Rechtspositiebesluit wethouders

Geraadpleegd op 20-11-2024.
Geldend van 01-01-2005 t/m 31-12-2005

Besluit van 22 maart 1994, houdende regels betreffende de rechtspositie van wethouders

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, van 16 juli 1993, nr. BW93/U1602, directoraat-generaal Openbaar Bestuur, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken;

Gelet op de artikelen 44, eerste en tweede lid, en 51, tweede lid, van de Gemeentewet;

De Raad van State gehoord (advies van 8 februari 1994, nr. W04.93.0474.);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, van 18 maart 1994, nr. BW94/274, directoraat-generaal Openbaar Bestuur, uitgebracht mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken;

  • b. bezoldiging: de bezoldiging, bedoeld in artikel 3, eerste en vijfde lid;

  • c. inwonertal: het aantal inwoners volgens de door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers per 1 januari;

  • d. gedeputeerde staten: het college van gedeputeerde staten van de provincie waarin de gemeente is gelegen;

  • e. tabel: de tabel, opgenomen in de bij dit besluit behorende bijlage;

  • f. tijdstip van beëindiging van het wethouderschap: het tijdstip van aftreden, bedoeld in artikel 42 van de Gemeentewet, de dag van ingang van het ontslag, bedoeld in artikel 43, tweede lid en artikel 47, eerste lid, van de Gemeentewet, de dag van ingang van het ontslag bedoeld in artikel 49 van de Gemeentewet of de dag volgende op die van het overlijden;

  • g. voormalig wethouder: de wethouder, die is afgetreden of ontslagen of die het lidmaatschap van de raad heeft verloren, dan wel is overleden;

  • h. tijdsbestedingsnorm: het deel van de werkweek, dat de wethouder in staat dient te worden gesteld aan het wethouderschap te besteden.

Hoofdstuk 2. De bezoldiging

Artikel 3

  • 1 De wethouder geniet een bezoldiging volgens tabel I.

  • 2 Als de bezoldiging van het personeel in de sector Rijk wijziging ondergaat, worden de in de tabel genoemde bedragen overeenkomstig gewijzigd.

  • 3 De wethouder geniet een vakantie-uitkering en een eindejaarsuitkering overeenkomstig de bepalingen welke daaromtrent voor het personeel in de sector Rijk zijn vastgesteld.

  • 4 Indien aan het personeel in de sector Rijk een eenmalige uitkering wordt toegekend, ontvangt de wethouder een uitkering op gelijke voet.

Artikel 3a

  • 1 In gemeenten waar ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Gemeentewet ten hoogste drie wethouders kunnen worden benoemd, kan:

    • a indien 2 wethouders worden benoemd, door de raad worden bepaald dat deze wethouders worden bezoldigd volgens tabel II;

    • b indien 3 wethouders worden benoemd, door de raad worden bepaald dat deze wethouders worden bezoldigd volgens tabel III.

Artikel 4

  • 1 De bezoldiging wordt door de wethouder genoten met ingang van de dag van de benoeming.

  • 2 De bezoldiging eindigt op het tijdstip van beëindiging van het wethouderschap.

Artikel 5

  • 1 In geval van overlijden van de wethouder wordt aan de weduwe of weduwnaar van wie de overleden wethouder niet duurzaam gescheiden leefde een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de bezoldiging vermeerderd met de vakantieuitkering, welke de wethouder laatstelijk genoot over een tijdvak van drie maanden. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar van wie de overleden wethouder niet duurzaam gescheiden leefde nalaat, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen, of minderjarige kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering aan degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van de bezoldiging van de wethouder.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weduwe of weduwnaar mede verstaan de achtergebleven geregistreerde partner alsmede de nabestaande levenspartner met wie de overleden niet-gehuwde wethouder samenwoonde en - met het oogmerk duurzaam samen te leven - een gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding. Tegelijkertijd kan slechts één persoon als levenspartner worden aangemerkt. Het gemeentebestuur kan verlangen dat een schriftelijke verklaring van een notaris wordt overgelegd waaruit blijkt dat een samenlevingscontract als bedoeld in de eerste volzin is gesloten.

