D 1.1
|
De wijziging of uitbreiding van een autosnelweg of autoweg.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een weg met een tracélengte van
5 kilometer of meer.
|
Het plan, bedoeld in de artikelen 5 en 8 j° 9, tweede lid, van de Planwet verkeer
en vervoer en de structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet
ruimtelijke ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6,
eerste lid, onderdelen a en b, van die wet.
|
De vaststelling van het tracé op grond van de Tracéwet of de Spoedwet wegverbreding
door de Minister van Infrastructuur en Milieu, dan wel het plan, bedoeld in artikel
3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het
ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.
|
D 1.2
|
De wijziging of uitbreiding van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken, of
verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen
met vier of meer rijstroken niet zijnde een, autosnelweg of autoweg.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een weg met een tracélengte van
5 kilometer of meer.
|
Het plan, bedoeld in de artikelen 5 en 8 j° 9, tweede lid, van de Planwet verkeer
en vervoer, de structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2 en 2.3 van de Wet
ruimtelijke ordening en het plan, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste
lid, onderdelen a en b, van die wet.
|
De vaststelling van het tracé op grond van de Tracéwet door de Minister van Infrastructuur
en Milieu, dan wel het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b,
van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld
in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.
|
|
|
|
|
|
D 2.1
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van overladingsstations of faciliteiten voor de
overlading tussen vervoerswijzen.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 25 hectare
of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.
|
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en
b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan,
bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.
|
D 2.2
|
Aanleg, wijziging of uitbreiding van een tramrails, boven- en ondergrondse spoorwegen,
zweefspoor en dergelijke bijzondere constructies.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
a. de aanleg van een nieuwe trambaan, boven- of ondergrondse spoorweg, zweefspoor
of andere bijzondere constructie die over een lengte van 500 meter of meer op een
afstand van 25 meter of meer is gelegen van de grens van de voor tram- of spoorwegdoeleinden
aangewezen bestemming, voor zover deze is gelegen in een gevoelig gebied als bedoeld
onder a of b van onderdeel A van deze bijlage;
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening en het plan, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De vaststelling van het tracé door de Minister van Infrastructuur en Milieu dan wel
van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke
ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste
lid, van die wet.
|
|
|
b. de wijziging of uitbreiding van een trambaan, boven- of ondergrondse spoorweg,
zweefspoor of andere bijzondere constructie indien deze bestaat uit een uitbreiding
van de tram- of spoorweg met één of meer sporen met een aaneengesloten tracélengte
van 5 kilometer of meer en voor zover deze is gelegen in een gevoelig gebied als bedoeld
onder a of b van onderdeel A van deze bijlage.
|
|
|
|
|
|
|
|
D 3.1
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een binnenvaarweg.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een binnenvaarweg die:
1° kan worden bevaren door schepen met een laadvermogen van 900 ton of meer of
2° een oppervlakte van 25 hectare of meer heeft.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.
|
De vaststelling van het tracé op grond van de Tracéwet door de Minister van Infrastructuur
en Milieu dan wel het projectplan, bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet,
of, indien artikel 5.4, zesde lid, van die wet van toepassing is, het plan, bedoeld
in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan
wel bij het ontbreken daarvan het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die
wet, dan wel bij het ontbreken daarvan de besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene
wet bestuursrecht en een of meer artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing
zijn.
|
D 3.2
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van werken inzake kanalisering of ter beperking
van overstromingen, met inbegrip van primaire waterkeringen en rivierdijken.
|
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet en het plan, bedoeld in de artikelen 4.1 en 4,4 van
de Waterwet.
|
De goedkeuring van gedeputeerde staten van het projectplan, bedoeld in artikel 5.7,
eerste lid, van de Waterwet of, bij het ontbreken daarvan, het projectplan, bedoeld
in artikel 5.4, eerste lid, van die wet, of, indien artikel 5.4, zesde lid, van die
wet van toepassing is, de vaststelling van het tracé op grond van de Tracéwet of de
Spoedwet wegverbreding door de Minister van Infrastructuur en Milieu of het plan,
bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening
dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid,
van die wet.
|
|
|
|
|
|
D 4
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van:
a. een haven voor de binnenscheepvaart,
b. een zeehandelshaven,
c. een visserijhaven of
d. de wijziging of uitbreiding van een met het land verbonden en buiten een haven
gelegen pier voor lossen en laden, met uitzondering van pieren voor veerboten.
|
In gevallen waarin:
a. de aanleg betrekking heeft op een haven die bevaarbaar is voor schepen met een
laadvermogen van 900 ton of meer of
b. de wijziging of uitbreiding betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare
of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De vaststelling van het besluit tot aanleg dan wel, bij het ontbreken daarvan het
plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke
ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste
lid, van die wet.
|
D 4.2
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
D 5
|
Landwinning in zee of de wijziging of uitbreiding daarvan.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 250 hectare
of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in artikel 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening en het plan,
bedoeld in artikel 4.1 van de Waterwet.
|
Het besluit, bedoeld in artikel 6.5, aanhef en onderdeel c, van de Waterwet, dan wel
het projectplan, bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet, of, indien artikel
5.4, zesde lid, van die wet van toepassing is, de vaststelling van het tracé op grond
van de Tracéwet of de Spoedwet wegverbreding door de Minister van Infrastructuur en
Milieu of het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de
Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in
artikel 3.1, eerste lid, van die wet, dan wel het besluit, bedoeld in een verordening
van een waterschap.
|
D 5.1
|
|
|
|
|
D 5.2
|
|
|
|
|
D 5.3
|
|
|
|
|
D 5.4
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
D 6.1
|
De aanleg, de inrichting of het gebruik van een luchthaven als bedoeld in de Wet luchtvaart.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een luchthaven die:
1. de beschikking krijgt over een start- of landingsbaan met een lengte van 1.000
meter of meer of
2. uitsluitend geschikt is voor het starten of landen van helikopters.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening.
|
Een luchthavenbesluit als bedoeld in de Wet luchtvaart.
|
D 6.2
|
De wijziging in de ligging van een start- of landingsbaan, de verlenging, verbreding
of verharding daarvan, of de intensivering of wijziging van het gebruik van de luchthaven
dan wel de wijziging van de vliegroutes.
De wijziging van het gebruik van de luchthaven of van het banenstelsel, dan wel de
wijziging van de luchtverkeerwegen of de wijziging van de vliegroutes.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een start- of landingsbaan met
een lengte van 1000 meter of meer dan wel een luchthaven die uitsluitend geschikt
is voor het starten of landen van helikopters, en een wijziging omvat van:
1°. het beperkingengebied, bedoeld in hoofdstuk 8 of artikel 10.17 van de Wet luchtvaart,
voor zover dit is vastgesteld op grond van het externe-veiligheidsrisico of geluidbelasting,
of
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening.
|
Ten aanzien van de luchthaven Schiphol een besluit tot vaststelling of wijziging van
een luchthavenindelingbesluit of een luchthavenverkeerbesluit als bedoeld in respectievelijk
de artikelen 8.4 en 8.15 van de Wet luchtvaart.
Ten aanzien van een andere luchthaven een besluit tot vaststelling of wijziging van
een luchthavenbesluit als bedoeld in die wet.
|
|
|
2°. de grenswaarden, bedoeld in artikel 8.17, vijfde lid, onder a tot en met c, artikel
8.44, eerste lid, onder a, of artikel 8.70, tweede lid, juncto artikel 8.44, eerste
lid, onder a, of de grenswaarden voor geluidsbelasting, bedoeld in artikel 10.17,
tweede lid, van de Wet luchtvaart, tenzij:
|
|
|
|
|
a. de voorgenomen wijziging leidt tot een beperkingengebied als bedoeld onder 1° dat
valt op of binnen het geldende beperkingengebied of tot grenswaarden als bedoeld onder
2° die een gelijk of beter beschermingsniveau bieden dan de geldende grenswaarden,
of
|
|
|
|
|
b. het beperkingengebied vervalt.
|
|
|
|
|
|
|
|
D 7
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
D 8.1
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van gas
(met uitzondering van een buisleiding voor het transport van aardgas), olie of CO2-stromen ten behoeve van geologische opslag of de wijziging of uitbreiding van een
buisleiding voor het transport van chemicaliën.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een buisleiding die over een
lengte van 1 kilometer of meer is gelegen of geprojecteerd in een gevoelig gebied
als bedoeld onder a, b (tot 3 zeemijl uit de kust) of d, van punt 1 van onderdeel
A van deze bijlage.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en het plan, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, of 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
Het besluit, bedoeld in de artikelen 94, eerste lid, en 95 van het Mijnbouwbesluit,
dan wel, bij het ontbreken daarvan, het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan,
het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.
|
D 8.2
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van aardgas.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een buisleiding die over een
lengte van 5 kilometer of meer is gelegen of geprojecteerd in een gevoelig gebied
als bedoeld onder a, b (tot 3 zeemijl uit de kust) of d, van punt 1 van onderdeel
A van deze bijlage.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plan, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, of 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
Het besluit, bedoeld in de artikelen 94, eerste lid, en 95 van het Mijnbouwbesluit,
dan wel, bij het ontbreken daarvan, het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan,
het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.
|
D 8.3
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het afvangen van
CO2-stromen met het oog op geologische opslag overeenkomstig Richtlijn 2009/31/EG (PbEG
L 140).
|
Indien de CO2-stromen afkomstig zijn van installaties, die niet onder onderdeel C van deze bijlage
vallen.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
D 8.4
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor transport van warm water
of stoom.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
-
1°. Een buisleiding met een diameter van 1 meter of meer, en
-
2°. Een lengte van 10 kilometer of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.
|
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en
b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel, bij het ontbreken daarvan, het plan, bedoeld
in artikel 3.1, eerste lid, van die wet dat in de aanleg, wijziging of uitbreiding
voorziet.
|
|
|
|
|
|
D 9
|
Een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op
1°. een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur,
recreatie of landbouw of
2°. vestiging van een glastuinbouwgebied of bloembollenteeltgebied van 50 hectare
of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet, de vaststelling van het inrichtingsplan, bedoeld in
artikel 17 van de Wet inrichting landelijk gebied, het plan, bedoeld in artikel 11
van de Reconstructiewet concentratiegebieden en het plan bedoeld in artikel 18 van
de Reconstructiewet concentratiegebieden.
