-
a.1°. de voorstellen van rijkswet en van wet en de ontwerpen van algemene maatregelen van
rijksbestuur en van bestuur alvorens deze aan de Afdeling advisering van de Raad van
State van het Koninkrijk respectievelijk de Afdeling advisering van de Raad van State
worden aangeboden, alsmede over de consequenties van de ter zake door de Afdeling
advisering van de Raad van State van het Koninkrijk respectievelijk de Afdeling advisering
van de Raad van State uitgebrachte adviezen, indien deze ingrijpende kritiek op de
inhoud of de vormgeving van het voorstel of ontwerp bevatten;
-
a.2°. het ter zake van een voorstel van rijkswet en van wet of een ontwerp van algemene
maatregel van rijksbestuur en van bestuur vragen van een spoedadvies aan de Afdeling
advisering van de Raad van State van het Koninkrijk respectievelijk de Afdeling advisering
van de Raad van State;
-
a.3°. een voorstel of ontwerp waarover eerder door de raad is besloten, indien daarin ingrijpende
wijzigingen worden aangebracht of indien hetgeen bij de verdere behandeling wordt
aangevoerd tot ingrijpende wijziging aanleiding kan geven, dan wel indien intrekking
van het voorstel of ontwerp wordt overwogen, een en ander tenzij dringende redenen
zich naar het oordeel van de minister die voor het voorstel of ontwerp in de eerste
plaats verantwoordelijk is en de minister-president zich tegen hernieuwde behandeling
verzetten;
-
a.4°. de bekrachtiging van door de Staten-Generaal aangenomen initiatiefvoorstellen van
rijkswet en van wet, alsmede het standpunt dat terzake bij de beraadslaging in elk
der Kamers der Staten-Generaal zal worden ingenomen;
-
b. verdragen alvorens deze ter stilzwijgende goedkeuring aan de beide Kamers der Staten-Generaal
worden toegezonden;
-
c. nota’s aan de Staten-Generaal alsmede die adviesaanvragen aan adviescolleges in de
zin van de Kaderwet adviescolleges en de colleges in de zin van artikel 2, onder b, van de Kaderwet adviescolleges die kunnen leiden tot belangrijke politieke en financiële consequenties;
-
d. het bekendheid geven aan beleidsvoornemens in welke vorm dan ook, die van invloed
kunnen zijn op de positie van het kabinet, of die belangrijke financiële consequenties
kunnen hebben, benevens over beleidsvoornemens van een minister die het beleid van
andere ministers kunnen raken en waarover het bereiken van overeenstemming niet mogelijk
is gebleken;
-
e. de instelling, taak en samenstelling van adviescolleges in de zin van de Kaderwet adviescolleges en de colleges in de zin van artikel 2, onder b, van de Kaderwet adviescolleges;
-
f. de instelling, taak en samenstelling van interdepartementale commissies, indien deze
een permanent karakter hebben of indien de werkzaamheden kunnen leiden tot belangrijke
politieke en financiële consequenties;
-
g. publikatie van de rapporten van colleges in de zin van artikel 2, onder b, van de Kaderwet adviescolleges en van interdepartementale commissies indien de werkzaamheden kunnen leiden tot belangrijke
politieke en financiële consequenties;
-
h. belangrijke onderwerpen het buitenlands beleid betreffende, daaronder begrepen het
in internationaal verband doen van of instemmen met voorstellen die van aanmerkelijke
invloed kunnen zijn op de geldende rechtsorde, verplichtingen van blijvende aard ten
gevolge kunnen hebben, dan wel Aruba, Curaçao of Sint Maarten raken;
-
i. de voorbereiding van het Nederlandse standpunt ten behoeve van formele en informele
vergaderingen van de Europese Raad en van de Raad van de Europese Unie;
-
j. aan delegaties dan wel aan vertegenwoordigers in het buitenland te verstrekken instructies,
alsmede over de samenstelling van delegaties, een en ander voor zover het van belang
is de raad hierin te kennen;
-
k. voordrachten van de minister-president voor koninklijke besluiten tot benoeming en
ontslag van ministers en staatssecretarissen;
-
l. andere voordrachten voor koninklijke besluiten tot benoeming van personen en ontslag
wegens andere reden dan op verzoek van de betrokkenen, voor zover het niet betreft
benoeming of ontslag:
-
1°. van in Nederland werkzame leden van de rechterlijke macht, burgerlijke rijksambtenaren,
ambtenaren van politie en militaire ambtenaren, voor zover deze lager bezoldigd worden
dan een directeur-generaal bij een ministerie alsmede van burgemeesters van gemeenten
met minder dan 50 000 inwoners, voor zover het geen provinciehoofdstad betreft;
-
2°. van ambtenaren die in een functie buiten Nederland werkzaam zijn bij diplomatieke
vertegenwoordigingen in het buitenland, voor zover het geen hoofden van vertegenwoordigingen
van het Koninkrijk in het buitenland of permanente vertegenwoordigers betreft;
-
3°. van personen over wie naar het oordeel van de minister-president en de desbetreffende
minister geen beraadslaging en beslissing van de raad is vereist;
-
m. voorstellen voor ministeriële besluiten tot benoeming van personen en tot ontslag,
wegens andere reden dan op verzoek van betrokkenen, voor zover deze gelijk aan of
hoger dan een directeur-generaal bij een ministerie worden bezoldigd.