Stb. 2008, 142, datum inwerkingtreding 30-04-2008, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2007.
1 De betrokkene die geen opdracht heeft om te verhuizen, heeft aanspraak op een tegemoetkoming
in de kosten voor het dagelijks reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling.
2 De betrokkene die opdracht van het bevoegd gezag heeft gekregen naar of naar de nabijheid
van het werkgebied te verhuizen en daarin, ondanks alle pogingen niet slaagt, heeft
aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten voor het dagelijks reizen tussen de woning
en de plaats van tewerkstelling, zolang hij bij de verhuizing in aanmerking zou kunnen
komen voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten.
3 Een betrokkene als bedoeld in het tweede lid die naar het oordeel van het bevoegd
gezag niet dagelijks heen en weer kan reizen, heeft, tenzij van overheidswege al dan
niet tegen betaling in huisvesting wordt voorzien, aanspraak op een tegemoetkoming
in de pensionkosten voor verblijf in een pension in of nabij het werkgebied alsmede
op een tegemoetkoming voor ten hoogste eenmaal per week in de reiskosten voor gezinsbezoek
dan wel voor reiskosten naar de plaats waar hij zijn woonplaats heeft of zich heeft
gevestigd. Indien de betrokkene er niet in slaagt om een pension in het werkgebied
te betrekken en hij zich naar het oordeel van het bevoegd gezag daartoe voldoende
inspanningen heeft getroost, heeft hij tevens aanspraak op een tegemoetkoming in de
kosten voor het dagelijks reizen tussen het pension nabij het werkgebied en de plaats
van tewerkstelling.
4 Indien de betrokkene bedoeld in het derde lid, naar het oordeel van het bevoegd gezag
niet alles wat redelijkerwijze van hem mag worden verwacht, heeft gedaan om zo spoedig
mogelijk te verhuizen, komt hij niet langer in aanmerking voor de tegemoetkomingen,
bedoeld in het derde lid.
5 Een betrokkene die een functie voor maximaal twee jaar bekleedt of voor maximaal
twee jaar elders is geplaatst en als gevolg daarvan niet behoeft te verhuizen, wordt
in afwijking van het eerste lid een tegemoetkoming in de reiskosten als bedoeld in
het tweede lid verleend, dan wel een tegemoetkoming overeenkomstig het derde lid,
indien de betrokkene naar het oordeel van het bevoegd gezag niet dagelijks heen en
weer kan reizen.
6 De betrokkene die in verband met een verplaatsing opdracht van het bevoegd gezag
heeft gekregen om naar of naar de nabijheid van het toekomstige werkgebied te verhuizen
en die vóór die datum van verplaatsing verhuist, heeft tot een maximum termijn van
drie maanden aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten voor het reizen tussen de
nieuwe woning en de plaats van tewerkstelling als bedoeld in het tweede lid, dan wel
een tegemoetkoming als bedoeld in het derde lid.
7 De tegemoetkomingen, bedoeld in dit artikel, worden vastgesteld volgens nader door
Onze Minister te stellen regels.