Regeling invoer, uitvoer en verkeer van planten

Geraadpleegd op 14-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 25-05-2003.
Geldend van 25-05-2003 t/m 17-12-2004

Regeling invoer, uitvoer en verkeer van planten

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Gelet op artikel 2 van de Plantenziektenwet en op artikel 14, aanhef en onderdeel d, van het Besluit bestrijding schadelijke organismen 1991;

Gelet op richtlijn 77/93/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1976 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten of voor plantaardige produkten schadelijke organismen(PbEG 1977, L 26) en de daarop gebaseerde richtlijnen;

Gezien de adviezen van het Landbouwschap, het Hoofdproduktschap voor Akkerbouwprodukten, het Produktschap voor Siergewassen en het Produktschap voor Groenten en Fruit;

Besluit:

Paragraaf 1. Algemene Bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

richtlijn 2000/29/EG:

richtlijn van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (PbEG L 169);

richtlijn 92/90/EEG:

richtlijn van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 3 november 1992 tot vaststelling van de verplichtingen van producenten en importeurs van planten, plantaardige produkten of andere materialen, en van nadere bepalingen inzake registratie(PbEG L 344);

richtlijn 92/105/EEG:

richtlijn van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 3 december 1992 tot een zekere mate van standaardisering van plantenpaspoorten voor het verkeer van bepaalde planten, plantaardige produkten of andere materialen in de Gemeenschap, en tot vaststelling van nadere regels voor de afgifte van deze paspoorten en van de voorwaarden en nadere regels voor de vervanging ervan(PbEG L 4);

richtlijn 2001/32/EG:

Richtlijn van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 8 mei 2001 tot erkenning van beschermde gebieden in de Gemeenschap waar bijzondere plantenziektenrisico's bestaan, en tot intrekking van Richtlijn 92/76/EEG (PbEG L 127).

richtlijn 95/44/EG:

Richtlijn 95/44/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 26 juli 1995, tot vaststelling van de voorwaarden waaronder bepaalde in de bijlagen I tot en met V bij Richtlijn 77/93/EEG van de Raad vermelde schadelijke organismen, planten, plantaardige produkten en andere materialen voor proefnemingen of wetenschappelijke doeleinden en voor selectiewerkzaamheden in de Gemeenschap of in bepaalde beschermde gebieden daarvan mogen worden binnengebracht of naar een andere plaats worden overgebracht (Pb EG L184);

zending:

hoeveelheid planten of plantaardige produkten, andere materialen, of resten daarvan of afval van deze planten of plantaardige produkten, die in haar geheel wordt vervoerd en wordt afgeleverd op één adres;

in het verkeer brengen:

verkopen, te koop aanbieden of afleveren, alsmede in- en uitvoeren van en naar Lid-Staten;

vrijmaken:

op grond van douanebepalingen ter beschikking stellen van een zending aan degene die de zending bij de ambtenaar der invoerrechten en accijnzen heeft aangegeven;

importeur:

persoon of rechtspersoon die een zending invoert of doet invoeren, doorvoer uitgezonderd, danwel handelingen verricht waaruit blijkt dat de ingevoerde zending voor de eerste maal wordt geaccepteerd;

doorvoer:

vervoer van een zending tussen derde landen over het grondgebied van een of meer Lid-Staten;

producent:

natuurlijke persoon of rechtspersoon die planten teelt, danwel plantaardige produkten vervaardigt met het oogmerk deze in het verkeer te brengen;

handelaar:

persoon of rechtspersoon die beroepshalve een partij planten of plantaardige produkten splitst in meerdere partijen of partijen planten of plantaardige produkten samenvoegt, danwel op andere wijze handelingen verricht, waardoor het gezondheidsniveau van de planten of plantaardige produkten kan wijzigen;

commercieel koper:

natuurlijk persoon of rechtspersoon die planten of plantaardige produkten verhandelt of levert aan de consument;

beschermd gebied:

gebied in de Europese Gemeenschappen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder h, van richtlijn 2000/29/EG en genoemd in richtlijn 2001/32/EG;

Lid-Staat:

tot de Europese Gemeenschappen behorende staat, waarvan uitgezonderd de Franse Overzeese Departementen alsmede de Canarische eilanden, Ceuta en Melilla;

derde land:

niet tot de Europese Gemeenschappen behorende staat, alsmede de Franse Overzeese Departementen, de Canarische eilanden, Ceuta en Melilla;

andere materialen:

zaken, niet zijnde planten of plantaardige produkten, die drager kunnen zijn van schadelijke organismen;

plantenpaspoort:

label, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel f, van richtlijn 2000/29/EG;

fytosanitair certificaat:

certificaat overeenkomstig het in bijlage VII A bij richtlijn 2000/29/EG opgenomen model;

fytosanitair certificaat voor herverzending:

certificaat overeenkomstig het in bijlage VII B bij richtlijn 2000/29/EG opgenomen model;

officiële constatering of verklaring:

constatering gedaan door een vertegenwoordiger van de officiële dienst voor plantenbescherming of door een vertegenwoordiger van een onder verantwoordelijkheid van die dienst functionerende instelling.

voor opplant bestemde planten:

planten die reeds zijn geplant en die bestemd zijn om geplant te blijven of opnieuw te worden geplant nadat zij zijn binnengebracht, of planten die nog niet zijn geplant op het ogenblik van binnenbrengen, maar die bestemd zijn om daarna te worden geplant.

Artikel 2

  • 1 Het is verboden planten, plantaardige produkten of andere materialen in het verkeer te brengen of in te voeren uit derde landen, tenzij is voldaan aan het bepaalde in de artikelen 4 tot en met 13 en 16.

  • 2 de Minister kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Zij kan onder beperkingen worden verleend.

  • 3 de Minister kan, op aanvraag, ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid ten behoeve van proefnemingen, wetenschappelijke doeleinden of selectiewerkzaamheden. Een ontheffing wordt alleen verleend indien is voldaan aan het bepaalde in richtlijn 95/44/EG.

Artikel 2 bis

Op kleine hoeveelheden planten, plantaardige produkten en andere materialen, bestemd voor gebruik door de eigenaar of ontvanger voor niet-industriële en niet-commerciële doeleinden of voor verbruik tijdens het vervoer, zijn, mits er geen gevaar bestaat voor verspreiding van schadelijke organismen, niet van toepassing de artikelen 4, eerste lid, onder d en tweede lid; 5, tweede lid, onder c en derde lid; 9; 10, eerste lid, onder b; 11, eerste lid, voor zover wordt verwezen naar artikel 5, tweede lid, onder c; 12 en 13.

Artikel 3

De artikelen 4 tot en met 20 gelden, voor zover niet anders is bepaald, voor hout:

  • a. slechts indien dit, geheel of gedeeltelijk, zijn natuurlijke ronde oppervlak, met of zonder schors, heeft behouden, dan wel de vorm heeft van plakjes, spanen, kleine stukjes, zaagsel, restanten en afval van hout,

  • b. in de vorm van een stuwmateriaal, tussenschotten, laadborden of verpakkingsmateriaal die worden gebruikt bij het vervoer van voorwerpen van allerlei aard, voor zover het hout vanuit plantenziektenkundig oogpunt een gevaar inhoudt.

Paragraaf 2. Regelen betreffende het in het verkeer brengen van planten.

Artikel 4

  • 1 Planten, plantaardige produkten of andere materialen, die in het verkeer worden gebracht moeten:

    • a. vrij zijn van schadelijke organismen, genoemd in bijlage I, deel A, bij richtlijn 2000/29/EG;

    • b. voor zover genoemd in bijlage II, deel A, bij richtlijn 2000/29/EG vrij zijn van de daarbij in dat deel van die bijlage genoemde schadelijke organismen;

    • c. vrij zijn van schadelijke organismen, voor zover deze een acuut gevaar voor planten of plantaardige produkten opleveren;

    • d. voldoen aan de bijzondere eisen, genoemd in bijlage IV, deel A, rubriek II, bij richtlijn 2000/29/EG, die daarbij in dat deel van die bijlage worden genoemd.

    • e. voorzover het knollen van Solanum tuberosum L., bestemd voor opplant, van oorsprong uit Duitsland, uit het oogstjaar 2002 betreft:

      • tenminste 24 uur – zaterdagen, zondagen en algemeen erkende feestdagen niet meegerekend – voorafgaand aan de invoer aan het kantoor van de Plantenziektenkundige Dienst van het district waarin de plaats van aflevering is gelegen, onder vermelding van de plaats van aflevering, zijn gemeld;

      • in opslag worden gehouden op de plaats van aflevering tot een verklaring door de Minister is afgegeven dat de partij vrij is bevonden van de bacterie Clavibacter michiganensis (Smith) Davis et al. ssp. sepedonicus (Spieckermann et Kotthoff) Davis et al., en

      • voorafgaand aan het planten door de eigenaar of houder van een partij aan het kantoor van de Plantenziektenkundige Dienst van het district waarbinnen het perceel waarin zal worden geplant, is gelegen, onder vermelding van dat perceel, worden gemeld;

    • f. voorzover het tomatenplanten (Lycopersicon lycopersicum (L.) Karsten ex Farw.) bestemd voor opplant betreft, met uitzondering van zaden en van planten waarvoor uit de verpakking of anderszins blijkt dat deze zijn bestemd voor verkoop aan de eindconsument en niet voor beroepsmatige teelt, tot en met 31 januari 2004 voldoen aan de bijzondere eisen, bedoeld in punt 3 van de bijlage bij beschikking nr. 2003/64/EG van de Commissie van 28 januari 2003 betreffende voorlopige maatregelen met betrekking tot voor opplant bestemde tomatenplanten om het binnenbrengen en de verspreiding in de gemeenschap van het pepinomozaïekvirus te voorkomen (PbEG L 24), en voorzover het betreft zaden van tomaten, aan de bijzondere eisen, bedoeld in punt 4 van genoemde bijlage.

  • 2 Op planten, plantaardige produkten of andere materialen, genoemd in bijlage V, deel A, rubriek I, bij richtlijn 2000/29/EG, dan wel op de verpakkingen waarin of de vervoermiddelen waarmee zij worden vervoerd, die beroepshalve in het verkeer worden gebracht, het plaatselijk verkeer uitgezonderd, moet een plantenpaspoort zijn aangebracht.

  • 3 Onder plaatselijk verkeer als bedoeld in het tweede lid wordt verstaan het verkeer door degene, die niet uit hoofde van zijn beroep of bedrijf bij de produktie van planten is betrokken, van hout van Castanea Mill en hout, ook wanneer het hout zijn natuurlijke ronde oppervlak niet heeft behouden, van Platanus L naar de eindverbruiker, die uit hoofde van zijn beroep of bedrijf evenmin bij de produktie van planten is betrokken.

Artikel 5

  • 1 Het is verboden planten, plantaardige produkten of andere materialen genoemd in bijlage III, deel B, bij richtlijn 2000/29/EG in de daarbij in die bijlage genoemde beschermde gebieden te brengen, indien deze van oorsprong zijn uit de daarbij genoemde landen.

  • 2 Onverminderd de eisen, genoemd in artikel 4, mogen in beschermde gebieden uitsluitend die planten, plantaardige produkten of andere materialen in het verkeer worden gebracht, die:

    • a. vrij zijn van schadelijke organismen, genoemd in bijlage I, deel B, bij richtlijn 2000/29/EG;

    • b. voor zover genoemd in bijlage II, deel B, bij richtlijn 2000/29/EG, vrij zijn van de daarbij in dat deel van die bijlage genoemde schadelijke organismen;

    • c. voldoen aan de bijzondere eisen, genoemd in bijlage IV, deel B, van richtlijn 2000/29/EG, die daarbij in dat deel van die bijlage worden genoemd; welke organismen, respectievelijk eisen, genoemd zijn bij het betreffende beschermde gebied en betrekking hebben op dat specifieke gebied.

  • 3 Op planten, plantaardige produkten of andere materialen, genoemd in bijlage V, deel A, rubriek II, bij richtlijn 2000/29/EG, die beroepshalve in het verkeer worden gebracht in een beschermd gebied, dan wel op de verpakkingen waarin of de vervoermiddelen waarmee zij worden vervoerd, moet een plantenpaspoort zijn aangebracht.

  • 4 In afwijking van het derde lid kunnen planten, plantaardige produkten of andere materialen via een beschermd gebied naar een eindbestemming buiten dat gebied worden vervoerd zonder een plantenpaspoort voor het betreffende beschermde gebied, indien is voldaan aan de volgende vereisten:

    • a. de gebruikte verpakking, dan wel het voertuig waarin deze planten, plantaardige produkten of andere materialen worden vervoerd, moet schoon zijn en vrij van schadelijke organismen, genoemd bij het betreffende beschermde gebied in richtlijn 92/76/EEG, en moet van zodanige aard zijn dat er geen gevaar bestaat voor verspreiding van deze schadelijke organismen;

    • b. zodra deze planten, plantaardige produkten of andere materialen zijn verpakt, moet de verpakking, dan wel het voertuig waarin zij worden vervoerd, overeenkomstig strenge fytosanitaire normen en ten genoegen van de Minister zo worden gesloten en tijdens het vervoer door het betrokken beschermd gebied gesloten blijven, dat er geen gevaar bestaat voor de verspreiding van schadelijke organismen in het betrokken beschermde gebied en dat hun identiteit gegarandeerd is en

    • c. de planten, plantaardige produkten of andere materialen moeten vergezeld gaan van een in het handelsverkeer normaal gebruikt document waarin is aangegeven dat de produkten niet van oorsprong zijn uit het betrokken beschermde gebied en een bestemming hebben buiten dat beschermde gebied.

Artikel 5bis

Bacterievuurwaardplanten voldoen uitsluitend aan de bijzondere eisen, bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel c, indien zij zijn aangewezen door de Minister en worden geteeld in door hem aangewezen gebieden.

Artikel 6

  • 1 Een plantenpaspoort wordt door de Minister slechts afgegeven, indien na grondig onderzoek van de planten, plantaardige produkten of andere materialen alsmede van de verpakking daarvan geheel of gedeeltelijk aan de hand van een representatief monster en zonodig aan de gebruikte vervoermiddelen is gebleken dat de planten, plantaardige produkten of andere materialen:

    • a. niet zijn aangetast door de in bijlage I, deel A, rubriek II, bij richtlijn 2000/29/EG genoemde schadelijke organismen;

    • b. voor zover genoemd in bijlage II, deel A, rubriek II, bij richtlijn 2000/29/EG niet zijn aangetast door de schadelijke organismen, die daarbij in dat deel van die bijlage worden genoemd;

    • c. voldoen aan de bijzondere eisen gesteld in bijlage IV, deel A, rubriek II bij richtlijn 2000/29/EG, die daarbij in dat deel van die bijlage worden genoemd;

  • 2 Een plantenpaspoort wordt niet verstrekt indien uit het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat de planten, plantaardige produkten of andere materialen:

    • a. zijn aangetast door de in bijlage I, deel A, rubriek I, bij richtlijn 2000/29/EG genoemde schadelijke organismen, of

    • b. voor zover genoemd in bijlage II, deel A, rubriek I, bij richtlijn 2000/29/EG, zijn aangetast door de schadelijke organismen, die daarbij in dat deel van die bijlage worden genoemd.

  • 3 Met betrekking tot beschermde gebieden zijn het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat uit het onderzoek tevens moet zijn gebleken, dat de planten en plantaardige produkten of ander materialen voldoen aan de eisen, gesteld in artikel 5, tweede lid.

  • 4 Wanneer uit onderzoek van de planten, plantaardige produkten of andere materialen blijkt, dat een deel van de planten of plantaardige produkten, die door de producent worden geteeld, geproduceerd of gebruikt, of die anderszins op zijn bedrijf aanwezig zijn danwel een deel van het op het bedrijf gebruikte groeimedium, geen gevaar voor verspreiding van schadelijke organismen kunnen opleveren wordt, in afwijking van het eerste en tweede lid, uitsluitend voor dat deel een plantenpaspoort afgegeven.

  • 5 Een onderzoek als bedoeld in het eerste lid geschiedt uitsluitend bij de natuurlijke of rechtspersoon, die in het officiële register, bedoeld in artikel 18, is opgenomen.

  • 6 In afwijking van het tweede lid wordt voor planten, plantaardige produkten of andere materialen waarvoor een ontheffing als bedoeld in artikel 2, derde lid, is verleend, een plantenpaspoort verstrekt indien, behoudens het onderwerp van de ontheffing, de planten, plantaardige produkten of andere materialen voldoen aan het bepaalde in het eerste lid. Op het plantenpaspoort wordt vermeld: Dit materiaal wordt op grond van Richtlijn 95/44/EG naar een andere plaats overgebracht.

Artikel 7

  • 1 Een plantenpaspoort als bedoeld in artikel 6 bestaat uit een label en een begeleidend document, waarop de gegevens, voorgeschreven in de bijlage van richtlijn 92/105/EEG, staan vermeld, waarbij op het label minimaal de in de punten 1 tot en met 5 en op het begeleidend document minimaal de in de punten 1 tot en met 10 van de bijlage bij richtlijn 92/105/EEG genoemde gegevens zijn aangegeven, danwel alleen een label, mits daarop alle in de punten 1 tot en met 10 van de bijlage bij richtlijn 92/105/EEG genoemde gegevens zijn vermeld.

  • 2 Een plantenpaspoort moet zijn gesteld in een der officiële talen van de Europese Gemeenschappen.

  • 3 Een plantenpaspoort is slechts geldig, indien is voldaan aan de vereisten gesteld in artikel 1, tweede lid, onderdelen a en c, artikel 2, tweede lid en artikel 3, tweede lid, van richtlijn 92/105/EEG.

