Reglement rechtstoestand tewerkgestelden

Geraadpleegd op 03-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2006.
Geldend van 01-01-2006 t/m 31-12-2012

Reglement rechtstoestand tewerkgestelden

De Minister van Sociale Zaken Werkgelegenheid;

Overwegende, dat het wenselijk is de rechtspositie van tewerkgestelde erkende gewetensbezwaarden op onderdelen meer in evenwicht te brengen met de ter zake geldende regelen voor dienstplichtige militairen en deze rechtspositie meer te doen aansluiten op de feitelijke omstandigheden waaronder de tewerkstelling plaatsvindt;

Overwegende, dat daartoe de Beschikking gewetensbezwaren militaire dienst (Besluit van de minister van Sociale Zaken van 8 februari 1978, Stcrt. 381Laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 18 december 1991, Stcrt. 248) dient te worden ingetrokken en een nieuwe regeling dient te worden vastgesteld;

Gelet op artikel 59 van het Besluit gewetensbezwaren militaire dienst (Stb. 1980, 5)2Laatstelijk gewijzigd bij besluit van 21 juni 1991, Stb. 295;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Algemene Bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. ‘de wet’:

de Wet gewetensbezwaren militaire dienst (Stb. 1980, 6);

b. ‘het besluit’:

het Besluit gewetensbezwaren militaire dienst (Stb. 1980, 5);

c. ‘de minister’:

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

d. ‘de Directie TEGMD’:

de Directie Tewerkstelling Erkende Gewetensbezwaarden Militaire Dienst van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

e. ‘de tewerkgestelde’:

de tewerkgestelde in de zin van artikel 1, eerste lid, van de wet;

f. ‘de dienst’:

de overheidsdienst dan wel de instelling, waarbij de tewerkstelling plaatsvindt;

g. ‘werkelijke militaire dienst’:

werkelijke dienst verricht als militair, waaronder begrepen justitieel voorlopig arrest ondergaan in afwachting van een beslissing op een beroep op de wet;

h. ‘tewerkstelling’:

de gewone vervangende dienst in de zin van artikel 1, eerste lid, van de wet;

i. ‘levenspartner’:
  • 1. de echtgenote;

  • 2. de persoon met wie de niet-gehuwde tewerkgestelde als levenspartner op één adres samenwoont en aldaar een gezamenlijke huishouding voert; ten bewijze waarvan aan de Directie TEGMD zijn overgelegd:

    • -

      een door de tewerkgestelde en zijn levenspartner ondertekende verklaring, ingericht overeenkomstig de bijlage bij deze regeling;

    • -

      een bewijsstuk van het bestaan van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende een regeling van wederzijdse rechten en plichten;

    • -

      een uittreksel uit het bevolkingsregister van de tewerkgestelde en zijn levenspartner van gelijke datum;

j. ‘werknemer’:

de krachtens ambtelijke aanstelling dan wel arbeidsovereenkomst werkzame persoon.

Artikel 2. Administratieve gegevens

De tewerkgestelde is verplicht aan de Directie TEGMD zo spoedig mogelijk, schriftelijk en met vermelding van datum van ingang, opgave te doen van wijziging van:

  • a. zijn burgerlijke status;

  • b. zijn woonadres;

  • c. zijn gezinssamenstelling, zo hij een levenspartner heeft;

  • d. de naam en het woonadres van de door hem opgegeven persoonlijke relatie.

Artikel 3. Plaats van tewerkstelling

De tewerkstelling vindt in Nederland plaats. Op verzoek van het hoofd van dienst kan de minister toestaan, dat de tewerkgestelde voor ten hoogste 4 weken werkzaamheden, die deel uitmaken van de tewerkstelling, verricht op de Nederlandse Antillen of Aruba dan wel anderszins buiten Nederland, doch binnen Europa. Onder werkzaamheden wordt mede begrepen de heen- en terugreis tussen Nederland en het desbetreffende land.

Artikel 4. Aanvullende werking voorschriften voor werknemers

De voorschriften, die bij de dienst voor werknemers bestaan, gelden, voor zover zij niet in strijd zijn met het bepaalde bij of krachtens de wet, ook voor de tewerkgestelde.

Hoofdstuk 2. Voorzieningen uit hoofde van de tewerkstelling

Paragraaf 1. Zakgeld en vakantie-uitkering

Artikel 5. Zakgeld

  • 1 Het bedrag van het zakgeld waarop de tewerkgestelde ingevolge artikel 43 van het besluit recht heeft, is gelijk aan het bedrag van de wedde eerste oefening, zoals deze is vastgesteld voor dienstplichtige soldaten.

  • 2 De tewerkgestelde heeft geen recht op zakgeld:

    • a. over de dagen waarop hij ongeoorloofd afwezig is;

    • b. over de dagen waarop hij in het genot is van buitengewoon verlof buiten bezwaar van 's rijks schatkist.

  • 3 De tewerkgestelde die een vrijheidsstraf, voorlopige hechtenis of gijzeling ondergaat, behoudt gedurende de eerste 6 weken recht op tweederde gedeelte van zijn zakgeld. Na 6 weken verleent de minister de tewerkgestelde, met toepassing van artikel 23, eerste lid, van de wet, uitstel van het onvervuld gedeelte van de tewerkstelling.

  • 4 De tewerkgestelde op wie het bepaalde in het derde lid toepassing heeft gevonden, wordt hersteld in zijn recht op zakgeld, indien ter zake van het feit in verband waarmee hij voorlopige hechtenis heeft ondergaan:

    • a. geen veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf volgt: over de periode doorgebracht in voorlopige hechtenis, met een maximum van 6 weken;

    • b. veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf volgt, bij de tenuitvoerlegging waarvan de periode doorgebracht in voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht: voor de duur waarmee de periode doorgebracht in voorlopige hechtenis, die van de vrijheidsstraf overtreft, met een maximum van 6 weken.

  • 5 Het zakgeld wordt maandelijks gestort op een door de tewerkgestelde op te geven bank- of giro-rekening. De tewerkgestelde ontvangt een schriftelijke opgave van het zakgeld-bedrag, van de bedragen waaruit dit is samengesteld, en van de bedragen die op het zakgeld-bedrag zijn ingehouden, tenzij zich ten opzichte van de voorafgaande uitbetaling in geen van de bedragen een wijziging heeft voorgedaan. Aan het eind van ieder kalenderjaar wordt de tewerkgestelde een overzicht verstrekt van het totale door hem over dat kalenderjaar genoten zakgeld.

  • 6 Voor de berekening van het zakgeld over een gedeelte van een maand wordt de maand op 30 dagen gesteld.

Artikel 6. Vakantie-uitkering

  • 1 De tewerkgestelde heeft recht op een vakantie-uitkering van 8% over het hem per maand toekomende zakgeld.

  • 2 De vakantieuitkering wordt berekend over een periode van 12 maanden, aanvangende met de maand juni van het voorafgaande jaar. De uitkering wordt in de maand mei uitbetaald.

  • 3 In afwijking van het in het tweede lid bepaalde wordt, indien de tewerkgestelde de tewerkstelling voortijdig beëindigt met toepassing van artikel 47 dan wel aan hem groot verlof of tussentijds ontslag van alle verplichtingen uit de vervangende dienst wordt verleend, de vakantieuitkering berekend over de periode waarover deze nog niet is genoten, en zo spoedig mogelijk uitbetaald.

Paragraaf 2. Huisvesting en voeding van rijkswege

Artikel 7

  • 1 Indien de minister zulks in het belang van de dienst wenselijk acht, wordt de tewerkgestelde huisvesting en voeding van rijkswege verstrekt. De minister bepaalt waar de tewerkgestelde huisvesting en voeding van rijkswege krijgt.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ‘gezinsleden’ verstaan: de levenspartner van de tewerkgestelde, alsmede de kinderen, stief- en pleegkinderen van hemzelf en/of zijn levenspartner, voor zover zij met hem samenwonen.

  • 3 De tewerkgestelde zonder gezinsleden aan wie huisvesting en voeding van rijkswege is verstrekt, is ter zake van voeding een vergoeding verschuldigd van f. 8,- voor elke dag, waarop hij deze, naar het oordeel van de minister, had kunnen ontvangen.

  • 4 De vergoeding wordt maandelijks ingehouden op het zakgeld en berekend naar het aantal werkdagen in de desbetreffende maand.

  • 5 De tewerkgestelde heeft geen aanspraak op huisvesting en voeding van rijkswege over de periode gedurende welke hij ingevolge artikel 5, tweede lid, geen recht heeft op zakgeld, dan wel een vrijheidsstraf, voorlopige hechtenis of gijzeling ondergaat.

Paragraaf 3. Voorzieningen in verband met de gezondheidszorg

Artikel 8. Vergoeding kosten gebitssanering

  • 1 De tewerkgestelde heeft recht op vergoeding van de noodzakelijke kosten van behandeling door een tandarts ter sanering van zijn gebit overeenkomstig het terzake geldende wettelijke tarief.

  • 2 Het recht op de vergoeding vervalt, indien de tewerkgestelde zich niet binnen vier weken na de aanvang van de tewerkstelling voor behandeling bij een tandarts heeft aangemeld.

Artikel 9. Tegemoetkoming in bijzondere ziektekosten

  • 1 De tewerkgestelde heeft recht op een op grond van het bepaalde in de Regeling Ziektekostenvoorziening overheidspersoneel (Stb. 1980, 544) te berekenen tegemoetkoming in de te zijnen laste blijvende ziektekosten, die zijn ontstaan tijdens zijn verblijf in de tewerkstelling.

  • 2 De tegemoetkoming wordt verleend op een daartoe bij de Directie TEGMD in te dienen aanvraagformulier.

Paragraaf 4. Defensiekaart openbaar vervoer

Artikel 10. Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. DOV-kaart:

Defensiekaart openbaar vervoer;

b. kosten voor het reizen:

de werkelijk gemaakte kosten voor het reizen met een openbaar middel van vervoer, op de minst kostbare wijze.

Artikel 11. Verstrekking DOV-kaart/legitimatiebewijs

  • 1 De erkende gewetensbezwaarde militaire diens, die dient aan te vangen met de tewerkstelling, wordt in het bezit gesteld van een DOV-kaart.

  • 2 Aan de erkende gewetensbezwaarde militaire dienst wordt voorts door de Directie TEGMD een legitimatiebewijs erkende gewetensbezwaarden militaire dienst verstrekt.

  • 3 Het legitimatiebewijs vermeldt:

    • -

      de geslachtsnaam en voorletter(s);

    • -

      het registratienummer;

    • -

      de voorlopige datum van groot verlof uit de gewone vervangende dienst.

  • 4 Het legitimatiebewijs bevat een goed gelijkende kleurenbeeltenis van de erkende gewetensbezwaarde. Gedeeltelijk op de beeltenis, gedeeltelijk op het legitimatiebewijs wordt een afdruk van 's Rijks wapen aangebracht.

  • 5 De DOV-kaart is alleen geldig te zamen met een legitimatiebewijs erkende gewetensbezwaarden militaire dienst.

Artikel 12. Buiten-toepassingverklaring reiskostenvergoedingen

Ten aanzien van de tewerkgestelde, die in het bezit is gesteld van een DOV-kaart, blijft, tenzij in deze paragraaf anders is bepaald, het bepaalde in paragraaf 5 buiten toepassing.

