Burgerlijk Wetboek Boek 7A

Geraadpleegd op 22-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-08-2003.
Geldend van 01-08-2003 t/m 31-08-2003

Burgerlijk Wetboek Boek 7A, Bijzondere overeenkomsten (vervolg)

Boek 7a. Bijzondere overeenkomsten; vervolg

Vijfde titel A. Van koop en verkoop op afbetaling

Afdeling 1. Van koop en verkoop op afbetaling in het algemeen

Artikel 1576

  • 1 Koop en verkoop op afbetaling is de koop en verkoop, waarbij partijen overeenkomen dat de koopprijs wordt betaald in termijnen, waarvan twee of meer verschijnen, nadat de verkochte zaak aan de koper is afgeleverd.

  • 2 De overeenkomst is niet van kracht voordat partijen de door de koper te betalen prijs hebben bepaald.

  • 3 Alle overeenkomsten, welke dezelfde strekking hebben, onder welke vorm of welke benaming ook aangegaan, worden als koop en verkoop op afbetaling aangemerkt.

  • 4 Koop en verkoop op afbetaling in de zin der wet zijn niet de overeenkomsten welke betrekking hebben op:

    • a. onroerende zaken,

    • b. zeeschepen waarvan de bruto-inhoud tenminste twintig kubieke meters of de bruto-tonnage tenminste 6 bedraagt, die teboekstaan of die teboekgesteld kunnen worden in het in artikel 193 van Boek 8 genoemde register,

    • c. binnenschepen die teboekstaan of die teboekgesteld moeten worden doch niet teboekstaan, in het in artikel 783 van Boek 8 genoemde register,

    • d. luchtvaartuigen teboekstaand in het register genoemd in titel 15 van Boek 8.

  • 5 Het in deze titel bepaalde vindt overeenkomstige toepassing op vermogensrechten, niet zijnde registergoederen, voor zover dat in overeenstemming is met de aard van het recht.

Artikel 1576a

Van de bepalingen van deze titel mag slechts worden afgeweken, indien en voor zoover dit daaruit blijkt.

Artikel 1576b

  • 1 Bedingen, waarbij of krachtens welke den schuldenaar, voor het geval hij eenige verplichting uit de overeenkomst niet vervult, de betaling van zekere som als schadevergoeding of eenige straf wordt of kan worden opgelegd, kunnen alleen bij schriftelijk aangegane overeenkomst worden gemaakt.

  • 2 Indien de overeengekomen of opgelegde schadevergoeding of straf den rechter bovenmatig voorkomt, kan deze haar, ten aanzien van het hem voorgelegde geval, verminderen of opheffen.

Artikel 1576c

  • 1 Vervroegde opeischbaarheid, als straf wegens nalatigheid van den kooper in het betalen van termijnen, kan alleen bedongen worden voor het geval de achterstand bedraagt, ten aanzien van één termijn tenminste een tiende, of ten aanzien van meer termijnen gezamenlijk tenminste een twintigste deel van den geheelen koopprijs.

  • 2 Onder geheelen koopprijs wordt verstaan de som van alle betalingen, waartoe de kooper bij regelmatige nakoming van de overeenkomst gehouden is.

Artikel 1576d

Op eenig beding, als bedoeld in de voorafgaande twee artikelen, kan wegens niet tijdige nakoming beroep alleen worden gedaan, indien de schuldenaar, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft om zijne verplichtingen na te komen.

Artikel 1576e

  • 1 De kooper is steeds bevoegd tot vervroegde betaling van één of meer eerstvolgende termijnen van den koopprijs.

  • 2 In geval van vervroegde betaling ineens van het geheele nog verschuldigde bedrag heeft hij recht op een aftrek, berekend naar vijf ten honderd ’s jaars over elken daarbij vervroegd betaalden termijn.

  • 3 Van de bepalingen van dit artikel kan ten voordeele van den kooper door partijen worden afgeweken.

Artikel 1576f

  • 1 Overdracht, inpandgeving of elke andere handeling, waardoor de kooper aan den verkooper of aan een derde eenig recht toekent op zijn loon, pensioen of andere periodieke inkomsten wegens arbeidsovereenkomst, kan ter zake van koop en verkoop op afbetaling, behalve voor opeischbare verplichtingen, alleen geschieden voor betalingen, waartoe de kooper bij regelmatige nakoming van de overeenkomst zal gehouden zijn, en voor de kosten.

  • 2 De handeling heeft alsdan geene werking dan naar gelang bedoelde termijnen verschijnen overeenkomstig een bij schriftelijke overeenkomst vastgelegd plan van regelmatige afbetaling of naar gelang er kosten vallen, telkens tot het beloop daarvan.

  • 3 Bovendien is vereischt, dat de kooper, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig is gebleven. Alleen de termijnen en kosten, waarover de ingebrekestelling is geschied, en die, welke daarna verschijnen, komen in aanmerking bij het bepalen van bedoelde werking.

  • 4 Ten aanzien van hem, die de uitkeering wegens arbeidsovereenkomst verschuldigd is, heeft de handeling geen gevolg, alvorens de ingebrekestelling van den kooper en het plan van regelmatige afbetaling met opgave van hetgeen daarop voldaan is en van de gevorderde kosten schriftelijk te zijner kennis zijn gebracht, dan wel schriftelijk door hem zijn erkend. Betalingen, dienovereenkomstig te goeder trouw door hem gedaan, bevrijden hem tegenover den kooper.

Artikel 1576g

Volmacht tot invordering van loon, pensioen of andere periodieke vorderingen ter zake van eene arbeidsovereenkomst, onder welken vorm of welke benaming ook, door den kooper verleend, is steeds herroepelijk.

Afdeling 2. Van huurkoop

Artikel 1576h

  • 1 Huurkoop is de koop en verkoop op afbetaling, waarbij partijen overeenkomen, dat de verkochte zaak niet door enkele aflevering in eigendom overgaat, maar pas door vervulling van de opschortende voorwaarde van algehele betaling van wat door de koper uit hoofde van de koopovereenkomst verschuldigd is.

  • 2 Alle overeenkomsten, welke dezelfde strekking hebben, hetzij als huur en verhuur, hetzij onder anderen vorm of andere benaming aangegaan, worden als huurkoop aangemerkt.

  • 3 Onder huurkoop is begrepen de overeenkomst, waarbij ter zake van een koop en verkoop een derde, die den eigendom der zaak verwerft, aan den kooper crediet verleent des dat het geheel van handelingen de strekking van huurkoop erlangt.

Artikel 1576i

  • 1 Huurkoop wordt aangegaan bij authentieke of onderhandsche akte, welke voldoet aan de bepalingen van artikel 1576j.

  • 2 Hetzelfde geldt voor overeenkomsten, welke bestaande overeenkomsten zoodanig wijzigen of aanvullen, dat daardoor huurkoop zou ontstaan.

  • 3 Wordt de overeenkomst aangegaan bij onderhandsche akte, dan moet deze, zoo de kooper dit verlangt, in dubbel worden opgemaakt.

  • 4 Het dubbel, of zoo dit niet is opgemaakt, een authentiek of door den verkooper onderteekend afschrift, wordt zoo spoedig mogelijk na het sluiten van de overeenkomst door den verkooper aan den kooper verstrekt.

  • 5 Verder afschrift kan de kooper te allen tijde tegen betaling van de kosten vorderen.

Artikel 1576j

  • 1 De akte van huurkoop moet duidelijk vermelden den geheelen koopprijs, als bedoeld in artikel 1576c, het plan van regelmatige afbetaling, als bedoeld in artikel 1576f, en de bedingen betreffende voorbehoud en overgang van eigendom.

  • 3 Ontbreekt eene akte, welke voldoet aan genoemde voorwaarden, dan geldt de overeenkomst niet als huurkoop, doch wordt de koop en verkoop op afbetaling geacht te zijn gesloten zonder beding, dat de verkochte zaak niet door enkele aflevering aan den kooper overgaat.

Artikel 1576k

Ter zake van huurkoop kan de koper, indien hij bij het aangaan van de overeenkomst werkelijke woonplaats in een gemeente in Nederland heeft, geen woonplaats kiezen, behalve voor het geval dat hij te eniger tijd geen bekende werkelijke woonplaats in die gemeente mocht hebben.

Artikel 1576l

  • 1 De verkoper is verplicht de verkochte zaak aan de koper te leveren door aan deze de macht over de zaak te verschaffen. Op zijn verdere verplichtingen zijn de bepalingen van de eerste, tweede en derde afdeling van titel 1 van Boek 7 van toepassing.

  • 2 Vervreemding door den verkooper van de in huurkoop afgeleverde zaak werkt niet ten nadeele van den huurkooper.

Artikel 1576m

  • 1 De kooper heeft van de zaak, die hij krachtens huurkoop onder zich heeft, het genot, ook voordat hij den eigendom daarvan verkrijgt.

  • 2 Hij mag de zaak gebruiken overeenkomstig hare bestemming.

  • 3 Hare gedaante of inrichting mag hij niet veranderen, noch de zaak verhuren of zijn genot aan anderen afstaan.

  • 5 Van deze bepalingen kan bij overeenkomst worden afgeweken. Van lid 4 kan echter bij een consumentenkoop niet ten nadele van de koper worden afgeweken.

Artikel 1576n

  • 1 De vruchten, welke de zaak tijdens het genot oplevert, behooren den kooper toe. Voorzoover bij de akte van huurkoop hiervan is afgeweken, heeft de kooper niettemin het genot der vruchten, indien niet anders is overeengekomen.

  • 2 De burgerlijke vruchten worden, voor zoover niet anders is overeengekomen, gerekend van dag tot dag verkregen te worden en den kooper toe te behooren, naarmate zijn genot duurt, welk ook het tijdstip moge wezen, waarop dezelve betaalbaar zijn.

  • 3 De verplichting tot teruggave van de in huurkoop afgeleverde zaak omvat die tot teruggave van de vruchten, welke den verkooper toebehooren.

Artikel 1576q

Ontbinding van huurkoop, of teruggave van eene in huurkoop gehouden zaak krachtens daartoe gemaakt beding, kan, wegens niet tijdige nakoming door den kooper van zijne verplichtingen, niet worden ingeroepen of gevorderd, tenzij de kooper, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft om zijne verplichtingen na te komen.

Artikel 1576r

Wanneer de verkoper ontbinding van de overeenkomst of teruggave van de in huurkoop afgeleverde zaak kan vorderen, kan de kantonrechter, indien de verkoper zulks verzoekt en daarbij redelijk belang heeft, bij voorlopige voorziening teruggave bij voorraad bevelen.

Artikel 1576s

Indien, wegens het niet nakomen door den kooper van zijne verplichtingen, de in huurkoop afgeleverde zaak krachtens daartoe gemaakt beding wordt teruggenomen, heeft dit ontbinding van de overeenkomst tot gevolg, tenzij tusschen partijen anders overeengekomen is.

Artikel 1576t

Indien bij ontbinding van de overeenkomst wegens het niet nakomen door den kooper van zijne verplichtingen de verkooper in beteren vermogenstoestand zou geraken dan bij het in stand blijven van de overeenkomst, vindt volledige verrekening plaats.

Artikel 1576u

Indien bij ontbinding der overeenkomst de kooper recht mocht hebben op eenige terugbetaling, kan hij door den rechter worden gemachtigd de zaak, die hij terug moet geven, onder zich te houden, totdat het hem verschuldigde wordt betaald of de verkooper daarvoor voldoende zekerheid heeft gesteld.

Artikel 1576v

  • 1 Indien wegens niet betaling van verschenen termijnen de in huurkoop afgeleverde zaak is teruggenomen zonder voorafgaande rechterlijke tusschenkomst, kan de kooper gedurende veertien dagen na de terugneming de zaak inlossen, door betaling van de verschenen termijnen en de verschuldigde rente, boeten en kosten.

  • 2 Mocht de overeenkomst zijn ontbonden, dan wordt dit door de inlossing ongedaan gemaakt.

  • 3 Bij herhaling van het in het eerste lid genoemde geval heeft de kooper het recht van inlossing alleen onder volledige betaling.

  • 4 Aan de vordering tot inlossing, anders dan onder volledige betaling, behoeft de verkooper niet te voldoen, indien omstandigheden aanwezig zijn, die tot toepassing van artikel 1576r aanleiding zouden geven.

  • 5 Van de bepalingen van dit artikel kan ten voordeele van den kooper door partijen worden afgeweken.

Artikel 1576w

In het vonnis, waarbij de verplichting tot teruggave van eene in huurkoop afgeleverde zaak wordt vastgesteld of de overeenkomst wordt ontbonden, kan een bevel tot teruggave worden opgenomen.

Artikel 1576x

  • 1 Bij het vonnis, dat bevel tot teruggave uit kracht van huurkoop inhoudt, kan de geldswaarde der terug te geven zaak worden vastgesteld.

  • 2 In dat geval kan de tenuitvoerlegging ook door uitwinning geschieden.

Zevende titel. Van huur en verhuur

Tweede afdeeling. Van de regelen, welke gemeen zijn aan verhuringen van huizen en van andere zaken

[Vervallen per 01-08-2003]

Vierde afdeling. Van de regelen welke bijzonder betrekkelijk zijn tot huur en verhuur van woonruimte

[Vervallen per 01-08-2003]

Vijfde afdeling. Van de regelen welke bijzonder betrekkelijk zijn tot huur en verhuur van bedrijfsruimte

Artikel 1624

  • 1 De bepalingen van deze afdeling zijn bij uitsluiting van toepassing op huur en verhuur van bedrijfsruimte. Indien een overeenkomst de kenmerken bevat van huur en verhuur van bedrijfsruimte en tevens van enige andere soort van overeenkomst, zullen zowel de bepalingen betreffende de huur en verhuur van bedrijfsruimte als die betreffende die andere soort van overeenkomst van toepassing zijn; in geval van strijd tussen deze bepalingen zullen die omtrent de huur en verhuur van bedrijfsruimte van toepassing zijn.

  • 2 Onder bedrijfsruimte wordt verstaan een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan, die krachtens overeenkomst van huur en verhuur is bestemd voor de uitoefening van een kleinhandelsbedrijf, van een restaurant- of cafébedrijf, van een afhaal- en besteldienst, of van een ambachtsbedrijf, een en ander indien in de verhuurde ruimte een voor het publiek toegankelijk lokaal voor rechtstreekse levering van roerende zaken of voor dienstverlening aanwezig is, dan wel krachtens zulk een overeenkomst is bestemd voor de uitoefening van een hotelbedrijf. Tot de bedrijfsruimte wordt ook gerekend de bij het een en ander behorende grond en de onzelfstandige woning. Als bedrijfsruimte wordt voorts aangemerkt een onroerende zaak die krachtens overeenkomst van huur en verhuur is bestemd voor uitoefening van een kampeerbedrijf. Bij algemene maatregel van bestuur kan het begrip kampeerbedrijf nader worden bepaald.

Artikel 1625

De huurovereenkomst geldt voor vijf jaar of, als een langere bepaalde duur is overeengekomen, voor die langere duur.

Artikel 1626

  • 1 De huurovereenkomst welke voor vijf jaar geldt, wordt na ommekomst van deze duur van rechtswege met vijf jaar verlengd. De overeenkomst die voor een langere termijn dan vijf jaar is aangegaan, wordt na ommekomst van die termijn van rechtswege verlengd met een tweede termijn die zoveel korter is dan vijf jaar als de eerste termijn langer is dan vijf jaar. Op de overeenkomst die voor tien jaar of langer is aangegaan, is dit artikel niet van toepassing.

  • 2 De in het vorige lid bedoelde verlenging van rechtswege vindt niet plaats als de overeenkomst met inachtneming van het in artikel 1627, eerste lid, bepaalde is opgezegd. Zij vindt evenwel ook na zodanige opzegging plaats, indien de vordering bedoeld in artikel 1627a, tweede lid, wordt afgewezen.

  • 3 Wanneer tussen de partijen geen overeenstemming bestaat over wijziging van de huurprijs in verband met de verlenging, stelt de kantonrechter op vordering van de meest gerede partij de huurprijs nader vast, indien deze niet overeenstemt met die van vergelijkbare bedrijfsruimte ter plaatse. Bij de nadere vaststelling van de huurprijs let de rechter op het gemiddelde van de huurprijzen van vergelijkbare bedrijfsruimte ter plaatse welke zich hebben voorgedaan in een tijdvak van vijf jaren voorafgaande aan de dag van het instellen van de vordering. Iedere aldus in de vergelijking te betrekken huurprijs wordt herleid volgens de algemene ontwikkeling van het prijspeil sinds de dag waarop die huurprijs gold tot aan die van het instellen van de vordering. De rechter zal een vordering tot verhoging van de huurprijs evenwel afwijzen voor zover deze is gegrond op verbeteringen van het gehuurde, die door de huurder zijn aangebracht. De vordering kan worden ingesteld tot uiterlijk drie maanden na de verlenging, dan wel na het onherroepelijk worden van de beslissing tot afwijzing van de vordering bedoeld in artikel 1627a, tweede lid, indien dat op een latere dag plaatsvindt.