  • 4 Een plantenpaspoort kan door een ander plantenpaspoort worden vervangen overeenkomstig het bepaalde in artikel 10, derde lid, van richtlijn 2000/29/EG.

  • 5 Een plantenpaspoort wordt aangemaakt, gedrukt of nadien bewaard door de Plantenziektenkundige Dienst, een door de Minister aangewezen instantie, dan wel door een geregistreerde producent, handelaar of importeur die daartoe schriftelijke toestemming van de Minister heeft gekregen.

Artikel 8

Commerciële kopers van planten, plantaardige produkten of andere materialen moeten, wanneer zij eindgebruikers zijn die uit hoofde van hun beroep bij de produktie van planten zijn betrokken, de desbetreffende op de paspoorten aanwezige gegevens in hun administratie vermelden.

Artikel 9

Alvorens zaad, genoemd in bijlage IV, deel A, rubriek II, bij richtlijn 2000/29/EG in het verkeer wordt gebracht, stelt de Plantenziektenkundige Dienst of een onder haar verantwoordelijkheid functionerende instelling een onderzoek in ten einde zekerheid te verkrijgen dat het zaad voldoet aan de bijzondere eisen die daarop betrekking hebben en in dat deel van die bijlage worden vermeld.

Paragraaf 3. Regelen betreffende in- en uitvoer van en naar derde landen

Artikel 10

  • 1 Planten, plantaardige produkten of andere materialen, mogen slechts worden ingevoerd uit derde landen, indien zij voldoen aan:

  • 2 Het is verboden planten, plantaardige produkten of andere materialen genoemd in bijlage III, deel A, bij richtlijn 2000/29/EG uit derde landen in te voeren, indien deze van oorsprong zijn uit de daarbij genoemde landen.

  • 3 Het tweede lid vindt geen toepassing bij doorvoer, voor zover geen gevaar bestaat voor verspreiding van schadelijke organismen.

Artikel 11

  • 1 In beschermde gebieden mogen uitsluitend die planten, plantaardige produkten of andere materialen worden gebracht uit derde landen, die voldoen aan de vereisten, genoemd in artikel 5, tweede lid.

Artikel 12

  • 1 Planten, plantaardige produkten of andere materialen, van herkomst uit een derde land, en genoemd in bijlage V, deel B, van richtlijn 2000/29/EG, worden door een ambtenaar van de Plantenziektenkundige Dienst danwel een beambte van een onder verantwoordelijkheid van de Plantenziektenkundige Dienst functionerende instelling, onderworpen aan een grondig onderzoek ten einde na te gaan:

    • a. of de zending niet is aangetast door de in bijlage I, deel A, bij richtlijn 2000/29/EG genoemde schadelijke organismen;

    • b. of met betrekking tot de in bijlage II, deel A, bij richtlijn 2000/29/EG genoemde planten of plantaardige produkten, of deze niet zijn aangetast door de schadelijke organismen die daarbij in dat deel van die bijlage worden genoemd;

    • c. met betrekking tot de in bijlage IV, deel A, rubriek I, bij richtlijn 2000/29/EG genoemde planten, plantaardige produkten of ander materialen, of deze beantwoorden aan de bijzondere eisen die daarbij in dat deel van die bijlage worden genoemd;

    • d. of de zending vergezeld gaat van een fytosanitair certificaat als bedoeld in artikel 13.

  • 2 Indien de zending bestemd is voor een beschermd gebied, dan is het eerste lid van overeenkomstige toepassing met dien verstande, dat het onderzoek zich tevens richt op de in deel B van bijlagen I, II en IV bij richtlijn 2000/29/EG genoemde schadelijke organismen en bijzondere eisen.

  • 4 Het onderzoek, bedoeld in het eerste en tweede lid, vindt plaats bij of kort na de invoer op de plaats, waar de controle, bedoeld in het derde lid, plaatsvindt of in de nabijheid daarvan.

  • 5 In afwijking van het vierde lid kan het onderzoek, bedoeld in het eerste en tweede lid, op de plaats van bestemming plaatsvinden indien:

    • a. de verpakking van de planten en plantaardige produkten voldoende waarborgen biedt om verspreiding van schadelijke organismen te voorkomen;

    • b. gebruik wordt gemaakt van een T-1 formulier overeenkomstig de Regeling voor extern communautair douanevervoer;

    • c. de bestemming niet wordt gewijzigd.

  • 6 In de gevallen, bedoeld in het vijfde lid, wordt van de aankomst van een zending op de plaats van bestemming door of vanwege de importeur terstond mededeling gedaan aan het districtskantoor van de Plantenziektenkundige Dienst waaronder de plaats van bestemming ressorteert.

  • 7 De zending moet op de plaats van onderzoek bijeen en duidelijk afgescheiden van andere planten en de grond worden gehouden totdat de Minister schriftelijk heeft verklaard, dat dit niet meer wordt verlangd.

  • 8 Indien uit het onderzoek, bedoeld in het eerste danwel het tweede lid, blijkt dat de daar genoemde schadelijke organismen niet aanwezig zijn en wordt voldaan aan de aldaar genoemde bijzondere eisen, verstrekt de Minister ten behoeve van de onderzochte zending een plantenpaspoort, als bedoeld in artikel 7, voor zover bijlage V, deel A, bij richtlijn 2000/29/EG dit vereist.

  • 9 Dit artikel is niet van toepassing bij doorvoer, voor zover er geen gevaar bestaat voor verspreiding van schadelijke organismen.

  • 10 Dit artikel is niet van toepassing indien planten, plantaardige produkten en andere materialen worden ingevoerd vanuit een andere Lid-Staat via een derde land, voor zover er geen gevaar bestaat voor verspreiding van schadelijke organismen.

  • 11 In afwijking van het eerste en zesde lid kan voor een deel van de zendingen afkomstig uit derde landen en bestaande uit snijbloemen van Aster spp., Eryngium L., Hypericum L., Lisianthus L., Rosa L., Trachelium L., Orchidaceae, Dendranthema (DC) Des. Moul. en Dianthus L. alsmede delen van planten, met uitzondering van vruchten en zaden, van Gypsophila L. en Solidago L., de vrijgave als bedoeld in het zevende lid worden afgegeven na het uitvoeren van een onderzoek als bedoeld in het eerste lid, onder d.

Artikel 12a

Onverminderd de bepalingen van artikel 12 gelden voor knollen van Solanum tuberosum L., andere dan bestemd voor opplant, van oorsprong uit Egypte, de volgende bepalingen:

  • a. de aardappelen worden alleen binnengebracht in Eemshaven, Harlingen, Beverwijk, Amsterdam, Rotterdam, Vlissingen en Hansweert;

  • b. de aardappelen worden op de plaats van binnenkomst gecontroleerd;

  • c. de aardappelen worden gecontroleerd overeenkomstig de bijzondere eisen genoemd in punt 2, eerste alinea, en punt 3, eerste alinea, van de bijlage bij beschikking 96/301/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 3 mei 1996 tot machtiging van de Lid-Staten om ten aanzien van Egypte tijdelijk aanvullende maatregelen te nemen tegen de verspreiding van Pseudomonas solanacearum (Smith) Smith (PbEG L115) en

  • d. de aardappelen worden gecontroleerd op aanwezigheid van de in punt 1, onderdeel c, vierde en negende streepje, van de bijlage bij beschikking 96/301/EG, bedoelde documenten en officiële fytosanitaire certificaten.

Artikel 12b

Artikel 12, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing op snijbloemen van Orchidaceae van oorsprong uit Thailand, met dien verstande dat het onderzoek, bedoeld in onderdeel d, mede omvat het onderzoek of de zending vergezeld gaat van een fytosanitair certificaat dat voldoet aan de bijzondere eisen van beschikking 98/109/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 2 februari 1998 tot machtiging van de lidstaten om ten aanzien van Thailand tijdelijk spoedmaatregelen te nemen tegen de verspreiding van Thrips palmi Karny.

Artikel 12c

  • 1 Het is verboden Anaplophora gabripennis (Motschulsky) in te voeren en binnen Nederland te verspreiden.

  • 2 Onverminderd de bepalingen van artikel 12 mag hout van oorsprong uit China (met uitzondering van Hongkong), behalve hout van coniferen (Coniferales), in de vorm van:

    • -

      kisten, bakken, kratten, vaten en gelijksoortige verpakkingen, laadborden, laadkisten en andere laadplateaus, opzetranden voor laadborden, die worden gebruikt voor het vervoer van allerhande voorwerpen of

    • -

      hout dat wordt gebruikt om ladingen vast te zetten of te ondersteunen, met inbegrip van hout dat zijn natuurlijke ronde oppervlak niet heeft behouden slechts worden ingevoerd indien:

      • a. het hout is ontschorst en vrij is van insectenboorgaten met een diameter van meer dan 3 mm of;

      • b. volgens een passend tijd- en temperatuurschema kunstmatig is gedroogd tot een vochtgehalte van minder dan 20%, berekend op de droge stof.

Artikel 12d

Onverminderd artikel 12 geldt tot en met 31 januari 2004 voor tomatenplanten (Lycopersicon lycopersicum (L.) Karsten ex Farw.) bestemd voor opplant, met uitzondering van zaden dat bedoelde planten moeten voldoen aan de bijzondere eisen, bedoeld in punt 1 van de bijlage bij beschikking nr. 2003/64/EG van de Commissie van 28 januari 2003 betreffende voorlopige maatregelen met betrekking tot voor opplant bestemde tomatenplanten om het binnenbrengen en de verspreiding in de gemeenschap van het pepinomozaïekvirus te voorkomen (PbEG L 24), en voorzover het betreft zaden van tomaten, aan de bijzondere eisen, bedoeld in punt 2 van genoemde bijlage.

Artikel 12e

  • 1 Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder vatbaar hout: verpakkingshout dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit onbewerkt naaldhout (Coniferales), ander dan Thuja L., in de vorm van kisten, bakken, kratten, vaten of gelijksoortige verpakkingen, laadborden, laadkisten of andere laadplateaus, of opzetranden voor laadborden, al dan niet daadwerkelijk gebruikt voor het vervoer van allerhande voorwerpen.

  • 2 Vatbaar hout, van oorsprong uit Canada, Japan of de Verenigde Staten van Amerika, verzonden op of na 1 oktober 2001, mag onverminderd de bepalingen van artikel 12, alleen worden ingevoerd indien:

    • a. het een warmtebehandeling heeft ondergaan of kunstmatig is gedroogd, waarbij de kerntemperatuur gedurende ten minste 30 minuten ten minste 56°C bedraagt, in een gesloten ruimte of in een oven die voor dat doel is getest, geëvalueerd en officieel goedgekeurd en het vatbaar hout een officieel goedgekeurd merkteken draagt waaruit kan worden afgeleid dat het vorengenoemde behandeling heeft ondergaan en waar en door wie deze is verricht, of

    • b. het onder druk geïmpregneerd is met een goedgekeurde chemische stof volgens een officieel erkende technische specificatie en het vatbaar hout een officieel goedgekeurd merkteken draagt waaruit kan worden afgeleid dat het vorengenoemde behandeling heeft ondergaan en waar en door wie deze is verricht, of

    • c. het gefumigeerd is met een chemische stof volgens een officieel erkende technische specificatie en het vatbaar hout een officieel goedgekeurd merkteken draagt waaruit kan worden afgeleid dat het vorengenoemde behandeling heeft ondergaan en waar en door wie deze is verricht.

  • 3 Vatbaar hout van oorsprong uit China, verzonden op of na 1 oktober 2001, mag, onverminderd de bepalingen van artikel 12, alleen worden ingevoerd indien het is onderworpen aan een van de maatregelen genoemd in het tweede lid en vergezeld gaat van het in de artikelen 7 en 8 van richtlijn 2000/29/EG bedoelde certificaat waarin de uitgevoerde maatregelen worden bevestigd.

  • 4 Onverminderd de bepalingen van bijlage IV bij richtlijn 2000/29/EG zijn de in het tweede lid genoemde maatregelen niet van toepassing op vatbaar hout, indien het vatbaar hout afkomstig is uit gebieden in China die voorkomen op de lijst die door de Commissie is opgesteld op basis van door China uitgevoerd onderzoek waaruit blijkt dat Bursaphelenchus xylophilus (Steiner et Buhrer) Nickle et al. in die gebieden niet voorkomt.

  • 5 De eisen die zijn vermeld in deel A, rubriek 1, punt 1.3, van bijlage IV bij richtlijn 2000/29/EG zijn niet van toepassing op het eerste tot en met het derde lid.

Artikel 12f

  • 1 Onverminderd artikel 1 wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan onder:

    a. het schadelijke organisme:

    Phytophthora ramorum Werres, De Cock & Man in 't Veld sp. nov.;

    b. gevoelige planten:

    planten, met uitzondering van vruchten en zaden, van Acer macrophyllum Pursh., Aesculus californica Nutt., Arbutus menziesii Pursch., Arctostaphylos spp. Adans, Heteromeles arbutifolia (Lindley) M. Roemer, Lithocarpus densiflorus (H & A), Lonicera hispidula (Dougl.), Quercus spp. L., Rhamnus californica (Esch), Rhododendron spp. L., andere dan Rhododendron simsii Planch., Umbellularia californica (Pursch.), Vaccinium ovatum (Hook & Arn) Nutt. en Viburnum spp. L.;

    c. gevoelig hout:

    hout van Acer macrophyllum Pursh., Aesculus californica Nutt., Lithocarpus densiflorus (H & A) en Quercus L.;

    d. gevoelige schors:

    aparte schors van Acer macrophyllum Pursh., Aesculus californica Nutt., Lithocarpus densiflorus (H & A) en Quercus L.;

    e. beschikking nr. 2002/757/EG:

    beschikking nr. 2002/757/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 19 september 2002 houdende voorlopige fytosanitaire noodmaatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van Phytophthora ramorum Werres, De Cock & Man in 't Veld sp. nov. te voorkomen (PbEG L 252/37).

  • 2 Het binnenbrengen in de Gemeenschap en de verspreiding in de Gemeenschap van niet-Europese of Europese isolaten van het schadelijke organisme is verboden.

  • 3 Gevoelige planten en gevoelig hout worden slechts op het grondgebied van de Gemeenschap binnengebracht indien zij voldoen aan de punten la en 2 van de bijlage bij beschikking nr. 2002/757/EG, en indien zij bij binnenkomst in de Gemeenschap overeenkomstig artikel 13, eerste lid, onder a), van richtlijn nr. 2000/29/EG zijn onderzocht op de aanwezigheid van niet-Europese isolaten van het schadelijke organisme en daarbij vrij van het schadelijke organisme worden bevonden.

  • 4 Het bepaalde in de punten 1a en 2 van de bijlage bij beschikking nr. 2002/757/EG is slechts van toepassing op, op of na 1 november 2002 verzonden, voor de Gemeenschap bestemde gevoelige planten en gevoelig hout van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika.

  • 5 De in deel A, rubriek I, punt 3, van bijlage IV bij richtlijn nr. 2000/29/EG vastgestelde maatregelen ten aanzien van hout van Quercus L., met inbegrip van hout dat niet zijn natuurlijke ronde oppervlakte heeft behouden, van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, zijn niet van toepassing op gevoelig hout van Quercus L. dat aan de vereisten van punt 2, onder b), van de bijlage bij beschikking nr. 2002/757/EG voldoet.

  • 6 Gevoelige planten van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika worden alleen binnen de Gemeenschap vervoerd als zij vergezeld gaan van een plantenpaspoort.

  • 7 Met ingang van 1 november 2002 worden planten van Rhododendron spp., andere dan Rhododendron simsii Planch, en planten van Viburnum spp., met uitzondering van vruchten en zaden, van oorsprong uit derde landen, andere dan de Verenigde Staten van Amerika, nadat zij op het grondgebied van de Gemeenschap zijn binnengebracht, alleen binnen de Gemeenschap vervoerd indien zij vergezeld gaan van een plantenpaspoort.

  • 8 Gevoelige schors van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika wordt niet op het grondgebied van de Gemeenschap toegelaten.

  • 9 Met ingang van 1 november 2002 verlaten planten van Rhododendron spp., andere dan Rhododendron simsii Planch., en planten van Viburnum spp., met uitzondering van vruchten en zaden, van oorsprong uit de Gemeenschap, de plaats van productie niet, tenzij zij voldoen aan de voorwaarden van punt 3 van de bijlage bij beschikking nr. 2002/757/EG. De producenten van deze planten worden geregistreerd overeenkomstig § 4.

Artikel 13

  • 1 Planten, plantaardige produkten of andere materialen, van herkomst uit een derde land en genoemd in bijlage V, deel B, rubriek I, bij richtlijn 2000/29/EG die tevens genoemd zijn in bijlage IV, deel A, rubriek I, bij richtlijn 2000/29/EG moeten bij invoer vergezeld zijn van een bij die zending behorend fytosanitair certificaat, afgegeven door de officiële dienst voor plantenbescherming van het land van oorsprong. Het bepaalde in de eerste volzin is niet van toepassing:

    • a. wat hout betreft, indien het krachtens de bijzondere eisen van bijlage IV bij richtlijn 2000/29/EG voldoende is dat het hout van de bast is ontdaan;

    • b. in de overige gevallen, voor zover ook op andere plaatsen dan de plaatsen van oorsprong kan worden voldaan aan de bijzondere eisen van bijlage IV bij richtlijn 2000/29/EG.

  • 2 Planten, plantaardige produkten of andere materialen, van herkomst uit een derde land en genoemd in bijlage V, deel B, rubriek I, bij richtlijn 2000/29/EG waarop het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing is, moeten bij invoer vergezeld zijn van een bij die zending behorend fytosanitair certificaat, afgegeven door de officiële dienst voor plantenbescherming van het land van oorsprong danwel door de officiële dienst van de plantenbescherming van het land van herkomst.