Artikel 13. Reikwijdte DOV-kaart

  • 1 De DOV-kaart geeft de tewerkgestelde aanspraak op kosteloos reizen binnen Nederland op alle lijnen van de NS in de tweede klasse en op de lokale en interlokale lijnen van de tram, bus en metro, waarvoor het landelijk tariefsysteem geldt, met uitzondering van museumlijnen en buurtbussen.

  • 2 Wanneer voor het gebruik van bepaalde treinen of gedeelten van treinen een toeslag op de volgens het reizigerstarief-NS verschuldigde vervoerprijs geldt, is de tewerkgestelde met een DOV-kaart alleen die toeslag verschuldigd.

Artikel 14. Kosten overvaart

  • 1 De tewerkgestelde, die in het bezit is gesteld van een DOV-kaart en die in Nederland op de normale reisroute tussen zijn woonplaats/woonadres en de plaats van tewerkstelling, gebruikmakend van een openbaar middel van vervoer, noodzakelijkerwijs kosten heeft gemaakt ter zake van een overvaart, heeft aanspraak op vergoeding van die kosten.

  • 2 Geen aanspraak op de in het eerste lid bedoelde vergoeding bestaat voor reizen, die de tewerkgestelde heeft gemaakt in een periode gedurende welke hij, ingevolge het bepaalde in artikel 5, tweede lid, geen aanspraak op zakgeld heeft.

Artikel 15. Kosten reizen buiten Nederland

  • 1 De tewerkgestelde, die in het bezit is gesteld van een DOV-kaart en aan wie toestemming is verleend tot het dagelijks reizen tussen zijn woonplaats en de plaats van tewerkstelling, heeft, indien zijn woonplaats is gelegen buiten Nederland, en daar reeds was gelegen voor de aanvang van de tewerkstelling, voor de duur van die toestemming aanspraak op vergoeding van de kosten voor het (dagelijks) reizen vanaf het in de normale reisroute liggende grensstation naar zijn woonplaats en terug.

  • 2 De tewerkgestelde, die in het bezit is gesteld van een DOV-kaart en aan wie huisvesting van rijkswege is verleend, heeft, indien zijn woonplaats is gelegen buiten Nederland, doch binnen Europa, en daar reeds was gelegen vóór de datum van aanvang van de tewerkstelling, eenmaal per 4 weken aanspraak op vergoeding van de kosten voor het reizen vanaf het in de normale reisroute liggende grensstation naar zijn woonplaats en terug. De aanspraak op de in de eerste volzin bedoelde vergoeding vervalt, indien de tewerkgestelde de reis niet aanvangt binnen 2 weken nadat hij de reis, naar het oordeel van de minister, redelijkerwijs had kunnen aanvangen.

  • 3 Het bepaalde in artikel 14, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de vergoedingen, bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 16. Verminking vermissing DOV-kaart c.q. legitimatiebewijs na uitreiking

  • 1 Bij verminking van de DOV-kaart c.q. het legitimatiebewijs dient de tewerkgestelde de DOV-kaart c.q. het legitimatiebewijs onverwijld op te zenden naar de Directie TEGMD. Bij vermissing van de DOV-kaart c.q. het legitimatiebewijs dient de tewerkgestelde onverwijld een proces-verbaal van vermissing te laten opmaken door de spoorwegpolitie.

  • 2 Na overlegging aan de Directie TEGMD van de verminkte DOV-kaart c.q. het verminkte legitimatiebewijs dan wel (een afschrift van) het in het eerste lid bedoelde proces-verbaal verstrekt de Directie TEGMD een duplicaat. Bij verstrekking van een duplicaat DOV-kaart geschiedt zulks onder inhouding op het aan de tewerkgestelde toekomende zakgeld van de door de NV Nederlandse Spoorwegen in rekening te brengen aanmaakkosten. Verstrekking van een duplicaat DOV-kaart blijft echter achterwege, indien de nog resterende duur van de tewerkstelling minder dan 30 dagen bedraagt.

  • 3 Na overlegging aan de Directie TEGMD van de verminkte DOV-kaart c.q. het verminkte legitimatiebewijs dan wel (een afschrift van) het in het eerste lid bedoelde proces-verbaal en voor zolang geen duplicaat, bedoeld in het tweede lid, is verstrekt, heeft de tewerkgestelde aanspraak op vergoeding van de kosten voor het reizen in de gevallen genoemd in paragraaf 5. Het bepaalde in artikel 14, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de in de eerste volzin bedoelde vergoeding.

Artikel 17. Inname DOV-kaart

  • 1 De tewerkgestelde, die in het bezit is gesteld van een DOV-kaart en die op grond van de Wet vervoersvoorwaarden openbaar vervoer (Stb. 1984, 108) uit een openbaar middel van vervoer wordt geweerd of verwijderd, heeft geen aanspraak op een vervangende tegemoetkoming in de kosten voor het reizen.

  • 2 De tewerkgestelde, wiens DOV-kaart op grond van de Wet vervoersvoorwaarden openbaar vervoer wordt ingenomen, heeft geen aanspraak op een vervangende tegemoetkoming in de kosten voor het reizen gedurende de periode gelegen tussen de inname van de DOV-kaart en het weer ontvangen van de DOV-kaart.

Artikel 18. Aanvullende voorzieningen

  • 1 In individuele gevallen, waarin het gebruik van een openbaar middel van vervoer wat de reistijd betreft voor de tewerkgestelde tot onaanvaardbare consequenties zou leiden, dienen, op verzoek van de tewerkgestelde die in het bezit is gesteld van een DOV-kaart, door het hoofd van dienst voorzieningen, anders dan een tegemoetkoming in de kosten voor het reizen, ter voorkoming of verlichting van die consequenties te worden getroffen, voor zover het dienstbelang zich daartegen niet verzet.

  • 2 Indien de in het eerste lid bedoelde voorzieningen niet toereikend zijn, kan, op verzoek van de tewerkgestelde en door tussenkomst van het hoofd van dienst, door de minister een tegemoetkoming in de kosten ter zake van het reizen met een eigen middel van vervoer worden gegeven overeenkomstig het bepaalde in deze regeling. Het bepaalde in artikel 14, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de in de eerste volzin bedoelde tegemoetkoming.

Artikel 19. (Voorshands) ongeoorloofde afwezigheid

  • 1 De tewerkgestelde, die in het bezit is gesteld van een DOV-kaart en die (voorshands) ongeoorloofd afwezig is uit de tewerkstelling, zal door de minister voor iedere dag, dat de ongeoorloofde afwezigheid duurt, een bedrag in rekening worden gebracht ter grootte van de dan geldende waarde van de DOV-kaart gedeeld door 365.

  • 2 Indien de tewerkgestelde de DOV-kaart overlegt aan de Directie TEGMD op een tijdstip gelegen voor de datum van beëindiging van de (voorshands) ongeoorloofde afwezigheid, wordt het in het eerste lid bedoelde bedrag per dag slechts in rekening gebracht tot dat tijdstip.

  • 3 Indien het bepaalde in het tweede lid toepassing heeft gevonden, wordt op de dag van beëindiging van de (voorshands) ongeoorloofde afwezigheid, de DOV-kaart door de Directie TEGMD opgezonden naar het hoofd van dienst. De tewerkgestelde heeft over de periode gelegen tussen de verzending en het weer ontvangen van de DOV-kaart geen aanspraak op een vervangende tegemoetkoming in de kosten voor het reizen.

  • 4 Het bepaalde in artikel 31, derde en vierde lid, van de Wet is van overeenkomstige toepassing op de inning van de in het eerste en tweede lid bedoelde bedrag.

Artikel 20. Inlevering DOV-kaart bij voortijdige beëindiging tewerkstelling

  • 1 De tewerkgestelde, die in het bezit is gesteld van een DOV-kaart en aan wie

    • a. tussentijds uitstel,

    • b. tussentijdse vrijstelling,

    • c. groot verlof in afwachting van de beslissing omtrent de geschiktheid voor de vervangende dienst dan wel

    • d. tussentijds ontslag van alle verplichtingen voortvloeiende uit de vervangende dienst,

    wordt verleend, is verplicht de DOV-kaart in te leveren bij zijn hoofd van dienst op de laatste werkdag voor de datum van groot verlof, dan wel ontslag, voor het einde van de werkzaamheden. Alsdan heeft de tewerkgestelde aanspraak op vergoeding van de kosten voor het reizen van de plaats van tewerkstelling naar zijn woonplaats.

    Het bepaalde in de eerste volzin is van overeenkomstige toepassing, indien de tewerkgestelde de tewerkstelling voortijdig beëindigt met toepassing van artikel 47.

  • 2 Bij niet-nakoming van de in het eerste lid bedoelde verplichting zal door de minister, voor iedere dag dat hij nalatig is de DOV-kaart in te leveren en tot het verstrijken van de op de DOV-kaart vermelde uiterste datum, een bedrag in rekening worden gebracht ter grootte van de dan geldende waarde van de DOV-kaart gedeeld door 365.

Artikel 21. Verstrekking (nieuwe) DOV-kaart bij tussentijds uitstel, etc.

  • 1 Indien de erkende gewetensbezwaarde, bedoeld in artikel 11, nadat hem:

    • a. tussentijds uitstel,

    • b. tussentijdse vrijstelling dan wel

    • c. groot verlof in afwachting van de beslissing omtrent de geschiktheid voor de vervangende dienst,

    is verleend, alsnog het onvervuld gedeelte van de gewone vervangende dienst dient te voltooien, wordt hij in het bezit gesteld van een (nieuwe) DOV-kaart. Het bepaalde in de eerste volzin is van overeenkomstige toepassing, indien de erkende gewetensbezwaarde de tewerkstelling voortijdig heeft beëindigd met toepassing van artikel 47.

  • 2 Verstrekking van een (nieuwe) DOV-kaart blijft echter achterwege, indien de duur van het nog resterende gedeelte van de gewone vervangende dienst minder dan 30 dagen bedraagt. Alsdan heeft de erkende gewetensbezwaarde aanspraak op vergoeding van de kosten voor het reizen in de gevallen, genoemd in paragraaf 5. Het bepaalde in artikel 14, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de in de tweede volzin bedoelde vergoeding.

Artikel 22. Verstrekking (nieuwe) DOV-kaart bij verlenging van de tewerkstelling

Indien de tewerkgestelde, die in het bezit is gesteld van een DOV-kaart, na het verstrijken van de op de DOV-kaart vermelde uiterste datum, nog gewone vervangende dienst moet verrichten ingevolge het bepaalde in artikel 25, onder a en/of 31, eerste lid, onder c, van de wet, wordt hij in het bezit gesteld van een nieuwe DOV-kaart. Verstrekking van een nieuwe DOV-kaart blijft echter achterwege, indien de duur van de dan nog te verrichten gewone vervangende dienst minder dan 30 dagen bedraagt. Alsdan is het bepaalde in het tweede lid van artikel 21 van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 5. Reiskostenvergoedingen

Artikel 23. Algemene bepaling

  • 1 Het bepaalde in deze paragraaf is niet van toepassing ten aanzien van de tewerkgestelde, die in het bezit is gesteld van een Defensie-kaart openbaar vervoer, tenzij in paragraaf 4 anders is bepaald.

  • 2 In deze paragraaf wordt, tenzij anders is bepaald, onder reiskosten verstaan: de werkelijk gemaakte kosten voor het reizen met het openbaar vervoer, op de voor het rijk minst kostbare wijze, van de plaats van vertrek tot de plaats van bestemming.