Artikel 1627

  • 1 De overeenkomst die voor vijf jaar geldt en de overeenkomst die is aangegaan voor een duur welke langer is dan vijf jaar maar korter dan tien jaar kunnen tegen het eind van de duur door ieder der partijen worden opgezegd. De opzegging geschiedt bij deurwaardersexploit of bij aangetekende brief. De termijn van opzegging bedraagt ten minste een jaar.

  • 2 Een opzegging door de verhuurder is nietig, indien:

    • a. de opzegging niet de gronden vermeldt die tot de opzegging hebben geleid;

    • b. de opzegging geschiedt op de grond vermeld in artikel 1628, eerste lid, onder a, door een verhuurder die rechtsopvolger van een vorige verhuurder is en niet is de echtgenoot, de geregistreerde partner, bloed- of aanverwant in de eerste graad of een pleegkind van die vorige verhuurder, binnen drie jaren nadat de rechtsopvolging schriftelijk ter kennis van de huurder is gebracht;

    • c. bij de opzegging niet aan de huurder wordt gevraagd om binnen zes weken schriftelijk aan de verhuurder mede te delen of hij al dan niet toestemt in de beëindiging van de overeenkomst.

  • 3 Ieder der partijen kan reeds in de procedure tot beëindiging van de overeenkomst de nadere vaststelling van de huurprijs, als bedoeld in het derde lid van het vorige artikel, vorderen voor het geval de vordering bedoeld in artikel 1627a, tweede lid, mocht worden afgewezen.

  • 4 De overeenkomst loopt, indien haar geldigheidsduur tijdens de procedure verstrijkt, in elk geval voort tot het tijdstip waarop onherroepelijk op de vordering is beslist. Indien de rechter de vordering toewijst, stelt hij tevens het tijdstip van de ontruiming vast. Het vonnis levert een voor tenuitvoerlegging vatbare titel op. Indien de rechter de vordering afwijst, wordt de termijn van de verlenging geacht te zijn ingegaan bij het verstrijken van de geldigheidsduur van de overeenkomst.

  • 5 Onder pleegkind wordt verstaan hij die duurzaam als een eigen kind is verzorgd en opgevoed.

Artikel 1627a

  • 1 Een door de verhuurder opgezegde overeenkomst blijft, tenzij de huurder na de opzegging door de verhuurder schriftelijk in de beëindiging ervan heeft toegestemd, na het tijdstip waartegen rechtsgeldig is opgezegd van rechtswege van kracht, totdat de beslissing op de vordering bedoeld in het volgende lid onherroepelijk is geworden.

  • 2 De verhuurder kan, indien hij zes weken na de opzegging geen schriftelijke mededeling van de huurder dat hij in de beëindiging van de overeenkomst toestemt, heeft ontvangen, op de gronden vermeld in de opzegging vorderen dat de kantonrechter het tijdstip zal vaststellen waarop de overeenkomst zal eindigen.

Artikel 1628

  • 1 De rechter kan de vordering slechts toewijzen, indien:

    • a. de verhuurder aannemelijk maakt dat hij of zijn echtgenoot, de geregistreerde partner, een bloed- of aanverwant in de eerste graad of een pleegkind als bedoeld in artikel 1627, vijfde lid, het verhuurde persoonlijk in duurzaam gebruik wil nemen als bedrijfsruimte in de zin van artikel 1624 en hij het verhuurde daartoe dringend nodig heeft; onder gebruik wordt vervreemding van de zaak niet begrepen;

    • b. de bedrijfsvoering van de huurder niet is geweest zoals een goed huurder betaamt.

  • 2 De rechter kan in zijn beslissing tot toewijzing van de vordering op de grond vermeld in het vorige lid, onder a, een bedrag vaststellen dat de verhuurder aan de huurder moet betalen ter tegemoetkoming in diens verhuis- en inrichtingskosten. Alvorens een beslissing te geven waarin een bedrag als in de vorige zin bedoeld wordt vastgesteld, brengt de rechter zijn voornemen ter kennis van partijen en stelt hij een termijn binnen welke de verhuurder de bevoegdheid heeft de opzegging in te trekken. Indien de verhuurder van die bevoegdheid gebruik maakt, zal de rechter alleen een beslissing geven omtrent de proceskosten.

Artikel 1628a

  • 1 In geval van toewijzing van de vordering op de grond vermeld in artikel 1628, eerste lid, onder a, is de verhuurder jegens de huurder tot schadevergoeding gehouden, indien de wil om het verhuurde persoonlijk in duurzaam gebruik te nemen als bedrijfsruimte in de zin van artikel 1624, in werkelijkheid niet aanwezig is geweest. De verhuurder is eveneens jegens de huurder tot schadevergoeding gehouden, wanneer hij de overeenkomst heeft opgezegd op de grond, genoemd in het eerste lid van het vorige artikel onder a, en de huurder in de beëindiging van de overeenkomst heeft toegestemd, indien de wil om het verhuurde persoonlijk in duurzaam gebruik te nemen als bedrijfsruimte in de zin van artikel 1624 in werkelijkheid niet aanwezig is geweest.

  • 2 Behoudens tegenbewijs wordt die wil geacht niet aanwezig te zijn geweest, indien niet binnen één jaar na het einde van de huurovereenkomst het verhuurde door een persoon genoemd in het eerste lid van het vorige artikel onder a in duurzaam gebruik is genomen.

  • 3 De rechter is bevoegd op vordering van de huurder of ambtshalve in een beslissing als bedoeld in het eerste lid, een bedrag te bepalen, dat de verhuurder aan de huurder moet betalen, ingeval later mocht blijken, dat die wil in werkelijkheid niet aanwezig is geweest, onverminderd het recht van de huurder op verdere schadevergoeding.

  • 4 De vordering van de huurder tot schadevergoeding of tot betaling van het bedrag, bedoeld in het vorige lid, vervalt vijf jaren na het einde van de huurovereenkomst.

Artikel 1629

  • 1 Behoudens het bepaalde in dit en het volgende artikel, zijn de artikelen 1625-1628a van toepassing, al mocht ook door partijen anders zijn overeengekomen.

  • 2 Afwijkende bedingen in de huurovereenkomst, of in een overeenkomst tot wijziging van de huurovereenkomst, zijn slechts van kracht indien zij door de kantonrechter zijn goedgekeurd. Ieder der partijen kan de beslissing van de rechter verzoeken. Het verzoekschrift bevat de tekst van de goed te keuren bedingen alsmede een beknopte vermelding van de bijzondere omstandigheden die de goedkeuring wenselijk maken. De rechter verleent zijn goedkeuring alleen op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval.

  • 3 De overeenkomst tot beëindiging van een huurovereenkomst, aangegaan nadat de huur is ingegaan, behoeft geen goedkeuring van de rechter.

  • 4 Een verzoek als bedoeld in het tweede lid moet worden ingediend ter griffie van de rechtbank van het arrondissement waarin de bedrijfsruimte is gelegen.

Artikel 1630

  • 1 Zonder goedkeuring van de rechter is geldig de overeenkomst voor een duur van twee jaar of korter. De artikelen 1625-1629 zijn op die overeenkomst niet van toepassing.

  • 2 Indien het genot aangevangen krachtens een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid, langer dan twee jaar heeft geduurd, geldt van rechtswege een overeenkomst op de tussen partijen laatstelijk geldende voorwaarden, doch voor vijf jaar, waarop de reeds verstreken twee jaar in mindering komen. Op deze overeenkomst zijn de artikelen 1625-1629 van toepassing.

  • 3 Het in het tweede lid omschreven rechtsgevolg treedt niet in, indien partijen vóór het verstrijken van de termijn van twee jaar een andere overeenkomst sluiten, vallende onder artikel 1625, dan wel een daarvan afwijkende overeenkomst, mits de in artikel 1629, tweede lid, bedoelde goedkeuring is verzocht vóór het verstrijken van de termijn van twee jaren. Indien de rechter afwijzend op het verzoek tot goedkeuring beslist, stelt hij tevens het tijdstip van de ontruiming vast. De beschikking levert een voor tenuitvoerlegging vatbare titel op.

  • 4 Indien het intreden van het in het tweede lid omschreven rechtsgevolg daartoe aanleiding geeft, kan de huurprijs nader worden vastgesteld. Bij gebreke van overeenstemming geschiedt deze vaststelling door de kantonrechter op vordering van de meest gerede partij. Hij zal een vordering tot verhoging van de huurprijs evenwel afwijzen voor zover het is gegrond op verbeteringen van het gehuurde, die door de huurder zijn aangebracht. De vordering moet worden ingesteld uiterlijk drie maanden na het verstrijken van de termijn van twee jaar.

Artikel 1631

  • 1 De overeenkomst waarvan de oorspronkelijke ingevolge artikel 1625 geldende duur krachtens artikel 1626 is verlengd, houdt niet van rechtswege op wanneer de termijn van de verlenging is verstreken. Zij kan door ieder der partijen tegen het einde van die termijn worden opgezegd. De opzegging kan slechts bij deurwaardersexploit of bij aangetekende brief geschieden. De termijn van opzegging bedraagt ten minste een jaar. Een opzegging die is gedaan op kortere termijn, geldt niettemin als ware zij gedaan met inachtneming van de voorgeschreven termijn.

  • 2 Een opzegging door de verhuurder is nietig, indien:

    • a. de opzegging niet de gronden vermeldt die tot de opzegging hebben geleid;

    • b. de opzegging geschiedt op de grond dat de verhuurder het verhuurde in gebruik wil nemen, door een verhuurder die rechtsopvolger van een vorige verhuurder is en niet is de echtgenoot, de geregistreerde partner, bloed- of aanverwant in de eerste graad of een pleegkind als bedoeld in artikel 1627, vijfde lid, van die vorige verhuurder, binnen drie jaren nadat de rechtsopvolging schriftelijk ter kennis van de huurder is gebracht;

    • c. de opzegging ertoe strekt om een verhoging van de huurprijs te bewerkstelligen;

    • d. bij de opzegging niet aan de huurder wordt gevraagd om binnen zes weken schriftelijk aan de verhuurder mede te delen of hij al dan niet toestemt in de beëindiging van de overeenkomst.

  • 3 Artikel 1627a is van overeenkomstige toepassing. De rechter kan evenwel, indien het verweer van de huurder hem kennelijk ongegrond voorkomt, bepalen dat de overeenkomst in afwijking van het bepaalde in het eerste lid van dat artikel niet verder van kracht blijft en zijn toewijzend vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

  • 4 Elk met de bepalingen van dit artikel strijdig beding is nietig.

Artikel 1631a

  • 1 De rechter wijst de vordering af, indien van de huurder, bij redelijke afweging van zijn belangen bij verlenging van de overeenkomst tegen de belangen van de verhuurder bij beëindiging van de overeenkomst, niet kan worden gevergd dat hij het gehuurde ontruimt.

  • 2 De rechter wijst de vordering in ieder geval toe:

    • 1°. indien de bedrijfsvoering van de huurder niet is geweest zoals een goed huurder betaamt;

    • 2°. indien de verhuurder aannemelijk maakt dat hij of zijn echtgenoot, de geregistreerde partner, een bloed- of aanverwant in de eerste graad of een pleegkind als bedoeld in artikel 1627, vijfde lid, het verhuurde persoonlijk in duurzaam gebruik wil nemen als bedrijfsruimte in de zin van artikel 1624 en hij het verhuurde daartoe dringend nodig heeft; onder gebruik wordt vervreemding van de zaak niet begrepen;

    • 3°. indien de verhuurder een krachtens een geldend bestemmingsplan op het verhuurde liggende bestemming wil verwezenlijken;

    • 4°. indien de huurder niet toestemt in een redelijk aanbod tot het aangaan van een nieuwe overeenkomst met betrekking tot het gehuurde, voor zover dit aanbod niet een wijziging van de huurprijs inhoudt.

  • 3 Ingeval de verhuurder de overeenkomst heeft opgezegd op de grond dat één of meer der in het vorige lid, onder 2°, genoemde personen het gehuurde in gebruik willen nemen, kan de rechter in zijn beslissing tot toewijzing van de vordering op de grond vermeld in het eerste lid of in het vorige lid, onder 2°, een bedrag vaststellen dat de verhuurder aan de huurder moet betalen ter tegemoetkoming in diens verhuis- en inrichtingskosten. Alvorens een beslissing te geven waarin een bedrag als in de vorige zin bedoeld wordt vastgesteld, brengt de rechter zijn voornemen ter kennis van partijen en stelt hij een termijn binnen welke de verhuurder de bevoegdheid heeft de opzegging in te trekken. Indien de verhuurder van die bevoegdheid gebruik maakt, zal de rechter alleen een beslissing geven omtrent de proceskosten.

  • 4 In geval van toewijzing van de vordering op de grond vermeld in het tweede lid, onder 2°, is de verhuurder jegens de huurder tot schadevergoeding gehouden, indien de wil om het verhuurde persoonlijk in duurzaam gebruik te nemen als bedrijfsruimte in de zin van artikel 1624 in werkelijkheid niet aanwezig is geweest. De verhuurder is eveneens jegens de huurder tot schadevergoeding gehouden, wanneer hij de overeenkomst heeft opgezegd op de grond genoemd in het tweede lid, onder 2°, en de huurder in de beëindiging van de overeenkomst heeft toegestemd, indien de wil om het verhuurde persoonlijk in duurzaam gebruik te nemen als bedrijfsruimte in de zin van artikel 1624 in werkelijkheid niet aanwezig is geweest. Indien de overeenkomst is opgezegd op de grond dat de in het tweede lid, onder 2°, genoemde personen het verhuurde persoonlijk in duurzaam gebruik willen nemen en de vordering is toegewezen op grond van het eerste lid, is de verhuurder tot schadevergoeding jegens de huurder gehouden, indien de wil om het verhuurde persoonlijk in duurzaam gebruik te nemen in werkelijkheid niet aanwezig is geweest. Het tweede, derde en vierde lid van artikel 1628a zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 5 In het geval bedoeld in het tweede lid, onder 4°, staat de rechter, alvorens over de vordering te beslissen, de huurder een termijn van ten hoogste een maand toe om alsnog het aanbod te aanvaarden.

  • 6 Indien de rechter de vordering afwijst, bepaalt hij tevens het tijdstip tot hetwelk de overeenkomst wordt verlengd.

  • 7 Indien de rechter de vordering toewijst, stelt hij tevens het tijdstip van de ontruiming vast. Het vonnis levert een voor tenuitvoerlegging vatbare titel op.

  • 8 Wanneer tussen de partijen geen overeenstemming bestaat over wijziging van de huurprijs in verband met de verlenging, stelt de kantonrechter op vordering van de meest gerede partij de huurprijs nader vast, indien deze niet overeenstemt met die van vergelijkbare bedrijfsruimte ter plaatse. Bij de nadere vaststelling van de huurprijs let de rechter op het gemiddelde van de huurprijzen van vergelijkbare bedrijfsruimte ter plaatse welke zich hebben voorgedaan in een tijdvak van vijf jaren voorafgaande aan de dag van het instellen van de vordering. Iedere aldus in de vergelijking te betrekken huurprijs wordt herleid volgens de algemene ontwikkeling van het prijspeil sinds de dag waarop die huurprijs gold tot aan die van het instellen van de vordering. De rechter zal een vordering tot verhoging van de huurprijs evenwel afwijzen voor zover het is gegrond op verbeteringen van het gehuurde, die door de huurder zijn aangebracht.

Artikel 1631b

  • 1 Indien de rechter de overeenkomst verlengd heeft, kan de verhuurder, tenzij de termijn van verlenging niet meer dan een jaar bedraagt, na opzegging van de overeenkomst wederom vorderen dat de rechter het tijdstip zal vaststellen waarop de overeenkomst zal eindigen. Deze vordering kan niet eerder dan zes maanden voor het einde van de termijn van verlenging worden ingesteld.

Artikel 1631c

  • 1 Vindt geen opzegging krachtens het eerste lid van artikel 1631 plaats, dan loopt de overeenkomst voor onbepaalde tijd door, tenzij uit de overeenkomst een bepaalde tijd voortvloeit of partijen een bepaalde tijd overeenkomen.

Artikel 1631d

  • 1 De in het vorige artikel bedoelde overeenkomst voor onbepaalde tijd moet met een termijn van ten minste een jaar worden opgezegd.

  • 2 De in het vorige artikel bedoelde overeenkomst voor bepaalde tijd en de overeenkomst die voor een bepaalde tijd van tien jaar of langer is aangegaan, houden niet van rechtswege op wanneer de bepaalde tijd is verstreken. Zij kunnen door ieder der partijen tegen het einde van de bepaalde tijd worden opgezegd. De opzegging moet geschieden bij deurwaardersexploit of bij aangetekende brief. De termijn van opzegging bedraagt ten minste een jaar. Een opzegging die is gedaan op kortere termijn, geldt niettemin als ware zij gedaan met inachtneming van de voorgeschreven termijn.

Artikel 1632

Indien bij een voor bepaalde tijd aangegane huurovereenkomst de erfgenamen van de huurder niet bevoegd zijn de bedrijfsruimte aan een ander in gebruik te geven, kunnen zij, onderscheidenlijk zijn echtgenoot of geregistreerde partner in het geval zijn nalatenschap overeenkomstig artikel 13 van Boek 4 wordt verdeeld, ongeacht enig andersluidend beding gedurende zes maanden na het overlijden van hun erflater de overeenkomst opzeggen. De opzegging geschiedt bij deurwaardersexploit of aangetekende brief. De termijn van opzegging bedraagt zes maanden.

Artikel 1632a

  • 1 Ongeacht enig andersluidend beding kan de verhuurder of de huurder vorderen dat de kantonrechter de huurprijs, ingeval deze niet overeenstemt met die van vergelijkbare bedrijfsruimte ter plaatse, nader vast zal stellen:

    • a. indien de overeenkomst voor bepaalde tijd geldt, na afloop van de overeengekomen duur;

    • b. indien de overeenkomst voor onbepaalde tijd geldt, telkens wanneer vijf jaren zijn verstreken sinds de datum met ingang waarvan de overeenkomst is aangegaan.

  • 2 Bij de nadere vaststelling van de huurprijs let de rechter op het gemiddelde van de huurprijzen van vergelijkbare bedrijfsruimte ter plaatse welke zich hebben voorgedaan in een tijdvak van vijf jaren voorafgaande aan de dag van het instellen van de vordering. Iedere aldus in de vergelijking te betrekken huurprijs wordt herleid volgens de algemene ontwikkeling van het prijspeil sinds de dag waarop die huurprijs gold tot aan die van het instellen van de vordering. De rechter zal een vordering tot verhoging van de huurprijs evenwel afwijzen voor zover het is gegrond op verbeteringen van het gehuurde, die door de huurder zijn aangebracht.

Artikel 1633

  • 1 De huurder is niet bevoegd de inrichting of gedaante van het gehuurde geheel of gedeeltelijk te veranderen dan na schriftelijke toestemming van de verhuurder.

  • 2 Indien de verhuurder de toestemming niet verleent, kan de huurder, ongeacht enig andersluidend beding, vorderen dat de kantonrechter hem zal machtigen tot het aanbrengen van de veranderingen. De verhuurder en de hypotheekhouder, zo die er is, worden gehoord, althans opgeroepen.

  • 3 De rechter wijst de vordering slechts toe, indien de veranderingen noodzakelijk zijn voor een doelmatige uitoefening van het bedrijf van de huurder en geen gewichtige bezwaren van de verhuurder zich tegen het aanbrengen daarvan verzetten.

  • 4 De rechter kan aan de machtiging voorwaarden verbinden of daarbij een last opleggen; hij kan op vordering van de meest gerede partij de huurprijs verhogen indien de veranderingen daartoe aanleiding geven.

Artikel 1634

Indien de rechter ingevolge artikel 299 van Boek 3 de huurder machtigt bepaalde onderhoudswerken of reparatiën ten koste van de verhuurder uit te voeren, kan hij tevens, ongeacht enig andersluidend beding, bepalen of en tot welk bedrag de huurder de gemaakte kosten met de huurprijs kan verrekenen.

Artikel 1635

  • 1 De huurder die het in het gehuurde uitgeoefende bedrijf aan een ander wenst over te dragen, kan, ongeacht enig andersluidend beding, vorderen dat hij gemachtigd wordt om die ander in zijn plaats als huurder te stellen.

  • 2 De rechter beslist met inachtneming van de omstandigheden van het geval, met dien verstande dat hij de vordering slechts kan toewijzen, indien de huurder een zwaarwichtig belang heeft bij de overdracht van het bedrijf en dat hij haar steeds afwijst, indien de voorgestelde huurder niet voldoende waarborgen biedt voor een richtige nakoming van de huurovereenkomst en voor een behoorlijke bedrijfsvoering.

  • 3 De rechter kan aan de machtiging voorwaarden verbinden of daarbij een last opleggen.

Artikel 1635a

  • 1 Indien de verhuurder, nadat de huurovereenkomst door opzegging zijnerzijds is geëindigd, voordeel geniet tengevolge van het feit dat het verhuurde vervolgens wordt gebezigd voor de uitoefening van een bedrijf, gelijksoortig aan het door de gewezen huurder aldaar uitgeoefende, kan de gewezen huurder van de verhuurder een naar billijkheid te berekenen vergoeding vorderen.

  • 2 Voordeel, voortvloeiend uit de aard of de ligging van het verhuurde, of uit daaraan aangebrachte veranderingen, komt voor de toepassing van het vorige lid niet in aanmerking.

  • 3 De vergoeding kan niet worden toegekend wanneer het verhuurde voor de uitoefening van het gelijksoortige bedrijf eerst wordt gebezigd nadat sedert het eindigen van de huurovereenkomst meer dan een jaar is verstreken.

  • 4 Bedingen waarin ten nadele van de huurder wordt afgeweken van de bepalingen van dit artikel, zijn nietig.

Artikel 1636

  • 1 Ontbinding van de overeenkomst op de grond dat de huurder zijn verplichtingen niet nakomt, kan slechts door de rechter geschieden.

  • 2 Alvorens te beslissen over een vordering tot ontbinding van de overeenkomst, kan de rechter de huurder een termijn toestaan om alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen.

  • 3 Indien de overeenkomst overigens krachtens een bepaling in de overeenkomst zonder opzegging zou eindigen, moet zij niettemin met inachtneming van de bepalingen van deze afdeling worden opgezegd.

  • 4 Elk met dit artikel strijdig beding is nietig.

Artikel 1636a

  • 1 De verhuurder die door eigendomsovergang van het verhuurde onder bijzondere titel verhuurder is geworden is, indien hij de huurovereenkomst door opzegging doet eindigen in verband met de omstandigheid dat het gebouwde met het oog op de uitvoering van werken in het algemeen belang zal worden afgebroken, aan de huurder en de onderhuurder aan wie voor de eigendomsovergang bevoegdelijk is onderverhuurd, een schadeloosstelling schuldig wegens het verlies van de kans, dat de huurverhouding zonder deze eigendomsovergang zou hebben voortgeduurd.

  • 2 De verhuurder is de in het eerste lid bedoelde schadeloosstelling eveneens schuldig indien de eigendomsovergang is geschied nadat een vorige verhuurder de huurovereenkomst heeft opgezegd in verband met de omstandigheid dat na de eigendomsovergang het gebouwde met het oog op de uitvoering van werken in het algemeen belang zal worden afgebroken. Is de huurovereenkomst voor de eigendomsovergang geëindigd, dan is de schadeloosstelling verschuldigd door de eigenaar die tot de afbraak overgaat.

  • 3 Een opzegging wordt vermoed in verband met de omstandigheid dat het gebouwde met het oog op de uitvoering van werken in het algemeen belang zal worden afgebroken, te zijn geschied, indien de afbraak aanvangt binnen zes jaren na de opzegging.

  • 4 Werken tot verwezenlijking van een bestemmingsplan strekkende tot reconstructie van een bebouwde kom, worden in elk geval geacht in het algemeen belang te zijn.

  • 5 Dit artikel is, behalve op bedrijfsruimte in de zin van artikel 1624, ook van toepassing op een andere gebouwde onroerende zaak die voor de uitoefening van een bedrijf is verhuurd.

Artikel 1636b

  • 1 Indien iemand door eigendomsovergang verhuurder is geworden en een krachtens een geldend bestemmingsplan op het verhuurde liggende bestemming wil verwezenlijken, ontbindt de rechter op vordering van de verhuurder de huurovereenkomst met ingang van een door hem te bepalen datum.

  • 2 De huurder en de onderhuurder aan wie bevoegdelijk is onderverhuurd kunnen een schadeloosstelling vorderen. Bij de bepaling daarvan wordt rekening gehouden met de kans dat de huurverhouding zonder de eigendomsovergang zou hebben voortgeduurd.

Zevende titel A

Tweede afdeeling. Van de arbeidsovereenkomst in het algemeen

Derde afdeeling. Van de verplichtingen des werkgevers

Vijfde afdeeling. Van de verschillende wijzen waarop de dienstbetrekking, door arbeidsovereenkomst ontstaan, eindigt

Zesde afdeeling. Van aanneming van werk

Artikel 1639

De aanneming van werk is de overeenkomst waarbij de ene partij, de aannemer, zich verbindt voor de andere partij, de aanbesteder, tegen een bepaalde prijs een bepaald werk van stoffelijke aard tot stand te brengen.

Artikel 1640

Bij aanneming van werk kan men overeenkomen dat de aannemer alleen arbeid verrigten, of wel dat hij ook de stof leveren zal.

Artikel 1641

Ingeval de aannemer de stof moet leveren, en het werk, op welke wijze ook, vergaat, alvorens het geleverd is, komt het verlies voor zijne rekening, ten ware de aanbesteder nalatig zij geweest om het werk te ontvangen.

Artikel 1642

Indien de aannemer alleen arbeid moet verrigten, en het werk vergaat, is hij slechts voor zijne schuld aansprakelijk.

Artikel 1643

Indien het werk, in het geval bij het voorgaande artikel vermeld, buiten eenig pligtverzuim van den aannemer is verloren gegaan, voordat de levering geschied is, en zonder dat de aanbesteder nalatig is geweest om het werk op te nemen en goed te keuren, heeft de aannemer geene aanspraak op den bedongen prijs, ten ware de zaak door een gebrek in de stof zelve verloren ware gegaan.

Artikel 1644

Indien een werk bij het stuk of bij de maat bearbeid wordt, kan hetzelve bij gedeelten worden opgenomen; die opneming wordt geacht geschied te zijn voor alle de betaalde gedeelten, wanneer de aanbesteder den aannemer telkens betaalt naar evenredigheid van hetgeen afgewerkt is.

Artikel 1645

Indien een gebouw, voor eenen bepaalden prijs aangenomen en afgemaakt, geheel of gedeeltelijk vergaat door een gebrek in de zamenstelling, of zelfs uit hoofde van de ongeschiktheid van den grond, zijn de bouwmeesters en aannemers daarvoor, gedurende tien jaren, aansprakelijk.

Artikel 1646

Indien een bouwmeester of aannemer op zich genomen heeft om een gebouw bij aanneming te maken, volgens een bestek, met den eigenaar van den grond beraamd en vastgesteld, kan hij geene vermeerdering van den prijs vorderen, noch onder voorwendsel van vermeerdering der arbeidsloonen of bouwstoffen, noch onder dat van gemaakte veranderingen of bijvoegselen die niet in het bestek begrepen zijn, indien die veranderingen of vergrootingen niet schriftelijk zijn ingewilligd, en over derzelver prijs met den eigenaar geene overeenkomst is getroffen.

Artikel 1647

De aanbesteder kan, des goedvindende, de aanneming opzeggen, ofschoon het werk reeds begonnen zij, mits hij den aannemer, wegens alle deszelfs gemaakte kosten, arbeid en winstderving, volkomen schadeloos stelle.

Artikel 1648

  • 1 Aanneming van werk houdt op door den dood van den aannemer.

  • 2 Maar de aanbesteder is gehouden aan de erfgenamen van de aannemer, onderscheidenlijk aan diens echtgenoot of geregistreerde partner in het geval zijn nalatenschap overeenkomstig artikel 13 van Boek 4 wordt verdeeld, naar evenredigheid van den bij de overeenkomst bedongen prijs, te betalen de waarde van het gedane werk en die der in gereedheid gebragte bouwstoffen, mits dat werk of die bouwstoffen hem tot eenig nut kunnen verstrekken.

Artikel 1650

Metselaars, timmerlieden, smids en andere ambachtslieden, welke tot het zetten van een gebouw of het maken van eenig ander aangenomen werk gebezigd zijn, hebben geene regtsvordering tegen dengenen te wiens behoeve de werken gemaakt zijn, dan ten beloope van hetgene deze aan den aannemer schuldig is op het oogenblik waarop zij hunne regtsvordering aanleggen.

Artikel 1651

  • 1 Metselaars, timmerlieden, smids en andere ambachtslieden, die zelven onmiddellijk en voor eenen bepaalden prijs een werk op zich nemen, zijn gehouden aan de regelen in deze afdeeling voorgeschreven.

  • 2 Zij zijn aannemers in het vak waarin zij werkzaam zijn.

Negende titel. Van maatschap

Eerste afdeeling. Algemeene bepalingen

Artikel 1655

Maatschap is eene overeenkomst, waarbij twee of meerdere personen zich verbinden om iets in gemeenschap te brengen, met het oogmerk om het daaruit ontstaande voordeel met elkander te deelen.

Artikel 1658

De wet kent slechts de algeheele maatschap van winst. Zij verbiedt alle maatschappen, het zij van alle de goederen, het zij van een bepaald gedeelte van dezelve, onder eenen algemeenen titel; onverminderd de bepalingen, vastgesteld in den zevenden en achtsten titel van het eerste boek van dit Wetboek.

Artikel 1659

De algeheele maatschap van winst bevat slechts hetgeen partijen, onder welke benaming ook, gedurende den loop der maatschap door hare vlijt zullen verkrijgen.

Artikel 1660

De bijzondere maatschap is de zoodanige welke slechts betrekking heeft tot zekere bepaalde goederen, of tot derzelver gebruik, of tot de vruchten die daarvan zullen getrokken worden, of tot eene bepaalde onderneming, of tot de uitoefening van eenig bedrijf of beroep.

Tweede afdeeling. Van de verbindtenissen der vennooten onderling

Artikel 1661

De maatschap begint van het oogenblik der overeenkomst, indien daarbij geen ander tijdstip bepaald is.

Artikel 1662

  • 1 De inbreng van de vennoot kan bestaan in geld, goederen, genot van goederen en arbeid.

  • 2 Op de inbreng van een goed zijn de bepalingen omtrent koop, op de inbreng van genot van een goed de artikelen 1584-1623 van overeenkomstige toepassing, voor zover de aard van de rechtsverhouding zich daartegen niet verzet.

Artikel 1665

Wanneer een der vennooten, voor zijne eigene rekening, eene opeischbare som te vorderen heeft van iemand die mede eene insgelijks opeischbare som verschuldigd is aan de maatschap, moet de betaling, welke hij ontvangt, op de inschuld der maatschap en op die van hemzelven, naar evenredigheid van beide die vorderingen, toegerekend worden, al ware het ook dat hij, bij de kwijting, alles in mindering of voldoening van zijne eigene inschuld mogt gebragt hebben; maar indien hij bij de kwijting bepaald heeft dat de geheele betaling zoude strekken voor de inschuld der maatschap, zal deze bepaling worden nagekomen.

Artikel 1666

Indien een der vennooten zijn geheel aandeel in eene gemeene inschuld der maatschap ontvangen heeft, en de schuldenaar naderhand onvermogend is geworden, is die vennoot gehouden het ontvangene in de gemeene kas in te brengen, al had hij ook voor zijn aandeel kwijting gegeven.

Artikel 1670

  • 1 Indien bij de overeenkomst van maatschap het aandeel van ieder vennoot in de winsten en de verliezen niet is bepaald, is elks aandeel geëvenredigd aan hetgeen hij in de maatschap heeft ingebragt.

  • 2 Ten aanzien van degenen die slechts zijne nijverheid heeft ingebragt, wordt het aandeel in de winsten en de verliezen berekend gelijk te staan met het aandeel van dengenen der vennooten die het minst heeft ingebragt.

Artikel 1671

  • 1 De vennooten kunnen niet bedingen dat zij de regeling der hoegrootheid van hun aandeel aan een hunner of aan eenen derde zullen overlaten.

  • 2 Een zoodanig beding wordt voorondersteld niet geschreven te zijn, en zullen alzoo de verordeningen van het voorgaande artikel worden in acht genomen.

Artikel 1672

  • 1 Het beding, waarbij aan een der vennooten alle de voordeelen mogten toegezegd zijn, is nietig.

  • 2 Maar het is geoorloofd te bedingen dat alle de verliezen bij uitsluiting door een of meer der vennooten zullen gedragen worden.

Artikel 1673

  • 1 De vennoot die bij een bijzonder beding van de overeenkomst van maatschap met het beheer belast is, kan, zelfs in weerwil der overige vennooten, alle daden verrigten, welke tot zijn beheer betrekkelijk zijn.

  • 2 Deze magt kan, zoo lang de maatschap duurt, niet zonder gewichtige reden herroepen worden; maar indien dezelve niet bij de overeenkomst der maatschap, maar bij eene latere akte, is gegeven, is zij, even als eene eenvoudige lastgeving, herroepelijk.

Artikel 1674

Indien verscheidene vennooten met het beheer belast zijn, zonder dat hunne bijzondere werkzaamheden bepaald zijn, of zonder beding dat de een buiten den anderen niets zoude mogen verrigten, is ieder van hen afzonderlijk tot alle handelingen, dat beheer betreffende, bevoegd.

Artikel 1675

Indien er bedongen is dat een der beheerders niets buiten den anderen zoude mogen verrigten, vermag de eene, zonder eene nieuwe overeenkomst, niet te handelen zonder medewerking van den anderen, al mogt deze zich ook voor het oogenblik in de onmogelijkheid bevinden om aan de daden van het beheer deel te nemen.

Artikel 1676

Bij gebreke van bijzondere bedingen omtrent de wijze van beheer, moeten de volgende regelen worden in acht genomen:

  • 1°. De vennooten worden geacht zich over en weder de magt te hebben verleend om, de een voor den anderen, te beheeren.

    Hetgeen ieder van hen verrigt is ook verbindende voor het aandeel der overige vennooten, zonder dat hij hunne toestemming hebbe bekomen; onverminderd het regt van deze laatstgemelden, of van een hunner, om zich tegen de handeling, zoo lang die nog niet gesloten is, te verzetten;

  • 2°. Ieder der vennooten mag gebruik maken van de goederen aan de maatschap toebehoorende, mits hij dezelve tot zoodanige einden gebruike, als waartoe zij gewoonlijk bestemd zijn, en mits hij zich van dezelve niet bediene tegen het belang der maatschap of op zoodanige wijze, dat de overige vennooten daardoor verhinderd worden om van die goederen, volgens hun regt, mede gebruik te maken;

  • 3°. Ieder vennoot heeft de bevoegdheid om de overige vennooten te verpligten in de onkosten te dragen, welke tot behoud der aan de maatschap behoorende goederen noodzakelijk zijn;

  • 4°. Geen der vennooten kan, zonder toestemming der overige, eenige nieuwigheden daarstellen ten aanzien der onroerende zaken, welke tot de maatschap behooren, al beweerde hij ook dat dezelve voor de maatschap voordeelig waren.

Artikel 1678

Elk der vennooten mag, zelfs zonder toestemming der overige, eenen derden persoon aannemen als deelgenoot in het aandeel hetwelk hij in de maatschap heeft; doch hij kan denzelven, zonder zoodanige toestemming, niet als medelid der maatschap toelaten, al mogt hij ook met het beheer der zaken van de maatschap belast zijn.

Derde afdeeling. Van de verbindtenissen der vennooten ten aanzien van derden

Artikel 1679

De vennooten zijn niet ieder voor het geheel voor de schulden der maatschap verbonden; en een der vennooten kan de overige niet verbinden, indien deze hem daartoe geene volmagt gegeven hebben.

Artikel 1680

De vennooten kunnen door den schuldeischer, met wien zij gehandeld hebben, aangesproken worden, ieder voor gelijke som en gelijk aandeel, al ware het dat het aandeel in de maatschap van den eenen minder dan dat van den anderen bedroeg; ten zij, bij het aangaan der schuld, derzelver verpligting, om in evenredigheid van het aandeel in de maatschap van elk vennoot te dragen, uitdrukkelijk zij bepaald.

Artikel 1681

Het beding dat eene handeling voor rekening der maatschap is aangegaan, verbindt slechts den vennoot die dezelve aangegaan heeft, maar niet de overige, ten zij de laatstgenoemde hem daartoe volmagt hadden gegeven, of de zaak ten voordeele der maatschap gestrekt hebbe.

Artikel 1682

Indien een der vennooten in naam der maatschap eene overeenkomst heeft aangegaan, kan de maatschap de uitvoering daarvan vorderen.

Vierde afdeeling. Van de verschillende wijzen waarop de maatschap eindigt

Artikel 1683

Een maatschap wordt ontbonden:

  • 1°. Door verloop van den tijd voor welken dezelve is aangegaan;

  • 2°. Door het tenietgaan van een goed of de volbrenging der handeling, die het onderwerp der maatschap uitmaakt;

  • 3°. Door opzegging van een vennoot aan de andere vennoten;

  • 4°. Door den dood of de curatele van één hunner, of indien hij in staat van faillissement is verklaard dan wel ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard.

Artikel 1684

  • 1 De rechter kan op vordering van ieder der vennoten de maatschap wegens gewichtige redenen ontbinden.

  • 2 Een zodanige ontbinding heeft geen terugwerkende kracht. De rechter kan de vordering toewijzen onder door hem te stellen voorwaarden en een partij die in de naleving van haar verplichtingen is tekortgeschoten, met overeenkomstige toepassing van artikel 277 van Boek 6 tot schadevergoeding veroordelen.

Artikel 1686

  • 1 Een opzegging is vernietigbaar, indien zij in strijd met de redelijkheid en billijkheid is geschied.

  • 2 Een vennootschap voor bepaalde tijd of voor een bepaald werk aangegaan, kan niet worden opgezegd, tenzij dit is bedongen.

Artikel 1688

  • 1 Indien bedongen is, dat, in geval van overlijden van een der vennooten, de maatschap met deszelfs erfgenaam, of alleen tusschen de overblijvende vennooten, zoude voortduren, moet dat beding worden nagekomen.

  • 2 In het tweede geval, heeft de erfgenaam des overledenen geen verder regt dan op de verdeeling der maatschap, overeenkomstig de gesteldheid waarin dezelve zich ten tijde van dat overlijden bevond; doch hij deelt in de voordeelen en draagt in de verliezen, die de noodzakelijke gevolgen zijn van verrigtingen, welke vóór het overlijden van den vennoot, wiens erfgenaam hij is, hebben plaats gehad.

Elfde titel. Vervallen

[Vervallen per 01-01-2003]

Eerste afdeeling. Vervallen

[Vervallen per 01-01-2003]

Dertiende titel. Van bruikleening

Eerste afdeeling. Algemeene bepalingen

Artikel 1777

Bruikleening is eene overeenkomst, waarbij de eene partij aan de andere eene zaak om niet ten gebruike geeft, onder voorwaarde dat degene die deze zaak ontvangt, dezelve, na daarvan gebruik te hebben gemaakt, of na eenen bepaalden tijd, zal terug geven.

Artikel 1780

  • 1 De verbintenissen, welke uit de bruiklening voortspruiten, gaan over op de erfgenamen van degene die ter leen geeft, onderscheidenlijk zijn echtgenoot of geregistreerde partner in het geval zijn nalatenschap overeenkomstig artikel 13 van Boek 4 wordt verdeeld, en van hem die ter leen ontvangt.

  • 2 Maar indien men de uitleening gedaan heeft alleen uit aanmerking van dengenen die ter leen ontvangt, en aan deszelfs persoon in het bijzonder, kunnen deszelfs erfgenamen het verder genot van de geleende zaak niet blijven behouden.

Tweede afdeeling. Van de verpligtingen van dengenen die iets ter bruikleening ontvangt

Artikel 1781

  • 1 Die iets ter leen ontvangt is gehouden, als een goed huisvader, voor de bewaring en het behoud van de geleende zaak te zorgen.

  • 2 Hij mag daarvan geen ander gebruik maken dan hetwelk de aard der zaak medebrengt, of bij de overeenkomst bepaald is.

Artikel 1782

Indien de geleende zaak verloren gaat door een toeval, hetwelk degene die dezelve ter leen ontvangen heeft, door zijne eigene zaak te gebruiken, had kunnen voorkomen, of indien hij, slechts een van beide kunnende behouden, aan de zijne den voorrang heeft gegeven, is hij voor het verlies der andere zaak aansprakelijk.

Artikel 1783

Indien de zaak bij het ter leen geven geschat is, komt het verlies van dezelve, al ontstond dat ook door toeval, ten laste van dengenen die de zaak ter leen ontvangen heeft, ten ware het tegendeel mogt bedongen zijn.

Artikel 1784

Indien de zaak alleen tengevolge van het gebruik waartoe dezelve geleend is, en buiten schuld van den gebruiker, in waarde vermindert, is deze wegens die vermindering niet aansprakelijk.

Artikel 1785

Indien de gebruiker, om van de geleende zaak gebruik te kunnen maken, eenige onkosten gemaakt heeft, kan hij dezelve niet terug vorderen.

Artikel 1786

Indien een zaak in bruikleen is gegeven aan twee of meer personen tezamen, zijn zij hoofdelijk verbonden tot teruggave daarvan en tot vergoeding van de schade die het gevolg is van een tekortschieten in de nakoming van die verplichting, tenzij de tekortkoming aan geen van hen kan worden toegerekend.

Derde afdeeling. Van de verpligtingen van den uitleener

Artikel 1787

De uitleener kan de geleende zaak niet terug vorderen dan na verloop van den bepaalden tijd, of, bij gebreke eener dusdanige bepaling, nadat dezelve tot het gebruik waartoe zij was uitgeleend gediend heeft, of heeft kunnen dienen.

Artikel 1788

Indien evenwel de uitleener, gedurende dat tijdsverloop, of voor dat de behoefte van den gebruiker opgehouden heeft, de geleende zaak, om dringende en onverwachts opkomende redenen, zelf benoodigd heeft, kan de regter, naar gelang der omstandigheden, den gebruiker noodzaken het geleende aan den uitleener terug te geven.

Artikel 1789

Indien de gebruiker, gedurende de bruikleening tot behoud der zaak eenige buitengewone noodzakelijke onkosten heeft moeten maken, welke zoo dringende waren dat hij daarvan te voren aan den uitleener geene kennis heeft kunnen geven, is deze verpligt hem dezelve te vergoeden.

Artikel 1790

Indien de ter leen gegevene zaak zoodanige gebreken heeft, dat daardoor aan dengenen die zich van dezelve bedient nadeel zoude kunnen worden toegebragt, is de uitleener, zoo hij die gebreken gekend, en daarvan aan den gebruiker geene kennis gegeven heeft, voor de gevolgen verantwoordelijk.

Veertiende titel. Van verbruikleening

Eerste afdeeling. Algemeene bepalingen

Artikel 1791

Verbruikleening is eene overeenkomst, waarbij de eene partij aan de andere eene zekere hoeveelheid van verbruikbare goederen afgeeft, onder voorwaarde dat de laatstgemelde haar even zoo veel, van gelijke soort en hoedanigheid, terug geve.

Artikel 1792

Uit krachte dezer verbruikleening, wordt degene die ter leen ontvangt rechthebbende op het geleende goed; en indien hetzelve, op welke wijze ook, vergaat, komt dat verlies voor zijne rekening.

Artikel 1793

De schuld, uit leening van geld voortspruitende, bestaat alleen in de geldsom die bij de overeenkomst is uitgedrukt.

Tweede afdeeling. Van de verpligtingen des uitleeners

Artikel 1796

De uitleener kan het ter leen gegevene niet terug eischen, voordat de tijd, bij de overeenkomst bepaald, verstreken is.

Artikel 1797

Geene tijdsbepaling gemaakt zijnde, kan de regter, wanneer de uitleener de teruggave vordert, naar gelang der omstandigheden, aan dengenen die het goed ter leen ontvangen heeft, eenig uitstel toestaan.

Artikel 1798

Indien men is overeengekomen dat hij die een goed ter leen heeft ontvangen dit zal terug geven, wanneer hij daartoe in staat zal zijn, zal de regter, naar gelang der omstandigheden, den tijd der teruggave bepalen.

Derde afdeeling. Van de verpligtingen des leeners

Artikel 1800

Die iets ter leen ontvangt is verpligt hetzelve, in gelijke hoeveelheid en hoedanigheid, en op den bepaalden tijd, terug te geven.

Artikel 1801

  • 1 Indien hij zich in de onmogelijkheid bevindt om hieraan te voldoen, is hij gehouden de waarde van het geleende te betalen, waarbij zal moeten in aanmerking genomen worden de tijd en de plaats, waarop het goed, ten gevolge der overeenkomst, had moeten worden terug gegeven.

  • 2 Indien deze tijd en plaats niet bepaald zijn, moet de voldoening geschieden overeenkomstig de waarde welke het geleende goed, ten tijde waarop en ter plaatse alwaar de leening geschied is, gehad heeft.

Vierde afdeeling. Van het ter leen geven op interessen

Artikel 1804

De hoegrootheid der bij overeenkomst bedongene rente moet in geschrift worden bepaald.

Artikel 1805

Indien de uitleener rente bedongen heeft, zonder dat het beloop daarvan bepaald zij, is degene die ter leen ontvangen heeft gehouden het beloop der wettelijke rente te voldoen.

Artikel 1806

Het bewijs van de betaling der hoofdsom zonder voorbehoud van rente gegeven zijnde, doet de voldoening der rente vooronderstellen, en de schuldenaar wordt daarvan bevrijd.

Vijftiende titel. Van gevestigde of altijddurende renten

Artikel 1807

Het vestigen eener altijddurende rente is eene overeenkomst, waarbij de uitleener interessen bedingt, tegen betaling eener hoofdsom welke hij aanneemt niet terug te zullen vorderen.

Artikel 1808

  • 1 Deze rente is uit haren aard aflosbaar.

  • 2 Partijen kunnen alleenlijk overeenkomen dat de aflossing niet geschieden zal dan na verloop van eenen zekeren tijd, welke niet langer dan voor tien jaren mag gesteld worden, of zonder dat zij den schuldeischer vooraf verwittigd hebben op eenen zekeren, door hen bevorens vastgestelden termijn, welke echter den tijd van een jaar niet zal mogen te boven gaan.

Artikel 1809

De schuldenaar eener altijddurende rente kan tot de aflossing genoodzaakt worden:

  • 1°. Indien hij niets betaald heeft op de gedurende twee achtereenvolgende jaren verschuldigde renten;

  • 2°. Indien hij verzuimt aan den geldschieter de bij de overeenkomst beloofde zekerheid te bezorgen;

  • 3°. Indien hij in staat van faillissement is verklaard of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard.

Artikel 1810

In de twee eerste gevallen, bij het vorige artikel vermeld, kan de schuldenaar zich van de verpligting tot aflossing ontheffen, indien hij binnen de twintig dagen, te rekenen van de geregtelijke aanmaning, alle de verschenen termijnen betaalt of de beloofde zekerheid stelt.

Zestiende titel. Van kans-overeenkomsten

Eerste afdeeling. Algemeene bepalingen

Artikel 1811

  • 1 Eene kans-overeenkomst is eene handeling, waarvan de uitkomsten, met betrekking tot voordeel en nadeel, het zij voor alle de partijen, het zij voor eenige derzelve, van eene onzekere gebeurtenis afhangen.

  • 2 Van dien aard zijn:

    De overeenkomst van verzekering;

    Lijfrenten;

    Spel en weddingschap;

    Overeenkomsten tot verrekening van een koers- of prijsverschil.

Tweede afdeeling. Van de overeenkomst van lijfrenten en derzelver gevolgen

Artikel 1813

Lijfrente kan worden gevestigd, het zij op het lijf des geldschieters, of van hem wien men daarvan het genot geeft, het zij op dat van eenen derde, ofschoon deze daarvan geen genot hebbe.

Artikel 1817

Lijfrente kan tot zoodanig beloop van renten gesteld worden, als partijen goedvinden te bepalen.

Artikel 1819

Indien de schuldenaar met betaling van verschenen lijfrente in verzuim is, kan de renteheffer vorderen dat zekerheid wordt gesteld over de te vervallen rente.

Artikel 1822

  • 1 De gerechtigde tot een lijfrente heeft slechts een verkregen regt op de lijfrente, naar evenredigheid van het getal der dagen welke degene geleefd heeft, op wiens lijf de rente is gevestigd.

  • 2 Indien echter de overeenkomst medebrengt dat de rente vooruit moet worden betaald, is het regt op den termijn die betaald had behooren te zijn verkregen van den dag waarop de betaling had moeten geschieden.

Artikel 1824

De rentheffer kan de verschenen rente niet vorderen, dan door te doen blijken van het leven van hem op wien de lijfrente gevestigd is.

Derde afdeeling. Van spel en weddingschap

Artikel 1825

De wet staat geene regtsvordering toe, ter zake van eene schuld uit spel of uit weddingschap voortgesproten.

Artikel 1826

  • 1 Onder de hier-boven staande bepaling zijn echter niet begrepen die spelen welke geschikt zijn tot ligchaamsoefening, als het schermen, wedloopen en dergelijke.

  • 2 Niettemin kan de regter den eisch ontzeggen of verminderen, wanneer hem de som overmatig toeschijnt.

Artikel 1828

In geen geval, kan hij die het verlorene vrijwillig betaald heeft hetzelve terug eischen, ten ware, van den kant van dengenen die gewonnen heeft, bedrog, list of opligting hebbe plaats gehad.

Zeventiende titel. Van lastgeving

Algemene slotbepaling

Artikel 2031

  • 2 Onder algemeen erkende feestdagen worden in dit wetboek verstaan de in artikel 3 van de Algemene termijnenwet als zodanig genoemde en de bij of krachtens dat artikel daarmede gelijkgestelde dagen.