Artikel 6

  • 1 Op grond van bijzondere omstandigheden kunnen gedeputeerde staten, de gemeenteraad gehoord, de in tabel I genoemde tijdsbestedingsnorm voor de gemeenten in de klasse 1 tot en met 5A, voor een bepaald tijdvak, verhogen tot maximaal 100%.

  • 2 Verhoging van de tijdsbestedingsnorm leidt in evenredige mate tot verhoging van de bezoldiging.

  • 3 Van het tot verhoging strekkende besluit doen gedeputeerde staten onverwijld schriftelijke mededeling aan Onze Minister.

Artikel 7

  • 1 Op grond van bijzondere omstandigheden kunnen gedeputeerde staten, de gemeenteraad gehoord, een gemeente voor de toepassing van artikel 3 voor een bepaald tijdvak, in een andere klasse plaatsen dan die, waartoe zij krachtens haar inwonertal behoort.

  • 2 Gedeputeerde staten kunnen na afloop van het tijdvak, bedoeld in het eerste lid, een nieuw tijdvak vaststellen.

  • 3 Van de besluiten, genoemd in het eerste en tweede lid, doen gedeputeerde staten onverwijld schriftelijke mededeling aan Onze Minister.

Artikel 8

  • 1 Overgang van een gemeente naar een hogere klasse in verband met toeneming van het inwonertal vindt plaats met ingang van het jaar waarin op 1 januari het inwonertal van die gemeente de minimumgrens van de volgende klasse heeft bereikt en blijkt dat zij die grens ook heeft bereikt op:

    • a. 1 januari van het volgende jaar of

    • b. de dag voorafgaande aan een wijziging van de gemeentelijke indeling, waarbij zij is betrokken.

  • 2 Overgang van een gemeente naar een lagere klasse in verband met vermindering van het inwonertal vindt plaats met ingang van het jaar waarin het inwonertal van de gemeente op 1 januari voor de tweede achtereenvolgende maal beneden de minimumgrens van de klasse, waarin de gemeente tot dusver was ingedeeld, gedaald is.

  • 3 Voor gemeenten waarvan het inwonertal ten gevolge van grenscorrectie of wijziging van de gemeentelijke indeling wijziging heeft ondergaan, vindt overgang naar een hogere of lagere klasse plaats met ingang van de datum van de grenscorrectie of de wijziging van de gemeentelijke indeling. Hierbij geldt het inwonertal, zoals dit voor de eerste maal na die datum met inachtneming van die grenscorrectie of wijziging van de gemeentelijke indeling door het Centraal Bureau voor de Statistiek wordt openbaar gemaakt.

  • 4 Voor de eerste indeling van nieuw ingestelde gemeenten vindt het derde lid overeenkomstige toepassing.

Artikel 9

De overgang van een gemeente naar een lagere klasse, is niet van invloed op de bezoldiging van de op het tijdstip van overgang in functie zijnde wethouder, tot uiterlijk het tijdstip van beëindiging van het wethouderschap.

Hoofdstuk 3. Vergoeding bijzondere kosten en andere financiële voorzieningen

§ 2. Tegemoetkoming in ziektekosten

Artikel 12

De wethouder ontvangt ten laste van de gemeentekas een tegemoetkoming ter zake van gemaakte ziektekosten en kosten, verbonden aan de verzekering tegen ziektekosten, met inachtneming van de artikelen 13 tot en met 16.

Artikel 13

Indien de wethouder deelneemt aan een publiekrechtelijke ziektekostenregeling, ontvangt hij het bedrag van de tegemoetkoming overeenkomstig het bedrag van de bijdrage van de gemeente ten behoeve van deelnemend gemeentelijk personeel.

Artikel 14

  • 1 Indien de wethouder niet deelneemt aan een publiekrechtelijke ziektekostenregeling, wordt het bedrag van de tegemoetkoming aan hem in de kosten, verbonden aan verzekering tegen ziektekosten, vastgesteld overeenkomstig de gemeentelijke regeling ten behoeve van niet-deelnemend gemeentelijk personeel.

  • 2 Bij ontbreken van een gemeentelijke regeling als bedoeld in het eerste lid dan wel indien geen ziektekostenverzekering is afgesloten, wordt het bedrag van de tegemoetkoming aan de wethouder vastgesteld op de voet van de regeling ter zake voor het burgerlijk rijkspersoneel.

Artikel 15

  • 1 Aan de wethouder die deelneemt aan de in artikel 13 bedoelde publiekrechtelijke ziektekostenregeling, en over het werkgeversaandeel in de bijdrage aan deze ziektekostenregeling premie voor de Algemene ouderdomswet en de Algemene nabestaandenwet (premie AOW/Anw) is verschuldigd, terwijl hij niet reeds op grond van zijn inkomen uit zijn wethouderschap de maximaal verschuldigde premie AOW/Anw betaalt, wordt een compensatie verleend.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde compensatie is gelijk aan het bedrag dat aan de premie AOW/Anw is verschuldigd over het werkgeversaandeel, bedoeld in het eerste lid, en waarmee het op grond van het eigen inkomen, bedoeld in het vorige lid, verschuldigde bedrag aan premie AOW/Anw wordt overschreden.

  • 3 Het bedrag van de compensatie wordt aan het eind van het kalenderjaar vastgesteld en in de maand januari van het daaropvolgende kalenderjaar uitbetaald. Bij benoeming tot wethouder en bij ontslag, aftreden, verlies van het lidmaatschap van de raad of overlijden van de wethouder in de loop van een kalenderjaar, wordt de compensatie berekend naar rato van het aantal maanden dat betrokkene in dat jaar wethouder is geweest. Bij ontslag en aftreden als wethouder, bij verlies van het lidmaatschap van de raad en bij overlijden van de wethouder vindt de uitbetaling plaats in de maand volgend op de maand, waarin het wethouderschap is beëindigd.

Artikel 16

Indien een gemeentelijke regeling aanwezig is ten behoeve van gemeentelijk personeel ter tegemoetkoming in gemaakte, voor eigen rekening blijvende ziektekosten, is deze van overeenkomstige toepassing op wethouders mits de betrokken wethouder zich in voldoende mate tegen ziektekosten heeft verzekerd.

Artikel 17

De artikelen 12 tot en met 16 zijn van overeenkomstige toepassing op voormalige wethouders, nabestaanden van wethouders en nabestaanden van voormalige wethouders gedurende de periode dat zij een uitkering, dan wel een pensioen genieten krachtens de vijfde afdeling van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.

Artikel 18

  • 1 Bij de toepassing van de artikelen 13 tot en met 17 wordt ervan uitgegaan dat de wethoudersfuncties de in de tabel genoemde percentages van een volledige betrekking vormen.

  • 2 Indien in een gemeente voor de bezoldiging een hoger percentage geldt dan vermeld in de tabel, is dit hogere percentage van toepassing.

Artikel 19

In bijzondere gevallen kan door burgemeester en wethouders ten laste van de gemeente aan de wethouder een tegemoetkoming worden toegekend in noodzakelijk gemaakte kosten, verband houdende met ziekte, welke de wethouder voor zichzelf en degenen die behoren tot zijn huishouden heeft gemaakt, indien hierin niet ingevolge een andere regeling kan worden voorzien en deze kosten redelijkerwijs niet te zijnen laste kunnen blijven.

Artikel 20

  • 1 In geval van ziekte welke in overwegende mate haar oorzaak vindt:

    • a. in de aard van de aan de functie van wethouder verbonden werkzaamheden, of

    • b. in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht, en

    • c. niet aan eigen schuld of onvoorzichtigheid is te wijten, kunnen de naar het oordeel van burgemeester en wethouders noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging, voor zover deze kosten ten laste van de wethouder blijven, aan de wethouder voor rekening van de gemeente worden vergoed.

  • 2 Ter zake van andere schade, voortvloeiende uit de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden of omstandigheden, kunnen de nadere voorschriften, zoals deze door het gemeentebestuur ten aanzien van haar ambtelijk personeel eventueel zijn vastgesteld, van overeenkomstige toepassing worden verklaard op de wethouder in die gemeente.

Artikel 21

  • 1 Aan de voormalig wethouder, wiens recht op uitkering op grond van een verordening, bedoeld in de vijfde afdeling van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, is voortgezet wegens algemene invaliditeit, wordt, indien zijn invaliditeit het gevolg is van ziekten of gebreken die in overwegende mate hun oorzaak vinden in de aard van de aan het ambt van wethouder verbonden werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze werden verricht, en deze niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid zijn te wijten, een aanvulling op de uitkering verleend. Deze aanvulling is gelijk aan een bedrag dat nodig is om de uitkering te verhogen tot een van de mate van algemene invaliditeit afhankelijk percentage van de laatstelijk als wethouder genoten wedde, bedoeld in artikel 133 van de eerdergenoemde wet. Dit percentage is bij een invaliditeitsgraad van

    80% of meer: 90,02%;

    • 65 tot 80%: 73,31%;

    • 55 tot 65%: 56,59%;

    • 45 tot 55%; 45,01%;

    • 35 tot 45%: 34,08%;

    • 25 tot 35%: 22,50% van de wedde.

    Het recht op de aanvulling op de uitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de maand, waarin de voormalig wethouder de leeftijd van 65 jaar bereikt.

  • 2 Indien het overlijden van een wethouder, dan wel van een voor een uitkering als bedoeld in het eerste lid in aanmerking gekomen voormalig wethouder, het rechtstreeks gevolg is van ziekten of gebreken als bedoeld in het eerste lid, wordt aan degene die in verband met dit overlijden krachtens een verordening als bedoeld in het eerste lid een pensioen geniet, een uitkering verleend ten bedrage van 18% van dit pensioen. De uitkering eindigt met ingang van de maand, waarin de overledene de leeftijd van 65 jaar zou hebben bereikt, dan wel - indien de weduwe of weduwnaar of achtergebleven geregistreerde partner aan wie een pensioen werd toegekend, hertrouwt of zich als partner laat registreren - met ingang van de maand volgende op die van het hertrouwen of de partnerschapsregistratie.

§ 3. Vergoeding onkosten

Artikel 22

  • 1 De raad kan bij verordening bepalen dat indien de wethouder bij benoeming nog niet over woonruimte in de gemeente beschikt, hij ten laste van de gemeente aanspraak heeft op:

    • a. een vergoeding van reis- en pensionkosten;

    • b. een vergoeding van verhuiskosten in verband met de benoeming in de gemeente.

  • 2 Onze Minister stelt bij ministeriële regeling nadere regels over hoogte van de vergoeding en de voorwaarden voor de aanspraak.

Artikel 22a

  • 1 Indien aan de wethouder een dienstauto ter beschikking is gesteld, kan de raad bepalen dat de wethouder een vergoeding ontvangt ter compensatie van de belastingheffing voor het gebruik van de dienstauto voor woon-werkverkeer op grond van de artikelen 3.20 en 3 145 Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 2 De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend aan de hand van de formule:

    C x V x T x 100 / (100 – T) = vergoeding

    In deze formule is:

    C de catalogusprijs van de dienstauto, met inbegrip van omzetbelasting en belasting van personenauto's en motorrijwielen;

    V het percentage van de cataloguswaarde van de dienstauto dat, op grond van artikel 3.20 van de Wet inkomstenbelasting 2001, bij het belastbaar inkomen geteld moet worden wegens als privé aangemerkte kilometers woon-werkverkeer;

    T het voor de wethouder geldende inkomstenbelastingpercentage volgens artikel 2.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 3 Voor de vaststelling van de vergoeding worden de met de dienstauto gemaakte reizen en de daarbij afgelegde kilometers geregistreerd.

  • 4 Op 1 januari van elk jaar wordt aan de hand van de kilometerregistratie de vergoeding voor het voorgaande jaar vastgesteld.

  • 5 Indien de wethouder voor het woon-werkverkeer gebruik maakt van meer dan één dienstauto wordt bij de berekening van de vergoeding uitgegaan van een gewogen gemiddelde van de catalogusprijzen van de gebruikte dienstauto's.

Artikel 23

  • 1 De raad kan bij verordening bepalen dat de wethouder aanspraak heeft op een vergoeding van:

    • a. kosten voor woon-werkverkeer;

    • b. reis- en verblijfkosten voor reizen gemaakt voor de uitoefening van het ambt.

  • 2 Onze Minister stelt bij ministeriële regeling nadere regels over de hoogte van de vergoeding en de voorwaarden voor de aanspraak.

Artikel 24

De raad kan bij verordening bepalen dat een wethouder, naar in de verordening te stellen regels, ten laste van de gemeente een tegemoetkoming ontvangt ter zake van kosten voor in verband met de vervulling van het wethouderschap noodzakelijke kinderopvang.

Artikel 25

  • 1 De raad kan bij verordening bepalen dat aan een wethouder een onkostenvergoeding voor overige aan de uitoefening van het ambt verbonden kosten wordt toegekend tot de maximumbedragen genoemd in volgende tabel:

    Tabel I

    Aantal inwoners gemeente

    Maximum onkostenvergoeding per maand

    – 8 000

    € 105,73

    8 001–14 000

    € 173,80

    14 001–18 000

    € 224,62

    18 001–

    € 245,04

  • 2 Ten aanzien van een wethouder van wie de arbeidsverhouding ingevolge artikel 4, aanhef en onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 voor de toepassing van die wet als dienstbetrekking wordt aangemerkt, gelden in afwijking van het eerste lid voor de onkostenvergoeding de maximumbedragen genoemd in de volgende tabel:

    Tabel II

    Aantal inwoners gemeente

    Maximum onkostenvergoeding per maand

    –8 000

    € 220,08

    8 001–14 000

    € 361,66

    14 001–18 000

    € 467,85

    18 001–

    € 510,50

  • 3 De bedragen, genoemd in het eerste en tweede lid, worden per 1 januari van elk jaar door Onze Minister herzien aan de hand van de consumentenprijsindex, geldend voor de maand september van het voorafgaande kalenderjaar en bekend gemaakt in de Staatscourant.

Artikel 26

  • 1 De wethouder die in de loop van het kalenderjaar is benoemd dan wel het wethouderschap heeft beëindigd als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, ontvangt de onkostenvergoeding, bedoeld in artikel 25, naar evenredigheid met de periode van uitoefening van het ambt in bedoeld kalenderjaar.

Artikel 27

  • 1 Indien de tijdsbestedingsnorm op grond van artikel 6 is verhoogd, wordt voor de toepassing van artikel 25 uitgegaan van het bij die tijdsbestedingsnorm behorende bedrag.

  • 2 Indien verhoging van de tijdsbestedingsnorm op grond van artikel 6 leidt tot een tijdsbestedingsnorm gelegen tussen de bedragen van artikel 25 dan wordt het bedrag voor de onkostenvergoeding berekend naar evenredigheid met het verschil tussen het naasthogere en naastlagere bedrag. Het bedrag wordt op hele euro's afgerond.

  • 3 Indien een gemeente op grond van artikel 7 in een andere klasse is geplaatst, wordt voor de toepassing van artikel 25 uitgegaan van het bij die klasse behorende inwonertal.

Artikel 27a

De gemeente kan, naar bij verordening te stellen regels, aan de wethouder voor de uitoefening van het ambt benodigde computer- en communicatieapparatuur ter beschikking stellen. Het ter beschikking stellen van computerapparatuur kan geschieden door het bieden van een mogelijkheid tot deelname aan een voor het gemeentepersoneel geldende pc-privéregeling.

Artikel 28

  • 1 De vergoeding van bijzondere kosten en andere financiële voorzieningen wordt door de wethouder genoten met ingang van de dag van de benoeming.

  • 2 De vergoeding van bijzondere kosten en andere financiële voorzieningen eindigt op het tijdstip van beëindiging van het wethouderschap.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 22 maart 1994

Beatrix

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken,

D.IJ . W. de Graaff-Nauta

De Minister van Binnenlandse Zaken,

E. van Thijn

Uitgegeven de zevende april 1994

De Minister van Justitie a.i.,

E. van Thijn

Bijlage

Tabel I. Bezoldiging wethouders

Klasse

Inwonertal

Tijdsbestedingsnorm in %

Regel-nummer BBRA-schaal

Bezoldiging per 1-1-2002

Bezoldiging per 1-7-2002

1

t/m 2000

45%

32

€ 3 008,11

(45%=€ 1 353,65)

€ 3 023,15

(45%=€ 1 360,42)

2

2 001–4 000

55%

35

€ 3 349,35

(55%=€ 1 842,14)

€ 3 366,10

(55%=€ 1 851,36)

3

4 001–8 000

65%

38

€ 3 820,83

(65%=€ 2 483,54)

€ 3 839,93

(65%=€ 2 495,95)

4

8 001–14 000

75%

41

€ 4 341,77

(75%=€ 3 256,33)

€ 4 363,48

(75%=€ 3 272,61)

5a

14 001–18 000

75%

44

€ 4 866,79

(75%=€ 3 650,09)

€ 4 891,12

(75%=€ 3 668,34)

5b

18 001–24 000

100%

44

€ 4 866,79

€ 4 891,12

6

24 001–40 000

100%

46

€ 5 214,39

€ 5 240,46

7

40 001–60 000

100%

49

€ 5 737,60

€ 5 766,29

8

60 001–100 000

100%

52

€ 6 259,90

€ 6 291,20

9

100 001–150 000

100%

55

€ 6 784,92

€ 6 818,84

10

150 001–375 000

100%

57

€ 7 150,21

€ 7 185,96

11

375 001-

100%

62

€ 8 028,73

€ 8 068,87

Tabel II. Variant bezoldiging wethouders voor gemeenten tussen de 6 001 en 18 000 inwoners

Klasse

Inwonertal

Aantal wethouders

Tijdsbestedingsnorm in %

Bezoldiging per 1-1-2002

Bezoldiging per 1-7-2002

3

6 001-8 000

2

80%

€ 3 820,83

(80%=€ 3 056,66)

€ 3 839,93

(80%=€ 3 071,94)

4

8 001–14 000

2

90%

€ 4 341,77

(90%=€ 3 907,59)

€ 4 363,48

(90%=€ 3 927,13)

5a

14 001–18 000

2

90%

€ 4 866,79

(90%=€ 4 380,11)

€ 4 891,12

(90%=€ 4 402,01)

Tabel III. Variant bezoldiging wethouders voor gemeenten tussen de 6 001 en 18 000 inwoners

Klasse

Inwonertal

Aantal wethouders

Tijdsbestedingsnorm in %

Bezoldiging per 1-1-2002

Bezoldiging per 1-7-2002

3

6 001-8 000

3

50%

€ 3 820,83

(50%=€ 1 910,42)

€ 3 839,93

(50%=€ 1 919,97)

4

8 001–14 000

3

60%

€ 4 341,77

(60%=€ 2 605,06)

€ 4 363,48

(60%=€ 2 618,09)

5a

14 001–18 000

3

60%

€ 4 866,79

(60%=€ 2 920,07)

€ 4 891,12

(90%=€ 2 934,67)