Besluit van 2 februari 1993, houdende regelen voor het vierjaarlijks bezien van vergunningen
waarin grenswaarden zijn opgenomen, die zijn vastgesteld op grond van artikel 1a,
derde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren ter uitvoering van EEG-richtlijnen
die uitvoering geven aan artikel 6 van richtlijn nr. 76/464/EEG (PbEG L 129)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 14 september 1992, nr.
RJW 131362, Hoofddirectie van de Waterstaat, Hoofdafdeling Bestuurlijke en Juridische
Zaken;
Gelet op artikel 7, vierde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren juncto artikel 8.22, derde lid, van de Wet milieubeheer, alsmede op artikel 3, derde lid, tweede volzin, van richtlijn nr. 86/280/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 juni 1986 betreffende grenswaarden
en kwaliteitsdoelstellingen voor lozingen van bepaalde onder lijst I van de bijlage
bij Richtlijn 76/464/EEG vallende gevaarlijke stoffen (PbEG L 181);
De Raad van State gehoord (advies van 26 november 1992, nr. W09.92.0428);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 27 januari
1993, nr. RJW 141568, Hoofddirectie van de Waterstaat, Hoofdafdeling Bestuurlijke
en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan: