Besluit solvabiliteitsmarge verzekeringsbedrijf 1994

[Regeling vervallen per 01-01-2007.]
Geraadpleegd op 08-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2002.
Geldend van 01-01-2002 t/m 01-12-2003

Besluit van 13 juni 1994, houdende uitvoering van de artikelen 42, eerste lid, onderdeel e, 68, eerste, tweede en vierde lid, en 195, derde lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 22 februari 1994, no. BGW 94-253, Generale Thesaurie, Directie Binnenlands Geldwezen, Afdeling Verzekeringswezen;

Gelet op de artikelen 42, eerste lid, onderdeel e, 68, eerste, tweede en vierde lid, 187, eerste lid en 195, derde lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993;

Gezien de adviezen van de Verzekeringskamer en van het Verbond van Verzekeraars;

De Raad van State gehoord (advies van 5 april 1994, no. W06.94.0096);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 2 juni 1994, no. BGW 94-428;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. De vereiste solvabiliteitsmarge

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 Het minimum bedrag van de solvabiliteitsmarge, bedoeld in artikel 68, eerste lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 bedraagt voor schadeverzekeraars de hoogste uitkomst van de volgende twee berekeningen:

    • a. Eerste berekening

      Achttien procent van de in het afgelopen boekjaar geboekte premies en van de in rekening gebrachte poliskosten, indien en voorzover deze premies en kosten niet meer bedragen dan tien miljoen euro, vermeerderd met zestien procent van deze premies en kosten indien en voorzover deze meer bedragen dan tien miljoen euro. De uitkomst van deze berekening wordt vermenigvuldigd met de verhouding tussen de schaden die voor eigen rekening komen van de verzekeraar na overdracht uit hoofde van herverzekering en de bruto schaden in het laatste boekjaar; dit verhoudingsgetal is ten minste vijftig procent.

    • b. Tweede berekening

    Zesentwintig procent van de gemiddeld geboekte bruto schaden in de afgelopen drie boekjaren en van de gemiddelde toevoeging aan de schadevoorziening in deze jaren, indien en voorzover deze schaden en toevoeging niet meer bedragen dan zeven miljoen euro, vermeerderd met drieëntwintig procent van deze schaden en toevoeging, indien en voorzover deze meer bedragen dan zeven miljoen euro. De uitkomst van deze berekening wordt vermenigvuldigd met de verhouding tussen de schaden die voor eigen rekening komen van de verzekeraar na overdracht uit hoofde van herverzekering en de bruto schaden in het laatste boekjaar; dit verhoudingsgetal is ten minste vijftig procent.

  • 2 Voor verzekeraars die in hoofdzaak één of meer van de risico's van krediet-, storm-, hagel- en vorstschade dekken, wordt in de berekening, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, uitgegaan van de afgelopen zeven boekjaren.

  • 3 Voor de branche Hulpverlening wordt voor het bedrag van de geboekte bruto schaden, bedoeld bij de berekening in het eerste lid, onderdeel b, uitgegaan van de voor de verzekeraar uit de verleende hulp voortvloeiende kosten.

  • 4 De berekeningen in dit artikel mogen worden verminderd tot een derde voor het gedeelte dat betrekking heeft op ziektekostenverzekeringen indien die verzekeringen op analoge wijze als levensverzekeringen worden beheerd en aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a. de geheven premie wordt volgens verzekeringswiskundige methoden berekend;

    • b. er wordt een actuarieel berekende ouderdomsvoorziening gevormd;

    • c. er wordt een aanvullende premie geheven om een reële veiligheidsmarge te vormen;

    • d. de verzekeraar kan de overeenkomst alleen voor het einde van het derde verzekeringsjaar opzeggen;

    • e. in de overeenkomst is de mogelijkheid opgenomen om ook voor lopende contracten de premies te verhogen of de verstrekkingen te verminderen.

  • 5 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "euro" verstaan de rekeneenheid, bedoeld in artikel 5, onderdeel a, van richtlijn nr. 73/239/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan (PbEG L 228), met inachtneming van de artikelen 1 en 2 van richtlijn nr. 76/580/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 juni 1976 tot wijziging van Richtlijn 73/239/EEG tot coördinatie van de wettelijke en de bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan (PbEG L 189) en van verordening (EG) nr. 1103/97 van de Raad van 17 juni 1997 over enkele bepalingen betreffende de invoering van de euro (PbEG L 162).

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Het minimum bedrag van de solvabiliteitsmarge, bedoeld in artikel 68, eerste lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 bedraagt voor levensverzekeraars het totaal van de volgende berekeningen:

  • a. voor verzekeringen waarbij door de verzekeraar beleggingsrisico wordt gelopen: vier procent van de bruto technische voorzieningen, vermenigvuldigd met de verhouding tussen de technische voorzieningen onder aftrek van de overdrachten uit hoofde van herverzekering en de bruto technische voorzieningen aan het eind van het afgelopen boekjaar: dit verhoudingsgetal bedraagt ten minste vijfentachtig procent;

  • b. voor verzekeringen waarbij door de verzekeraar geen beleggingsrisico wordt gelopen en waarbij de beheerslasten voor een periode van meer dan vijf jaar zijn vastgelegd: een procent van de technische voorzieningen aan het einde van het boekjaar;

  • c. voor spaarkassen: een procent van het vermogen van de spaarkassen;

  • d. voor verzekeringen met risicokapitaal, te onderscheiden in:

    • - tijdelijke verzekeringen met een contractsduur van ten hoogste drie jaar: 0,1 procent van het risicokapitaal bij overlijden;

    • - tijdelijke verzekeringen met een contractsduur van meer dan drie jaar en ten hoogste vijf jaar: 0,15 procent van het risicokapitaal bij overlijden;

    • - alle verzekeringen behalve tijdelijke verzekeringen met een contractsduur van ten hoogste vijf jaar: 0,3 procent van het risicokapitaal bij overlijden.

    De som van de aangegeven bedragen wordt vervolgens vermenigvuldigd met de verhouding tussen het risicokapitaal onder aftrek van de overdrachten uit hoofde van herverzekering en het risicokapitaal in het afgelopen boekjaar: dit verhoudingsgetal is ten minste vijftig procent;

  • e. voor de aanvullende verzekeringen: achttien procent van de in het afgelopen boekjaar geboekte premies en van de in rekening gebrachte poliskosten, indien en voorzover deze premies en kosten niet meer bedragen dan tien miljoen euro, vermeerderd met zestien procent van deze premies en kosten, indien en voorzover deze meer bedragen dan tien miljoen euro. De uitkomst van deze berekening wordt vermenigvuldigd met de verhouding tussen de uitkeringen die voor eigen rekening komen van de verzekeraar na overdracht uit hoofde van herverzekering en de bruto uitkeringen in het laatste boekjaar; dit verhoudingsgetal is ten minste vijftig procent.

Hoofdstuk II. De aanwezige solvabiliteitsmarge

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 De solvabiliteitsmarge wordt met name gevormd door de volgende vermogensbestanddelen:

    • a. het gestorte aandelenkapitaal of waarborgkapitaal vermeerderd met de ledenrekeningen;

    • b. de helft van het obligo van het geplaatste kapitaal of van het in aandelen verdeeld waarborgkapitaal;

    • c. de reserves;

    • d. de onverdeelde winst;

    • e. de suppletiebijdragen die onderlinge waarborgmaatschappijen die het schadeverzekeringsbedrijf uitoefenen, uit hoofde van het boekjaar krachtens de statuten van hun leden kunnen eisen;

    • f. de meerwaarden in verband met de onderwaardering van activa dan wel op grond van winstverwachtingen;

    • g. het cumulatief preferent aandelenkapitaal;

    • h. de achtergestelde leningen;

    • i. de effecten met onbepaalde looptijd en andere vermogensinstrumenten.

  • 2 Ten aanzien van de vermogensbestanddelen, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende voorwaarden in acht genomen:

    • a. de ledenrekeningen hebben statutair een achtergesteld karakter; de statuten bepalen dat:

      • - vanaf deze rekeningen alleen betalingen aan de leden plaatsvinden als daardoor de solvabiliteitsmarge niet daalt beneden het vereiste niveau, dan wel bij liquidatie van de verzekeraar als alle andere schulden zijn voldaan;

      • - elke betaling vanaf deze ledenrekeningen voor andere doeleinden dan voor de individuele opzegging van het lidmaatschap niet eerder plaatsvindt dan dertig dagen na melding ervan aan de Pensioen- & Verzekeringskamer: de Pensioen- & Verzekeringskamer kan tegen deze voorgenomen betaling bedenkingen naar voren brengen aan welke bedenkingen de verzekeraar dient tegemoet te komen;

    • b. wijzigingen van de statutaire bepalingen met betrekking tot de ledenrekeningen bedoeld in onderdeel a., moeten zijn toegestaan door de Pensioen- & Verzekeringskamer;

    • c. de helft van het obligo van het geplaatste kapitaal of van het in aandelen verdeeld waarborgkapitaal kan alleen worden meegeteld indien van het geplaatste kapitaal minimaal vijfentwintig procent is gestort;

    • d. de suppletiebijdragen kunnen worden meegeteld tot maximaal vijftig procent van het verschil tussen de maximumbijdragen en de werkelijk gevorderde bedragen en tot een maximum van vijftig procent van het totaal van de vereiste solvabiliteitsmarge;

    • e. de meerwaarden worden slechts meegeteld na toestemming van de Pensioen- & Verzekeringskamer;

    • f. het cumulatief preferent aandelenkapitaal en de achtergestelde leningen kunnen worden meegeteld tot maximaal vijftig procent van de vereiste solvabiliteitsmarge, met dien verstande dat cumulatief preferent aandelenkapitaal en achtergestelde leningen met vaste looptijd kunnen worden meegeteld tot maximaal vijfentwintig procent van deze solvabiliteitsmarge, voorzover aan de volgende voorwaarden is voldaan:

      • - vorderingen uit hoofde van achtergestelde leningen worden achtergesteld bij de vorderingen van alle andere crediteuren;

      • - van de achtergestelde leningen worden alleen de gestorte bedragen in aanmerking genomen;

      • - een achtergestelde lening met een vaste looptijd heeft een oorspronkelijke looptijd van ten minste vijf jaar; ten minste een jaar voor de contractuele vervaldag legt de verzekeraar een plan ter toestemming voor aan de Pensioen- & Verzekeringskamer waarin wordt uiteengezet op welke wijze de solvabiliteitsmarge zal worden gehandhaafd of op de vervaldag op het vereiste niveau zal worden gebracht;

      • - de achtergestelde lening zonder vaste looptijd kan slechts worden afgelost met een opzeggingstermijn van vijf jaar, tenzij de lening niet langer als bestanddeel van de solvabiliteitsmarge wordt aangemerkt of de Pensioen- & Verzekeringskamer de aflossing heeft toegestaan; het verzoek om die toestemming wordt ten minste zes maanden voor de beoogde aflossingsdatum bij de Pensioen- & Verzekeringskamer ingediend;

      • - de leningsovereenkomst bevat geen bepaling op grond waarvan de achtergestelde lening voor het einde van de looptijd, anders dan bij liquidatie van de onderneming, moet worden afgelost;

      • - wijzigingen in de leningsovereenkomst worden pas aangebracht na toestemming van de Pensioen- & Verzekeringskamer;

    • g. effecten met onbepaalde looptijd en andere vermogensinstrumenten worden voor het totaal van deze effecten en van de achtergestelde leningen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel h, meegeteld tot een maximum van vijftig procent van de solvabiliteitsmarge voorzover aan de volgende voorwaarden is voldaan:

      • - de aflossing op deze effecten en andere vermogensinstrumenten vindt alleen plaats na toestemming van de Pensioen- & Verzekeringskamer;

      • - in de emissie-overeenkomst is vastgelegd dat de verzekeraar de rentebetaling kan uitstellen;

      • - de vorderingen op de verzekeraar uit hoofde van genoemde effecten zijn achtergesteld ten opzichte van overige vorderingen;

      • - in de emissie-overeenkomst is vastgelegd dat verliezen kunnen worden gecompenseerd met het bedrag van de lening en de nog te betalen rente;

      • - alleen de gestorte bedragen worden in aanmerking genomen.

Hoofdstuk III. Het garantiefonds

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 Het minimum bedrag van het garantiefonds, bedoeld in artikel 68, tweede lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 beloopt voor schadeverzekeraars:

    • a. één miljoen vierhonderdduizend Ecu voor de branche Krediet met dien verstande dat voor een verzekeraar die naast deze branche een of meer andere branches uitoefent dit bedrag eerst geldt indien de door hem geboekte premies met betrekking tot al zijn in en buiten Nederland aangegane verplichtingen in de uitoefening van de branche Krediet in elk van de laatste drie boekjaren twee miljoen vijfhonderdduizend Ecu of vier procent van het totale bedrag aan geboekte premies hebben overschreden;

    • b. vierhonderdduizend Ecu voor de branches Aansprakelijkheid motorrijtuigen, Aansprakelijkheid wegvervoer, Aansprakelijkheid luchtvaartuigen, Aansprakelijkheid zee- en binnenschepen, Algemene aansprakelijkheid en Borgtocht, alsmede voor de branche Krediet indien op grond van onderdeel a voor deze branche niet een bedrag van één miljoen vierhonderdduizend Ecu van toepassing is;

    • c. driehonderdduizend Ecu voor de branches Ongevallen, Ziekte, Voertuigcasco, Casco rollend spoorwegmaterieel, Luchtvaartuigcasco, Casco zee- en binnenschepen, Vervoerde zaken, Brand en natuurevenementen, Diverse geldelijke verliezen en Hulpverlening;

    • d. tweehonderdduizend Ecu voor de branches Andere schaden aan zaken en Rechtsbijstand.