  • 3 Indien een zending als bedoeld in het eerste of tweede lid in een ander land dan het land van oorsprong naar het oordeel van de officiële dienst voor plantenbescherming van dat land aan een fytosanitair risico is blootgesteld geweest, ongeacht het feit of die zending is opgesplitst, opgeslagen of overgepakt, moet de zending bij invoer vergezeld zijn van een door de officiële dienst voor plantenbescherming van het land van oorsprong afgegeven fytosanitair certificaat of een officieel gewaarmerkte copie daarvan alsmede van een fytosanitair certificaat, afgegeven door de officiële dienst voor plantenbescherming van het andere land.

  • 4 Indien een zending als bedoeld in het eerste lid in een ander land dan het land van oorsprong is opgesplitst, opgeslagen of overgepakt en in dat land naar het oordeel van de officiële dienst voor plantenbescherming van dat land niet aan een fytosanitair risico is blootgesteld geweest, moet de zending bij invoer vergezeld zijn van een door de officiële dienst voor plantenbescherming van het land van oorsprong afgegeven fytosanitair certificaat of een officiële gewaarmerkte copie daarvan alsmede van een fytosanitair certificaat voor herverzending afgegeven door de officiële dienst voor plantenbescherming van het andere land.

  • 5 Indien een zending als bedoeld in het tweede lid in een ander land dan het land van oorsprong is opgesplitst, opgeslagen of overgepakt en in dat land naar oordeel van de officiële dienst voor plantenbescherming van dat land niet aan een fytosanitair risico is blootgesteld geweest, moet de zending bij invoer vergezeld zijn van een door de officiële dienst voor plantenbescherming van het land van oorsprong afgegeven fytosanitair certificaat of een officiëel gewaarmerkte copie daarvan en van een door de officiële dienst voor plantenbescherming van het andere land afgegeven fytosanitair certificaat voor herverzending dan wel van een fytosanitair certificaat afgegeven door de officiële dienst voor plantenbescherming van het andere land.

  • 6 Dit artikel is niet van toepassing indien planten, plantaardige produkten en andere materialen worden ingevoerd vanuit een andere Lid-Staat via een derde land, voor zover er geen gevaar bestaat voor verspreiding van schadelijke organismen.

Artikel 14

  • 1 De invoer van schadelijke organismen genoemd in bijlage I of II bij richtlijn 2000/29/EG in geïsoleerde toestand is verboden.

  • 2 De Minister kan, op aanvraag, ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid voor proefnemingen wetenschappelijke doeleinden of voor selectiewerkzaamheden. Een ontheffing wordt alleen verleend indien is voldaan aan het bepaalde in richtlijn 95/44/EG.

Artikel 15

  • 1 Ten behoeve van planten en plantaardige produkten, bestemd voor uitvoer, wordt een fytosanitair certificaat door de Minister slechts afgegeven, indien na onderzoek van de zending, alsmede aan de verpakking daarvan danwel geheel of gedeeltelijk aan de hand van een representatief monster en zonodig aan de gebruikte of te gebruiken vervoermiddelen, is gebleken dat voldaan is aan de fytosanitaire bepalingen van het land van bestemming.

  • 2 Een fytosanitair certificaat voor herverzending wordt door de Minister slechts afgegeven, indien na onderzoek is gebleken, dat voldaan is aan de fytosanitaire invoerbepalingen van het land waarvoor de zending bestemd is.

  • 3 Een certificaat als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt afgegeven onder de voorwaarde dat het vervoermiddel waarmee de zending wordt vervoerd slechts zendingen bevat die voldoen aan de fytosanitaire invoereisen van het land van bestemming als aangegeven op het afgegeven certificaat.

Artikel 16

  • 1 Een certificaat als bedoeld in artikel 15 moet zijn gesteld in een der officiële talen van de Europese Gemeenschappen.

  • 2 Een certificaat is slechts geldig, indien:

    • a. het geen wijzigingen of doorhalingen bevat, behoudens in het geval een fytosanitair certificaat betrekking heeft op groeimedia in welk geval in dat certificaat de woorden ‘planten en plantaardige produkten’ gewijzigd dienen te worden in het woord ‘groeimedium’;

    • b. het ten hoogste veertien dagen vóór de datum waarop de zending het land van uitvoer verlaat, is opgesteld;

    • c. het, behalve voor wat betreft het dienststempel en de handtekening, volledig is ingevuld in blokletters of in machineschrift;

    • d. de botanische benaming van de planten in Latijnse letters wordt weergegeven;

    • e. het, in geval van een kopie of duplicaat, een gestempelde of gedrukte vermelding ‘kopie’ of ‘duplicaat’ draagt.

  • 3 Een certificaat moet op eerste vordering bij een ambtenaar van de Plantenziektenkundige Dienst, een beambte van een onder verantwoordelijkheid van de Plantenziektenkundige Dienst functionerende instelling, of een ambtenaar van de Belastingdienst bevoegd inzake douane worden ingeleverd.

Paragraaf 4. Regelen met betrekking tot registratie

Artikel 17

  • 1 Een plantenpaspoort wordt slechts verstrekt ten behoeve van partijen planten, plantaardige produkten of andere materialen afkomstig van een producent, importeur of handelaar die is geregistreerd in een door of namens de Minister bijgehouden register.

  • 2 Distributeurs en verpakkers laten opslagplaatsen en verzendingscentra, waar knollen van Solanum tuberosum L., andere dan pootaardappelen, afkomstig van meerdere producenten zijn opgeslagen of worden verpakt, opnemen in het register, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Registratie vindt plaats indien de aanvrager heeft voldaan aan de verplichtingen genoemd in artikel 2, tweede en derde lid, en artikel 3 van richtlijn 92/90/EEG.

Artikel 18

  • 1 Registratie, bedoeld in artikel 17, geschiedt door toezending van een volledig en naar waarheid ingevuld registratieformulier aan de directeur danwel een door deze aangewezen instantie.

  • 2 Een registratieformulier kan op aanvraag worden verkregen bij de directeur dan wel de door deze aangewezen instantie.

  • 3 De directeur dan wel de door deze aangewezen instantie stelt de aanvrager als bedoeld in artikel 17, eerste lid, in kennis van de inschrijving in het register onder vermelding van het aan de aanvrager toegekende individuele registratienummer.

  • 4 In het register wordt in ieder geval vermeld:

    • a. het individueel registratienummer;

    • b. de naam en de aard van de onderneming waarop de registratie betrekking heeft;

    • c. het volledige adres van de geregistreerde;

    • d. de voorwaarden of beperkingen waaronder de inschrijving is verleend;

    • e. de produkten waarop de registratie betrekking heeft.

    • f. datum van eerste aanvraag.

Artikel 19

  • 1 Van iedere wijziging van de in artikel 18, vierde lid, genoemde gegevens dient binnen vier weken nadat deze wijziging zich heeft voorgedaan mededeling gedaan te worden aan de door de directeur dan wel de door deze aangewezen instantie.

  • 2 Indien blijkt dat aan de verplichtingen genoemd in artikel 17, tweede lid, niet meer wordt voldaan kan door de directeur beslist worden, dat de registratie wordt doorgehaald. Doorhaling geschiedt niet dan na voorafgaande waarschuwing door of namens de directeur en na het verstrijken van een daarbij te stellen termijn waarbinnen aan de vorenbedoelde voorschriften dient te zijn voldaan.

  • 3 Het tweede lid geldt tevens indien aan het vereiste in het eerste lid van dit artikel niet wordt voldaan.

Paragraaf 5. Overige bepalingen

Artikel 20

  • 1 Een aanvraag tot een onderzoek als bedoeld in de artikelen 6 en 15 moet door de exporteur of diens gemachtigde ten minste 24 uur – zaterdagen, zondagen, Goede Vrijdag en algemeen erkende feestdagen niet meegerekend – voor het tijdstip van de voorgenomen uitvoer bij het Districtshoofd van de Plantenziektenkundige Dienst, onder wie de plaats van het onderzoek ressorteert, of een door de Minister aangewezen instantie geschieden.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde onderzoek vindt niet plaats op zaterdagen, zondagen, Goede Vrijdag en algemeen erkende feestdagen. Op andere dagen geschiedt het onderzoek uitsluitend tussen 8.00 en 17.00 uur. Op de plaats van onderzoek dient een goede verlichting aanwezig te zijn, moet de aangemelde zending goed toegankelijk zijn en dient de zending op een overzichtelijke wijze te worden aangeboden, zodat het onderzoek naar behoren kan plaatsvinden; een en ander ter beoordeling van de met het onderzoek belaste ambtenaar.

    Tevens dienen alle vereiste bescheiden te worden overgelegd en dient de gevraagde medewerking en noodzakelijke outillage te worden verleend aan de met het onderzoek belaste ambtenaar.

  • 3 Door de Minister kan, indien naar zijn oordeel van een bijzonder geval sprake is, onder door hem te stellen voorwaarden worden afgeweken van het in het eerste en tweede lid bepaalde.

Artikel 20a

  • 1 De ontvanger van een zending snijbloemen als bedoeld in artikel 12, elfde lid, aan wie vergunning is verleend voor elektronische aangifte als bedoeld in artikel 32 van de Douaneregeling kan, onder voorwaarde van aangifte ten invoer bij de douane overeenkomstig die vergunning, de zending snijbloemen op elektronische wijze aanbieden aan de Plantenziektenkundige Dienst voor het onderzoek, bedoeld in artikel 12, eerste lid.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een gemachtigde als bedoeld in artikel 2:1 van de Algemene wet bestuursrecht, aan wie vergunning is verleend voor elektronische aangifte als bedoeld in artikel 32 van de Douaneregeling.

  • 3 Het aanbieden voor onderzoek, bedoeld in het eerste en tweede lid, geschiedt via een daarvoor bestemd elektronisch systeem met behulp van een door de Minister beschikbaar gestelde toegang.

  • 4 De Minister kan besluiten de verstrekte toegang te blokkeren, indien de indiener of een met hem geassocieerd bedrijf of organisatie in het verleden een elektronische aanbieding voor onderzoek heeft ingediend in strijd met deze regeling.

  • 5 De Minister kan een elektronische aanbieding voor onderzoek weigeren, indien dit niet overeenkomstig deze regeling is ingediend.

  • 6 De Minister kan elektronisch verschafte gegevens en bescheiden weigeren voor zover de aanvaarding daarvan tot een onevenredige belasting voor de Minister zou leiden.

  • 7 De Minister kan een elektronisch verzonden bericht weigeren voor zover de betrouwbaarheid of vertrouwelijkheid van dit bericht onvoldoende is gewaarborgd, gelet op de aard en de inhoud van het bericht en het doel waarvoor het wordt gebruikt.

  • 8 De Minister deelt een weigering op grond van dit artikel zo spoedig mogelijk aan de afzender mede.

  • 9 Als tijdstip waarop een elektronisch bericht door de Plantenziektenkundige Dienst elektronisch is ontvangen, geldt het tijdstip waarop het bericht zijn systeem voor gegevensverwerking heeft bereikt.

  • 10 De Minister kan besluiten de elektronische aanbieding voor onderzoek niet te behandelen, indien het elektronisch bericht geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van het vijfde, zesde en zevende lid. Artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 20b

Artikel 21

  • 1 Een wijziging van een of meer onderdelen van de in artikel 1 genoemde richtlijnen treedt voor de toepassing van de artikelen uit deze regeling, waarin naar die onderdelen wordt verwezen, in werking met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

  • 3 de Minister doet van een wijziging als bedoeld in het eerste lid mededeling in de Staatscourant.

Artikel 23

  • 1 Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juni 1993.

  • 2 Deze regeling kan worden aangehaald als: Regeling invoer, uitvoer en verkeer van planten.

    Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 26 mei 1993

De

Staatssecretaris

van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
Voor deze,
De

plv. secretaris-generaal

,

M. Brabers