accijnsgoederen die zijn gebracht naar een derde land of zijn geplaatst onder een communautaire douaneregeling met als bestemming een derde land, dient bij het verzoek om teruggaaf een exemplaar van de op grond van de wettelijke bepalingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Douanewet, vereiste aangifte ten uitvoer te worden overgelegd waaruit blijkt dat de daarin omschreven accijnsgoederen hun bestemming hebben bereikt.

Artikel 31

  • 1 Teruggaaf van accijns voor accijnsgoederen die zijn gebracht binnen een accijnsgoederenplaats die voor dat soort accijnsgoed als zodanig is aangewezen, wordt verleend aan de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats waarnaar de goederen zijn overgebracht indien uit de administratie blijkt dat de goederen in zijn accijnsgoederenplaats zijn opgenomen.

  • 2 De vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats brengt het bedrag waarvoor aanspraak op teruggaaf wordt gemaakt in mindering op het bedrag dat hij ingevolge artikel 53 van de wet op aangifte moet voldoen over het tijdvak waarin de desbetreffende accijnsgoederen binnen zijn accijnsgoederenplaats zijn gebracht.

Artikel 31a

  • 1 Voor de toepassing van de teruggaaf van accijns voor accijnsgoederen die door een ondernemer zijn overgebracht naar een ondernemer dan wel naar een publiekrechtelijk lichaam, anders dan als ondernemer, in een andere lid-staat, dient belanghebbende:

    • a. voorafgaand aan de verzending van de accijnsgoederen een verzoek om teruggaaf in te dienen;

    • b. de accijnsgoederen te vervoeren onder dekking van een geleidedocument; en

    • c. het van de geadresseerde terugontvangen derde exemplaar van het geleidedocument aan de inspecteur te overleggen, voorzien van de aantekening door de geadresseerde dat de goederen door hem zijn ontvangen.

  • 2 Het in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde exemplaar dient vergezeld te gaan van een document waaruit blijkt dat de betaling van accijns in het land van bestemming heeft plaatsgevonden. Indien in het land van bestemming geen accijns verschuldigd is, dient vorengenoemd document de navolgende gegevens te vermelden:

    • a. het adres van de ter zake bevoegde fiscale autoriteiten van de lid-staat van bestemming;

    • b. de datum van aanvaarding van de aangifte door de ter zake bevoegde fiscale autoriteiten van de lid-staat van bestemming alsmede het registratienummer van de aangifte.

Artikel 31b

  • 1 Voor de toepassing van de teruggaaf van accijns voor accijnsgoederen die zijn geleverd in de zin van artikel 71, eerste lid, onderdeel f, van de wet, dient belanghebbende een document over te leggen waaruit blijkt dat de betaling van accijns in het land van bestemming heeft plaatsgevonden.

  • 2 Indien in het land van bestemming geen accijns verschuldigd is, dienen gegevens te worden verstrekt waaruit blijkt dat de accijnsgoederen in de lid-staat van bestemming zijn afgeleverd.

Artikel 32

  • 1 Bij een verzoek om teruggaaf binnen drie maanden na een tariefwijziging van de accijns wordt de teruggaaf ingevolge deze afdeling bij een tariefverhoging naar het daarvóór geldende tarief en bij een tariefverlaging naar het dan geldende tarief verleend, tenzij de belanghebbende aantoont dat de accijns waarvan teruggaaf wordt gevraagd, is voldaan naar het na de tariefverhoging geldende onderscheidenlijk vóór de tariefverlaging gegolden hebbende hogere tarief.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot een gedeeltelijke teruggaaf van accijns.

Artikel 33

Bij een verzoek om teruggaaf van accijns dient steeds de aankoopfactuur van de desbetreffende accijnsgoederen te worden overgelegd.

Hoofdstuk V. Bijzondere bepalingen

Afdeling 1. Controlebepalingen

Artikel 34

  • 1 Van accijnsgoederen, andere dan tabaksprodukten die zijn voorzien van de wettelijk voorgeschreven accijnszegels, die worden vervoerd dan wel voorhanden zijn buiten een accijnsgoederenplaats of een entrepot, moet aan de hand van bescheiden de herkomst kunnen worden aangetoond.

  • 2 Het bescheid dat wordt gebruikt om de herkomst aan te tonen van accijnsgoederen die worden vervoerd, mag niet ouder zijn dan zes dagen.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing met betrekking tot accijnsgoederen:

Artikel 34a

  • 1 Het vervoer van accijnsgoederen waarvan in Nederland de accijns is geheven, via het grondgebied van een andere lid-staat naar een bestemming in Nederland dient te kunnen worden aangetoond met een geleidedocument.

  • 2 De verzender van de in het eerste lid bedoelde accijnsgoederen dient de inspecteur voorafgaand aan de verzending van de accijnsgoederen in kennis te stellen van de verzending.

  • 3 De geadresseerde van de in het eerste lid bedoelde accijnsgoederen dient de inspecteur in kennis te stellen van de ontvangst van de goederen.

  • 4 Het vervoer van accijnsgoederen die in een andere lid-staat zijn uitgeslagen dan wel ingevoerd en waarvan in Nederland de accijns niet is geheven via het grondgebied van Nederland naar een bestemming in die andere lid-staat, dient te kunnen worden aangetoond met een geleidedocument.

Artikel 35

Van ruwe en van gedeeltelijk tot verbruik bereide tabak die wordt vervoerd moet aan de hand van bescheiden de herkomst kunnen worden aangetoond.

Artikel 36

  • 1 Degene die handel drijft in ruwe tabak dient in het bezit te zijn van een daartoe strekkende vergunning van de inspecteur.

  • 2 De vergunning wordt op verzoek verleend. In het verzoek wordt opgave gedaan van de plaatsen waar het bedrijf wordt uitgeoefend. In de vergunning worden voorwaarden opgenomen met het oog op het toezicht op de naleving van de wettelijke bepalingen.

  • 3 Monsters van ruwe tabak mogen uitsluitend worden verstrekt aan vergunninghouders van een accijnsgoederenplaats voor tabaksprodukten en aan agenten, commissionairs of makelaars in ruwe tabak.

  • 4 De agent, commissionair of makelaar, die monsters ruwe tabak aan anderen dan vergunninghouders van een accijnsgoederenplaats voor tabaksprodukten afstaat, is onderworpen aan de voor handelaren in ruwe tabak geldende bepalingen.

  • 5 De handelaar die ruwe tabak levert aan anderen dan vergunninghouders van een accijnsgoederenplaats voor tabaksprodukten, agenten, commissionairs of makelaars, wordt van de door hem geleverde tabak de accijns verschuldigd naar het tarief van tot verbruik bereide tabak in de vorm van rooktabak.

  • 6 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ruwe tabak mede verstaan gedeeltelijk tot verbruik bereide tabak.

Afdeling 2. Overige bepalingen

Artikel 37

Met betrekking tot het verlenen, het aanpassen en het intrekken van op grond van dit besluit te verlenen vergunningen zijn de artikelen 45 tot en met 50 van de wet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 38

In een douane-entrepot of een vrij entrepot in de zin van de wettelijke bepalingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Douanewet, mogen voorhanden zijn:

  • a. niet-communautaire accijnsgoederen als bedoeld in artikel 4, onderdeel 8, van het Communautair douanewetboek;

  • b. communautaire accijnsgoederen als bedoeld in artikel 4, onderdeel 7, van het Communautair douanewetboek die met toepassing van hoofdstuk 4, paragraaf 2, van het Douanebesluit worden opgeslagen.

Artikel 39

  • 1 De voor opslag bestemde inrichtingen van de vergunninghouder van een entrepot van het type E, bedoeld in artikel 525, tweede lid, onderdeel b, van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek, kunnen voor de opslag van accijnsgoederen als accijnsgoederenplaats worden aangewezen.

  • 2 Uit de administratie van de vergunninghouder voor de accijnsgoederenplaats en voor het in het eerste lid bedoelde entrepot dient op overzichtelijke wijze te blijken welke goederen in de accijnsgoederenplaats zijn opgeslagen en welke in het entrepot.

  • 3 Met betrekking tot plaatsen waarvoor een vergunning is verleend als bedoeld in het eerste lid, wordt onder het in artikel 3, derde lid, onderdeel c, van de wet bedoelde brengen van accijnsgoederen die zijn geplaatst onder een communautaire douaneregeling vanuit het entrepot naar een accijnsgoederenplaats die voor dat soort accijnsgoederen als zodanig is aangewezen, mede verstaan het in de administratie overboeken van de goederen van het entrepot naar de accijnsgoederenplaats.

  • 4 Voor de in het derde lid bedoelde overbrengingen is geen vervoersopdracht vereist.

  • 5 Op verzoek kunnen accijnsgoederen worden aangemerkt als voorhanden te zijn in plaatsen waarvoor een in het eerste lid bedoelde vergunning is verleend indien zij in de administratie van de accijnsgoederenplaats, dan wel van het entrepot zijn opgenomen. In afwijking in zoverre van artikel 2, derde lid, worden de geleidedocumenten alsdan voorzien van de verklaring dat de accijnsgoederen in de administratie zijn opgenomen.

Artikel 39a

  • 1 De inspecteur kan toestaan dat de vervoerder of de eigenaar, bedoeld in artikel 56, derde lid, van de wet, zekerheid stelt in plaats van de vergunninghouder van een accijnsgoederenplaats, indien hiertoe een gezamenlijk verzoek van die vervoerder of eigenaar en die vergunninghouder wordt ingediend.

  • 2 In het verzoek worden vermeld:

    • a. de naam en het adres van de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats en de naam en het adres van de vervoerder of de eigenaar van de goederen;

    • b. het accijnsnummer van de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats;

    • c. het btw-identificatienummer van de vervoerder of de eigenaar van de goederen.

Hoofdstuk VI. Ontheffing verbodsbepalingen

Afdeling 1. Minerale oliën

Artikel 40

Halfzware olie en gasolie die zijn voorzien van herkenningsmiddelen als bedoeld in artikel 27, derde lid, van de wet, dan wel bestanddelen bevatten van die herkenningsmiddelen, mogen voorhanden zijn in de brandstoftank ten behoeve van de aandrijving van motorrijtuigen:

  • a. waarvoor op grond van artikel 37, eerste lid, onderdeel a, onder 2° en 4° van de Wegenverkeerswet 1994 geen kenteken behoeft te zijn opgegeven;

  • b. die zijn ingericht en uitsluitend worden gebezigd voor de aanleg en het onderhoud van wegen;

  • c. die zijn ingericht voor het gebruik elders dan op wegen en uitsluitend worden gebruikt voor het landbouw- en bosbouwbedrijf; of

  • d. die bestaan uit een chassis met een mechanisch werktuig en zich uitsluitend op de weg bevinden voor de verplaatsing naar een andere werkplek.

Afdeling 2. Tabaksprodukten

Artikel 41

  • 1 Indien tabaksprodukten zullen worden verkocht aan anderen dan wederverkopers voor een hogere prijs dan die is vermeld op de aangebrachte zegels, dient degene door wie de tabaksprodukten worden verkocht accijnszegels ten bedrage van het verschil tussen de oorspronkelijke prijs en de nieuwe verkoopprijs aan te vragen bij de inspecteur onder wie de verkoper ressorteert.

Hoofdstuk VII. Strafbepalingen

Artikel 42

Strafbare feiten zijn:

  • a. het nalaten te voldoen aan een in de artikelen 2, vierde, vijfde en zesde lid, 2a, vijfde lid, 2b, eerste en derde lid, 3, zesde lid, 3a, tweede, derde en vierde lid, 3b, derde lid, 3c, tweede, derde en vierde lid, 8, 9a, 9b, 9c, 9d, 9e, 19, 19a, 21a, 34, eerste lid, en 34a opgenomen verplichting en een op grond van artikel 9 opgelegde verplichting;

  • b. het in strijd met artikel 34 vervoeren of voorhanden hebben van accijnsgoederen, andere dan tabaksprodukten die zijn voorzien van de wettelijk voorgeschreven accijnszegels, zonder bescheid aan de hand waarvan de herkomst kan worden aangetoond;

  • c. het in strijd met artikel 35 vervoeren van ruwe en van gedeeltelijk tot verbruik bereide tabak zonder bescheiden aan de hand waarvan de herkomst kan worden aangetoond;

  • d. het drijven van handel in ruwe of in gedeeltelijk tot verbruik bereide tabak zonder een daartoe strekkende vergunning;

  • e. het verstrekken van monsters ruwe of gedeeltelijk tot verbruik bereide tabak aan anderen dan vergunninghouders van een accijnsgoederenplaats voor tabaksprodukten, vergunninghouders van een inrichting voor pruimtabak en snuiftabak, agenten, commissionairs en makelaars; en

  • f. het overigens in strijd met dit besluit vervoeren of voorhanden hebben van accijnsgoederen.

Hoofdstuk VIII. Slotbepalingen

Artikel 43

  • 1 Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet op de accijns in werking treedt.

  • 2 Dit besluit kan worden aangehaald als Uitvoeringsbesluit accijns.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

's-Gravenhage , 20 december 1991

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

M. J. J. van Amelsvoort

Uitgegeven de eenendertigste december 1991

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin