0100
|
ALGEMEEN
|
0101
|
Lift- c.q.werkboek aanwezig
Het lift- c.q. werkboek behoort volledig te zijn. In het lift- c.q. werkboek is ingevuld
wie de keuring en beproeving heeft uitgevoerd en de waarmerking door de CKI.
Controlebeurten en belangrijke reparaties of uitbreidingen moeten zijn vermeld door
degene(n) die deze heeft uitgevoerd. Vernieuwing en inspecties van staalkabels moeten
op de bladzijden voor de staalkabelcontroles zijn vermeld.
De gebruiksaanwijzing dient aanwezig te zijn.
Hierbij horen ook de volgende schema’s en voorschriften te zitten:
Bedienings- / onderhouds- / montagevoorschriften te zitten (deze moeten in de Nederlandse
taal zijn gesteld en bij het werktuig aanwezig zijn).
|
0102
|
Typegoedkeuring NoBo aanwezig (machines vóór 2010)
In het liftboek dient de volledige typegoedkeuring aanwezig te zijn.
Controleer of de lift/machine in dezelfde uitvoering ter controle is aangeboden als
bij de eerste onderzoeking en beproeving.
Bij liften/machines met een CE-markering dient gecontroleerd te worden of de aangeboden
lift/machine is vergezeld van een verklaring van typeonderzoek aanwezig is.
|
0103
|
EG-verklaring van overeenstemming voor machines met bouwjaar van 2010 en later, vermelding
naam en evt. nr. NOBO
In het liftboek dient de EG-verklaring van overeenstemming aanwezig te zijn, met vermelding
van naam en nummer van de NoBo, tenzij de machine volledig aan de EN –12159 voldoet.
In dat geval is een EG-typeonderzoek niet verplicht (mag wel).
Controleer of de lift/machine in dezelfde uitvoering ter controle is aangeboden als
bij de eerste onderzoeking en beproeving.
|
0104
|
Instructie-/ opbouwboeken aanwezig en compleet, op
Controleer of de lift- machineconfiguratie valt binnen de specificaties van de fabrikant
voor het type.
Is documentatie aanwezig waaruit blijkt dat de lift/machine is opgebouwd volgens de
fabrieksgegevens.
|
0105
|
Documenten t.b.v. opname van de vrijkomende krachten
Zijn documenten aanwezig waaruit blijkt dat ondersteuning / fundatie / verankering
geschikt is voor de lift/machine.
Bij twijfels de berekeningen/verklaring van de constructeur opvragen. De berekening/
verklaring alleen op uitganspunten beoordelen.
|
0106
|
Opstellingslocatie binnen het toepassingsgebied dat de fabrikant heeft voorzien
Bij de inspectie controleren of de machine opgesteld staat op een locatie / wordt
gebruikt conform de gebruikershandleiding van de fabrikant. Bijv. een machine geschikt
voor op bouwwerken niet in openbare ruimten. Een transportsteiger als machine voor
het verplaatsen van bedieningspersoneel in een tankpark (petrochemie) i.p.v. op de
bouw. en dergelijke toepassingen.
Bij opstelling afwijkend van de instructie dient een risicoanalyse te zijn opgesteld.
|
0107
|
Electrisch-/ hydraulisch schema aanwezig
Elektrisch-/ hydraulisch-/ pneumatisch schema aanwezig en duidelijk leesbaar.
|
0108
|
Laatste keuringsrapport aanwezig
Ter beoordeling of vorige tekortkomingen zijn verholpen. Naslagwerk m.b.t. de uitgevoerde
beproevingen met belasting.
|
0109
|
Certificaten (staalkabels, vanginrichting)
Controleer of de certificaten van de staalkabels en vanginrichting aanwezig zijn en
bepalen of de staalkabels en vanginrichting nog hieraan voldoen.
|
0110
|
Bij verankering aan bouwsteiger: berekening aanwezig
Bij verankering aan bouwsteiger dient de berekening op locatie aanwezig te zijn. Alleen
op aanwezigheid kontroleren. Berekening niet beoordelen.
|
0111
|
wijzigingen of herstelling correct uitgevoerd
– Mbt een wijziging moet een aanvulling op de procedure van CE markering hebben plaatsgevonden.
– Een aanpassing binnen het aantal mogelijke configuraties uit het fabrieksontwerp
moet worden uitgevoerd door personeel met een aantoonbare deskundigheid op het betreffende
gebied. Dergelijke veranderingen worden niet als ‘wijziging’ aangemerkt.
1.Reparaties aan delen van een machine, die niet tot de hoofddraagconstructie behoren, dienen uiteraard deskundig te worden uitgevoerd.
Een aantekening in het machinedocument* is echter niet nodig.
2. Kleinere reparaties aan de hoofddraagconstructie in niet-kritische zones**, zowel voor gangbare constructiestalen (tot en met C-staal FE 510) alsmede voor staalsoorten
met hoge rekgrens, dienen te worden uitgevoerd volgens de reparatievoorschriften van
de fabrikant of van een onafhankelijke deskundige.
Van de reparatie dient aantekening in het machinedocument te worden gemaakt.
3. Reparaties aan de hoofddraagconstructie in kritische zones moeten worden uitgevoerd door hetzij:
– de fabrikant, òf
– een deskundige met gebruikmaking van reparatievoorschriften van de fabrikant en
onder controle van een onafhankelijke, tweede deskundige, òf
– een deskundige die zelf de reparatiemethode vaststelt of laat vaststellen, onder
controle van een onafhankelijke tweede deskundige. In dit geval dient de tweede deskundige
ook de reparatiemethode goed te keuren.
Van de reparatie dient een aantekening in het machinedocument te worden gemaakt.
Bij deze categorie van reparaties is het nodig dat nacontrole / herkeuring na reparatie
door de keurende instantie wordt uitgevoerd.
Bij de nacontrole / herkeuring dient een beproeving met overlast te worden uitgevoerd.
Algemeen
Als een reparatie aan de machineconstructie heeft plaatsgevonden, dienen aan de inspecteur
bij de eerstvolgende keuring (of nacontrole / herkeuring), te worden overhandigd (afhankelijk
van de procedure):
– de afschriften van de reparatievoorschriften
– het controlerapport van de onafhankelijke deskundige
– de bladzijde van het machinedocument waarop de reparatieaantekening is gemaakt.
*Machinedocumenten kunnen zijn:
– Administratieboek, liftboek, register, logboek e.d.
** Bij de beoordeling of een zone als kritisch wordt beschouwd, wordt afgewogen:
1. Hoe is de schade ontstaan?
2. Hoe hoog is ter plaatse de materiaalspanning tijdens belasting van de machine?
3. Is er risico voor bezwijken als de scheur/deformatie verder gaat?
|
0112
|
De configuratie wijzigingen moeten worden aangetekend in het lift- c.q. werkboek
|
|
|
0200
|
MAST
|
0201
|
Constructie
Visueel onderzoek van lasverbindingen. Speciale aandacht voor lassen waar verfbreuk
optreedt of die sterke corrosie vertonen. Controle van de constructie op deuken, verbuigingen,
sterke roestvorming en andere beschadigingen.
|
0202
|
Eindmast aanwezig (eventueel)
Controle schaatsen voor eindafslag en noodeindschakelaar(s) aanwezig zijn. Tevens
controle of kooi niet van de heugel kan lopen, eventueel aanwezige heugeldetectie
ook conroleren.
|
0203
|
Bout-/ penverbindingen/ borging
Controle op alle bout- en penverbindingen en de borging ervan.
|
0204
|
Geleiding en mastdelen
Controle op beschadigingen en juiste montage
|
0205
|
Kabelvangers
Aanwezig en juist gemonteerd zodat geen beschadigingen aan de soepele kabels kan optreden.
|
0206
|
Kabelton
Kabelton aanwezig en juiste wijze van op- en afrollen zodat geen beschadigingen aan
de kabels kan optreden.
|
0207
|
Kenmerk productiedatum mastdelen
Controleer of een kenmerk van de productiedatum op de mastdelen aanwezig is
|
0208
|
|
|
|
0300
|
BASISSTATION (GRONDKOOI)
|
0301
|
Constructie
De liftbasisafscherming moet alle zijden afschermen tot een hoogte van tenminste 2,0
meter en moet voldoen aan 5.5.4 van EN 13857:2008, tabel 1
|
0302
|
Bout-/ penverbindingen/ borging
Controle op alle bout- en penverbindingen en de borging ervan.
|
0303
|
Buffers
Het onderste einde van de baan van kooi en eventueel tegengewicht moet door buffers
worden begrensd.
|
0304
|
Buffers aanwezig voor kooi en contragewicht
Het onderste einde van de baan van kooi en eventueel tegengewicht moet door buffers
worden begrensd.
|
0305
|
Toestand buffers en bevestigingen
Controle op goed vastgezet en verdroging van kunststof buffers.
|
0306
|
Uitloop tot de buffer
Uitloop opmeten van kooi tot buffer indien kooi op onderste stopplaats staat.
|
0307
|
Mechanische stuit
Controle of kooi niet kan stuiten bij 90% invering van de buffers.
|
0308
|
Uitloop tot mechanische stuit
Uitloop opmeten van kooi tot mogelijke mechanische stuit indien kooi op onderste stopplaats
staat. Daarna controle 0307.
|
0309
|
Toegangsdeur
Controle op constructie, veiligheidscontacten en van binnenuit te openen.
|
0310
|
Afscherming basisstation
De liftbasisafscherming moet alle zijden afschermen tot een hoogte van tenminste 2,0
meter en moet voldoen aan 5.5.4 van EN 13857:2008, tabel 1
|
0311
|
Afscherming contraballast
Moet zich binnen basisafscherming bevinden.
|
0312
|
Oprit (antislip)
Goede, deugdelijke oprit aanwezig met antislip, ook bij regen en vriesweer.
|
0313
|
Veiligheidsstuit (aan te brengen zonder onder de kooi te komen)
Is er een veiligheidsstuit aanwezig van minimaal 1,8m en is deze veilig buitenaf in
werkpositie te brengen en weg te halen
|
0314
|
|
|
|
0400
|
LIFTKOOI
|
0401
|
Constructie
Contoleer de algehele constructie op vervormingen, beschadigingen, corrosie, staat
van het verfwerk.
|
0402
|
Bevestiging en borging kooi
Controleer of de kooi op een juiste wijze is bevestigd, kijk of de vanghaken er op
zitten.
|
0403
|
Loop-/ geleidewielen/ dwangrollen
Controle op lagerspeling, loopvlakken, juiste afstelling en invalbeveiligingen.
|
0404
|
Wielbreuksteunen/ vanghaken
Controle op aanwezig zijn en juiste wijze gemonteerd.
|
0405
|
Kooivloer/ antislip/ afwatering
Controle op vlak zijn, niet doorgeroest, antislip en juiste afwatering.
|
0406
|
Wanden/ gaas / kunststof
Controle op constructie, roest en geen openingen groter dan EN 13857:2008 tabel 4,
maar kogel van Ø 25mm mag er niet door kunnen.
|
0407
|
Kooidak en leuningwerk
Controle op constructie, antislip, leuningwerk aanwezig ≥ 1,1 m met tussenregel op
halve hoogte en een voetstootlijst ≥ 150mm.
|
0408
|
Dakluik en ladder
Controle op constructie, scharnieren en vergrendeld. Controlecontact op gesloten toestand.
Ladder controle op constructie en veilig kunnen betreden.
|
0409
|
Afscherming indien enig ander bewegend deel < 0,3 m passeert.
Indien enig ander bewegend deel zich kan bevinden op < 0,3 m van de binnenrand van
de leuning dient een afscherming te worden aangebracht ≥ 2,0 m en ≥ breedte bewegend
deel + 0,1 m aan beide zijden.
|
0410
|
Toegangsdeuren liftkooi
Vergrendeling + contact, ontgrendeling bij kooivloer ≤ 0,15m van stopplaats. Niet
mogelijk om kooi te starten en in beweging te krijgen voordat alle kooideuren zijn
gesloten.
|
0411
|
Kooidak: inspectiebesturing + noodstopvoorziening
Werking testen, normale besturing onderbroken, vasthoudprincipe en opschriften.
|
0412
|
Kooidak aanwezig (m.i.v. 2010 nieuwe machines).
Bij installaties van en later moet kooidak aanwezig zijn ter bescherming vallende
voorwerpen.
|
0413
|
Davit/ (hand)lier en voetplaat
Indien aanwezig visueel controleren.
|
0414
|
Rollen afgeschermd tegen vuil tussen rollen en geleiding
Daar waar het ingrijpen van de rondsels afhankelijk is van de geleiding langs de mast
dienen ook de rollen te zijn afgeschermd tegen invallend vuil, ed.
|
0415
|
|
|
|
|
BEDIENING IN DE KOOI
|
0416
|
Bedieningsorganen (koppen / hendels / sleutelschakelaar(s))
Controleer alle bed. organen op functioneren, deugdelijkheid, slijtage, scheuren in
de afdichtingen, etc.
|
0417
|
Aanduidingen bij bedieningsplaats
Aanduidingen/opschriften/pictogrammen etc. dienen goed leesbaar/zichtbaar te zijn.
|
0418
|
Noodstopvoorziening (werking en opschrift / kleuren)
Controle op werking, vergrendeling, kleur (rood met gele ondergrond)
|
0419
|
Signalering / aanduidingen bij signaleringen
Signalen dienen te werken en verklarende teksten/pictogrammen duidelijk zichtbaar/leesbaar.
|
0420
|
Nooddaalvoorziening / opschrift bij nooddaalvoorziening
Nooddaalvoorziening dient in goede staat te zijn, kompleet te zijn en de opschriften/verklarende
pictogrammen leesbaar/zichtbaar.
|
0421
|
Werkschakelaar tbv aandrijving
Controle op aanwezig, in goede staat, vergrendelbaar in de UIT-stand en juist aansluiting
van de draden.
|
0422
|
Kooiverlichting / noodverlichting
Controle op werking, minimaal 50 lux bij bedieningsorganen.
|
0423
|
Akoestisch signaal (alarm)
Controle op werking + 1 uur op noodvoeding
|
0424
|
Beknopt bedieningsvoorschrift
Zijn alle vereiste opschriften aanwezig en in goede staat.
|
0425
|
|
|
|
0500
|
ETAGEHEKKEN MET VOLLEDIGE HOOGTE
|
0501
|
Hoogte etagehek minimaal 2,0 m
Controle op constructen openingen met eisen uit EN13857:2008 tabel 4, m.u.v. openingen
onder hekwerk welke ≤ 35mm.
|
0502
|
Opening tussen kooi en zijafscherming van de stopplaats is maximaal 150 mm
Duidelijk.
|
0503
|
Bij laden en lossen opening tussen drempel en etagevloer opstap ≤ 50mm (voor losklep
zie 1109).
Duidelijk.
|
0504
|
Horizontale afstand tussen gesloten kooideur en de gesloten hekken resp. de toegang
niet meer dan 200 mm.
Duidelijk.
|
0505
|
Sluit etagehek gehele toegangsopening af.
Duidelijk.
|
0506
|
Klemgevaar bij en naast etagetoegang voorkomen.
Duidelijk.
|
0507
|
Toestand en bevestiging etagehekken.
Controle op constructie, bevestiging, schuifmechanisme, scharnieren en vergrendeld
+ contact
|
0508
|
Noodontgrendeling (driehoeksleutel – A1 (EN81 Annex B)).
Vanuit stopplaatszijde te ontgrendelen met speciale sleutel, driekant conform EN 81
Annex B
|
0509
|
|
|
|
|
Aanvullende eisen voor bewoonde situatie
|
0510
|
Etagehek vergrendeld / niet eenvoudig te openen.
Het slot mag niet met eenvoudige middelen te openen zijn (bijv. slotgat voor driekantsleutel
toepassen).
|
0511
|
Ontgrendeling alleen met speciale sleutel.
Het slot mag niet met eenvoudige middelen te openen zijn (bijv. slotgat voor driekantsleutel
toepassen conform EN 81 Annex B).
|
0512
|
|
|
|
0600
|
ETAGEHEKKEN MET BEPERKTE HOOGTE
|
0601
|
Handregel hoogte ≥ 1,1 m.
Duidelijk.
|
0602
|
Afstand tussen hek en passerende delen:
Indien V-nom ≤ 0,7 m/s dan afstand ≥ 0,5 m;
Indien V-nom > 0,7 m/s dan afstand ≥ 0,85 m.
In bovenstaand geval is een vaste afscherming van 1,1 m hoog voorzien van knie
regel en voetstootlijst toegestaan.
Echter, indien V-nom ≤0,7 m/s maar afstand ≤ 0,5 m en indien V-nom > 0,7 m/s maar afstand ≤ 0,85 m, dan voorzien in een vaste afscherming van 2,0 m
hoog en voldoen aan EN 13857
|
0603
|
Etagehek is tenminste even breed als de opening.
Duidelijk
|
0604
|
bestaan uit leuning, knieregel op halve hoogte, schoprand van ≥ 150 mm
Duidelijk
|
0605
|
Indien de kooi op minder dan 0,5 m passeert openingen in etagehek < 50 x 50 mm.
Duidelijk
|
0606
|
Bij laden en lossen opening tussen drempel en etagevloer opstap < 50 mm (voor losklep
zie 1109)
Duidelijk
|
0607
|
Buitenrand van het gesloten stopplaatshek
aan de liftzijde niet meer dan 200 mm van de drempel van de stopplaats.
Men mag niet op de uitbouw (aan de buitenkant van het etagehek) kunnen staan.
|
0608
|
Leuningen naast de etagevloer tussen 1,1 en 1,2 m hoog, voorzien van knieregel en
schoprand ≥ 150 mm.
Duidelijk.
|
0609
|
Openingen tussen drempel van de kooi en de etagevloer en tussen de opstap aan de kooi
en leuningen van de opstap, automatisch ≥100 mm en ≤ 150 mm voor openen van de kooiafsluiting.
Duidelijk.
|
0610
|
|
|
|
|
Bewoonde situatie idem als bij 0510
|
0611
|
Etagehek vergrendeld, niet eenvoudig te openen.
Het slot mag niet met eenvoudige middelen te openen zijn (bijv. slotgat voor driekantsleutel
toepassen).
|
0612
|
Etagehek niet beklimbaar aan binnenzijde.(galerij/balkon)
Beklimmen (m.n. voor kinderen) onmogelijk maken, zorg ervoor dat het oppervlak glad
is en geen uitstekende delen (dwarskokers etc.) bevat waardoor beklimmen mogelijk
wordt.
|
0613
|
Ontgrendeling alleen met speciale sleutel.
Het slot mag niet met eenvoudige middelen te openen zijn (bijv. slotgat voor driekantsleutel
toepassen).
|
0614
|
|
|
|
0700
|
DRAAGKABEL/ CONTRAGEWICHT KABEL
|
0701
|
Toestand en bevestiging staalkabels
Staalkabels inspecteren op draadbreuken, slijtage, corrosie, vermindering van middellijn,
Uitwendige beschadiging en vervorming, breuknest en gebroken streng.
|
0702
|
Toestand, bevestiging, borging en uitloopbeveiliging kabelschijven.
Controleer de groefslijtage, lagerspeling en positie van lagers. Let op het vrijlopen
t.o.v. naastliggende wand. Controle op aanwezigheid, juiste plaatsing en functioneren.
|
0703
|
Toestand, bevestiging, borging en uitloopbeveiliging kabeltrommels.
Controleer de groefslijtage, lagerspeling en positie van lagers. Let op het vrijlopen
t.o.v. naastliggende wand. Controle op aanwezigheid, juiste plaatsing en functioneren.
|
0704
|
Staalkabels conform certificaat.
Controleer of de gemonteerde kabels voldoen aan hetgeen in het certificaat wordt genoemd.
|
0705
|
|
|
|
0800
|
HYDRAULISCHE UNIT EN CILINDER
|
0801
|
Bevestiging en borging hydraulische cilinder
Controle algehele toestand, bevestiging, vervormingen, beschadigingen en of bij kwetsbaarheid
tegen aanstoten de afscherming nog voldoende deugdelijk is.
|
0802
|
Slangen, leidingen en ventielen
Controle op beschadigingen, lekkage en juiste bevestiging. De leidingen dienen trillingsvrij
gemonteerd te zijn en aan hydraulische leidingen mag niet gelast zijn.
Slangen mogen niet getordeerd zijn; ook mogen ze geen scherpe knikken vertonen.
|
0803
|
Slangbreukbeveiliging aan cilinder
Controle op dichtheid (functiebeproeving) d.m.v. verhoging van de snelheid neerwaarts.
|
0804
|
Pompen/ motoren/ filters/ installatie
Controle op lekkages. Let op bijgeluiden.
|
0805
|
|
|
|
0900
|
AANDRIJVING
|
0901
|
Reductie/ motor
Controle op speling reductor, let op bijgeluiden.
|
0902
|
Oliepeil/ -conditie
Controle op juiste hoeveelheid.
|
0903
|
Remmen, remlichter zelfinvallend
Controle op voldoende remwerking bij stop. Controleer de remlichter op werking, deze
moet na loslaten zelfinvallend zijn. Zonodig de remvoering en remschijven controleren
d.m.v. demontage.
|
0904
|
Vanginrichting / snelheidsbegrenzer / geldigheidsduur
Controleer de vanginrichting / snelheidsbegrenzer op uitwendige toestand, vastzitten,
boutverbindiengen, enz. Controleer of de geldigheidsduur die de fabrikant heeft opgegeven
niet overschreden is
|
0905
|
|
|
|
1000
|
RONDSELS/ TANDHEUGEL
|
1001
|
Bevestiging tandheugel aan de mast
Controle op bevestiging + borging, slijtage, smering.
|
1002
|
Borging rondsel
Controle of rondsel is geborgd
|
1003
|
Ingrijpen tanden verzekerd
Controle op juiste afstelling rondsel/ tandheugel (zie figuur 8 en 9) en middelen
welke zorgdragen dat onder alle belastingomstandigheden ingrijping rondsel/ tandheugel
correct is.
Figuur 8 – Correcte ingrijping van het rondselrad
Figuur 9 – Minimale ingrijping van het rondselrad
|
1004
|
Invalbeveiliging vuil tussen rondsel en tandheugel
Controle of invalbeveiliging tegen vuil boven het rondsel aanwezig is.
|
1005
|
|
|
|
1100
|
OPSTELLING/ VERANKERING
|
1101
|
Stabiel/ waterpas/ harde en vlakke ondergrond
Controle op stabiele, harde en vlakke ondergrond. Bij twijfel of niet juist kunnen
inschatten verklaring navragen bij de uitvoerder. De mast moet verticaal staan, binnen
de specificaties van de fabrikant.
Is er een onderzoek naar de ondergrond verricht ?
|
1102
|
Wegspoelen grond voorkomen
Controle of voorzieningen noodzakelijk en aanwezig zijn om wegspoelen grond door regen/water
te voorkomen.
|
1103
|
Onderstopping conform constructie/ uitschuifbalken conform instructie toegepast
Controle of onderstopping van de mast aanwezig is en juist aangebracht, tevens of
de uitschuifbalken correct zijn toegepast.
|
1104
|
Vrije ruimte/ afscherming vallende voorwerpen
Zie 0300, 0500 en 0600
|
1105
|
Knelgevaar langs bouwsteiger voorkomen
Afstanden conform relevante norm.
|
1106
|
Minimaal > 500 mm of steiger/ bouw voorzien van harde afscherming (geen bouwnetten)
Openingen / afstanden moeten voldoen aan NEN-EN 13857, zie ook punt 603
|
1107
|
Etagehekken/ afscherming bij alle toegangen
Alle toegangen tot de lift moeten voorzien zijn van stopplaatshekken.
|
1108
|
Aansluiting naastgelegen leuningwerk openingen ≥ 0,15 m
Duidelijk
|
1109
|
Leuningwerk en schoprand naast etagehek
Duidelijk
|
1110
|
Losklep bedekt etagevloer tenminste ≥ 0,1 m
Deze moet dus minstens 0,1 m rusten op de etagevloer. Zie ook het instructieboek.
|
1111
|
Verankering conform instructie
Controle of verankering conform instructie is uitgevoerd. Controle op juiste wijze
uitgevoerd, bevestigingspunten aan bouwwerk en mast, koppelingen deugdelijk gemonteerd.
|
|
|
1112
|
Kan lift 1 m voorbij laatste stopplaats doorlopen, of conform instructieboek
Zijn de configuratie wijzigingen aangetekend in het lift- cq werkboe
|
1113
|
Verankering aan steiger (berekend, geen spiekoppelingen)
Duidelijk
|
1114
|
Steiger als knikverkorter (geen spiekoppelingen)
Duidelijk
|
1115
|
Verlichting etagestopplaatsen.
Voldoende verlichting, min. 50 lux, voor correcte bediening aanwezig.
|
1116
|
|
|
|
1200
|
ELEKTRISCHE INSTALLATIE
|
1201
|
Hoofdschakelaar afsluitbaar/ vergrendelbaar
Hoofdschakelaar moet in de ‘uit-stand’ af te sluiten/vergrendelbaar zijn.
|
1202
|
Voedingskabel/ elektrische leidingen/ aansluiting
Controle op bescherming tegen alle ter plaatse v an toepassing zijnde uitwendige invloeden,
zoals temperatuur, vocht, stof, corrosie, mechanische belasting, brand, explosie,
enz.
Controle of spanningvoerende delen voldoende zijn afgeschermd (IP 2X). Controle op
deugdelijke bevestiging van de bedrading en juiste aderdoorsnede
Kasten IP54
|
1203
|
Elektromotor(en)
Controle deugdelijke aansluiting, wartels in orde, beschadigingen.
|
1204
|
Toestand magneetschakelaars
Controle van de contacten van magneetschakelaars, relais .
|
1205
|
Veiligheidsaarding
Na iedere nieuwe opstelling en dus opnieuw aansluiten van de aarding controle sluiting
einde veiligheidslijn. Tevens controle op deugdelijke bevestiging aardleiding.
|
1206
|
Fasevolgordebewaking
Controle op werking (indien nodig/aanwezig). Bij frequentie gestuurde aandrijvingen
is fasevolgorde-bewaking niet nodig.
|
1207
|
Thermische beveiliging
Controle op werking (PTC of maximale instelling stroomwaarde).
|
1208
|
Trekontlasting voedingskabel
Controle op aanwezigheid en juiste montage.
|
1209
|
Stopinrichting §5.10.5 (basisstation)
Controle op aanwezig en in goede staat. Let ook op juiste aansluiting van de draden.
|
1210
|
Vergrendelbare werkschakelaar
Controle op aanwezig, in goede staat, vergrendelbaar in de UIT-stand en juist aansluiting
van de draden.
|
1211
|
|
|
|
1300
|
BEGRENZINGSINRICHTINGEN/ BEVEILIGINGEN
|
1301
|
Noodeindschakelaar boven
Controle op schakelen en werking voor raken (eventuele) buffers, mag niet worden bediend
door de schaats van de eindschakelaars
|
1302
|
Eindschakelaar boven
Controle op werking
|
1303
|
Noodeindschakelaar onder
Controle op schakelen en werking voor raken (eventuele) buffers mag niet worden bediend
door de schaats van de eindschakelaars en schakelen voor raken kooibuffer.
|
1304
|
Eindschakelaar onder
Controle op werking
|
1305
|
Slapkabelcontact
Controle op werking
|
1306
|
Verdiepingsafslagen
Controle op werking en juist afgesteld i.v.m. gelijk stoppen kooi t.o.v. verdiepingsvloeren.
|
1307
|
Etageafsluiting op bouwsteiger / verdieping
Controle grendelcontact op werking, na verbreken contact moeten de vergrendelings-elementen
nog 7mm op elkaar ingrijpen.
|
1308
|
Grendel toegangsdeur basisstation
Controle op constructie en juiste werking.
|
1309
|
Vergrendelingsschakelaar(s) toegangsdeur basisstation
Controle op werking. Controle grendelcontact op werking, na verbreken contact moeten
de vergrendelings-elementen nog 7mm op elkaar ingrijpen.
|
1310
|
Grendel toegangsdeur liftkooi
Controle op constructie en juiste werking.
|
1311
|
Vergendelingsschakelaar(s) toegangsdeur liftkooi
Controle op werking. Controle grendelcontact op werking, na verbreken contact moeten
de vergrendelings-elementen nog 7mm op elkaar ingrijpen.
|
1312
|
Grendel toegang tot etage (deur of klep)
Controle op constructie en juiste werking
|
1313
|
Vergrendelingsschakelaar(s) toegang etage (deur of klep)
Controle grendelcontact op werking, na verbreken contact moeten de vergrendelings-elementen
nog 7mm op elkaar ingrijpen.
|
1314
|
Vergrendeling etageschuifhek
Controle op constructie en juiste werking
|
1315
|
Vergendelingsschakelaar etageschuifhek
Controle gendelcontact op werking, na verbreken contact moeten de vergrendelings-elementen
nog 7mm op elkaar ingrijpen.
|
1316
|
Vergrendeling dakluik
Controle op constructie en juiste werking
|
1317
|
(Vergendelings) Schakelaar(s) dakluik
Controle op juiste werking.
|
1318
|
Vangschakelaar(s)
Controle op werking tijdens vangtest.
|
1319
|
Montageschakelaar (davit)/ beveiligingsschakelaar wand(en)
Duidelijk
|
1320
|
Noodstopvoorziening opbouwbediening / inspectiebediening
Controle op werking.
|
1321
|
Akoestisch signaal dalen
Controle op werking + 1 uur op noodvoeding
|
1322
|
Mastdetectie (t.b.v. opbouwwerkzaamheden)
De mastdetectie die bij opbouwwerkzaamheden controleert of de motorunit niet de tandheugel
kan verlaten dient aanwezig en in orde te zijn.
|
1323
|
|
|
|
1400
|
OPSCHRIFTEN/ AANDUIDINGEN
|
1401
|
Fabrikaat/ type/ fabrieksnummer/ bouwjaar/ CE-markering van 2010 en later
Zijn alle vereiste opschriften aanwezig en in goede staat.
|
1402
|
Max. toelaatbare werklast in kg
Zijn alle vereiste opschriften aanwezig en in goede staat.
|
1403
|
Max. toelaatbare aantal personen
Zijn alle vereiste opschriften aanwezig en in goede staat.
|
1404
|
Opschrift ‘Alleen toegang voor deskundige’
Zijn alle vereiste opschriften aanwezig en in goede staat op de grondkooi.
|
|
Verankering
|
1405
|
– vrijstaand tot m
Zijn alle vereiste opschriften aanwezig en in goede staat.
|
1406
|
– hoogte eerste verankering m
Zijn alle vereiste opschriften aanwezig en in goede staat.
|
1407
|
– max. masthoogte m
Zijn alle vereiste opschriften aanwezig en in goede staat.
|
1408
|
– afstand tussen verankeringen m
Zijn alle vereiste opschriften aanwezig en in goede staat.
|
1409
|
– max. afstand boven laatste verankering ..............m
Zijn alle vereiste opschriften aanwezig en in goede staat.
|
1410
|
Gegevens mastboutverbinding
Zijn alle vereiste opschriften aanwezig en in goede staat.
|
1411
|
Typeplaat motor
Zijn alle vereiste opschriften aanwezig en in goede staat.
|
1412
|
Typeplaat vang
Zijn alle vereiste opschriften aanwezig en in goede staat.
|
1413
|
Opschriften bedieningsorganen buiten de kooi
Zijn alle vereiste opschriften aanwezig en in goede staat.
|
1414
|
Waarschuwingsteksten-/ pictogrammen
Zijn alle vereiste opschriften aanwezig en in goede staat.
|
1415
|
|
|
|
1500
|
DIVERSEN
|
1501
|
Algemeen onderhoud
Controle op algehele onderhoudstoestand van de installatie.
|
1502
|
Smering
Is de smering in orde, automatisch, hand.
|
1503
|
Staat van beplating/ gaaswerk e.d.
Controle op constructie, gaten, beschadiging.
|
1504
|
Verfwerk (roestvorming)
Let op ernstige roestvorming.
|
1505
|
Bliksembeveiliging (aarden/ aardpen)
Aanwezig en deugdelijk aangesloten.
|
1506
|
Is machine nog uitgevoerd overeenkomstig fabrieksspecificaties
Controleer of er ingrijpende wijzigingen zijn doorgevoerd en of installatie nog conform
fabrieksspecificaties is.
|
1507
|
|
|
|
1600
|
BEPROEVING
|
1601
|
Vanginrichting en snelheidsbegrenzer
Controle vanginrichting met nominale last m.b.v. vangtestapparaat waardoor vrije val
wordt bewerkstelligd. Bij ingekomen vang moet het vangcontact de veiligheidslijn onderbreken.
De vanginrichting dient overeenkomstig de instructie van de fabrikant onderzocht en
beproefd te worden, echter minimaal eenmaal per jaar met belasting in de kooi. Daarbij
is de instructie van de fabrikant bepalend. Indien deze ontbreekt dient dit bij nacontrole
/ herkeuring te geschieden. Deze beproeving dient minimaal 1x per jaar te worden uitgevoerd.
Controle snelheidsbegrenzer op werking, slijtage groefvorm en kabel, controle contact.
|
1602
|
Nooddaalvoorziening
Controleer op juiste werking
|
1603
|
Functionele beproeving
Beproef de gehele installatie met de door de fabrikant voorgeschreven belasting waarbij
een complete rit naar boven en naar beneden wordt uitgevoerd. Deze beproeving dient
minimaal eenmaal per jaar in het bijzijn van de CKI te worden uitgevoerd. Controleer
de remwerking hierbij d.m.v. een noodstop.
|
1604
|
Overlastbegrenzer (verplicht voor machines met een toelaatbare belasting van > 1000 kg, bouwjaar 2010
en later)
Controle op in werking komen bij ...... kg.
|
1605
|
Beproeving met last uitgevoerd (1 maal per jaar)
De functionele beproeving met last (van de machine en de vanginrichting) dient minimaal
1 maal per jaar te worden uitgevoerd in bijzijn van de CKI. Tussentijdse beproevingen
mag de eigenaar gebruiker verrichten.
|
1606
|
|
|
|
1700
|
BOUWLIFT VOOR PERSONEN VOORZIEN VAN OPEN-KOOI (aanvullende eisen machines met bouwjaar
voor 2010)
|
1701
|
Basisafscherming-stopplaatshek voorzien van veiligheidscontact
Controle op werking zodat de gesloten positie van het stopplaatshek is gecontroleerd
en voorkomt dat de kooi kan starten of in beweging kan blijven als het stopplaatshek
niet gesloten is
|
1702
|
Veiligheidsafstand tussen kooi en lift min. 0,5 m en max. 2 m
De veiligheidsafstand, gemeten van de binnenzijde van de kooiwanden tot omringende
delen van de installatie of obstakels, niet kleiner is dan 0,5 meter en niet meer
dan 2 m (zodat het minder waarschijnlijk is dat er materiaal wordt opgeslagen binnen
de liftbasisafscherming).
|
1703
|
Basisafscheming-hoogte afscherming 1,10 m
Controleer hoogte.
|
1704
|
Basisafscherming-tussenregel op 0,70 m
Controleer hoogte.
|
1705
|
|
|
|
|
Open kooi
|
1706
|
Max. snelheid 0,4 m/s
Controleer.
|
1707
|
Max. snelheid onder 2 m 0,2 m/s
Controleer dat snelheid niet hoger is dan 0,2 m/s indien de kooi zich in de onderste
2 m van de baan bevindt, zowel in op- als neerwaartse richting.
|
1708
|
Etageklep 1,1 m hoog en tot 0,55 m van gesloten constructie
Controleer.
|
1709
|
Laadklep 1,1 m hoog en volledig gesloten constructie
Controleer.
|
1710
|
Mastzijde volledig gesloten tot plafondhoogte
Controleer.
|
1711
|
Wand tegenover matzijde 1,1 m hoog en volledig gesloten constructie
Controleer.
|
1712
|
Dak boven gehele platform
Er moet een dak aanwezig zijn boven gehele platform.
|
1713
|
|
|
|
|
Bediening open kooi
|
1714
|
Vasthoudbediening toegepast
Controleer.
|
1715
|
Sleutelschakelaar aanwezig voor bediening vanaf stopplaatsen
De besturing in de kooi moet voorzien zijn van een sleutelschakelaar, zodanig uitgevoerd
dat geschakeld kan worden tussen besturing uitsluitend vanuit de kooi en besturing
uitsluitend vanaf de stopplaatsen; de sleutel kan pas verwijderd worden als de schakelaar
is teruggezet naar de stand voor besturing vanaf de stopplaatsen
|
1716
|
Sleutel vergrendeld tijdens gebruik vanuit de lift
De besturing in de kooi moet voorzien zijn van een sleutelschakelaar, zodanig uitgevoerd
dat geschakeld kan worden tussen besturing uitsluitend vanuit de kooi en besturing
uitsluitend vanaf de stopplaatsen; de sleutel kan in elke stand verwijderd worden
(de machine moet voorzien zijn van een in elke stand vergrendelbare functiekeuzeschakelaar).
|
1717
|
Dalen stopt automatisch op 2 m hoogte.
Bij gebruik van de besturing in de kooi, moet de neerwaartse beweging van de kooi
automatisch gestopt worden bij een vrije hoogte onder de kooi van 2 meter..
|
1718
|
Vasthoudbediening onder de 2 m in neerwaartse richting
Bij gebruik van de besturing in de kooi, moet de neerwaartse beweging van de kooi
automatisch gestopt worden bij een vrije hoogte onder de kooi van 2 meter, en het
verder neerwaarts bewegen pas weer mogelijk zijn door het opnieuw bedienen van de
vasthoudbediening, nadat gedurende 3 seconden een geluidssignaal heeft geklonken en
max. 0,2 m/s.
|
1719
|
Na automatische stop op 2m alleen beweging mogelijk indien opnieuw bediend wordt
Bij gebruik van de besturing in de kooi, moet de neerwaartse beweging van de kooi
automatisch gestopt worden bij een vrije hoogte onder de kooi van 2 meter, en het
verder neerwaarts bewegen pas weer mogelijk zijn door het opnieuw bedienen van de
vasthoudbediening, nadat gedurende 3 seconden een geluidssignaal heeft geklonken en
max. 0,2 m/s .
|
1720
|
Na automatische stop op 2m alleen beweging mogelijk na akoestisch signaal van min.
3s.
Bij gebruik van de besturing in de kooi, moet de neerwaartse beweging van de kooi
automatisch gestopt worden bij een vrije hoogte onder de kooi van 2 meter, en het
verder neerwaarts bewegen pas weer mogelijk zijn door het opnieuw bedienen van de
vasthoudbediening, nadat gedurende 3 seconden een geluidssignaal heeft geklonken en
max. 0,2 m/s.
|
1721
|
Buitenbediening na automatische stop op 2m in neerwaartse richting alleen mogelijk
vanaf
basisstation
Bij gebruik van een besturing buiten de kooi (geen personenvervoer), moet de neerwaartse
beweging van de kooi automatisch gestopt worden bij een vrije hoogte onder de kooi
van 2 meter, en het verder neerwaarts bewegen plaatsvinden door vasthoudbediening
vanaf de onderste stopplaats, van waaruit volledig zicht mogelijk is op het onderste
deel van de baan van de kooi en de binnenzijde van de liftbasisafscherming.
|
1722
|
Bij oproepen vanaf de etage mag de lift vanuit de basis alleen vertrekken na akoestisch
signaal van min. 3s.
Het starten van de kooi vanaf de onderste stopplaats, als de kooi vanaf een verdieping
opgeroepen wordt, mag niet eerder plaatsvinden dan nadat gedurende 3 seconden een
geluidssignaal geklonken heeft.
|
1723
|
|
|
|
|
Opschriften in de kooi
|
1724
|
Opschrift voor plaatsen goederen i.v.m. open-kooi
Een extra opschrift in de kooi moet zijn aangebracht, met veiligheidsvoorschriften
voor het plaatsen van goederen en de maximale afmetingen van de goederen, rekening
houdend met het gegeven dat de kooi open is.
|
1725
|
Opschrift voor nooddaling en vluchtweg
Een extra opschrift in de kooi moet zijn aangebracht, waaruit blijkt hoe te handelen
ingeval van storing, rekening houdend met het gegeven dat de kooi open is.
|
1726
|
Opschrift ‘alleen voor bevoegde en geïnstrueerde personen’
Een extra opschrift in de kooi moet zijn aangebracht, waaruit blijkt dat de installatie
uitsluitend bediend mag worden door daartoe bevoegde en geïnstrueerde personen.
|
1727
|
|
|
|
1800
|
TRANSPORTSTEIGERS (aanvullende eisen machines met bouwjaar vóór 2010)
|
1801
|
Basisafscherming – stopplaatshek voorzien van veiligheidscontact
Controle op werking zodat de gesloten positie van het stopplaatshek is gecontroleerd
en voorkomt dat de kooi kan starten of in beweging kan blijven als het stopplaatshek
niet gesloten is
|
1802
|
Veiligheidsafstand tussen kooi en lift min. 0,5 m en max. 2 m
De veiligheidsafstand, gemeten van de binnenzijde van de kooiwanden tot omringende
delen van de installatie of obstakels, niet kleiner is dan 0,5 meter en niet meer
dan 2m (zodat het minder waarschijnlijk is dat er materiaal wordt opgeslagen binnen
de liftbasisafscherming).
|
1803
|
Basisafscheming-hoogte afscherming 1,10 m
Controleer hoogte.
|
1804
|
Basisafscherming-tussenregel op 0,70 m
Controleer hoogte
|
1805
|
Snelheid max. 0,2 m/s vasthoudbesturing
Na de 2-meter stop alleen vasthoudbesturing met beperkte snelheid (0,2 m/s).
|
1806
|
Ruimte tussen platform en gebouw/steiger/installatie ≥ 0,5 m
Duidelijk
|
1807
|
Opschrift: Max. 3 personen voor begeleiding van de last
Controle op aanwezig en nog in goede staat/ afleesbaar.
|
1808
|
Dalen stopt automatisch op 2,0 m hoogte, herstarten met akoestisch signaal
Na de 2-meter stop alleen vasthoudbesturing met beperkte snelheid (0,2 m/s) mogelijk.
Tevens moet akoestisch signaal klinken.
|
1809
|
|
|
|
1900
|
Aanvullende eisen n.a.v. MR 2006/42/EG (bouwjaar van 2010 en later)
|
1901
|
Afschermkappen incl. bevestigingsmiddelen compleet
Daar waar redelijkerwijs kan worden verwacht dat de bevestigingsmiddelen niet meer
aangebracht worden moeten ze aan afschermkappen of machine verbonden blijven.
Toelichting. In de nieuwe machinerichtlijn is een verplichting opgenomen dat: daar
waar afschermkappen zijn toegepast die een risico hebben op een gevaar – en deze moeten
voor onderhoud/inspectie worden gedemonteerd – dan moeten de bevestigingsmiddelen
met de afschermkap danwel de machine verbonden blijven.
|
1902
|
Interlock(s) tussen positie kooivloer en etagehek(ken)
Etagehekken en kooideur mogen pas geopend kunnen worden indien de kooi voor de betreffende
verdieping staat. De interlock tussen de positie van de kooivloer op de etagehekken
mag niet eenvoudig op te heffen zijn. Onder eenvoudig wordt verstaan m.b.v. alleen
ledematen. Voor het opheffen van de interlock dient minimaal gebruik gemaakt te worden
van hulpmiddelen.
|
1903
|
Openen alleen mogelijk indien kooi binnen 150 mm van etage (indien remweg nom. beladen
kooi ≥ 250 mm, max. 250 mm.
Duidelijk.
|
1904
|
Detectie-inrichting op aanwezigheid verbindingen/mastdelen
Er moeten voorzieningen worden getroffen waarmee gedetecteerd wordt dat de verbindingen
aanwezig zijn.
De interpretatie hiervan is als volgt:
1. Detectie op aanwezig zijn van de mastverbinding, wanneer deze verbinding er niet
is en de mast mag uit sterkte en stabiliteit niet belopen worden tijdig stoppen van
de kooi.
2. Kan de mast uit sterkte en stabiliteit wel belopen worden moeten er maatregelen
getroffen worden dat de kooi niet kan ontsporen.
3. De drager (kooi / platform / steiger) mag de mast niet kan verlaten.
Opm. Nadat op Europees niveau beslist is hoe deze eis gerealiseerd moet worden zal
de tekst eventueel worden aangepast.
|
1905
|
Opschrift met waarschuwing tegen overmatig geluid indien Lwa ≥ 80 dB(A) en/of Lpa
≥ 70 dB(A)
Er moet een opschrift zijn aangebracht met waarschuwing geluidsoverlast.
|
1906
|
Etagehekken voorzien van noodontgrendeling m.b.v. driehoekssleutel conform Annex B
van EN 81-1
Geldt alleen voor hekken van volledige hoogte
|
1907
|
Waarschuwingen tegen te voorzien misbruik nog in orde
Controle op aanwezig en in goede staat/ afleesbaar. Betreft opschriften op de machine
die de gebruiker waarschuwen dat hij de machine niet mag wijzigen.
|
1908
|
Machines die niet voorzien zijn van een volledige grondkooi van 2 meter hoogte met
een beveiligde toegangsdeur moeten in de gebruiksfase op een bouwlocatie minimaal
voorzien zijn van een basisafscherming die voldoet aan de aanvullende eisen voor de
bouwlift voor personen en/of goederen met open kooi (zie 1700 e.v.).
Machines met een bouwjaar van 2010 en later moeten voorzien zijn van een volledige
basisafscherming conform EN 12159 + A1 of voldoen aan het typekeur zoals dat voor
het type machine is afgegeven door een NoBo. Het kan zijn dat in de typekeuring is
bepaald dat er een veiligheidsvoorziening noodzakelijk is onder de drager / platform
die voorkomt dat er bij dalen gevaar voor beknelling ontstaat in het geval er geen
volledige grondkooi maar lage hekken worden toegepast. Deze voorziening is alleen
toepasbaar op bouwlocaties. Bij gebruik op openbaar terrein gelden strengere regels,
d.w.z. volledige basisafscherming conform EN12159 + A1 of zwaarder.
|
1909
|
Platform (drager) voorzien van dak
Daar waar gevaar voor vallen van voorwerpen op het platform / de personen aanwezig
is dient in een deugdelijk dak te zijn voorzien.
|
1910
|
|
|
|
2000
|
TIJDELIJKE LIFT BIJ GEBOUW (TLBG):
|
|
BAAN KOOI
|
2001
|
Schachtdeuren van volle constructie
Schachtdeuren moeten zijn aangebracht. Hierin mogen geen openingen groter dan 10 mm
voorkomen en in de bovenste helft moet ten minste een deel doorzichtig zijn.
|
2002
|
Schachtdeuren voorzien van noodontgrendeling m.b.v. driehoeksleutel conform Annex
B van EN81-1
De schachtdeuren moeten vanaf de etagezijden te ontgrendelen zijn met driekantsleutel.
|
2003
|
Schachtdeurgrendel
Schachtdeuren moeten gesloten en gegrendeld zijn alvorens de lift kan vertrekken.
|
2004
|
Baan kooi afgeschermd op verdiepingen
De wand op de verdiepingen ter afscheiding van de binnen 0,70 m van de bordessen van
het gebouw aanwezige baan van de kooi en/of tegengewicht, moet van volle constructie
zijn
|
2005
|
|
|
|
|
Kooi TLBG
|
2006
|
Kooi volledig gesloten
De lift voldoet aan de norm NEN-EN 12159 ‘Bouwliften voor personen- en goederenvervoer
met verticaal geleide kooi’. Dit betekent dat de dager cq. kooi volledig gesloten
moet zijn. Dit betekent dat de dager cq. kooi volledig gesloten moet zijn max. 10
mm.
|
2007
|
Deur en deurgrendel
De kooi moet voorzien zijn van volledig gesloten kooideuren. Deze moeten aan de naar
het gebouw toegekeerde zijde zijn voorzien van een grendel en grendelcontact
|
2008
|
Kooi voorzien van noodverlichting
Noodverlichting moet aanwezig zijn.
|
2009
|
Kooi voorzien 24/7spreekluisterverbinding
In geval van nood moet de gebruiker middels een 24 uurs / 7 dagen in de week actieve
spreekluisterverbinding alarm kunnen slaan. Deze moet een spreek- én luistermogelijkheid
hebben.
|
2010
|
Fotocel
Een beveiligingsinrichting moet de kooideur automatisch openen als een persoon zich
in de deuropening bevindt tijdens het sluiten van de deur. Deze moet werken voordat
de persoon wordt geraakt.
|
2011
|
Klembeveiliging
Een beveiligingsinrichting moet de kooideur automatisch openen als een persoon zich
in de deuropening bevindt tijdens het sluiten van de deur en wordt geraakt door de
kooideur.
|
2012
|
Stootbord onder kooi
De drempel van de kooi moet voorzien zijn van stootbord over de volledige breedte.
Het verticale deel moet zijn verlengd met een afschuining onder een hoek met
het horizontale vlak die groter is dan 60°. De horizontale projectie van deze afschuining
mag niet minder zijn dan 20 mm.
De hoogte van het verticale deel moet ten minste 0,75 m zijn.
|
2013
|
|
|
|
|
PUT
|
2014
|
Beveiliging tegen verplettering
Wanneer de kooi rust op zijn volledig ingedrukte buffers, moet er tegelijkertijd aan
de volgende drie voorwaarden worden voldaan:
a) er moet in de schachtput voldoende ruimte zijn om een rechthoekig blok te kunnen
plaatsen dat niet kleiner is dan 0,50 m x 0,60 m x 1,0 m en rust op één van de zijden;
b) de vrije verticale afstand tussen de vloer van de schachtput en de laagste delen
van de kooi moet ten minste 0,50 m bedragen. Deze afstand mag worden verminderd tot
een minimum van 0,10 m binnen een horizontale afstand van 0,15 m tussen:
1) het stootbord of de delen van de verticale schuifdeur(en) van de kooi en de
aanliggende wand(en);
2) de laagste delen van de kooi en de leiders;
c) de vrije verticale afstand tussen de hoogste delen in de schachtput, bijvoorbeeld
een spaninrichting voor compensatiekabels die in de hoogste positie staat, en de laagste
delen van de kooi, met uitzondering van de delen die hierboven zijn beschreven in
b) 1) en b) 2), moet ten minste 0,30 m zijn.
|
2015
|
Besturing uitgeschakeld, resetschakeling
Bij het betreden van de put dient de normale besturing van de lift te zijn uitgeschakeld
(middels de veiligheidslijn). Vrijgave van de normale besturing moet via een resetschakeling
welke enkel buiten de schacht bereikbaar is die enkel door een deskundige bediend
kan worden.
|
2016
|
Noodstopvoorziening
In de schachtput moet een blokkeerschakelaar aanwezig zijn die bereikbaar is na het
openen van de deur(en) naar de schachtput, en vanaf de vloer van de schachtput en
die de veiligheidslijn verbreekt.
|
2017
|
|
|
|
|
TRACTIE TLBG
|
2018
|
Toegang machinekamer
Liftmachines hun bijbehorende uitrusting en schijven moeten in een daarvoor bestemde
ruimte zijn aangebracht met wanden, plafond, vloer en deur en/of luik die van volle
samenstelling zijn, en mogen alleen toegankelijk zijn voor bevoegde personen (voor
onderhoud, inspectie en hulpverlening).
De toegang tot de machinekamers en schijvenruimten moet:
a) voldoende kunnen worden verlicht door vast aangebracht(e) elektrische lichtpunt(en);
b) gemakkelijk en veilig te gebruiken zijn onder alle omstandigheden.
|
2019
|
Paniekslot
De machinekamerdeur moet zijn voorzien van sloten met sleutels, die van binnenuit
zonder sleutel kunnen worden geopend.
|
2020
|
Verlichting en noodverlichting
De machinekamer moet zijn voorzien van een vast aangebrachte elektrische verlichting
van ten minste 200 lux op de vloer. De verlichting van de machinekamer moet kunnen
worden ingeschakeld met een schakelaar die is aangebracht op een juiste hoogte, nabij
de toegang(en).
Tevens moet een noodverlichting zijn aangebracht.
|
2021
|
Verlichting besturingskast (200 lux)
Ook de besturingskast moet met 200 lux zijn verlicht.
|
2022
|
Liftmachine
Zie 20235
|
2023
|
Tractieschijf en afschermingen
Er moet worden gezorgd voor een effectieve beveiliging voor toegankelijke, draaiende
onderdelen die gevaarlijk kunnen zijn, en met name:
a) spieën en schroeven in assen;
b) banden, kettingen, riemen;
c) tandwielen, kettingwielen;
d) uitstekende motorassen;
|
2024
|
Vanginrichting
Er moet een veiligheidsinrichting zijn aangebracht die voorkomt dat de kooi valt.
Eén van de volgende soorten veiligheidsinrichting moet zijn toegepast:
– vanginrichtingen die in werking komen bij te hoge snelheid;
– leidingbreukkleppen.
|
2025
|
Snelheidsbegrenzer, contacten en afschermingen
Elke kooi die niet rechtstreeks wordt ondersteund door cilinders moet zijn uitgerust
met een veiligheidsinrichting die is bevestigd aan het raamwerk van de kooi en die
onmiddellijk in werking komt wanneer de kooi een te hoge snelheid bereikt.
De snelheidsbegrenzer moet voorzien zijn van een inklinkcontact en voldoende zijn
afgeschermd, zie ook 2025.
|
2026
|
Spanwiel t.b.v. snelheidsbegrenzer en contact
Het spanwiel van de snelheidsbegrenzer moet voorzien zijn van een contact dat in werking
treedt bij het slap worden van de snelheidsbegrenzerkabel.
Tevens moet het spanwiel tegen invallende voorwerpen zijn beveiligd.
|
2027
|
Schachtverlichting
De schacht moet zijn voorzien van een vast aangebrachte elektrische verlichting met
een verlichtingssterkte van ten minste 50 lux, op 1 m boven het dak van de kooi en
de vloer van de schachtput, zelfs wanneer alle deuren zijn gesloten.
Deze verlichting moet ten minste één lamp ten hoogste 0,50 m van de hoogste en laagste
punten in de schacht omvatten, plus tussenliggende lamp(en).
|
2028
|
Draagmiddelen
Kooien, tegengewichten of balanceergewichten moeten zijn opgehangen aan staalkabels,
stalen kettingen met evenwijdige schalmplaten (Galle type) of rolkettingen.
De draagkabels moeten voldoen aan de volgende eisen:
a) de nominale middellijn van de kabels bedraagt ten minste 8 mm;
b) de treksterkteklasse van de draden moet zijn:
1) 1570 N/mm2 of 1770 N/mm2 voor kabels samengesteld uit draden van één
sterkteklasse, of
2) 1370 N/mm2 voor de buitendraden en 1770 N/mm2 voor de binnendraden van kabels samengesteld uit draden van twee sterkteklassen.
c) de overige kenmerken (constructie, rek, on-rondheid, buigzaamheid, beproevingen)
moeten ten minste voldoen aan de eigenschappen, die zijn beschreven in de betreffende
Europese normen.
Het minimum aantal draagkabels of draagkettingen is twee.
Kabels of kettingen moeten onafhankelijk van elkaar zijn.
|
2029
|
Leiders en steunen
De leiders met bijbehorende verbindingen en bevestigingen moeten sterk genoeg zijn
om de belastingen en krachten die erop worden uitgeoefend te kunnen weerstaan, zodat
een veilige werking van de lift is verzekerd.
De aspecten van een veilige werking van de lift met betrekking tot de leiders zijn:
a) de geleiding van de kooi en het tegengewicht of het balanceergewicht moet zijn
verzekerd;
b) doorbuiging moeten zodanig worden beperkt dat hierdoor:
1) onbedoelde ontgrendeling van de deuren niet kan plaatsvinden;
2) de bediening van de veiligheidsinrichtingen niet wordt belemmerd, en
3) het botsen van de bewegende delen met andere delen niet mogelijk is.
Spanningen moeten worden beperkt, waarbij rekening wordt gehouden met de verdeling
van de nominale last in de kooi zoals gegeven in de NEN-EN 81-1 G.2, G.3 en G.4, of volgens het beoogde gebruik zoals overeengekomen (0.2.5).
|
2030
|
Dak kooi, inspectiebesturing
De kooi moet geheel zijn afgesloten door wanden, vloer en dak, die van volle constructie
zijn. Uitsluitend de volgende openingen zijn toelaatbaar:
a) ingangen voor de normale toegang van gebruikers;
b) noodluiken en deuren;
c) ventilatieopeningen.
De wanden, de vloer en het dak moeten voldoende mechanische sterkte hebben. Het geheel
van raam, leisloffen, wanden, vloer en dak van de kooi moet een voldoende mechanische
sterkte bezitten om de krachten te kunnen weerstaan die op de lift worden uitgeoefend
tijdens normale werking van de lift, bij het in de vang lopen, of bij het op de buffers
lopen van de kooi.
Op de kooi moet ook een inspectiebesturing met blokkeerschakelaar zijn aangebracht.
|
2031
|
Ophanging kooi
Zie 2030.
|
2032
|
Vrije ruimte dak kooi:
|
2033
|
– Boven dak (≥ 100 + 3,5 V2 cm)
De vrije verticale afstand tussen het hoogste oppervlak op het dak van de kooi en
het laagste deel van het plafond van de schacht (inclusief balken en onderdelen onder
het plafond) binnen de projectie van de kooi, uitgedrukt in meters, moet ten minste
1,0 + 0,035 v2zijn;
|
2034
|
– Boven delen (≥ 30 + 3,5 V2 cm)
De vrije verticale afstand, uitgedrukt in meters, tussen de laagste delen van het
plafond van de schacht en de hoogste delen van de apparatuur die is bevestigd op het
kooidak moet ten minste 0,3 + 0,035 v2 zijn;
|
2035
|
– Blok (50x60x80cm) aanwezig
Er moet boven de kooi voldoende ruimte zijn om een rechthoekig blok te kunnen plaatsen
dat niet kleiner is dan 0,50 m x 0,60 m x 0,80 m en rust op één van de zijden. Voor
liften met een directe kabelophanging, kunnen de draagkabels met bevestigingsstukken
in deze ruimte worden geplaatst, mits de hartlijn van de kabels geen grotere afstand
heeft dan 0,15 m ten opzichte van ten minste één verticaal vlak van het blok.
|
2036
|
– Vrij vlak ≥ 0,12 m2
Het kooidak moet op één punt een vrij stavlak hebben van ten minste 0,12 m2, waarbij de kleinste zijde ten minste 0,25 m bedraagt.
|
2037
|
Tegengewicht en geleiding
Indien er blokken in het tegengewicht of het balanceergewicht zijn opgenomen, dan
moeten noodzakelijke maatregelen getroffen zijn om te voorkomen dat ze zich verplaatsen.
Hiertoe moet het volgende worden toegepast:
a) ofwel, een raamwerk waarin de blokken zijn vastgezet;
b) ofwel, als de blokken zijn gemaakt van metaal, en als de nominale snelheid van
de liften niet groter is dan 1 m/s, minimaal twee trekstaven waarmee de blokken zijn
vastgezet.
|
2038
|
Ophanging tegengewicht
Kooien, tegengewichten of balanceergewichten moeten zijn opgehangen aan staalkabels,
stalen kettingen met evenwijdige schalmplaten (Galle type) of rolkettingen.
|
2039
|
Buffer tegengewicht
Liften moeten onder de baan van de kooi en het tegengewicht zijn voorzien van buffers.
|
2040
|
Uitloop tot buffer
De uitloop van het tegengewicht tot de buffer moet worden opgemeten ter controle van
de vrije ruimten.
|
2041
|
Afscherming tegengewicht in put
De ruimte voor het tegengewicht of het balanceergewicht moet zijn afgescheiden door
middel van een stevig scherm op een afstand van niet meer dan 0,30 m boven de vloer
van de schachtput tot ten minste 2,50 m hoog.
De breedte moet ten minste gelijk zijn aan die van het tegengewicht of het balanceergewicht
plus 0,10 m aan weerskanten.
Als deze afscheiding openingen bevat, dan moet paragraaf 4.5.1 van EN 13857: 2008
in acht worden genomen.
|
2042
|
|
|
|
|
OPSCHRIFTEN
|
2043
|
Fabrikant/ Type/ Fabrikantnummer/ CE-markering
Deze opschriften moeten op de kooi cq. in de kooi zijn aangebracht.
|
|
|
2044
|
Maximale toelaatbare werklast
Duidelijk.
|
2045
|
Maximaal toelaatbaar aantal personen
Duidelijk.
|
2046
|
|
|
|
|
Toegangscontainer (optioneel)
Optioneel kan er een toegangscontainer zijn geplaatst.
|
2047
|
Toegangscontainer afsluitbaar en paniekslot
De toegangscontainer moet afsluitbaar zijn en voorzien zijn van sloten met sleutels,
die van binnenuit zonder sleutel kunnen worden geopend.
|
2048
|
Verlichting en noodverlichting
Verlichting container minimaal 50 lux met noodverlichting.
|
2049
|
Hoogteverschillen overbrugd
Indien er hoogteverschillen zijn dienen deze op een dermate manier overbrugd te zijn
dat een veilige toegang gewaarborgd is.
|
2050
|
|
|
|
2100
|
RUIMTE VOOR SAMENVATTENDE TOELICHTING
|
|
|
2301
|
Samenvatting van alle tekortkomingen die moeten worden aangepast voor het verkrijgen
van het TCVT certificaat (categorie A en B). Indien de kraan eigenaar schriftelijk
afmeldt hoe de respectievelijke tekortkomingen zijn opgelost, kan de keuringsinstatie
de TCVT goedkeursticker beschikbaar stellen.
|
|
|