  • 2 Vanaf het tijdstip waarop het minimum bedrag van het garantiefonds waarover een verzekeraar ingevolge het eerste lid, onderdeel a, dient te beschikken wordt verhoogd tot één miljoen vierhonderdduizend Ecu, worden hem termijnen verleend van drie, vijf onderscheidenlijk zeven jaar teneinde dit bedrag op één miljoen, één miljoen tweehonderdduizend onderscheidenlijk één miljoen vierhonderdduizend Ecu te brengen.

  • 3 Indien de verzekeraar branches uitoefent waarvan de minimum bedragen van het garantiefonds onderling verschillen, geldt het hoogste minimum bedrag.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Het minimum bedrag van het garantiefonds, bedoeld in artikel 68, tweede lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 beloopt voor levensverzekeraars achthonderdduizend Ecu.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Tot dekking van het in artikel 42, eerste lid, onderdeel e, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 bedoelde minimum bedrag van het garantiefonds kunnen slechts de volgende, door de verzekeraar voor eigen rekening aangehouden waarden dienen:

  • a. schatkistpapier ten laste van de Staat der Nederlanden;

  • b. aandelen, schuldbrieven, winst-, oprichtings- en optiebewijzen, warrants en soortgelijke waardepapieren;

  • c. bewijzen van rechten van deelgenootschap;

  • d. certificaten van waarden, bedoeld in de onderdelen b en c;

  • e. recepissen van waarden, bedoeld in de onderdelen a tot en met c;

  • f. schuldbekentenissen jegens de verzekeraar, niet zijnde schatkistpapier of schuldbrieven, ten laste van of rechtstreeks en onvoorwaardelijk voor rente en aflossing gewaarborgd door de Staat of andere Nederlandse openbare lichamen;

  • g. schuldbekentenissen jegens de verzekeraar, niet zijnde schuldbrieven, ten laste van in Nederland gevestigde naamloze vennootschappen of ten laste van een ingevolge artikel 52, tweede lid, onderdelen a, b, c of d, van de Wet toezicht kredietwezen 1992 geregistreerde kredietinstelling.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

De waardering en de spreiding van de waarden, bedoeld in artikel 6, moeten zijn toegestaan door de Pensioen- & Verzekeringskamer.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Met betrekking tot de schuldbekentenissen, bedoeld in artikel 6, onderdelen f en g, geldt dat uit deze schuldbekentenissen dan wel uit een afzonderlijke schriftelijke overeenkomst moet blijken:

  • a. dat ten aanzien van de schuldvordering waarvan uit de schuldbekentenis blijkt, geen overeenkomst wordt gesloten noch enige andere rechtshandeling wordt verricht zonder toestemming van de Pensioen- & Verzekeringskamer;

  • b. dat overeengekomen aflossingen en rentebetaling niet zonder toestemming van de Pensioen- & Verzekeringskamer geschieden, wanneer de Pensioen- & Verzekeringskamer dat aan de schuldenaar heeft verboden;

  • c. dat extra aflossingen en vervroegde rentebetalingen niet geschieden zonder toestemming van de Pensioen- & Verzekeringskamer;

  • d. dat aflossingen en rentebetalingen, verricht in strijd met de onderdelen b en c, niet in mindering komen op de schuldvordering;

  • e. dat de schuldenaar zich niet op verrekening zal beroepen.

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 2 De verzekeraar kan met de in het eerste lid bedoelde bewaarneemster overeenkomen dat deze bij haar in bewaring gegeven waarden op naam van de verzekeraar mag overdragen aan een effectenbewaarinstelling die rechtspersoon is, mits:

    • a. de nakoming van de verplichtingen van de effectenbewaarinstelling door haar is gewaarborgd, en

    • b. de effectenbewaarinstelling zich heeft verplicht om hetzij die waarden hetzij een gelijke hoeveelheid waarden van dezelfde soort op naam van de verzekeraar in haar voorraad aanwezig te houden en na beëindiging van de overeenkomst tussen de verzekeraar en de bewaarneemster af te geven aan de verzekeraar.

  • 3 De waarden worden in Nederland bewaard. De bewaarneemster of effectenbewaarinstelling draagt zelfstandig zorg voor verkrijging van nieuwe coupon- en dividendbladen en voor bewaargeving tot het bijwonen van vergaderingen door de verzekeraar.

  • 4 Zonder toestemming van de Pensioen- & Verzekeringskamer worden de waarden niet aan de verzekeraar afgegeven en zullen ten aanzien daarvan geen rechtshandelingen worden verricht. De bewaarneemster of effectenbewaarinstelling mag evenwel coupons en dividendbewijzen, mits niet vroeger dan veertien dagen voor de dag der betaalbaarstelling, zonder toestemming van de Pensioen- & Verzekeringskamer aan de verzekeraar afgeven, tenzij de Pensioen- & Verzekeringskamer haar dit heeft verboden. De Pensioen- & Verzekeringskamer maakt dit verbod onmiddellijk aan de verzekeraar bekend.

  • 5 De waarden worden op verzoek van de Pensioen- & Verzekeringskamer aan haar ter bewaring afgegeven, indien:

    • a. de registratie van de kredietinstelling is doorgehaald, of

    • b. de bewaarneemster de overeenkomst met de verzekeraar beëindigt dan wel de nakoming van de verplichtingen van de effectenbewaarinstelling niet langer waarborgt.

  • 6 Vanaf de dertigste dag na de afgifte, bedoeld in het vijfde lid, kan de Pensioen- & Verzekeringskamer de waarden overeenkomstig dit artikel in bewaring geven op kosten van de verzekeraar.

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

De in artikel 6 bedoelde waarden worden overeenkomstig de artikelen 8 en 9 in bewaring gegeven en wel, op straffe van schorsing van de behandeling van de aanvraag van de vergunning, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, binnen vier weken nadat de Pensioen- & Verzekeringskamer de aanvraag heeft ontvangen.

Hoofdstuk IV. Overige bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Artikel 11a

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 2 De Pensioen- & Verzekeringskamer kan het bedrag van de boete lager stellen dan in de bijlage is bepaald, indien het bedrag van de boete in een bepaald geval op grond van bijzondere omstandigheden onevenredig hoog is.

Artikel 12

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

  • 1 De in artikel 6 bedoelde waarden die zijn gedeponeerd overeenkomstig het Besluit diverse financiële eisen verzekeringsbedrijf gelden als waarden, aan te houden ingevolge dit besluit.

  • 2 De rechtshandelingen en rechtsgevolgen, verricht of ingetreden krachtens het besluit, genoemd in het eerste lid, worden beschouwd te zijn verricht of ingetreden krachtens dit besluit.

Artikel 13

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 1994.

Artikel 14

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit solvabiliteitsmarge verzekeringsbedrijf 1994.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 13 juni 1994

Beatrix

De Minister van Financiën,

W. Kok

Uitgegeven de achtentwintigste juni 1994

De Minister van Justitie,

A. Kosto

Bijlage bedoeld in artikel 11a, eerste lid

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Artikel 1.

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

Het bedrag van de boete voor overtreding van de voorschriften, gesteld bij de artikelen 7, 8, en 9, eerste lid, van dit besluit, begaan na het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk XI B van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993, bedraagt € 5 445.

Artikel 2.

[Regeling vervallen per 01-01-2007]

1. Indien een boete wordt opgelegd, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete de volgende categorie-indeling naar balanstotaal van toepassing, met de daarbij behorende factor:

Categorie-indeling normgeadresseerden

Categorie I: schadeverzekeraars met een balanstotaal van minder dan € 4 538 000 en levensverzekeraars met een balanstotaal van minder dan € 13 613 000; factor 1;

Categorie II: schadeverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 4 538 000 maar minder dan € 22 689 000 en levensverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 13 613 000 maar minder dan € 68 067 000; factor 2;

Categorie III: schadeverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 22 689 000 maar minder dan € 113 445 000 en levensverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 68 067 000 maar minder dan € 340 335 000; factor 3;

Categorie IV: schadeverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 113 445 000 maar minder dan € 453 780 000 en levensverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 340 335 000 maar minder dan € 1 361 340 000; factor 4;

Categorie V: schadeverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 453 780 000 en levensverzekeraars met een balanstotaal van ten minste € 1 361 340 000; factor 6.

2. De boete wordt vastgesteld door het bedrag, genoemd in artikel 1, te vermenigvuldigen met de factor, behorende bij de categorie naar balanstotaal.

3. Indien de gegevens omtrent het balanstotaal niet aan de Pensioen- & Verzekeringskamer beschikbaar zijn gesteld, kan zij aan degene aan wie de boete wordt opgelegd verzoeken deze gegevens binnen een door haar te stellen termijn te verstrekken. Indien de betrokkene niet binnen de gestelde termijn voldoet aan dit verzoek, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete categorie V van toepassing.