Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht 1994

Geraadpleegd op 08-11-2024.
Geldend van 01-01-2005 t/m 30-06-2011

Besluit van 12 december 1994, houdende bepalingen ter uitvoering van artikel 77ff, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 7 september 1994, Stafafdeling Wetgeving Publiekrecht, nr. 453938/94/6;

Gelet op artikel 77ff, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;

De Raad van State gehoord (advies van 21 november 1994, no. W03.94.0565);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 1 december 1994, Stafafdeling Wetgeving Publiekrecht, nr. 470227/94/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Afdeling I. Begripsbepaling

Artikel 1

Dit besluit verstaat onder:

Afdeling II. Plaatsing in een inrichting voor jeugdigen

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 2

Zodra de uitspraak, waarbij een jeugdige de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd ten uitvoer kan worden gelegd, brengt het openbaar ministerie deze ter kennis van de selectiefunctionaris, bedoeld in artikel 1, onder aa, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen onder bijvoeging van het dossier van de zaak. Het voegt daarbij het advies van de rechter omtrent de plaatsing en doet tevens mededeling van de verblijfplaats van de jeugdige en de datum waarop de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.

Artikel 4

  • 1 Omtrent de jeugdige aan wie de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd worden door of vanwege de directeur van de inrichting aantekeningen gehouden.

  • 2 De aantekeningen bevatten in elk geval:

    • a. zo volledig mogelijke gegevens betreffende de afkomst en verleden;

    • b. gegevens omtrent de lichamelijke en geestelijke toestand bij binnenkomst;

    • c. de voortgang in het hulpverleningsplan;

    • d. gegevens omtrent belangrijke voorvallen gedurende het verblijf.

Artikel 4a

§ 2. Vervroegde beëindiging door Onze Minister

Artikel 5

  • 1 De maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen kan te allen tijde door Onze Minister voorwaardelijk of onvoorwaardelijk worden beëindigd indien het doel van de maatregel bereikt is of beter op andere wijze kan worden bereikt.

  • 2 De beschikking tot voorwaardelijke beëindiging wordt genomen op voorstel van de directeur van de inrichting.

  • 3 De beschikking kan ook ambtshalve worden genomen, doch slechts nadat de directeur van de inrichting is gehoord.

  • 4 De jeugdreclassering dan wel de reclassering, belast met de begeleiding en het toezicht, bedoeld in artikel 46, eerste lid, van het Reglement justitiële jeugdinrichtingen, kan aan Onze Minister een voorstel doen tot het voorwaardelijk beëindigen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Dit voorstel wordt door tussenkomst van de directeur van de inrichting aan Onze Minister gedaan.

Artikel 6

  • 1 Onze Minister wijst in de beschikking tot voorwaardelijke beëindiging de stichting aan die met de begeleiding van en het toezicht op de naleving van de voorwaarden is belast.

  • 2 De stichting ontvangt mededeling van de beëindiging van de maatregel en de voorwaarden waaronder deze is verleend.

Artikel 7

Aan een beschikking tot voorwaardelijke beëindiging worden behoudens nader te stellen bijzondere voorwaarden, de volgende algemene voorwaarden verbonden:

  • a. dat de jeugdige zich gedraagt overeenkomstig de aanwijzingen van de jeugdreclassering dan wel de reclassering en aan de reclasseringswerker alle verlangde inlichtingen zal verschaffen;

  • b. dat hij tevoren melding doet aan de betrokken jeugdreclassering dan wel reclassering van een verandering van betrekking of woonplaats en

  • c. dat hij zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Artikel 8

Onze Minister doet aan de jeugdige ten aanzien van wie de maatregel voorwaardelijk is beëindigd door tussenkomst van de directeur van de inrichting een beschikking toekomen, waarin de voorwaarden verbonden aan de beëindiging zijn vermeld.

Artikel 9

  • 1 Indien Onze Minister voorwaardelijk of onvoorwaardelijk de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen beëindigt, stelt hij zo spoedig mogelijk de directeur van de inrichting, de raad voor de kinderbescherming en het openbaar ministerie van die beslissing in kennis. Indien de beëindiging voorwaardelijk is verleend, deelt hij daarbij de voorwaarden mede.

  • 2 Indien de beslissing strekt tot onvoorwaardelijke beëindiging van de maatregel ten aanzien van een jeugdige aan wie reeds voorwaardelijke beëindiging was verleend, brengt Onze Minister de beslissing tevens ter kennis van de betrokken stichting.

Artikel 11

Het openbaar ministerie doet aan de betrokken stichting en aan Onze Minister onverwijld mededeling van:

  • a. elke vrijheidsbeneming van de jeugdige door het daartoe bevoegde gezag;

  • b. elk misdrijf dat de jeugdige heeft begaan of vermoedelijk heeft begaan en

  • c. elk ter zijner kennis gekomen overtreding van de voorwaarden door de jeugdige.

Artikel 12

  • 1 Indien de jeugdige de gestelde voorwaarden overtreedt, zendt de stichting via het openbaar ministerie aan Onze Minister een voorstel tot intrekking of schorsing van het voorwaardelijk ontslag dan wel een bericht waaruit blijkt om welke redenen die intrekking of schorsing niet, of nog niet, geraden wordt geacht.

  • 2 Een voorstel tot intrekking kan tevens worden gedaan indien het belang van de jeugdige zulks bepaaldelijk vordert.

  • 3 Ook het openbaar ministerie kan een voorstel of bericht als bedoeld in het eerste lid aan Onze Minister zenden.

Artikel 13

Indien Onze Minister besluit tot intrekking of schorsing van de voorwaardelijke beëindiging stelt hij de jeugdreclassering dan wel de reclassering, het openbaar ministerie, alsmede de directeur van de inrichting van zijn beslissing in kennis.

§ 3. De beslissing omtrent de verlenging van de maatregel

Artikel 14

  • 1 Uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 77s, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht maakt de directeur van de inrichting binnen een maand te rekenen vanaf voornoemd tijdstip een schriftelijk met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies op en zendt dit aan Onze Minister. Het advies betreft:

    • a. de wenselijkheid van de verlenging van de maatregel;

    • b. de termijn, waarover naar zijn mening, de verlenging zich zou moeten uitstrekken.

  • 2 Bij het advies wordt een afschrift van de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de jeugdige overgelegd.

  • 3 Indien in het geval, bedoeld in het eerste lid, de jeugdige op grond van proefverlof of voorwaardelijke beëindiging buiten de inrichting verblijft, voegt de directeur van de inrichting bij zijn advies tevens de beschouwingen van de jeugdreclassering dan wel de reclassering inzake de wenselijkheid van de verlenging van de maatregel.

  • 4 Onze Minister zendt het advies met bijlagen aan het openbaar ministerie bij de rechtbank die in eerste aanleg heeft kennis genomen van het misdrijf terzake waarvan de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd.

Artikel 15

  • 1 Het openbaar ministerie, bedoeld in artikel 14, vierde lid, doet Onze Minister zo spoedig mogelijk mededeling:

    • a. van zijn eventuele beslissing geen vordering tot verlenging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen in te dienen;

    • b. indien zodanige vordering wel is ingediend van de beslissing van de rechtbank.

  • 2 Indien de rechter de maatregel niet verlengt stelt het openbaar ministerie zo spoedig mogelijk de directeur van de inrichting van die beslissing in kennis.

  • 3 Indien de beslissing tot niet verlenging van de maatregel ziet op een jeugdige ten aanzien van wie reeds een beslissing tot voorwaardelijke beëindiging van de maatregel was genomen, brengt het openbaar ministerie deze beslissing tevens ter kennis van de jeugdreclassering dan wel de reclassering.

Afdeling III. Voorwaardelijke invrijheidstelling

Artikel 18

Indien de directeur van de inrichting waar de jeugddetentie wordt ondergaan van oordeel is dat de gestrafte voorwaardelijk in vrijheid behoort te worden gesteld, doet hij daaromtrent een gemotiveerd voorstel aan het openbaar ministerie.

Artikel 19

  • 1 Het openbaar ministerie brengt een beslissing van de rechter tot voorwaardelijke invrijheidstelling onverwijld ter kennis van de directeur van de inrichting waar de straf van jeugddetentie wordt ondergaan onder mededeling van de aan de jeugdige opgelegde voorwaarden en het begin en het einde van de proeftijd.

Artikel 21

De voorwaardelijke invrijheidstelling en haar herroeping worden aangetekend op het executie-extract van de rechterlijke uitspraak waarbij de straf werd opgelegd.

Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 12 december 1994

Beatrix

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de twintigste december 1994

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager