Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht 1994

Geraadpleegd op 23-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-09-2001.
Geldend van 01-09-2001 t/m 31-12-2004

Besluit van 12 december 1994, houdende bepalingen ter uitvoering van artikel 77ff, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 7 september 1994, Stafafdeling Wetgeving Publiekrecht, nr. 453938/94/6;

Gelet op artikel 77ff, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;

De Raad van State gehoord (advies van 21 november 1994, no. W03.94.0565);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 1 december 1994, Stafafdeling Wetgeving Publiekrecht, nr. 470227/94/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Afdeling I. Algemene bepalingen

Artikel 1

Dit besluit verstaat onder:

Afdeling II. Plaatsing in een inrichting voor jeugdigen

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 2

  • 1 Zodra de uitspraak, waarbij een jeugdige de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd ten uitvoer kan worden gelegd, brengt het openbaar ministerie deze ter kennis van Onze Minister onder bijvoeging van het dossier van de zaak. Het voegt daarbij het advies van de rechter omtrent de plaatsing en doet tevens mededeling van de verblijfplaats van de jeugdige en de datum waarop de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.

  • 2 De minister kan het advies van de raad voor de kinderbescherming inwinnen. In zodanig geval wordt het dossier met het advies van de rechter aan de raad voor de kinderbescherming gezonden.

  • 3 Onze Minister beslist omtrent de plaats van de tenuitvoerlegging, gelet op het advies van de rechter die de veroordeling uitsprak, de wens van degene die het gezag uitoefent en de godsdienstige gezindheid of levensbeschouwelijke overtuiging van de jeugdige persoon. De beslissing kan worden gewijzigd indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.

Artikel 3

  • 1 Onze Minister brengt zijn beslissing, bedoeld in artikel 2, derde lid, ter kennis van het openbaar ministerie. Het openbaar ministerie draagt zorg dat de jeugdige naar de plaats van bestemming wordt gebracht.

  • 2 Onze Minister geeft, indien hij het advies van de raad voor de kinderbescherming heeft ingewonnen, van zijn beslissing tevens kennis aan de raad voor de kinderbescherming. Hij draagt zorg, dat het dossier aan het openbaar ministerie wordt teruggezonden.

Artikel 4

  • 1 Omtrent de jeugdige aan wie de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd worden door of vanwege het hoofd van de inrichting aantekeningen gehouden.

  • 2 De aantekeningen bevatten in elk geval:

    • a. zo volledig mogelijke gegevens betreffende de afkomst en verleden;

    • b. gegevens omtrent de lichamelijke en geestelijke toestand bij binnenkomst;

    • c. de voortgang in het hulpverleningsplan;

    • d. gegevens omtrent belangrijke voorvallen gedurende het verblijf.

Artikel 4a

§ 2. Vervroegde beëindiging door Onze Minister

Artikel 5

  • 1 De maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen kan te allen tijde door Onze Minister voorwaardelijk of onvoorwaardelijk worden beëindigd indien het doel van de maatregel bereikt is of beter op andere wijze kan worden bereikt.

  • 2 De beschikking tot voorwaardelijke beëindiging wordt genomen op voorstel van het hoofd van de inrichting.

  • 3 De beschikking kan ook ambtshalve worden genomen, doch slechts nadat het hoofd van de inrichting is gehoord.

  • 4 De gezinsvoogdij-instelling, de voogdij-instelling dan wel de reclassering, belast met de begeleiding, bedoeld in artikel 46, eerste lid, van het Reglement justitiële jeugdinrichtingen, kan aan Onze Minister een voorstel doen tot het voorwaardelijk beëindigen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Dit voorstel wordt door tussenkomst van het hoofd van de inrichting aan Onze Minister gedaan.

Artikel 6

  • 1 Onze Minister wijst in de beschikking tot voorwaardelijke beëindiging degene aan die met toezicht op de naleving van de voorwaarden is belast.

  • 2 Bij de beschikking wordt tevens aan een instelling bedoeld in artikel 60, eerste lid, onder b, van de wet, of aan een particulier persoon opgedragen hulp en steun te verlenen ter zake van de naleving van de gestelde voorwaarden.

  • 3 De instelling of persoon, bedoeld in het tweede lid, ontvangt mededeling van het ontslag en de voorwaarden waaronder het is verleend.

Artikel 7

Aan een beschikking tot voorwaardelijke beëindiging worden behoudens nader te stellen bijzondere voorwaarden, de volgende algemene voorwaarden verbonden:

  • a. dat de voorwaardelijk ontslagene zich gedraagt overeenkomstig de aanwijzingen van degene die met het verlenen van hulp en steun is belast en aan hem alle verlangde inlichtingen zal verschaffen;

  • b. dat hij tevoren melding doet aan degene die met het verlenen van hulp en steun is belast, van een verandering van betrekking of woonplaats en

  • c. dat hij zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Artikel 8

Onze Minister doet aan de voorwaardelijk ontslagene door tussenkomst van het hoofd van de inrichting een beschikking toekomen, waarin de voorwaarden verbonden aan de beëindiging zijn vermeld.

Artikel 9

  • 1 Indien Onze Minister voorwaardelijk of onvoorwaardelijk de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen beëindigt, stelt hij zo spoedig mogelijk het hoofd van de inrichting en het openbaar ministerie van die beslissing in kennis. Indien de beëindiging voorwaardelijk is verleend, deelt hij daarbij de voorwaarden mede.

  • 2 Indien de beslissing strekt tot onvoorwaardelijk ontslag van een jeugdige aan wie reeds voorwaardelijk ontslag was verleend, brengt Onze Minister de beslissing tevens ter kennis van degene die met het toezicht op de naleving van de voorwaarden is belast en degene die met het verlenen van hulp en steun is belast.

Artikel 10

  • 1 Degene die met het verlenen van hulp en steun is belast, brengt ten minste eenmaal per drie maanden verslag van zijn bevindingen uit aan degene die met het toezicht op de naleving van de voorwaarden is belast.

  • 2 Misdrijven en andere bijzondere voorvallen, de voorwaardelijk ontslagene betreffende, deelt hij onverwijld mede.

  • 3 Degene die met het toezicht op de naleving van de voorwaarden is belast zendt een afschrift van de in dit artikel bedoelde verslagen en mededelingen aan Onze Minister.

Artikel 11

Het openbaar ministerie doet aan degene die met het toezicht op de naleving van de voorwaarden is belast en aan Onze Minister onverwijld mededeling van:

  • a. elke vrijheidsbeneming van een voorwaardelijk ontslagene door het daartoe bevoegde gezag;

  • b. elk misdrijf dat de voorwaardelijk ontslagene heeft begaan of vermoedelijk heeft begaan en

  • c. elk ter zijner kennis gekomen overtreding van de voorwaarden.

Artikel 12

  • 1 Indien de voorwaardelijk ontslagene de gestelde voorwaarden overtreedt, zendt degene die met het verlenen van hulp en steun is belast, via degene die met het toezicht op de naleving van de voorwaarden is belast, aan Onze Minister een voorstel tot intrekking of schorsing van het voorwaardelijk ontslag dan wel een bericht waaruit blijkt om welke redenen die intrekking of schorsing niet, of nog niet, geraden wordt geacht.

  • 2 Een voorstel tot intrekking kan tevens worden gedaan indien het belang van de minderjarige zulks bepaaldelijk vordert.

  • 3 Ook degene die met het toezicht op de naleving van de voorwaarden is belast kan een voorstel of bericht als bedoeld in het eerste lid aan Onze Minister zenden.

Artikel 13

Indien Onze Minister besluit tot intrekking of schorsing van het voorwaardelijk ontslag stelt hij degene die met het verlenen van hulp en steun is belast, degene die met het toezicht op de naleving van de voorwaarden is belast, alsmede het hoofd van de inrichting en het openbaar ministerie van zijn beslissing in kennis.