|
De vaststelling van het inrichtingsplan, bedoeld in artikel 17 van de Wet inrichting
landelijk gebied dan wel een plan bedoeld in artikel 18 van de Reconstructiewet concentratiegebieden
dan wel bij het ontbreken daarvan het plan bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het
plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.
|
|
|
|
|
|
D 10
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van:
a. skihellingen, skiliften, kabelspoorwegen en bijbehorende voorzieningen;
b. jachthavens.
c. vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones met bijbehorende voorzieningen,
d. permanente kampeer- en caravanterreinen, of
e. themaparken.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. 250.000 bezoekers of meer per jaar,
2°. een oppervlakte van 25 hectare of meer,
3°. 100 ligplaatsen of meer of
4°. een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet, de vaststelling van het inrichtingsplan, bedoeld in
artikel 17 van de Wet inrichting landelijk gebied, het reconstructieplan, bedoeld
in artikel 11 van de Reconstructiewet concentratiegebieden en het plan bedoeld in
artikel 18 van de Reconstructiewet concentratiegebieden.
|
De vaststelling van het inrichtingsplan, bedoeld in artikel 17 van de Wet inrichting
landelijk gebied dan wel een plan bedoeld in artikel 18 van de Reconstructiewet concentratiegebieden
dan wel bij het ontbreken daarvan het plan bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het
plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.
|
D 10.2
|
|
|
|
|
D 10.3
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
D 11.1
|
|
|
|
|
D 11.2
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip
van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.
|
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en
b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan,
bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.
|
D 11.3
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare
of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.
|
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en
b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan,
bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.
|
D 11.4
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een project voor het gebruik van niet in cultuur
gebrachte gronden of semi-natuurlijke gebieden voor intensieve landbouw.
|
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.
|
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en
b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan,
bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.
|
D 11.5
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
D 12
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van kustwerken om erosie te bestrijden, van maritieme
werken die de kust kunnen wijzigen door de aanleg van onder meer dijken, pieren, havenhoofden
en van andere kustverdedigingswerken, met uitzondering van het onderhoud of herstel
van deze werken.
|
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en het plan, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet en het plan, bedoeld in de artikelen 4.1 en 4.4 van de Waterwet.
|
De goedkeuring van gedeputeerde staten van het projectplan, bedoeld in artikel 5.7,
eerste lid, van de Waterwet of, bij het ontbreken daarvan, het projectplan, bedoeld
in artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet of, indien artikel 5.4, zesde lid, van
die wet van toepassing is, de vaststelling van het tracé op grond van de Tracéwet
door de Minister van Infrastructuur en Milieu dan wel bij het ontbreken daarvan het
plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke
ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste
lid, van die wet dan wel, bij het ontbreken daarvan, de besluiten waarop afdeling
3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer artikelen van afdeling 13.2 van
de wet van toepassing zijn.
|
D 12.2
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
D 13
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een waterbeheersingsproject voor landbouwdoeleinden,
met inbegrip van irrigatie- en droogleggingsprojecten.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare
of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
Het besluit tot vergunningverlening, bedoeld in een verordening van een waterschap,
dan wel, bij het ontbreken daarvan, het besluit tot vergunningverlening, bedoeld in
artikel 6.5, aanhef en onderdeel c, van de Waterwet, dan wel het projectplan, bedoeld
in artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet of, indien artikel 5.4, zesde lid, van
die wet van toepassing is, de vaststelling van het tracé op grond van de Tracéwet
of de Spoedwet wegverbreding door de Minister van Infrastructuur en Milieu of het
plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke
ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste
lid, van die wet.
|
|
|
|
|
|
D 14
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten
of houden van dieren.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op meer dan:
1°. 40.000 stuks pluimvee (Rav1 cat. E, F, G en J),
2°. 2000 stuks mestvarkens (Rav cat. D.3),
3°. 750 stuks zeugen (Rav cat. D.1.2, D.1.3 en D.3 voor zover het opfokzeugen betreft),
4°. 2700 stuks gespeende biggen (biggenopfok) (Rav cat. D.1.1),
5°. 5000 stuks pelsdieren (fokteven) (Rav cat. H.1 t/m H.3),
6°. 1000 stuks voedsters of 6000 vlees- en opfokkonijnen tot dekleeftijd (Rav cat.
I.1 en I.2),
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet, de vaststelling van het inrichtingsplan, bedoeld in
artikel 17 van de Wet inrichting landelijk gebied, het reconstructieplan, bedoeld
in artikel 11 van de Reconstructiewet concentratiegebieden en het plan bedoeld in
artikel 18 van de Reconstructiewet concentratiegebieden.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
7°. 200 stuks melk-, kalf- of zoogkoeien ouder dan 2 jaar (Rav cat. A.1 en A.2),
|
|
|
|
|
8°. 340 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar (Rav cat. A 3),
|
|
|
|
|
9°. 340 stuks melk-, kalf- en zoogkoeien ouder dan 2 jaar en vrouwlijk jongvee tot
2 jaar (Rav cat. A 1, A 2 en A 3),
|
|
|
|
|
10°.1200 stuks vleesrunderen (Rav cat. A.4 t/m A.7),
|
|
|
|
|
11°. 2000 stuks schapen of geiten (Rav cat. B.1 en C.1 t/m C.3),
|
|
|
|
|
12°. 100 stuks paarden of pony’s (Rav cat. K.1 en K.3), waarbij het aantal bijbehorende
dieren in opfok jonger dan 3 jaar niet wordt meegeteld. (Rav cat. K.2 en K.4),
of
|
|
|
|
|
13°. 1000 stuks struisvogels (Rav cat. L.1 t/m L.3).
|
|
|
|
|
|
|
|
D 15.1
|
|
|
|
|
D 15.2
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van werken voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen
van grondwater.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een hoeveelheid water van 1,5
miljoen m3 of meer per jaar.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet en het plan, bedoeld in de artikelen 4.1 en 4.4 van
de Waterwet.
|
Het besluit, bedoeld in de artikelen 6.4 of 6.5, onderdeel b, van de Waterwet, dan
wel van het besluit tot vergunningverlening bedoeld in een verordening van een waterschap.
|
D 15.3
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stuwdam of andere installatie voor het
stuwen of voor de lange termijn opslaan van water.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een hoeveelheid water van 5 miljoen
m3 of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet, en het plan,
bedoeld in de artikelen 4.1 en 4.4 van de Waterwet.
|
Het projectplan, bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet of, indien artikel
5.4, zesde lid, van die wet van toepassing is, de vaststelling van het tracé op grond
van de Tracéwet of de Spoedwet wegverbreding door de Minister van Infrastructuur en
Milieu, dan wel bij het ontbreken daarvan de vaststelling van het plan, bedoeld in
artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel
bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die
wet.
|
|
|
|
|
|
D 16.1
|
De ontginning dan wel wijziging of uitbreiding van de ontginning van steengroeven
of dagbouwmijnen, met inbegrip van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem,
anders dan bedoeld onder D 16.2.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een terreinoppervlakte van 12,5
hectare of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2, en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
Het besluit, bedoeld in artikel 3 van de Ontgrondingenwet.
|
D 16.2
|
De turfwinning dan wel wijziging of uitbreiding daarvan.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een terreinoppervlakte van 75
hectare of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
Het besluit, bedoeld in artikel 3 van de Ontgrondingenwet.
|
|
|
|
|
|
D 17.1
|
De wijziging of uitbreiding van de winning van aardolie of aardgas.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op reeds bestaande installaties,
plaatsvindt in een gevoelig gebied als bedoeld onder a, b (tot 3 zeemijl uit de kust)
of d, van punt 1 van onderdeel A van deze bijlage en betrekking heeft op:
1°. een uitbreiding van de terreinoppervlakte met 5 hectare of meer, of
2°. het bijplaatsen of wijzigen van een stikstofscheidingsinstallatie of een ontzwavelingsinstallatie.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
Het besluit, bedoeld in artikel 40, tweede lid, van de Mijnbouwwet of een ander besluit
waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer artikelen van
afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
D 17.2
|
Diepboringen dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan, in het bijzonder:
a geothermische boringen,
b. boringen in verband met de opslag van kernafval,
c. boringen voor watervoorziening,
met uitzondering van boringen voor het onderzoek naar de stabiliteit van de grond.
|
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
Het besluit, bedoeld in artikel 40, tweede lid, van de Mijnbouwwet of een ander besluit
waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer artikelen van
afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn, dan wel, bij het ontbreken daarvan,
de vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en
b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan,
bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.
|
D 17.3
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van oppervlakte-installaties van bedrijven
voor de winning van steenkool, ertsen en bitumineuze schisten alsmede de oprichting
van oppervlakte-installaties van bedrijven voor de winning van aardolie, of aardgas.
|
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
Het besluit, bedoeld in artikel 40, tweede lid, van de Mijnbouwwet of een ander besluit
waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer artikelen van
afdeling 13.2 van de wet van toepassing.
|
|
|
|
|
|
D 18.1
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor de verwijdering van
afval, anders dan bedoeld onder D 18.3, D 18.6 of D 18.7.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een installatie met een capaciteit
van 50 ton per dag of meer.
|
Het plan, bedoeld in artikel 10.3 van de wet, de structuurvisie, bedoeld in de artikelen
2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen
3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
D 18.2
|
|
|
|
|
D 18.3
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het storten
van slib en baggerspecie, of het in de diepe ondergrond brengen van niet-gevaarlijke
afvalstoffen.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. het storten of in de diepe ondergrond brengen van baggerspecie van klasse B als
bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit in een hoeveelheid van 250.000 m3 of meer,
2°. het storten of in de diepe ondergrond brengen van zuiveringsslib in een hoeveelheid
van 5.000 ton droge stof per jaar of meer,
|
Het plan, bedoeld in artikel 10.3 van de wet, de structuurvisie, bedoeld in de artikelen
2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in de artikelen
3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
3°. het storten of in de diepe ondergrond brengen van ander slib dan bedoeld onder
1° of 2°, in een hoeveelheid van 250.000 m3 of meer, of
|
|
|
|
|
4°. een inrichting met een capaciteit van 100 ton per dag of meer.
|
|
|
D 18.4
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een rioolwaterzuiveringsinstallatie die
deel uitmaakt van een inrichting als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, van de Waterwet.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een capaciteit van 50.000 inwonerequivalenten
of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 en van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn dan wel waarop titel 4.1
van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is.
|
D 18.5
|
|
|
|
|
D 18.6
|
De wijziging of uitbreiding van een een installatie bestemd voor de verbranding of
de chemische behandeling dan wel het in de diepe ondergrond brengen van gevaarlijke
afvalstoffen.
|
|
Het plan, bedoeld in artikel 10.3 van de wet, de structuurvisie, bedoeld in de artikelen
2.1, 2.2 en 2.3 en van de Wet ruimtelijke ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen
3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
D 18.7
|
De wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor de verbranding of de
chemische behandeling van niet-gevaarlijke afvalstoffen.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een installatie met een capaciteit
van 50 ton per dag of meer.
|
Het plan, bedoeld in artikel 10.3 van de wet, de structuurvisie, bedoeld in de artikelen
2.1, 2.2 en 2.3 en van de Wet ruimtelijke ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen
3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
D 18.8
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting voor de opslag van schroot,
met inbegrip van autowrakken.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een inrichting met een opslagcapaciteit
van:
1e. 10.000 ton of meer, of
2e. 10.000 autowrakken of meer.
|
Het plan, bedoeld in artikel 10.3 van de wet, de structuurvisie, bedoeld in de artikelen
2.1, 2.2 en 2.3 en van de Wet ruimtelijke ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen
3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn dan wel waarop titel 4.1
van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is.
|
|
|
|
|
|
D 19
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van werken voor de overbrenging van water tussen
stroomgebieden.
|
Indien doel is om eventuele waterschaarste te voorkomen:
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een hoeveelheid overgebracht
water van 75 miljoen m3 per jaar of meer.
Indien doel niet is om waterschaarste te voorkomen:
In gevallen waarin:
1°. het meerjarig gemiddelde jaardebiet van het bekken waaraan het water wordt onttrokken
meer dan 2.000 miljoen m3 bedraagt, en
2°. de hoeveelheid overgebracht water 3% van dit debiet overschrijdt.
|
Het plan, bedoeld in de artikelen 4.1 en 4.4 van de Waterwet.
|
Het besluit, bedoeld in artikel 6.5, aanhef en onderdeel c, van de Waterwet, dan wel
het projectplan, bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet, of, indien artikel
5.4, zesde lid, van die wet van toepassing is, de vaststelling van het tracé op grond
van de Tracéwet of de Spoedwet wegverbreding door de Minister van Infrastructuur en
Milieu, dan wel het besluit, bedoeld in een verordening van een waterschap.
|
D 19.2
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
D 20.1
|
De wijziging of uitbreiding van een industriële installatie bestemd voor het vervaardigen
van papierpulp uit hout of andere vezelstoffen.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 100
ton per dag of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
D 20.2
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een industriële installatie bestemd voor
het vervaardigen van papier of karton.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 100
ton per dag of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
D 20.3
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor het vervaardigen
en bewerken van celstof.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 100
ton per dag of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
D 21.1
|
De wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor de raffinage van ruwe
aardolie, met uitzondering van inrichtingen die uitsluitend smeermiddelen uit ruwe
olie vervaardigen.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
-
1°. een installatie voor de vervaardiging van benzinecomponenten door katalytische conversie
met een productiecapaciteit van 500.000 ton per jaar of meer,
-
2°. een thermische of katalytische kraakinstallatie voor fracties met een kookpunt hoger
dan 370° C met een verwerkingscapaciteit van 1 miljoen ton per jaar of meer, met uitzondering
van installaties voor de verlaging van het viscositeitsgehalte,
-
3°. een installatie voor de vergassing van residuale oliën met een verwerkingscapaciteit
van 100.000 ton per jaar of meer of
-
4°. een toename van de verwerkingscapaciteit van ruwe olie met 20% of meer dan wel met
2 miljoen ton of meer per jaar.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
D 21.2
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor het roosten
of doen sinteren van ertsen of de productie van cokes uit steenkool.
|
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
D 21.3
|
De wijziging of uitbreiding van een geïntegreerde hoogoveninstallatie bestemd voor
de productie van ruw ijzer of staal en de oprichting, wijziging of uitbreiding van
een installatie bestemd voor de productie van ruw ijzer of staal, met inbegrip van
continugieten.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een smeltcapaciteit van 15.000
ton per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
D 21.4
|
De wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor de winning van ruwe non-ferrometalen
uit erts, concentraat of secundaire grondstoffen met metallurgische, chemische of
elektrolytische procédés.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een smeltcapaciteit van 15.000
ton per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
D 21.5
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor de winning
van asbest of de vervaardiging, van asbesthoudende producten alsmede de wijziging
of uitbreiding van een installatie bestemd voor de bewerking of verwerking van asbest
of asbesthoudende producten.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. de vervaardiging, bewerking of verwerking van asbestcement met een capaciteit
van 10.000 ton eindproduct per jaar of meer,
2°. de vervaardiging van remvoeringen met een capaciteit van 25 ton eindproduct per
jaar of meer, of
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
3°. de vervaardiging, bewerking of verwerking van andere asbesthoudende producten
met een verbruik van 100 ton asbest per jaar of meer.
|
|
|
D 21.6
|
De wijziging of uitbreiding van een geïntegreerde chemische installatie, dat wil zeggen
een installatie voor de fabricage op industriële schaal van stoffen door chemische
omzetting, waarin verscheidene eenheden naast elkaar bestaan en functioneel met elkaar
verbonden zijn, bestemd voor de fabricage van:
a. organische basischemicaliën,
b. anorganische basischemicaliën,
c. fosfaat-, stikstof- of kaliumhoudende meststoffen (enkelvoudige of samengestelde
meststoffen),
|
In gevallen waarin de verwerkingscapaciteit van de installatie toeneemt met:
1°. 100.000 ton per jaar of meer door de in onderdeel a omschreven activiteit,
2°. 100.000 ton per jaar of meer door de in onderdeel b omschreven activiteit,
3°. 100.000 ton per jaar of meer door de in onderdeel c omschreven activiteit,
4°. 20.000 ton per jaar of meer door de in onderdeel d omschreven activiteit, of
5°. 20.000 ton per jaar of meer door de in onderdeel e omschreven activiteit.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
|
d. basisproducten voor gewasbescherming en van biociden,
|
|
|
|
|
e. farmaceutische basisproducten met een chemisch of biologisch procédé, of
|
|
|
|
|
f. explosieven.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
D 22.1
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een industriële installatie bestemd voor
de productie van elektriciteit, stoom en warm water.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een elektriciteitscentrale met
een vermogen van 200 megawatt (thermisch) of meer en, indien het een wijziging of
uitbreiding betreft,
1°. het vermogen met 20% of meer toeneemt, of
2°. de inzet van een andere brandstof tot doel heeft.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
D 22.2
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een windturbinepark.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een gezamenlijk vermogen van 15 megawatt (elektrisch) of meer, of
2°. 10 windturbines of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
Het besluit bedoeld in artikel 6.5, onderdeel c, van de Waterwet of de besluiten waarop
afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer artikelen van afdeling
13.2 van de wet van toepassing zijn dan wel waarop titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht
van toepassing is.
|
D 22.3
|
De wijziging of uitbreiding van een kerncentrale en andere kernreactoren, met inbegrip
van de buitengebruikstelling of ontmanteling van dergelijke centrales of reactoren,
met uitzondering van onderzoeksinstallaties voor de productie en verwerking van splijt-
en kweekstoffen, met een constant vermogen van ten hoogste 1 thermische kW.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een wijziging van de soort, hoeveelheid of verrijkingsgraad van de splijtstof,
2°. een vergroting van de lozing van radioactieve stoffen,
3°. een vergroting van de opslagcapaciteit van gebruikte splijtstof,
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
4°. het aanbrengen van systemen ter voorkoming of beheersing van ernstige ongevallen,
of
|
|
|
|
|
5°. een wijziging van het tijdstip van de buitengebruikstelling of ontmanteling van
meer dan 5 jaar.
|
|
|
D 22.4
|
De wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor de opwerking van bestraalde
splijtstoffen.
|
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
D 22.5
|
De wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor de productie of verrijking
van splijtstoffen.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een vergroting van de verrijkingscapaciteit
op jaarbasis van 500 tSW per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
D 22.6
|
De wijziging of uitbreiding van thermische centrales en andere verbrandingsinstallaties.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een vermogen van 200 megawatt
(thermisch) of meer, en
1°. het vermogen met 20% of meer toeneemt, of
2°. de inzet van een andere brandstof tot doel heeft.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en het plan, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
D 23.1
|
De wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor:
a. de behandeling van bestraalde splijtstoffen of hoog radioactief afval,
b. de definitieve verwijdering van bestraalde splijtstoffen,
c. uitsluitend de definitieve verwijdering van radioactief afval, of
d. uitsluitend de opslag van bestraalde splijtstoffen of radioactief afval op een
andere plaats dan het productieterrein.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een vergroting van de behandelingscapaciteit van bestraalde splijtstoffen of hoog
radioactief afval met meer dan 50%, of
2°. een vergroting van de totale opslagcapaciteit met meer dan 50% of met meer dan
10.000 m3.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
D 23.2
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van één of meer met elkaar samenhangende installaties
voor de behandeling en de opslag van radioactief afval, anders dan bedoeld in D 23.1.
|
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
D 24.1
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een bovengrondse hoogspanningsleiding.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een leiding met:
1°. een spanning van 150 kilovolt of meer, en
2°. een lengte van 5 kilometer of meer in een gevoelig gebied.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en het plan, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van die wet.
|
Het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke
ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste
lid, van die wet.
|
D 24.2
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een ondergrondse hoogspanningsleiding.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een leiding met:
1° een spanning van 150 kilovolt of meer, en
2° een lengte van 5 kilometer of meer in een gevoelig gebied als bedoeld onder a,
b (tot 3 zeemijl uit de kust) of d van punt 1 van onderdeel A van deze bijlage.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
Het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke
ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste
lid, van die wet of het besluit, bedoeld in artikel 6.5, onderdeel c, van de Waterwet.
|
|
|
|
|
|
D 25.1
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie behorend tot de chemische
industrie bestemd voor de opslag van aardolie, petrochemische of chemische producten.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een opslagcapaciteit van 100.000
ton of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
D 25.2
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor de bovengrondse
opslag van aardgas.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een opslagcapaciteit van 100.000 m3 of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
D 25.3
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor de ondergrondse
opslag van gasvormige brandstoffen.
|
In gevallen waarin ten behoeve van de opslag een ruimte wordt gecreëerd van 1 miljoen m3 of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
Het besluit, bedoeld in artikel 40, tweede lid, van de Mijnbouwwet of een ander besluit
waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer artikelen van
afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
D 25.4
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor bovengrondse
opslag van fossiele brandstoffen.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 50 hectare
of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
D 26
|
De wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor vergassing of vloeibaarmaking
van steenkool of bitumineuze schisten.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een installatie met een verwerkingscapacteit
van 250 ton steenkolen of bitumineuze schisten per dag of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
D 27
|
De eerste bebossing of de ontbossing dan wel de wijziging of uitbreiding daarvan met
het oog op een andere ruimtelijke functie van de grond.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. gronden met een agrarische bestemming en een oppervlakte van 100 hectare of meer,
of
2°. gronden met een andere dan een agrarische bestemming en een oppervlakte van 10
hectare of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet
|
Het besluit, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Boswet, dan wel bij het ontbreken
daarvan de vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen
a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het
plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.
|
|
|
|
|
|
D 28
|
Intensieve aquacultuur van vis dan wel de wijziging of uitbreiding daarvan.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 1.000
ton vis per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn dan wel, bij het ontbreken
daarvan, van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van
de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld
in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.
|
|
|
|
|
|
D 29.1
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor de ondergrondse
mijnbouw.
|
In gevallen waarin de activiteit plaatsvindt in een gevoelig gebied als bedoeld onder
a, b of d van punt 1 van onderdeel A van deze bijlage tot 3 zeemijl uit de kust.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
D 29.2
|
De winning van mineralen door afbaggering van de zee-, meer- of rivierbodem dan wel
de wijziging of uitbreiding daarvan.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 50 hectare
of meer en plaatsvindt in een gevoelig gebied als bedoeld onder a, b (tot 3 zeemijl
uit de kust) of d, van punt 1, onderdeel A, van deze bijlage.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
D 29.3
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor het industrieel
briketteren van steenkool of bruinkool.
|
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2, en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
D 29.4
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
D 30
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor het vervaardigen
van cement.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 100.000
ton per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
D 31
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor de vervaardiging
van hydro-elektrische energie.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een vermogen van 2,5 megawatt
(elektrisch) of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2, en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
D 32.1
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor het smelten,
met inbegrip van het legeren, van non-ferrometalen, met uitzondering van edele metalen,
en met inbegrip van terugwinningsproducten.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een smeltcapaciteit van 15.000
ton per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn dan wel waarop titel 4.1
van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is.
|
D 32.2
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor verwerking
van ferrometalen door warmwalsen, het smeden met hamers, of het aanbrengen van deklagen
van gesmolten metaal.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 15.000
ton per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2, en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn dan wel waarop titel 4.1
van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is.
|
D 32.3
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor de oppervlaktebehandeling
van metalen en plastic materiaal door middel van een elektrolytisch of chemisch procédé.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productieoppervlak van 10.000 m2 of meer op een industrieterrein dan wel 5.000 m2 of meer op een ander terrein.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn dan wel waarop titel 4.1
van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is.
|
D 32.4
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een smelterij van ferrometalen.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productieoppervlak van 50.000 m2 of meer in een gesloten gebouw dan wel 10.000 m2 of meer buiten een gesloten gebouw.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2, en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
D 32.5
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor het vervaardigen
van automobielen of automobielmotoren of het assembleren van automobielen.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 1.000
automobielen of automobielmotoren per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
D 32.6
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor het bouwen,
onderhouden, repareren of behandelen van de oppervlakte van metalen schepen.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productieoppervlak van 50.000 m2 of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
D 32.7
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van testbanken voor motoren, turbines of reactoren
of van installaties voor de bouw en reparatie van luchtvaartuigen.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. het beproeven buiten een gesloten gebouw van motoren, reactoren of turbines met
een stuwkracht van 500 kilonewton of meer dan wel met een vermogen van 10 megawatt
of meer, of
2°. een productieoppervlak van 250.000 m2 of meer van een inrichting bestemd voor de bouw of reparatie van vliegtuigen.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn dan wel waarop titel 4.1
van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is.
|
D 32.8
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een spoorwegmaterieelfabriek.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productieoppervlak van 50.000 m2 of meer in een gesloten gebouw dan wel 10.000 m2 of meer buiten een gesloten gebouw.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2, en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
D 32.9
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor het uitstampen
van metalen door middel van springstoffen.
|
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
D 33
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor het vervaardigen
van glas met inbegrip van glasvezels.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 10.000
ton per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
D 34.1
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor het vervaardigen
van bestrijdingsmiddelen als bedoeld in artikel 1 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen
en biociden, voor zover niet omschreven in onderdeel d van categorie 21.6 van onderdeel
D van deze bijlage.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 20.000
ton per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
D 34.2
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor het vervaardigen
van farmaceutische producten, voor zover niet omschreven in onderdeel e van categorie
21.6 van onderdeel D van deze bijlage.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 20.000
ton per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
D 34.3
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor het vervaardigen
van verven en vernissen, voor zover niet omschreven in categorie 21.6 van onderdeel
D van deze bijlage.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 100.000
ton per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
D 34.4
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie, behorend tot de chemische
industrie, bestemd voor de behandeling van tussenproducten en vervaardiging van chemicaliën.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 100.000
ton per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2, en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
D 34.5
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een chemische installatie bestemd voor
het vervaardigen van farmaceutische producten, met inbegrip van elastomeren, en peroxiden
dan wel bij een rubberverwerkende inrichting de vervaardiging en behandeling van producten
op basis van elastomeren, voor zover niet omschreven in de categorieën 21.6 of 34.1
tot en met 34.3 van onderdeel D van deze bijlage.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 50.000
ton per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
D 35
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor:
a. het vervaardigen van dierlijke of plantaardige oliën of vetten,
b. het vervaardigen van vismeel of visolie, of
c. het vervaardigen van conserven van dierlijke en plantaardige producten.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een productiecapaciteit van 40.000 ton per jaar of meer in een inrichting als
bedoeld onder a, of
2°. een productiecapaciteit van 10.000 ton per jaar of meer in een inrichting als
bedoeld onder b of c.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
D 36
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie van een zuivelfabriek.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 30.000
ton per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
D 37.1
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie van een bierbrouwerij.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 75
miljoen liter per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2, en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
D 37.2
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie van een mouterij.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 40.000
ton per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
D 38.1
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie van een suikerfabriek.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 12.500
ton per dag of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
D 38.2
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie van een siroopfabriek.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 20
miljoen liter per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
D 38.3
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie van een suikerwarenfabriek.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 15.000
ton per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
D 39.1
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor het slachten
van dieren.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 25.000
ton vlees per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
D 39.2
|
Oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor het verwerken
van kadavers van landbouwhuisdieren en delen daarvan, die niet door slachting voor
menselijke consumptie zijn gedood, met het doel deze te verwijderen.
|
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
D 40
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie van een zetmeelfabriek.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 25.000
kilogram per uur of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
D 41.1
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor de voorbehandeling
of het verven van vezels of textiel.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een afvalwaterstroom van 2.500
inwonerequivalenten per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
D 41.2
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het looien van huiden.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een afvalwaterstroom van 1.000
inwonerequivalenten per jaar of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
D 43
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van permanente race- en testbanen voor gemotoriseerde
voertuigen.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1. een openstelling van acht uren of meer per week of
2. een oppervlakte van 5 hectare of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn, dan wel bij het ontbreken
daarvan het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet
ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel
3.1, eerste lid, van die wet.
|
|
|
|
|
|
D 44
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
D 45
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor de terugwinning
of vernietiging van explosieve stoffen.
|
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
D 46
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor het smelten
van minerale stoffen, met inbegrip van installaties voor de fabricage van mineraalvezels.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 100
ton per dag of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
D 47
|
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie bestemd voor het vervaardigen
van keramische producten door middel van bakken, in het bijzonder dakpannen, bakstenen,
vuurvaste stenen, tegels, aardewerk of porselein.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een productiecapaciteit van 100
ton per dag of meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid,
onderdelen a en b, van die wet.
|
De besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en een of meer
artikelen van afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.
|
|
|
|
|
|
D 48
|
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een aquaduct over lange afstand.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een lengte van 1 kilometer of
meer.
|
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke
ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.
|
De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en
b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan,
bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.
|
|
|
|
|
|
D 49.1
|
De wijziging in de Maatgevende Peil Verwachting voor de sluiting van de Oosterscheldekering.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een wijziging van 16 centimeter
of meer.
|
Het plan, bedoeld in de artikelen 4.1 en 4.6 van de Waterwet.
|
Het peilbesluit op grond van artikel 5.2 van de Waterwet.
|
D 49.2
|
De wijziging van het (streef-)peil in:
a. het Veerse Meer,
b. de Grevelingen,
c. het Haringvliet, of
d. het IJsselmeer, het Markermeer en de randmeren.
|
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een wijziging van 16 centimeter
of meer.
|
Het plan, bedoeld in de artikelen 4.1 en 4.6 van de Waterwet.
|
Het peilbesluit op grond van artikel 5.2 van de Waterwet.
|
D 49.3
|
De structurele verlaging van het (streef-)peil van een oppervlaktewater.
|
In gevallen waarin de activiteit:
1°. betrekking heeft op een verlaging van 16 centimeter of meer,
2°. plaatsvindt in een gevoelig gebied of een weidevogelgebied, en
3°. betrekking heeft op een oppervlakte van 200 hectare of meer.
|
Het plan, bedoeld in de artikelen 4.1, 4.4 en 4.6 van de Waterwet.
|
Het peilbesluit op grond van artikel 5.2 van de Waterwet.
|