  • 3 Waar in deze paragraaf wordt gesproken over een eigen vervoermiddel, motorvoertuig of bromfiets, wordt daaronder mede begrepen een particulier(e) vervoermiddel, motorvoertuig of bromfiets toebehorend aan een derde.

  • 4 De tewerkgestelde die gebruik maakt van een eigen vervoermiddel, wordt voor de vergoeding van de reiskosten geacht met het openbaar vervoer te reizen.

    Vergoeding blijft achterwege:

    • a. indien hij niet in het bezit is van een door de minister verleende machtiging tot het gebruik van het eigen vervoermiddel;

    • b. voor zover hij, indien hij met het openbaar vervoer zou hebben gereisd, geen recht op vergoeding zou hebben gehad.

  • 5 De aanvraag voor de in het vierde lid onder a) bedoelde machtiging wordt ingediend bij de Directie TEGMD.

  • 6 De minister kan een machtiging tot het gebruik van een eigen vervoermiddel intrekken.

Artikel 24. Vergoeding reiskosten woon-werkverkeer

  • 1 De tewerkgestelde heeft recht op vergoeding van de reiskosten voor het dagelijks reizen tussen zijn woonadres en de plaats van tewerkstelling.

  • 2 Op de vergoeding wordt, behoudens ten aanzien van de tewerkgestelde aan wie ingevolge artikel 7, eerste lid, huisvesting en voeding van rijkswege is verleend, een bedrag van € 34,94 per maand ingehouden. Ingeval het resterende bedrag minder dan € 2,27 per maand bedraagt, wordt geen vergoeding toegekend.

  • 3 Voor de toepassing van dit artikel wordt, voor zover de tewerkgestelde niet in staat is om met het openbaar vervoer te reizen, onder reiskosten mede begrepen een bedrag van € 4,15 per maand voor het gebruik van een eigen motorvoertuig of bromfiets, indien de tewerkgestelde daarmee in die maand op tenminste 18 dagen tussen zijn woonadres en de plaats van tewerkstelling heeft moeten reizen, zulks met een maximum van 42 retourkilometers per maand.

  • 4 Voor de berekening van de vergoeding over een gedeelte van een maand wordt de maand op 22 dagen gesteld.

Artikel 25. Vergoeding reiskosten gezinsbezoek bezoek eigen huishouding

  • 1 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder eigen huishouding verstaan: het door de tewerkgestelde bewonen van een zelfstandige, volwaardige woonruimte met een eigen inboedel (waaronder meubilair en keukenuitrusting), waarin de hoofdfuncties (wonen, slapen en keuken) elk een duidelijke plaats hebben, een en ander ter beoordeling van de minister.

  • 2 De tewerkgestelde aan wie huisvesting en voeding van rijkswege is verstrekt, heeft recht op vergoeding van reiskosten:

    • a. indien hij een levenspartner heeft: voor een wekelijkse reis van zijn woonadres naar de vaste woonplaats van zijn gezin, mits deze zich in Nederland bevindt, en terug;

    • b. indien hij geen levenspartner heeft, maar wel vóór de aanvang van de tewerkstelling dan wel overplaatsing naar een andere dienst een eigen huishouding voerde en nog voert: voor een wekelijkse reis van zijn woonadres naar de plaats waar zijn eigen huishouding is gevestigd, mits deze zich in Nederland bevindt, en terug;

    • c. in de overige gevallen: voor een tweewekelijkse reis van zijn woonadres naar de vaste woonplaats van het gezin waartoe hij behoort, dan wel de plaats waar zijn eigen huishouding is gevestigd, mits deze zich in Nederland bevindt, en terug.

  • 3 Indien het gezin bedoeld in het tweede lid onder a), onderscheidenlijk onder c), vaste woonplaats heeft, dan wel de eigen huishouding is gevestigd, in een plaats buiten Nederland, doch binnen Europa, vindt het bepaalde in het tweede lid overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat slechts wordt vergoed het gedeelte van de reis, dat ligt tussen de plaats van tewerkstelling en het te passeren grensstation, en terug. Indien het gezin daar reeds vaste woonplaats had, dan wel de eigen huishouding daar reeds was gevestigd, voor de aanvang van de tewerkstelling dan wel overplaatsing naar een andere dienst wordt bovendien eenmaal per 4 weken vergoed het gedeelte van de reis, dat ligt tussen het te passeren grensstation en de vaste woonplaats van het gezin, dan wel de plaats waar de eigen huishouding is gevestigd, en terug.

  • 4 Indien het gezin, bedoeld in het tweede en derde lid, tijdelijk niet verblijft in de vaste woonplaats, wordt de vergoeding verleend voor het reizen van het woonadres naar de tijdelijke verblijfplaats van het gezin en terug, met dien verstande dat het bedrag van de vergoeding niet hoger kan zijn dan de bedragen, welke worden verkregen met toepassing van het bepaalde in het tweede en derde lid.

  • 5 De tewerkgestelde heeft geen recht op vergoeding:

    • a. voor reizen die hij maakt in een periode, gedurende welke hij ingevolge artikel 5, tweede lid, geen recht heeft op zakgeld, dan wel een vrijheidsstraf, voorlopige hechtenis of gijzeling ondergaat;

    • b. indien hij voor het bereiken van de plaats van bestemming de grens van de gemeente waarin zijn woonadres is gelegen, niet behoeft te overschrijden.

  • 6 Het recht op vergoeding vervalt:

    • a. ten aanzien van de reizen bedoeld in het tweede lid: indien de tewerkgestelde de reis niet aanvaagt binnen één week nadat hij deze, naar het oordeel van de minister, redelijkerwijze had kunnen aanvangen;

    • b. ten aanzien van de reizen bedoeld in het derde lid: indien de tewerkgestelde de reis niet aanvangt binnen 2 weken nadat hij deze, naar het oordeel van de minister, redelijkerwijze had kunnen aanvangen.

Artikel 26. Vergoeding reiskosten in verband met bepaalde persoonlijke of familieomstandigheden c.q. bepaalde dienstreizen

  • 1 De tewerkgestelde heeft recht op vergoeding van reiskosten:

    • a. indien hem buitengewoon verlof is verleend om een in artikel 39 onder d, g, h, i en j genoemde reden: voor het reizen van zijn woonadres naar de plaats van bestemming en terug. Indien de plaats van bestemming buiten Nederland is gelegen, wordt echter slechts vergoed het gedeelte van de reis, dat ligt tussen het woonadres en het te passeren grensstation, en terug;

    • b. bij deelname aan een bezinningsbijeenkomst, waarvoor artikel 44 toepassing heeft gevonden: voor het reizen van zijn woonadres naar de plaats van bestemming en terug. Indien de plaats van bestemming buiten Nederland is gelegen, wordt echter slechts vergoed het gedeelte van de reis, dat ligt tussen het woonadres en het te passeren grensstation, en terug;

    • c. indien artikel 24, eerste lid, van het besluit toepassing vindt: voor het reizen van zijn woonadres naar de plaats van bestemming en terug;

    • d. indien hij een geneeskundige of tandheelkundige behandeling dient te ondergaan, voor zover de reiskosten niet door de zorgverzekeraar als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet worden vergoed: voor het reizen van zijn woonadres naar de plaats waar hij de behandeling moet ondergaan, en terug;

    • e. bij detachering of overplaatsing naar een andere dienst: voor reizen van zijn woonadres naar het adres waar hij in verband met de detachering of overplaatsing de tewerkstelling gaat verrichten;

    • f. ter uitvoering van de hem door de minister gegeven opdrachten en aanwijzingen: voor het reizen van zijn woonadres naar de plaats van bestemming en terug;

    • g. indien hij de tewerkstelling voortijdig beëindigt met toepassing van artikel 47: voor het reizen van zijn woonadres naar de vaste woonplaats van het gezin, dan wel de plaats waar zijn eigen huishouding is gevestigd, als bedoeld in het tweede en derde lid, van artikel 25;

    • h. bij aan hem verleend groot verlof of tussentijds ontslag van alle verplichtingen uit de vervangende dienst: voor het reizen van zijn woonadres naar de vaste woonplaats van het gezin, dan wel de plaats waar zijn eigen huishouding is gevestigd, als bedoeld in het tweede en derde lid, van artikel 25.

  • 2 De tewerkgestelde heeft geen recht op vergoeding:

    • a. voor reizen die hij maakt in een periode gedurende welke hij ingevolge artikel 5, tweede lid, geen recht heeft op zakgeld, dan wel een vrijheidsstraf, voorlopige hechtenis of gijzeling ondergaat;

    • b. indien hij voor het bereiken van de plaats van bestemming de grens van de gemeente waarin zijn woonadres is gelegen, niet behoeft te overschrijden.

Artikel 27. Vergoeding reiskosten in overige gevallen

De minister kan in zeer bijzondere gevallen aan de tewerkgestelde ook buiten de in deze paragraaf genoemde gevallen een vergoeding van reiskosten toekennen.

Paragraaf 6. Tegemoetkoming in bepaalde kosten

Artikel 28. Tegemoetkoming in kosten bezinningsbijeenkomsten

  • 1 De tewerkgestelde die met toepassing van artikel 44 deelneemt aan een bezinningsbijeenkomst, heeft recht op vergoeding van de door de organiserende instelling aan hem in rekening gebrachte deelnamekosten over één dag, met een maximum van € 21,33. De minister stelt het bedrag jaarlijks met ingang van van 1 februari bij, voor zover de kostenontwikkeling in het vormingswerk in internaatsverband daartoe aanleiding geeft.

  • 2 Het bedrag van de vergoeding wordt berekend door de kosten die aan deelname aan de gehele bezinningsbijeenkomst zijn verbonden, te delen door het aantal dagen dat de bijeenkomst duurt.

Artikel 29. Tegemoetkoming in studiekosten

  • 1 De tewerkgestelde die, ten einde zich voor te bereiden op de uitoefening van een beroep of bedrijf nadat hij de tewerkstelling heeft volbracht, in eigen tijd een cursus aanvangt bij een instelling voor schriftelijk of mondeling onderwijs, heeft, met inachtneming van het in de volgende leden bepaalde, recht op een tegemoetkoming in de onderstaande aan die cursus verbonden kosten:

    • a. een bijdrage van maximaal 75% in de voor de cursisten geldende lesgelden;

    • b. een bijdrage van maximaal 75% in de aanschaffingskosten van lesmateriaal tot een maximum van € 45 per cursus;

    • c. een bijdrage van 75% in de kosten van een met gunstig resultaat afgelegd examen of tentamen.

  • 2 De tewerkgestelde die op het tijdstip waarop zijn tewerkstelling aanvangt, reeds een cursus volgt, kan deze voortzetten onder verlening van een tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid, mits aan het overigens in dit artikel bepaalde wordt voldaan.

  • 3 Om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen dient de tewerkgestelde ten minste 4 maanden vóór het tijdstip, waarop hij de tewerkstelling voortijdig beëindigt met toepassing van artikel 47 dan wel aan hem groot verlof of tussentijds ontslag van alle verplichtingen uit de vervangende dienst wordt verleend, met de cursus te zijn begonnen en een aanvraagformulier bij de Directie TEGMD te hebben ingediend.

  • 4 De tegemoetkoming wordt uitsluitend verleend, indien naar het oordeel van de minister:

    • a. de gekozen cursus de meest geschikte is;

    • b. de gekozen cursus niet de meest geschikte is, doch de studie-resultaten zulks wettigen;

    • c. de cursus, indien mondeling, regelmatig kan worden bijgewoond door de tewerkgestelde zonder dat de belangen van de dienst worden geschaad.

  • 5 Indien meer dan één cursus wordt aangevangen en/of gevolgd, komt slechts één cursus voor een tegemoetkoming in aanmerking, tenzij de minister redenen aanwezig acht om hiervan af te wijken.

  • 6 De uitbetaling van de tegemoetkoming geschiedt niet indien naar het oordeel van de minister is gebleken, dat de tewerkgestelde gedurende een bepaalde periode op kennelijk niet-bevredigende wijze heeft gestudeerd.

Paragraaf 7. Declaraties en voorschotten

Artikel 30. Declaraties

  • 1 De vergoedingen en tegemoetkomingen waarop de tewerkgestelde ingevolge dit hoofdstuk recht heeft, worden, tenzij anders is bepaald, verleend op basis van een door de tewerkgestelde ingediend declaratieformulier.

  • 2 De tewerkgestelde geeft op het declaratieformulier gespecificeerd aan welke kosten hij heeft gemaakt, en dient het, nadat het hoofd van dienst op het declaratieformulier heeft verklaard dat de tewerkgestelde gedurende de declaratieperiode tewerkgesteld is geweest, onder overlegging van bewijsstukken bij de Directie TEGMD in.

  • 3 Het bedrag dat door de minister deugdelijk gedeclareerd wordt bevonden, wordt bij de volgende zakgeldbetaling uitbetaald.

Artikel 31. Voorschotten

  • 1 De minister kan aan hem die recht heeft op nader in deze regeling genoemde inkomsten dan wel uitkeringen, op verzoek, een voorschot verlenen op die inkomsten dan wel uitkeringen.

  • 2 Het verzoek wordt ingediend bij de Directie TEGMD.

  • 3 De minister kan aan het verlenen van een voorschot voorwaarden verbinden.

Hoofdstuk 3. Werk- en rusttijden en compensatie extra beslaglegging

Paragraaf 1. Arbeidsduur en werk- en rusttijden

Artikel 32. Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. ‘arbeidsuur’:

een klokuur gedurende welke de tewerkgestelde de aan hem door het hoofd van dienst opgedragen werkzaamheden verricht;

b. ‘arbeidsduur’:

het totaal aantal arbeidsuren per dag of per week;

c. ‘pauze’:

een toegestane onderbreking van de werkzaamheden van 15 minuten of langer;

d. ‘overwerk’:

het verrichten van door het hoofd van dienst opgedragen werkzaamheden boven de voor een dag gebruikelijke arbeidsduur, dan wel op een dag waarop de tewerkgestelde normaliter geen werkzaamheden behoeft te verrichten;

e. ‘onregelmatige diensten’:

het verrichten van werkzaamheden volgens dienstrooster als gevolg waarvan de tewerkgestelde op wisselende tijdstippen de dagelijkse dienst aanvangt en/of beëindigt;

f. ‘buiten de normale werktijd vallende arbeidsuren’:

de arbeidsuren buiten die op maandag tot en met vrijdag van 7.00 uur tot 18.00 uur.

Artikel 33. Arbeidsduur

De arbeidsduur per week is voor de tewerkgestelde gelijk aan de arbeidsduur die gebruikelijk is voor de werknemer die bij de dienst een voltijdfunctie vervult. Indien bij de dienst de gebruikelijke arbeidsduur voor een voltijdfunctie niet kan worden bepaald, geldt voor de tewerkgestelde een arbeidsduur van gemiddeld ten hoogste 38 arbeidsuren per week.

Artikel 34. Werk- en rusttijden

  • 1 Het hoofd van dienst stelt, met inachtneming van het in artikel 33 bepaalde en op overeenkomstige wijze als hij ten aanzien van de werknemers bij de dienst doet, de tijdstippen vast waarop de dagelijkse dienst en de pauzes aanvangen en eindigen.

  • 2 Onverminderd het in het eerste lid bepaalde, houdt het hoofd van dienst bij het vaststellen van de tijdstippen waarop de dagelijkse dienst aanvangt en eindigt, zoveel mogelijk rekening met de wekelijkse rustdag zoals die geldt voor de geloofsgemeenschap, waartoe de tewerkgestelde behoort.

Paragraaf 2. Compensatie extra beslaglegging

Artikel 35. Compensatie voor overwerk

  • 1 De tewerkgestelde die overwerk verricht, heeft, indien aan de werknemers bij de dienst compensatie wordt toegekend voor het verrichten van overwerk, recht op compensatie in tijd.

  • 2 De omvang van de compensatie in tijd wordt berekend door op het aantal arbeidsuren gedurende welke de tewerkgestelde overwerk heeft verricht, de overwerktoeslag toe te passen die voor de werknemers geldt. De berekening geschiedt door het hoofd van dienst.

Artikel 36. Compensatie voor onregelmatige diensten

  • 1 De tewerkgestelde die onregelmatige diensten verricht, heeft indien aan de werknemers bij de dienst compensatie wordt toegekend voor het verrichten van onregelmatige diensten, recht op een toeslag op het zakgeld.

  • 2 Het hoofd van dienst registreert per kalendermaand de buiten de normale werktijd vallende arbeidsuren en deelt de Directie TEGMD zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen 4 weken na elke verstreken kalendermaand schriftelijk mede op welke buiten de normale werktijd vallende arbeidsuren de tewerkgestelde werkzaamheden heeft verricht.

  • 3 De toeslag wordt berekend door op het naar uurbedrag herleide zakgeld de volgende toeslagpercentages toe te passen:

    • a. 22 procent voor de uren op maandag tot en met vrijdag van 6.00 uur tot 7.00 uur en van 18.00 uur tot 22.00 uur, voor zover de tewerkgestelde de werkzaamheden heeft aangevangen vóór 6.00 uur respectievelijk de werkzaamheden heeft beëindigd na 19.00 uur;

    • b. 38 procent voor de uren op zaterdag van 6.00 uur tot 22.00 uur;

    • c. 44 procent voor de uren op maandag tot en met vrijdag van 0.00 uur tot 6.00 uur en van 22.00 uur tot 24.00 uur;

    • d. 49 procent op zaterdag van 0.00 uur tot 6.00 uur en van 22.00 uur tot 24.00 uur;

    • e. 55 procent voor de uren op zon- en algemeen erkende feestdagen van 0.00 uur tot 24.00 uur.

  • 4 Voor de berekening van het uurbedrag wordt de maand op 30 dagen gesteld en de dag op acht uur dan wel zoveel lager of hoger als bij de dienst gebruikelijk is.

  • 5 De berekening van de toeslag geschiedt door de Directie TEGMD. De toeslag wordt zo mogelijk bij een volgende betaling uitbetaald.

Hoofdstuk 4. Verlof

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 37

  • 1 Verlof wordt onderscheiden in:

  • 2 Verlof wordt verleend door het hoofd van dienst tenzij anders is bepaald.

    Het hoofd van dienst houdt aantekening van het verlof dat hij aan de tewerkgestelde verleent.

  • 3 Het hoofd van dienst kan om redenen van dienstbelang verlof niet verlenen, dan wel reeds door hem verleend verlof intrekken.

  • 4 De aanvraag voor buitengewoon verlof dat door de minister wordt verleend, wordt, door tussenkomst van het hoofd van dienst, ingediend bij de Directie TEGMD. Het hoofd van dienst vermeldt op de aanvraag of het dienstbelang zich tegen het verlenen van het buitengewoon verlof verzet.

  • 5 De minister kan het door hem verleende buitengewoon verlof intrekken, voor zover dat buitengewoon verlof, naar zijn oordeel, niet of niet langer gebruikt wordt voor het doel waarvoor het is verleend.

  • 6 Verlof wordt verleend met bezwaar van 's rijks schatkist tenzij anders is bepaald.

  • 7 Van de tewerkgestelde kan een bewijsstuk worden gevorderd waaruit de gegrondheid van het te verlenen, dan wel reeds verleende, buitengewoon verlof blijkt.

  • 8 De tewerkgestelde die zich met verlof bevindt, is verplicht ervoor te zorgen dat mededelingen ter zake van zijn tewerkstelling hem onverwijld kunnen bereiken.

Paragraaf 2. Vakantieverlof

Artikel 38

  • 1 De tewerkgestelde heeft recht op evenveel dagen vakantieverlof per kalenderjaar als hem zouden zijn toegekend, indien hij bij de dienst als werknemer in een overeenkomstige voltijdfunctie werkzaam zou zijn geweest, en ten minste 20 dagen.

  • 2 Bij overplaatsing naar een andere dienst, bij voortijdige beëindiging van de tewerkstelling met toepassing van artikel 47 en bij het verlenen van vrijstelling, uitstel, groot verlof in afwachting van de beslissing omtrent de geschiktheid voor de vervangende dienst of tussentijds ontslag van alle verplichtingen uit de vervangende dienst wordt het tegoed aan vakantieverlof opgenomen vóór de datum van overplaatsing, de datum van beëindiging met toepassing van artikel 47, of de datum waarop de vrijstelling, het uitstel, het evenbedoelde groot verlof of het ontslag ingaat.

  • 3 De minister kan, ingeval de toepassing van het tweede lid tot een onbillijke situatie leidt, een afwijkende regeling treffen.

  • 4 Bij het einde van de tewerkstelling vervalt het niet genoten vakantieverlof.

Paragraaf 3. Buitengewoon verlof

Artikel 39. Buitengewoon verlof in verband met familie- of persoonlijke omstandigheden

Aan de tewerkgestelde wordt, op verzoek, buitengewoon verlof verleend in de volgende gevallen:

  • a. voor het uitoefenen van het kiesrecht, tenzij hij daaraan op zodanige wijze uitvoering kan geven dat het verlenen van verlof niet noodzakelijk is;

  • b. tot het voldoen aan een wettelijke verplichting, tenzij hij daaraan op zodanige wijze uitvoering kan geven dat het verlenen van verlof niet noodzakelijk is. Geen verlof wordt verleend, indien de wettelijke verplichting het gevolg is van zijn eigen schuld of toedoen;

  • c. bij zijn ondertrouw: voor één dag, uitsluitend op de dag zelf;

  • d. bij zijn huwelijk dan wel de door hem te sluiten notariële samenlevingsovereenkomst: voor ten hoogste 4 dagen;

  • e. bij het huwelijk van bloedverwanten in de eerste en tweede graad van hemzelf of van zijn levenspartner, dan wel van zijn stief- of pleegouders, stief- of pleegkinderen, pleegbroers of pleegzusters: voor één dag, indien het huwelijk wordt voltrokken in de gemeente waar hij in de regel de tewerkstelling verricht, en voor ten hoogste 2 dagen, indien het huwelijk buiten die gemeente wordt voltrokken;

  • f. tot het bijwonen van het vijfentwintig-, het veertig-, het vijftig-, en het zestigjarig huwelijksjubileum van ouders, stief- of pleegouders dan wel grootouders van hemzelf of van zijn levenspartner: voor één dag, uitsluitend op de dag zelf;

  • g. bij ernstige ziekte van zijn levenspartner of verloofde, dan wel van ouders, stief- of pleegouders, kinderen, stief- of pleegkinderen van hemzelf of van zijn levenspartner, dan wel van zijn broers of zusters, stief- of pleegbroers, stief- of pleegzusters, voorzolang er direct levensgevaar bestaat;

  • h. bij overlijden van zijn levenspartner, dan wel van ouders of kinderen als bedoeld onder g.: vanaf het overlijden tot en met de dag van de begrafenis of crematie;

  • i. bij overlijden van:

    • 1e. bloed- en aanverwanten in de tweede graad van hemzelf of van zijn levenspartner, dan wel van zijn pleegbroers, of pleegzusters of verloofde: voor ten hoogste twee dagen, en

    • 2e. bloedverwanten in de derde en vierde graad van hemzelf of van zijn levenspartner: voor één dag; met dien verstande dat, indien de tewerkgestelde is belast met de regeling van de begrafenis of crematie of van de nalatenschap, dan wel van beide, het verlof voor ten hoogste 4 dagen kan worden verleend;

  • j. bij de bevalling van zijn levenspartner: voor 2 dagen;

  • k. tot het bijwonen van het vijfentwintig- of veertigjarig ambtsjubileum van één van zijn ouders, stief- of pleegouders voor één dag, uitsluitend op de dag zelf;

  • l. bij de doop, de besnijdenis, de kerkelijke bevestiging of de eerste heilige communie van de tewerkgestelde of van zijn levenspartner, dan wel van kinderen, stief- of pleegkinderen van hemzelf of van zijn levenspartner bij de doop van kinderen alleen indien deze niet plaats heeft tijdens het verlof bedoeld onder j.: voor één dag, uitsluitend op de dag zelf;

  • m. tot het afleggen van een examen of tentamen, voor zover zulks van belang is voor het beroep of bedrijf dat de tewerkgestelde voornemens is na volbrenging van de tewerkstelling uit te oefenen: op de dag of de dagen waarop het examen of tentamen moet worden afgelegd, en de onmiddellijk daaraan voorafgaande dag;

  • n. voor het ondergaan van een onderzoek ten behoeve van een beroepskeuze-of studiekeuze-advies: eenmaal gedurende de tewerkstelling voor de tijd nodig voor het onderzoek;

  • o. voor het afleggen van bezoeken of het voldoen aan oproepingen in verband met het zoeken van een werkkring of met emigratie, dan wel voor het bijwonen van voorlichtingsdagen van instellingen voor onderwijs: voor ten hoogste 4 dagen gedurende de tewerkstelling;

  • p. tot het verkrijgen van woonruimte: eenmaal gedurende de tewerkstelling, voor ten hoogste 2 dagen;

  • q. bij verhuizing: eenmaal gedurende de tewerkstelling mits hij een eigen huishouding voert als bedoeld in artikel 25, eerste lid, voor ten hoogste 2 dagen.

Artikel 40. Buitengewoon verlof in verband met adoptie

  • 1 Aan de tewerkgestelde kan, op verzoek, door de minister buitengewoon verlof worden verleend voor het verrichten van bezigheden hier te lande, die verband houden met de adoptie van een kind, voor ten hoogste 5 dagen per geval.

  • 2 In geval van adoptie van een buitenlands kind kan de minister de tewerkgestelde, op verzoek, bovendien buitengewoon verlof verlenen, indien zulk een verlof noodzakelijk is om hem in staat te stellen in het desbetreffende land het nodige te verrichten, met dien verstande dat dit verlof per geval éénmaal wordt verleend voor de duur van de noodzakelijke reisen verblijftijd, tot een maximum van 4 weken.

Artikel 41. Buitengewoon verlof in verband met optreden als verzorger

  • 1 Aan de tewerkgestelde kan, op verzoek, door de minister buitengewoon verlof worden verleend voor het optreden als verzorger van zijn door ziekte of ongeval verzorging behoevende levenspartner, ouders, stief- of pleegouders, kinderen, pleeg- of stiefkinderen van hemzelf of van zijn levenspartner, bij hemzelf of zijn ouders inwonende broers en zusters, of van de tot het gezin van de patiënt behorende minderjarige kinderen, indien hij de enig mogelijke verzorger is

  • 2 Het verlof wordt slechts verleend, indien de tewerkgestelde zich voor het verkrijgen van hulp heeft gewend tot de gemeentelijke sociale dienst van de gemeente van inwoning van de patiënt, dan wel tot andere daarvoor in aanmerking komende instellingen ter plaatse.

  • 3 Het verlof wordt verleend voor ten hoogste 10 dagen gedurende de tewerkstelling.

Artikel 42. Buitengewoon verlof in verband met politieke nevenwerkzaamheden

  • 1 Aan de tewerkgestelde kan, op verzoek, door de minister buitengewoon verlof worden verleend voor het bijwonen van vergaderingen en zittingen van publiekrechtelijke colleges waarin hij is benoemd of verkozen, en voor het verrichten van daaruit voortvloeiende werkzaamheden ten behoeve van deze colleges, voor zover zulks niet in de vrije tijd kan geschieden.

  • 2 Indien de tewerkgestelde een vaste vergoeding ontvangt uit de functie waarvoor hem buitengewoon verlof wordt verleend, wordt op zijn zakgeld een inhouding toegepast over de tijd dat hij het verlof geniet. De inhouding gaat hetgeen hij geacht kan worden te ontvangen als vaste vergoeding voor de met het verlof overeenkomende tijd in de bedoelde functie niet te boven.

Artikel 43. Buitengewoon verlof in verband met jeugd- en jongerenwerk

  • 1 Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    a. ‘jeugd en jongeren’:

    personen tot de leeftijd van 22 jaar dan wel, indien het gehandicapte personen betreft, personen tot de leeftijd van 26 jaar;

    b. ‘vrijwilliger’:

    hij die gedurende het hele jaar zonder vaste vergoeding, onkostenvergoeding uitgezonderd, in zijn vrije tijd, in enig organisatorisch verband leiding of mede-leiding geeft aan een groep of groepen jeugd en jongeren;

    c. ‘jeugdkamp’:

    het kamperen van jeugd en jongeren in groepsverband. Het kamp moet ten minste 10 deelnemers hebben en ten minste 4 aaneengesloten dagen duren. De leiding moet geheel of voornamelijk uit vrijwilligers bestaan;

    d. ‘kindervakantie-activiteit’:

    een vakantie-activiteit voor jeugd en jongeren. De vakantie-activiteit moet ten minste 10 deelnemers hebben en ten-minste 3 aaneengesloten dagen duren. Onder jeugdkamp of kindervakantie-activiteit wordt niet begrepen: schoolkampen of -activiteiten georganiseerd vanuit onderwijs- of aanverwante instellingen: recreatie-activiteiten op campings of stranden; weekendkampen; gezinskampen; evangelisatiekampen of -activiteiten: jeugd en jongeren-uitwisselingen en jeugd en jongeren sportuitwisselingen, waarbij de deelnemers worden ondergebracht bij pleegouders; wedstrijd-, sportwervingsof selectiekampen en sporttoernooien.

  • 2 Aan de tewerkgestelde kan, op verzoek, door de minister buitengewoon verlof worden verleend voor:

    • a. het leiden of volgen van een cursus gericht op vrijwilligers die zich bezighouden met jeugd- en jongerenwerk;

    • b. het als vrijwilliger leiden van een jeugdkamp of kindervakantie-activiteit als hoofdleider;

    • c. het assisteren van de hoofdleider van een jeugdkamp of kindervakantie-activiteit op basis van één vrijwilliger op elke 15 deelnemers, dan wel één vrijwilliger op elke 3 deelnemers, indien het een kamp of vakantie-activiteit voor lichamelijk of geestelijk gehandicapte jeugd en jongeren betreft.

    Voor de onder c, bedoelde gevallen kan alleen buitengewoon verlof worden verleend, indien de aanwezigheid voor het welslagen van het kamp of vakantie-activiteit dringend gewenst is en geen andere persoon beschikbaar is.

  • 3 Het buitengewoon verlof wordt verleend door de minister voor ten hoogste 5 dagen per geval en voor in totaal ten hoogste 10 dagen gedurende de tewerkstelling.

  • 4 Een cursus als bedoeld in het tweede lid onder a, moet uitgaan van een landelijke of provinciale organisatie voor jeugd- en jongerenwerk of van een landelijke of provinciale jeugd- en jongerenafdeling van een sportorganisatie, dan wel door een dergelijke organisatie worden aanbevolen als belangrijk voor de vorming van vrijwilligers.

  • 5 Een jeugdkamp of kindervakantie-activiteit moet uitgaan van een sportorganisatie voor jeugd en jongeren, of worden georganiseerd door een instelling, die geheel of gedeeltelijk ten behoeve van jeugd en jongeren werkzaam is.

  • 6 Bij de aanvraag dient de tewerkgestelde een verklaring te overleggen van de organiserende instelling waaruit blijkt dat die instelling de aanvraag ondersteunt.

Artikel 44. Buitengewoon verlof in verband met deelname aan bezinningsbijeenkomsten

  • 1 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ‘bezinningsbijeenkomst’ verstaan: een bijeenkomst, die uitgaat van een rechtspersoonlijkheid bezittende instelling, waarin vraagstukken van levensbeschouwelijke aard aan de orde worden gesteld.

  • 2 Aan de tewerkgestelde kan, op verzoek, door de minister eenmaal buitengewoon verlof worden verleend voor het deelnemen aan een bezinningsbijeenkomst voor ten hoogste 3 aaneengesloten dagen.

  • 3 Bij de aanvraag voor het buitengewoon verlof worden de volgende gegevens vermeld: de naam van de organiserende instelling, het programma van de bezinningsbijeenkomst, de dag of dagen waarop de bijeenkomst plaats vindt, de plaats waar de bijeenkomst wordt gehouden, en de kosten die aan die deelname zijn verbonden. Voorts dient bij de aanvraag een bewijsstuk te worden overgelegd, waaruit blijkt dat de organiserende instelling de bezinningsbijeenkomst overeenkomstig de vermelde gegevens zal organiseren.

Artikel 45. Buitengewoon verlof in verband met het behartigen van zaken

  • 1 Aan de tewerkgestelde kan, indien hij de enige is, die kan optreden als vervanger van een door ziekte of ongeval getroffen persoon, genoemd in artikel 41, eerste lid, door de minister buitengewoon verlof worden verleend voor het behartigen van zaken, mits de zieke of getroffene bedrijfshoofd is en het bedrijf zo de tewerkgestelde niet als vervanger zou optreden ernstige stagnatie zou ondervinden. Het tweede lid van artikel 41 is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Het buitengewoon verlof wordt verleend voor ten hoogste 10 dagen gedurende de tewerkstelling en buiten bezwaar van 's rijks schatkist.

Artikel 46. Buitengewoon verlof in verband met oogstwerkzaamheden

  • 1 Aan de tewerkgestelde die gedurende de periode onmiddellijk voorafgaande aan zijn tewerkstelling werkzaam is geweest in een agrarisch bedrijf, kan, op verzoek, door de minister buitengewoon verlof worden verleend voor het verrichten van oogstwerkzaamheden in dat bedrijf.

  • 2 Het buitengewoon verlof wordt verleend voor ten hoogste 5 dagen per kalendermaand, met een maximum van 15 dagen gedurende de tewerkstelling, en buiten bezwaar van 's rijks schatkist. Het hoofd van dienst stelt de dagen vast waarop het buitengewoon verlof wordt genoten, en doet daarvan mededeling aan de Directie TEGMD.

Artikel 47. Buitengewoon verlof in overige gevallen

De minister kan in zeer bijzondere gevallen aan de tewerkgestelde ook buiten de in deze paragraaf genoemde gevallen buitengewoon verlof verlenen. Alsdan bepaalt hij tevens of het verlof al of niet buiten bezwaar van 's rijks schatkist zal worden verleend.

Hoofdstuk 5. Afwezigheid uit de tewerkstelling

Artikel 48. Algemene bepaling

  • 2 De tewerkgestelde die afwezig is zonder dat daaraan een, naar het oordeel van de minister, geldige reden ten grondslag ligt, is ongeoorloofd afwezig.

  • 3 Indien de tewerkgestelde afwezig is om onbekende redenen, dan wel om redenen waarvan de geldigheid niet terstond kan worden vastgesteld, doet het hoofd van dienst hiervan onverwijld mededeling aan de Directie TEGMD.

  • 4 De minister kan de betalingen aan de tewerkgestelde te wiens aanzien een mededeling als bedoeld in het derde lid is ontvangen, terstond doen staken. Indien ten aanzien van de tewerkgestelde artikel 26 van de wet toepassing vindt, verzoekt de minister tevens aan de burgemeester door wiens zorg de kostwinnersvergoeding wordt uitbetaald, verdere uitbetaling te staken.

  • 5 De Directie TEGMD stelt een onderzoek in naar de redenen van de afwezigheid.

  • 6 De minister beslist aan de hand van de uitkomst van het in het vijfde lid bedoelde onderzoek omtrent de ongeoorloofdheid van de afwezigheid. Indien naar het oordeel van de minister aan de afwezigheid een geldige reden ten grondslag ligt worden eventueel krachtens het vierde lid getroffen maatregelen terstond ongedaan gemaakt.

  • 7 De in het zesde lid bedoelde beslissing wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de tewerkgestelde meegedeeld.

  • 8 De ongeoorloofde afwezigheid eindigt op het moment waarop de tewerkgestelde weer deelneemt aan de dagelijkse dienst. Indien de ongeoorloofde afwezigheid wordt beëindigd op een maandag voor de aanvang van de dagelijkse dienst, wordt de ongeoorloofde afwezigheid geacht te zijn beëindigd op de zaterdag daaraan voorafgaand, tenzij de tewerkgestelde voordien onregelmatige diensten, als bedoeld in artikel 32, onder e, verrichtte. Alsdan eindigt de ongeoorloofde afwezigheid op maandag, ongeacht de vraag of de tewerkgestelde op de zaterdag of zondag daaraan voorafgaand wel aan de dagelijkse dienst zou hebben moeten deelnemen.

  • 9 Indien de ongeoorloofde afwezigheid wordt beëindigd op een tijdstip van de dag waarop de tewerkgestelde reeds aan de dagelijkse dienst had behoren deel te nemen, wordt de ongeoorloofde afwezigheid geacht te zijn beëindigd op het tijdstip dat voor de aanvang van de dagelijkse dienst is bepaald.

  • 10 De minister doet de betalingen aan de tewerkgestelde die zijn ongeoorloofde afwezigheid heeft beëindigd, terstond, met ingang van de datum waarop de beëindiging plaatsvond, hervatten. Indien ter aanzien van de tewerkgestelde artikel 26 van de wet toepassing vindt, verzoekt de minister tevens aan de burgemeester door wiens zorg de kostwinnersvergoeding wordt uitbetaald, de uitbetaling terstond, met ingang van de datum waarop de ongeoorloofde afwezigheid werd beëindigd, te hervatten.

  • 11 De minister doet aan de tewerkgestelde die zijn ongeoorloofde afwezigheid heeft beëindigd, zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling van de dag waarop de ongeoorloofde afwezigheid als beëindigd wordt beschouwd. Deze mededeling bevat tevens een opgave van het aantal dagen, dat de ongeoorloofde afwezigheid heeft geduurd.

  • 12 Voor de bepaling van de duur van de ongeoorloofde afwezigheid wordt de ongeoorloofde afwezigheid, indien deze aanvangt op de dag waarop de tewerkgestelde reeds dagelijkse dienst heeft verricht, geacht te zijn aangevangen op het tijdstip dat voor de aanvang van de dagelijkse dienst is bepaald.

  • 13 De ongeoorloofde afwezigheid wordt niet onderbroken door dagen waarop de tewerkgestelde, indien hij niet ongeoorloofd afwezig zou zijn geweest, geen dienst had behoeven te verrichten.

Artikel 49. Afwezigheid in verband met ziekte

  • 1 De tewerkgestelde die door ziekte niet in staat is zich te begeven naar de plaats waar hij zich ter vervulling van de op hem rustende dienstverplichtingen behoort te bevinden, is verplicht zich uiterlijk op het tijdstip waarop voor hem de dagelijkse dienst zou aanvangen, dan wel indien de dagelijkse dienst aanvangt vóór 09.00 uur, uiterlijk om 09.00 uur, ziek te melden of te doen melden bij de Directie TEGMD onder opgave van het adres waar hij zich bevindt.

  • 2 Indien de tewerkgestelde de dagelijkse dienst reeds heeft aangevangen doch door ziekte de hem door het hoofd van dienst opgedragen werkzaamheden niet verder kan vervullen, is hij verplicht zich bij de Directie TEGMD ziek te melden of te doen melden alvorens de plaats waar hij zich ter vervulling van de op hem rustende dienstverplichtingen behoort te bevinden, te verlaten, zulks onder opgave van het adres waarnaar hij zich begeeft.

  • 3 In afwijking van het in het eerste lid bepaalde geschiedt de ziekmelding die plaatsvindt op een tijdstip vallend in de buiten de normale werktijd vallende arbeidsuren als bedoeld in artikel 32, onder f, aan het hoofd van dienst. Alsdan doet het hoofd van dienst op de eerstvolgende werkdag vóór 09.00 uur mededeling van de ziekmelding aan de Directie TEGMD.

  • 4 De tewerkgestelde die zich ziek heeft gemeld of doen melden, is verplicht:

    • a. de rapporteur ziektewet en de verzekeringsgeneeskundige van het Gemeenschappelijk Administratie Kantoor (GAK) in de gelegenheid te stellen hem te bezoeken;

    • b. te voldoen aan elke oproeping om voor de rapporteur ziektewet en de verzekeringsgeneeskundige van het GAK te verschijnen;

    • c. aan de rapporteur ziektewet en de verzekeringsgeneeskundige van het GAK desgevraagd alle inlichtingen te verschaffen en zich te onderwerpen aan alle voorschriften die door hen worden gegeven.

  • 5 Het is de tewerkgestelde die zich ziek heeft gemeld of doen melden, niet toegestaan het bij de ziekmelding opgegeven adres te verlaten alvorens hij door de rapporteur ziektewet of de verzekeringsgeneeskundige van het GAK is bezocht. Hij is voorts verplicht gedurende de 3 weken volgende op dat bezoek op het bij de ziekmelding opgegeven adres aanwezig te zijn tot 10.00 uur en van 12.00 tot 14.30 uur. Het voorgaande is niet van toepassing, indien de tewerkgestelde het bij de ziekmelding opgegeven adres verlaat voor een bezoek aan de behandelend arts, het ondergaan van een medische behandeling, dan wel het hervatten van de aan hem door het hoofd van dienst opgedragen werkzaamheden.

  • 6 De tewerkgestelde die tijdens zijn ziekte tijdelijk op een ander adres dan het bij de ziekmelding opgegeven adres gaat verblijven, is verplicht daarvan vooraf mededeling te doen of te laten doen aan de Directie TEGMD onder opgave van het adres waarnaar hij zich begeeft. Dit adres wordt, vanaf het moment waarop de tewerkgestelde het bereikt of naar het oordeel van de minister redelijkerwijze had kunnen bereiken, aangemerkt als het bij de ziekmelding opgegeven adres.

  • 7 De tewerkgestelde die niet in staat is te voldoen aan een oproeping als bedoeld in het vierde lid onder b), is verplicht daarvan terstond onder opgaaf van redenen mededeling te doen of te laten doen door middel van het daartoe aan hem afgegeven kaartschrijven. Alsdan is hij verplicht op het bij de ziekmelding opgegeven adres te blijven totdat hij door de rapporteur ziektewet of de verzekeringsgeneeskundige van het GAK is bezocht.

  • 8 De verzekeringsgeneeskundige van het GAK beoordeelt of de tewerkgestelde arbeidsongeschikt is, en zo ja, na welke datum de tewerkgestelde niet langer arbeidsongeschikt wordt geacht. De tewerkgestelde en de Directie TEGMD ontvangen hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling.

  • 9 De tewerkgestelde die niet in staat is op de door de verzekeringsgeneeskundige van het GAK genoemde datum zijn werkzaamheden te hervatten, is verplicht op het eerstvolgende spreekuur van de verzekeringsgeneeskundige te verschijnen. De tewerkgestelde en het hoofd van de Directie TEGMD ontvangen zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling tot welk oordeel de verzekeringsgeneeskundige bij die gelegenheid komt. Het bepaalde in het zevende lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 10 De tewerkgestelde die zich niet kan verenigen met het in het negende lid bedoelde oordeel, moet binnen driemaal 24 uur na ontvangst van de schriftelijke mededeling, een met redenen omkleed verzoek tot een nieuw geneeskundig onderzoek indienen bij de minister. Bij het verzoek wordt gevoegd een afschrift van de schriftelijke mededeling.

  • 11 Het indienen van een verzoek, als bedoeld in het tiende lid, heeft geen schorsende werking.

  • 12 Zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 7 dagen na ontvangst van het verzoek, doet de minister een hernieuwd geneeskundig onderzoek instellen. Een hernieuwd geneeskundig onderzoek blijft achterwege, indien de minister het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk acht, dan wel na advies van de verzekeringsgeneeskundige van het GAK de aangevoerde redenen aanstonds gegrond acht.

    De tewerkgestelde ontvangt zo spoedig mogelijk van de minister schriftelijk mededeling van het achterwege blijven van een hernieuwd geneeskundig onderzoek en de reden daartoe.

  • 13 Het hernieuwd geneeskundig onderzoek, bedoeld in het twaalfde lid, geschiedt door een door het GAK aangewezen deskundige, die niet aan de voorafgaande onderzoeken heeft deelgenomen.

    De minister ontvangt zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling van het oordeel van de deskundige. Het in het vierde en zevende lid ten aanzien van de verzekeringsgeneeskundige van het GAK gestelde is van overeenkomstige toepassing op de deskundige.

  • 14 De minister neemt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen een week na ontvangst van de schriftelijke mededeling bedoeld in het dertiende lid, een beslissing. De tewerkgestelde ontvangt hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling.

  • 15 De tewerkgestelde doet van het hervatten van de aan hem door het hoofd van dienst opgedragen werkzaamheden onverwijld mededeling aan de Directie TEGMD.

  • 16 Indien de tewerkgestelde zich niet houdt aan de voor hem uit dit artikel voortvloeiende verplichtingen, kan de minister de periode van afwezigheid geheel of gedeeltelijk als ongeoorloofde afwezigheid aanmerken.

Artikel 50. Afwezigheid anders dan wegens ziekte

  • 1 De tewerkgestelde die, anders dan door ziekte, niet in staat is zich te begeven naar de plaats waar hij zich ter vervulling van de op hem rustende dienstverplichtingen behoort te bevinden, is verplicht dat onder opgaaf van redenen onverwijld te melden of doen melden aan de Directie TEGMD.

  • 2 De minister kan, indien de tewerkgestelde zich niet houdt aan de in het eerste lid bedoelde verplichting, de periode van afwezigheid geheel of gedeeltelijk als ongeoorloofde afwezigheid aanmerken.

Hoofdstuk 6. Bijzondere voorzieningen bij ziekte, ongeval en overlijden

Paragraaf 1. Tegemoetkoming in de reis- en verblijfkosten van naaste betrekkingen in geval van ziekte of overlijden van de tewerkgestelde

Artikel 51. Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. ‘betrekkingen van de tewerkgestelde’:
  • 1. levenspartner, verloofde, voogd(en), alsmede kinderen, stief- of pleegkinderen, ouders, stief- of pleegouders van hemzelf en van zijn levenspartner, zijn broers en zusters, stiefbroers en -zusters en pleegbroers en -zusters;

  • 2. indien de hiervoor genoemde betrekkingen ontbreken, het naaste familielid.

b. ‘buurland’:

België, Luxemburg, de Bondsrepubliek Duitsland en het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 52. Tegemoetkoming in reis- en verblijfkosten bij ziekte tewerkgestelde

  • 1 De betrekkingen van de tewerkgestelde die in een verpleeginrichting is opgenomen, hebben, met inachtneming van het in de volgende leden bepaalde, recht op een tegemoetkoming in de reis- en verblijfkosten wegens een bezoek aan hem, zolang hij, als gevolg van zijn verpleging, niet in de gelegenheid is hen te bezoeken.

  • 2 Indien een betrekking niet in staat is zelfstandig te reizen en het voor die betrekking niet mogelijk is samen te reizen met een betrekking voor wie recht op een tegemoetkoming bestaat, kan voor één begeleider eveneens een tegemoetkoming worden verleend.

  • 3 Wegens reis- en verblijfkosten in verband met (inter)lokaal vervoer worden per periode van 7 dagen maximaal 7 tegemoetkomingen verleend. Het recht daarop ontstaat op de dag van opname in de verpleeginrichting.

  • 4 Wegens reis- en verblijfkosten in verband met internationaal vervoer worden per periode van 7 dagen tegemoetkomingen verleend voor één bezoek van twee betrekkingen of voor twee bezoeken van één betrekking.

  • 5 Indien een bezoek van bepaalde betrekkingen, naar het oordeel van de behandelend arts, zeer bevorderlijk is voor de genezing van de tewerkgestelde, kunnen hen tegemoetkomingen worden verleend voor meer bezoeken dan bepaald in het derde en vierde lid. Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van alle betrekkingen, indien de tewerkgestelde, naar het oordeel van de behandelend arts, in levensgevaar verkeert.

  • 6 Tegemoetkoming in de reiskosten wordt uitsluitend verleend wegens:

    • a. (inter)lokaal vervoer: indien de tewerkgestelde wordt verpleegd in Nederland of een buurland en zijn betrekkingen in hetzelfde land wonen of verblijven;

    • b. internationaal vervoer: indien de tewerkgestelde wordt verpleegd in:

      • 1. een buurland, en zijn betrekkingen in Nederland wonen of verblijven;

      • 2. Nederland, en zijn betrekkingen in een buurland wonen of verblijven;

      • 3. een buurland, en zijn betrekkingen eveneens in een buurland wonen of verblijven, maar niet in het land waarin de tewerkgestelde wordt verpleegd.

  • 7 Het bedrag van de tegemoetkoming in de reiskosten is bij het reizen met het openbaar vervoer gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten voor de heen- en terugreis, op de minst kostbare wijze.

  • 8 Degene die gebruik maakt van een eigen vervoermiddel, waaronder begrepen een particulier vervoermiddel toebehorend aan een derde, wordt voor de toepassing van dit artikel geacht met het openbaar vervoer te reizen. Indien meer personen gebruik maken van hetzelfde eigen vervoermiddel, worden de reiskosten echter niet op een hoger bedrag gesteld dan de werkelijke kosten voor het gebruik van het eigen vervoermiddel.

  • 9 Tegemoetkoming in de verblijfkosten wordt uitsluitend verleend voor:

    • a. één overnachting: indien de betrekking wegens een te grote afstand of beperkte verbindingen, dan wel wegens zijn gezondheidstoestand, de terugreis naar de plaats van herkomst niet op de dag van heenreis kan volbrengen.

    • b. meer dan één overnachting: indien de betrekking in verband met de toestand van de tewerkgestelde, naar het oordeel van de behandelend arts, onmiddellijk beschikbaar moet kunnen zijn, en de plaats van herkomst zodanig is gelegen, dat hieraan niet kan worden voldaan, indien de betrekking naar die plaats terugkeert.

  • 10 Het bedrag van de tegemoetkoming in de verblijfkosten is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten voor voeding en huisvesting. De minister kan, indien het bedrag van de verblijfkosten hem bovenmatig voorkomt, het bedrag van de tegemoetkoming lager stellen.

  • 11 De tegemoetkoming in de reis- en verblijfkosten wordt op een daartoe strekkend verzoek van de betrekkingen verleend. Het verzoek moet worden ingediend binnen één maand nadat de kosten zijn gemaakt en onder overlegging van de bewijsstukken.

  • 12 De minister kan in bijzondere gevallen afwijken van het in dit artikel bepaalde.

Artikel 53. Tegemoetkoming in reis- en verblijfkosten bij overlijden tewerkgestelde

  • 1 Indien de tewerkgestelde overlijdt, bestaat voor alle in Nederland wonende of verblijvende betrekkingen van de tewerkgestelde recht op een tegemoetkoming in de reis- en/of verblijfkosten wegens één bezoek op de dag van danwel de dag voorafgaand aan de begrafenis of crematie, aan de plaats in Nederland waar het stoffelijk overschot zich bevindt.

Paragraaf 2. Uitkeringen ter zake van derving van inkomsten uit arbeid en bij overlijden

Artikel 54. Uitkering ter zake van derving van inkomsten uit arbeid

  • 1 Hij die ingevolge het bij of krachtens de wet bepaalde in het genot is van groot verlof, dan wel ingevolge artikel 28 van de wet van zijn verplichtingen uit de vervangende dienst is ontslagen, heeft, indien hij ten gevolge van een ziekte of gebrek verband houdende met de tewerkstelling tijdelijk niet in staat is:

    • a. de inkomsten te verwerven die hij uit hoofde van zijn beroep of bedrijf gemiddeld verdiende of zou kunnen verdienen;

    • b. de inkomsten te verwerven die hij zo de inkomsten, bedoeld onder a, niet kunnen worden vastgesteld – zou kunnen verdienen met arbeid die voor zijn krachten en bekwaamheid is berekend; recht op een uitkering zolang hij in vorenbedoelde omstandigheden verkeert, doch ten hoogste gedurende twee jaar. Dit recht bestaat niet, indien uit andere hoofde aanspraak bestaat op inkomsten, waarvan het totale bedrag gelijk is aan of hoger is dan dat van de inkomsten, bedoeld onder a of b.

  • 2 Het bedrag van de uitkering is gelijk aan het verschil tussen de inkomsten bedoeld in het eerste lid onder a of b, en de inkomsten waarop degene aan wie de uitkering wordt verstrekt, uit andere hoofde aanspraak heeft of aanspraak had kunnen maken gedurende de tijd waarin hij verkeert in de omstandigheden bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste en tweede lid worden als inkomsten waarop de rechthebbende uit andere hoofde aanspraak kan maken, aangemerkt:

    • a. inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf;

    • b. uitkeringen krachtens de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen (Stb. 1972, 313) of krachtens enige sociale verzekeringswet;

    • c. uitkeringen wegens een particuliere verzekering ter zake van de geldelijke gevolgen van arbeidsongeschiktheid;

    • d. inkomsten op grond van de Algemene Militaire Pensioenwet (Stb. 1966, 445), met uitzondering van het invaliditeitspensioen ingevolge artikel E4 en van de bijzondere invaliditeitsverhoging ingevolge de artikelen E8 en E9 van die wet.

  • 4 De minister kan in bijzondere gevallen:

    • a. de termijn van twee jaar verlengen;

    • b. op de uitkering een suppletie verlenen.

Artikel 55. Uitkering bij overlijden tewerkgestelde

  • 1 Na het overlijden van de tewerkgestelde wordt een bedrag uitgekeerd gelijk aan het zakgeld waarop de tewerkgestelde op de dag van zijn overlijden recht had, vermeerderd met 8% en berekend over een tijdvak van drie maanden:

    • a. aan zijn levenspartner, tenzij zij duurzaam gescheiden leefden;

    • b. bij ontstentenis van de onder a bedoelde levenspartner: ten behoeve van de minderjarige wettelijke of natuurlijke kinderen van overledene, of minderjarige kinderen, waarvoor de overledene ten tijde van het overlijden de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind, als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor.

    • c. bij ontstentenis van de onder a en b bedoelde betrekkingen: ten behoeve van ouders, broers, zusters of meerderjarige kinderen van de overledene, voor wie hij kostwinner was.

  • 2 Indien de overledene geen betrekkingen als bedoeld in het eerste lid nalaat, kan de minister het bedrag geheel of gedeeltelijk doen aanwenden voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, indien zijn nalatenschap voor de betaling van die kosten ontoereikend is.

  • 3 Op de uitkering worden ingehouden:

    • a. De eventueel aan de overledene teveel betaalde en nog niet terugbetaalde zakgeldbedragen;

    • b. De eventueel aan de overledene opgelegde en nog openstaande geldboetes, als bedoeld in artikel 31 van de Wet;

    • c. De eventueel aan de overledene ingevolge artikel 31 van de regeling verleende en nog niet terugbetaalde voorschotten.

Artikel 56. Uitkering bij overlijden gewezen tewerkgestelde

  • 1 Na het overlijden van hem die op de dag van het overlijden in het genot was van een uitkering als bedoeld in artikel 54, wordt een bedrag uitgekeerd gelijk aan de uitkering die de overledene op de dag van zijn overlijden genoot, berekend over een tijdvak van drie maanden:

    • a. aan zijn levenspartner, tenzij zij duurzaam gescheiden leefden;

    • b. bij ontstentenis van de onder a) bedoelde levenspartner: ten behoeve van de minderjarige wettelijke of natuurlijke kinderen van overledene, of minderjarige kinderen, waarvoor de overledene ten tijde van het overlijden de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind, als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor;

    • c. bij ontstentenis van de onder a en b bedoelde betrekkingen: ten behoeve van ouders, broers, zusters of meerderjarige kinderen van de overledene, voor wie hij kostwinner was.

  • 2 Indien de overledene geen betrekkingen als bedoeld in het eerste lid nalaat, kan de minister het bedrag geheel of gedeeltelijk doen aanwenden voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, indien zijn nalatenschap voor de betaling van die kosten ontoereikend is.

  • 3 Op de uitkering worden de eventueel aan de overledene ingevolge artikel 31 verleende voorschotten die nog niet zijn terugbetaald, ingehouden.

Artikel 7. Hoofdstuk 7 Andere rechten en verplichtingen

Paragraaf 1. Detachering, indeling in een andere functie en overplaatsing

Artikel 57. Detachering, indeling in een andere functie en overplaatsing binnen de dienst

Het hoofd van dienst kan de tewerkgestelde niet detacheren, indelen in een andere functie bij hetzelfde onderdeel van de dienst, of overplaatsen naar een ander onderdeel van de dienst, al dan niet in dezelfde functie, dan na overleg met de tewerkgestelde en met instemming van de minister.

Paragraaf 2. Beëindiging van de tewerkstelling door het hoofd van dienst

Artikel 58. Algemeen

De tewerkstelling van een tewerkgestelde bij een dienst kan door het hoofd van dienst slechts worden beëindigd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 59 tot en met 61.

Artikel 59. Beëindiging tewerkstelling algemeen

  • 1 Indien het hoofd van dienst voornemens is een tewerkstelling te beëindigen, deelt hij dit voornemen onder opgaaf van redenen schriftelijk mede aan de tewerkgestelde en de directie TEGMD.

  • 2 Nadat de directie TEGMD een schriftelijke mededeling als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, stelt deze directie onverwijld een onderzoek in, waarbij zowel de tewerkgestelde als het hoofd van dienst wordt gehoord. De tewerkgestelde kan zich in elk stadium van het onderzoek doen bijstaan door een vertrouwenspersoon.

  • 3 Indien de minister na onderzoek van oordeel is, dat de voorgenomen beëindiging op redelijke gronden berust, deelt hij dit schriftelijk mede aan het hoofd van dienst en aan de tewerkgestelde. De tewerkstelling kan dan worden beëindigd door het hoofd van dienst onder gelijktijdige schriftelijke mededeling van die beëindiging aan de tewerkgestelde en aan de directie TEGMD en wel binnen twee weken na de datum waarop hij van het oordeel van de minister in kennis is gesteld.

  • 4 Indien de minister na onderzoek van oordeel is, dat de voorgenomen beëindiging niet op redelijke gronden berust, deelt hij dit schriftelijk mede aan het hoofd van dienst en aan de tewerkgestelde. De tewerkstelling wordt dan niet beëindigd.

Artikel 60. Beëindiging tewerkstelling binnen twee maanden na aanvang

  • 1 In afwijking van artikel 59 kan een tewerkstelling binnen twee maanden na aanvang van die tewerkstelling terstond zonder voorafgaand onderzoek van de minister door het hoofd van dienst worden beëindigd.

  • 2 Een beëindiging als bedoeld in het eerste lid kan slechts plaatsvinden onder gelijktijdige, schriftelijke of mondelinge mededeling van die beëindiging aan de tewerkgestelde en aan de directie TEGMD onder opgaaf van redenen. Een mondelinge mededeling wordt door het hoofd van dienst onverwijld schriftelijk aan de tewerkgestelde en aan de directie TEGMD bevestigd.

  • 3 Nadat de directie TEGMD een schriftelijke mededeling als bedoeld in het tweede lid heeft ontvangen stelt deze directie onverwijld een onderzoek in, waarbij zowel de tewerkgestelde als het hoofd van dienst wordt gehoord. De tewerkgestelde kan zich in elk stadium van het onderzoek doen bijstaan door een vertrouwenspersoon.

  • 4 Indien de minister na onderzoek van oordeel is, dat de beëindiging op redelijke gronden berust, deelt hij dit schriftelijk mede aan het hoofd van dienst en aan de tewerkgestelde. De beëindiging van de tewerkstelling blijft dan gehandhaafd.

  • 5 Indien de minister na onderzoek van oordeel is, dat de beëindiging niet op redelijke gronden berust, deelt hij dit schriftelijk mede aan het hoofd van dienst en aan de tewerkgestelde. De betrokken dienst draagt in dat geval zorg voor hervatting van de tewerkstelling.

Artikel 61. Beëindiging tewerkstelling wegens dringende redenen

Artikel 60 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de beëindiging van de tewerkstelling op grond van dringende redenen.

Paragraaf 3. Maatregelen bij ongeval

Artikel 62

  • 1 De tewerkgestelde is verplicht de Directie TEGMD onverwijld mededeling te doen of te laten doen van elk ongeval dat hem is overkomen indien:

    • a. bij dat ongeval een derde is betrokken;

    • b. hij zich ten gevolge van dat ongeval ziek meldt als bedoeld in artikel 49.

  • 2 Onverminderd het in het eerste lid bepaalde doet het hoofd van dienst van elk ongeval dat de tewerkgestelde tijdens het vervullen van de aan hem opgedragen werkzaamheden overkomt, onverwijld mededeling aan de Directie TEGMD. Hij maakt voorts van elk ongeval zo spoedig mogelijk proces-verbaal op, dat hij in tweevoud aan de Directie TEGMD zendt. Dit proces-verbaal bevat:

    • a. de plaats waar en het tijdstip waarop het ongeval heeft plaatsgevonden;

    • b. een beschrijving van het ongeval en de omstandigheden waaronder het heeft plaatsgevonden;

    • c. een verklaring van hen die bij het ongeval aanwezig zijn geweest;

    • d. indien de tewerkgestelde ten gevolge van het ongeval een medische behandeling ondergaat: een verklaring van de arts die de behandeling verricht, omtrent de gevolgen die het ongeval voor de tewerkgestelde heeft.

Paragraaf 4. Beloningen en getuigschrift

Artikel 63. Beloningen

  • 1 De minister kan een tewerkgestelde, die zich in het kader van de tewerkstelling heeft onderscheiden door buitengewone toewijding of bijzonder loffelijke verrichtingen, belonen.

  • 2 De beloning bestaat uit één of meer van de volgende vormen:

    • a. een schriftelijke tevredenheidsbetuiging;

    • b. een andere schriftelijke blijk van waardering;

    • c. extra verlof van minimaal één dag en maximaal 5 dagen;

    • d. een gratificatie of geschenk ter waarde van minimaal € 45 en maximaal € 908.

  • 3 Indien de beloning (mede) bestaat uit extra verlof, bepaalt het hoofd van dienst op welke dag of dagen het extra verlof zal worden genoten. Daarbij houdt hij zoveel mogelijk rekening met de wensen van de tewerkgestelde.

Artikel 64. Getuigschrift

  • 1 Het hoofd van dienst is gehouden de tewerkgestelde die bij de dienst ten minste negen maanden tewerkgesteld is geweest, op verzoek, bij het verlaten van de dienst een getuigschrift uit te reiken.

  • 2 Het getuigschrift vermeldt de duur van de periode, gedurende welke de tewerkgestelde bij de dienst tewerkgesteld is geweest, de aard van de verrichte werkzaamheden, alsmede, doch alleen op verzoek, de wijze waarop hij die werkzaamheden heeft verricht.

Paragraaf 5. Klachtrecht

Artikel 65

  • 1 Het hoofd van dienst is verplicht een door de tewerkgestelde ingediende klacht, die verband houdt met zijn arbeidssituatie, binnen redelijke tijd, met redenen omkleed, te beantwoorden.

  • 2 De tewerkgestelde kan zich bij de indiening en behandeling van zijn klacht laten bijstaan door een vertrouwenspersoon.

  • 3 Het hoofd van dienst draagt er zorg voor, dat de tewerkgestelde, die een klacht heeft ingediend, of de vertrouwenspersoon niet wordt benadeeld in zijn positie wegens de indiening van de klacht of de bijstandverlening.

Hoofdstuk 8. Groot verlof

Artikel 66

De tewerkgestelde aan wie groot verlof wordt verleend, wordt in het bezit gesteld van een groot verlofbewijs. Dit groot verlofbewijs vermeldt de datum waarop het groot verlof ingaat, de reden waarom het is verleend, alsmede, indien dat mogelijk is, het tijdstip waarop het groot verlof eindigt.

Hoofdstuk 9. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 67. Intrekkingsbepaling

  • 1 De Beschikking gewetensbezwaren militaire dienst (Besluit van de minister van Sociale Zaken van 8 februari 1978, no. 247/101, Stcrt. 38) wordt ingetrokken.

  • 2 De Interim-regeling openbaar vervoerkaart tewerkgestelden (ministeriële regeling van 24 april 1989, Stcrt. 86) wordt ingetrokken.

Artikel 68. Overgangsbepaling

  • 1 Ten aanzien van de tewerkgestelde, die voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling onregelmatige diensten verricht, blijft van toepassing artikel 17 van de Beschikking gewetensbezwaren militaire dienst.

  • 2 Ten aanzien van de tewerkgestelde, die voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling in het genot is van klein verlof voor zaken of oogstverlof, blijven van toepassing de artikelen 14 en 15 van de Beschikking gewetensbezwaren militaire dienst.

  • 3 Ten aanzien van de tewerkgestelde, die voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling afwezig is ten gevolge van een ziekte of een hem overkomen ongeval, blijft artikel 49, tiende tot en met veertiende lid, buiten toepassing.

  • 4 Ten aanzien van hem aan wie groot verlof is verleend, dan wel die ingevolge artikel 28 van de wet is ontslagen van zijn verplichtingen uit de vervangende dienst, voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling, blijft artikel 54 buiten toepassing.

Artikel 69. Datum inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant, waarin zij met de daarbij behorende toelichting wordt geplaatst.

Artikel 70. Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als ‘Reglement rechtstoestand tewerkgestelden’.

's-Gravenhage, 27 april 1992

De

Minister

van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

B. de Vries

Bijlage bij ministeriële regeling, nr. TEGMD/92/0057, 27 april 1992

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Directie Tewerkstelling Erkende

Gewetensbezwaarden Militaire Dienst

Verklaring omtrent het bestaan van een relatie

1. Ondergetekende

Naam:

Voornamen:

Registratienummer:

Tewerkstelling bij:

Sedert:

Woonplaats:

Handtekening

verklaart

  • a. dat hij met zijn levenspartner met ingang van … samenwoont op bovenstaand adres;

  • b. dat hij beëindiging van zijn samenwoningsrelatie met medeondergetekende terstond schriftelijk ter kennis zal brengen aan Directie Tewerkstelling Erkende Gewetensbezwaarden Militaire Dienst;

  • c. dat hij ook andere in dit kader van belang zijnde wijzigingen schriftelijk aan de Directie Tewerkstelling Erkende Gewetensbezwaarden Militaire Dienst ter kennis zal brengen.

2. Mede-ondergetekende

Naam:

Voornamen:

Geboortedatum:

bevestigt dat de ondergetekende zijn/haar levenspartner is.

Handtekening

Aantekening van de Directie Tewerkstelling Erkende Gewetensbezwaarden Militaire Dienst

Verklaring ontvangen op:

Handtekening:

Naam:

Functie:

N.B.

  • 1. Voor de toepassing van deze verklaring wordt onder levenspartner niet verstaan de echtgenote.

  • 2. Voor de tewerkgestelde kan tegelijkertijd slechts één persoon als levenspartner worden aangemerkt.

  • 3. Deze verklaring is uitsluitend bestemd voor de toepassing van rechtspositionele regelingen.

  • 4. Deze verklaring dient in tweevoud te worden opgemaakt. Het le ex, is bestemd voor Directie Tewerkstelling Erkende Gewetensbezwaarden Militaire Dienst. Het 2e ex, is bestemd voor de tewerkgestelde.