§ 3. De beslissing omtrent de verlenging van de maatregel

Artikel 14

  • 1 Uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 77s, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht maakt het hoofd van de inrichting binnen een maand te rekenen vanaf voornoemd tijdstip een schriftelijk met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies op en zendt dit aan Onze Minister. Het advies betreft:

    • a. de wenselijkheid van de verlenging van de maatregel;

    • b. de termijn, waarover naar zijn mening, de verlenging zich zou moeten uitstrekken.

  • 2 Bij het advies wordt een afschrift van de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de jeugdige overgelegd.

  • 3 Indien in het geval, bedoeld in het eerste lid, de jeugdige op grond van proefverlof of voorwaardelijk ontslag buiten de inrichting verblijft, voegt het hoofd van de inrichting bij zijn advies tevens de beschouwingen van degene die met de begeleiding van de jeugdige tijdens het proefverlof of het toezicht op de naleving van de voorwaarden is belast, inzake de wenselijkheid van de verlenging van de maatregel.

  • 4 Onze Minister zendt het advies met bijlagen aan het openbaar ministerie bij de rechtbank die in eerste aanleg heeft kennis genomen van het misdrijf terzake waarvan de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd.

Artikel 15

  • 1 Het openbaar ministerie, bedoeld in artikel 13, vierde lid, doet Onze Minister zo spoedig mogelijk mededeling:

    • a. van zijn eventuele beslissing geen vordering tot verlenging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen in te dienen;

    • b. indien zodanige vordering wel is ingediend van de beslissing van de rechtbank.

  • 2 Indien de rechter de maatregel niet verlengt stelt het openbaar ministerie zo spoedig mogelijk het hoofd van de inrichting van die beslissing in kennis.

  • 3 Indien de beslissing tot niet verlenging van de maatregel ziet op een jeugdige aan wie reeds voorwaardelijk ontslag was verleend, brengt het openbaar ministerie deze beslissing tevens ter kennis aan degene die met het toezicht op de naleving van de voorwaarden is belast.

Afdeling III. Jeugddetentie

Artikel 16

De jeugddetentie wordt zo spoedig mogelijk ten uitvoer gelegd en ondergaan op een plaats welke zo dicht mogelijk bij de woonplaats van de gestrafte jeugdige is gelegen.

Afdeling IV. Voorwaardelijke veroordeling

Artikel 17

  • 1 Degene, die met het verlenen van hulp en steun is belast brengt ten minste eenmaal per drie maanden verslag van zijn bevindingen uit aan het openbaar ministerie.

  • 2 Misdrijven en andere bijzondere voorvallen, de voorwaardelijk veroordeelde betreffende, deelt hij onverwijld aan het openbaar ministerie mede.

Afdeling V. Voorwaardelijke invrijheidstelling

Artikel 18

Indien het hoofd van de inrichting waar de jeugddetentie wordt ondergaan van oordeel is dat de gestrafte voorwaardelijk in vrijheid behoort te worden gesteld, doet hij daaromtrent een gemotiveerd voorstel aan het openbaar ministerie.

Artikel 19

  • 1 Het openbaar ministerie brengt een beslissing tot voorwaardelijke invrijheidstelling onverwijld ter kennis van het hoofd van de inrichting waar de straf van jeugddetentie wordt ondergaan onder mededeling van de aan de jeugdige opgelegde voorwaarden en het begin en het einde van de proeftijd.

Artikel 20

  • 1 Degene die met het verlenen van hulp en steun is belast, brengt ten minste eenmaal per drie maanden verslag van zijn bevindingen uit aan het openbaar ministerie.

  • 2 Misdrijven en andere bijzondere voorvallen de voorwaardelijk invrijheidgestelde betreffende, deelt hij onverwijld aan het openbaar ministerie mede.

Artikel 21

De voorwaardelijke invrijheidstelling en haar herroeping worden aangetekend op het executie-extract van de rechterlijke uitspraak waarbij de straf werd opgelegd.

Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 12 december 1994

Beatrix

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de twintigste december 1994

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager