Wijzigingsbesluit Algemeen Rijksambtenarenreglement, enz. (betreffende vakantie en betreffende ouderschapsverlof)

Geraadpleegd op 23-11-2024.
Geldend van 01-05-1992 t/m heden

Besluit van 4 maart 1992, houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, het Arbeidsovereenkomstenbesluit en het Ambtenarenreglement Staten-Generaal betreffende vakantie en betreffende ouderschapsverlof

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 29 november 1991, nr. AB91/U820, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Arbeidsvoorwaarden, afdeling Arbeidsvoorwaarden Rijkspersoneel;

Gelet op de artikelen 125, eerste lid, en 134, eerste lid, van de Ambtenarenwet 1929;

De Raad van State gehoord (advies van 31 januari 1992, nr. W04.91.0692);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 27 februari 1992, nr. AB92/136, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Arbeidsvoorwaarden, afdeling Arbeidsvoorwaarden Rijkspersoneel;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel IV

De toepassing van artikel 23, achtste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, van artikel 22, achtste lid, van het Arbeidsovereenkomstenbesluit en van artikel 36, achtste lid, van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal vindt ten aanzien van op 31 december 1991 nog niet genoten vakantie eerst plaats met ingang van 31 december 1994, welke datum in bijzondere individuele gevallen door het bevoegde gezag op een latere datum kan worden gesteld.

Artikel V

  • 2 In afwijking van het eerste lid vindt ten aanzien van de gevallen waarin voor de inwerkingtreding van dit besluit een verlofperiode is aangevangen volgens de regelen van artikel 33g, derde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, 30i, derde lid, van het Arbeidsovereenkomstenbesluit en 62a, derde lid, van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal geen terugwerkende kracht plaats.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat afschrift daarvan zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

's-Gravenhage, 4 maart 1992

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken a.i.,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de negentiende maart 1992

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin