Wet belastingen op milieugrondslag

Geraadpleegd op 25-11-2024.
Geldend van 01-01-2002 t/m 07-05-2002

Wet van 23 december 1994, houdende vaststelling van de Wet belastingen op milieugrondslag

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is belastingen op grondwater, afvalstoffen en uranium-235 in te stellen en deze te zamen met de in de Wet milieubeheer opgenomen verbruiksbelastingen van brandstoffen te vervatten in één wet belastingen op milieugrondslag;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen

Artikel 1

Krachtens deze wet worden de volgende belastingen geheven:

  • a. een belasting op grondwater;

  • b. een belasting op leidingwater;

  • c. een belasting op afvalstoffen;

  • d. een belasting op brandstoffen;

  • e. een regulerende energiebelasting.

Artikel 2

Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Financiën;

  • b. Onze Ministers: Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Hoofdstuk II. Grondwaterbelasting

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 3

  • 1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. grondwater: zoet grondwater;

    • b. zoet grondwater: grondwater dat minder dan 300 milligram chloride per liter bevat;

    • c. een inrichting: een inrichting als bedoeld in de Grondwaterwet, bestemd tot het onttrekken van grondwater;

    • d. onttrekken van grondwater: het onttrekken van grondwater aan de bodem door middel van een inrichting;

    • e. infiltreren van water: water in de bodem brengen ter aanvulling van het grondwater met het oog op het onttrekken van grondwater;

    • f. pompcapaciteit: het maximum wateropbrengend vermogen van een inrichting in kubieke meters per uur;

    • g. een waterleidingbedrijf: een waterleidingbedrijf in de zin van de Waterleidingwet;

    • h. OEDI: een door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen gecombineerde inrichting voor grondwaterwinning met voorschakeling van oeverfiltratie en diepinfiltratie.

  • 2 Inrichtingen tot het onttrekken van grondwater die een samenhangend geheel vormen, worden als één inrichting aangemerkt.

  • 3 Als waterleidingbedrijf wordt mede aangemerkt de persoon die of het lichaam dat op zichzelf niet een waterleidingbedrijf is in de zin van de Waterleidingwet, doch met een dergelijk bedrijf in financieel, organisatorisch en economisch opzicht zodanig is verweven dat die persoon of dat lichaam met dat bedrijf een eenheid vormt.

  • 4 Onze Minister kan bij ministeriële regeling regels stellen omtrent de wijze waarop de pompcapaciteit van een inrichting bepaald wordt.

  • 5 Dit hoofdstuk is niet van toepassing op het onttrekken van grondwater:

    • a. bij de ontwatering of afwatering van gronden;

    • b. bij of ten behoeve van het ontginnen van mijnen, voor zover het onttrekken een uitvloeisel daarvan is en op een diepte van niet minder dan 500 meter - N.A.P. plaatsvindt.

Afdeling 3. Maatstaf van heffing en verschuldigdheid

Artikel 6

  • 1 De belasting wordt berekend over de onttrokken hoeveelheid grondwater, gemeten in kubieke meters.

  • 2 Op de belasting wordt een vermindering toegepast, berekend over het aantal kubieke meters geïnfiltreerd water, indien het infiltreren van water geschiedt in overeenstemming met de voorwaarden welke daartoe zijn gesteld in de vergunning die voor het onttrekken of voor het infiltreren van water is verleend ingevolge de Grondwaterwet en voor zover het infiltreren van water geschiedt in rechtstreeks verband met een belaste onttrekking van grondwater.

  • 3 Op voordracht van Onze Ministers kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de wijze waarop het aantal kubieke meters van de onttrekking onderscheidenlijk de infiltratie van water wordt vastgesteld.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Afdeling 4. Vrijstellingen en tarief

Artikel 8

Vrijgesteld zijn de volgende onttrekkingen van grondwater:

  • a. onttrekking door middel van een inrichting met een pompcapaciteit die niet meer bedraagt dan 10 kubieke meters per uur;

  • b. onttrekking door middel van een inrichting die uitsluitend wordt gebruikt voor het drooghouden van een bouwput ten behoeve van bouw- en waterbouwkundige werken, indien de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 50 000 kubieke meters per maand en de onttrekking niet langer duurt dan 4 achtereenvolgende maanden;

  • c. onttrekking door middel van een inrichting die bij wijze van proef grondwater aan de bodem onttrekt, indien de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 50 000 kubieke meters per maand en de onttrekking niet langer duurt dan 4 achtereenvolgende maanden;

  • d. onttrekking door middel van een inrichting ten behoeve van noodvoorzieningen, waaronder mede worden verstaan brandputten, koeling van noodstroomaggregaten, sprinklerinstallaties en dergelijke, indien deze uitsluitend worden gebruikt voor buitengewone omstandigheden;

  • e. onttrekking door middel van een inrichting die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend wordt gebruikt voor beregenings- of bevloeiingsdoeleinden, dan wel voor beide doeleinden, indien de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 40 000 kubieke meters per jaar;

  • f. onttrekkingen ten behoeve van de sanering van het grondwater;

  • g. onttrekkingen ten behoeve van koude- en warmte-opslag door middel van een inrichting waarbij grondwater wordt onttrokken en vervolgens in een gesloten systeem weer volledig wordt teruggevoerd in hetzelfde watervoerende pakket als waaraan het is onttrokken, in overeenstemming met de voorwaarden welke daartoe zijn gesteld in de vergunning die voor het onttrekken en terugvoeren van water is verleend ingevolge de Grondwaterwet;

  • h. onttrekkingen ten behoeve van het gebruik als spoelwater voor meermaals te gebruiken produktverpakkingen;

  • i. onttrekkingen ten behoeve van landijsbanen.

Artikel 9

  • 1 Het tarief bedraagt per kubieke meter onttrokken grondwater € 0,1682.

  • 2 In afwijking van het eerste lid bedraagt het tarief nihil voor onttrekkingen door middel van een inrichting waarbij grondwater wordt onttrokken en vervolgens in een gesloten systeem weer volledig wordt teruggevoerd in hetzelfde watervoerende pakket als waaraan het is onttrokken, in overeenstemming met de voorwaarden welke daartoe zijn gesteld in de vergunning die voor het onttrekken en terugvoeren van water is verleend ingevolge de Grondwaterwet.

  • 3 In afwijking van het eerste lid bedraagt het tarief voor onttrekkingen met behulp van een OEDI per kubieke meter onttrokken grondwater € 0,0544 voor zover de in een jaar onttrokken hoeveelheid grondwater de in dat jaar geïnfiltreerde hoeveelheid water niet overschrijdt, met dien verstande dat in dat geval de onttrekking door middel van een oevergrondwaterwinning en de infiltratie niet in aanmerking worden genomen.

Artikel 10

De in artikel 6, tweede lid, bedoelde vermindering bedraagt per kubieke meter geïnfiltreerd water € 0,1409.

Afdeling 4a. Teruggaaf

Artikel 10a

  • 1 Aan degene die van een waterleidingbedrijf betrokken water gebruikt als spoelwater voor meermaals te gebruiken produktverpakkingen wordt op zijn verzoek door de inspecteur een teruggaaf verleend van de belasting op de betrokken hoeveelheid spoelwater.

  • 2 De inspecteur beslist op het verzoek, bedoeld in het eerste lid, bij een voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 3 Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek geeft de inspecteur een beschikking op dat verzoek, dan wel zendt hij de in het vierde lid bedoelde kennisgeving.

  • 4 Indien de inspecteur de beschikking niet binnen de in het derde lid genoemde termijn kan geven, stelt hij belanghebbende daarvan onder opgaaf van redenen in kennis en noemt hij de termijn waarop de beschikking wel zal worden gegeven.

  • 5 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend.

  • 6 Onze Minister kan bij ministeriële regeling nadere regels stellen ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Afdeling 5. Verplichting ten dienste van de belastingheffing

Artikel 11

  • 1 De belastingplichtige is gehouden een administratie te voeren zodanig dat daaruit de hoeveelheden van de onttrekkingen en van de infiltraties van water te allen tijde duidelijk blijken.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen door Onze Minister nadere regels worden gesteld omtrent de wijze waarop aan de in het eerste lid bedoelde verplichting moet worden voldaan.

Hoofdstuk IIA. Belasting op leidingwater

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 11a

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. leidingwater: water dat door een waterleidingbedrijf of een afzonderlijke watervoorziening aan derden ter beschikking wordt gesteld, al dan niet van drinkwaterkwaliteit;

  • b. waterleidingbedrijf: een waterleidingbedrijf als bedoeld in de Waterleidingwet;

  • c. afzonderlijke watervoorziening: landgebonden voorziening, niet zijnde een waterleidingbedrijf, voor de winning of behandeling van water, dat met behulp van een leiding of distributienet als leidingwater ter beschikking wordt gesteld;

  • d. aansluiting: een aansluiting van een in Nederland gelegen onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met d, van de Wet waardering onroerende zaken, op het distributienet van een waterleidingbedrijf of van een afzonderlijke watervoorziening, waaruit leidingwater aan de verbruiker wordt geleverd; een aansluiting kan bestaan uit een of meer leveringspunten;

  • e. particuliere installatie voor centrale watervoorziening: een voorziening voor de levering van water aan meer dan een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdeel c, van de Wet waardering onroerende zaken, welke installatie permanent is aangesloten op het distributienet van een waterleidingbedrijf of van een afzonderlijke watervoorziening.

Afdeling 2. Grondslag en belastingplicht

Artikel 11b

Onder de naam belasting op leidingwater wordt een belasting geheven op leidingwater.

Artikel 11c

  • 1 De belasting wordt geheven ter zake van de levering van leidingwater via een aansluiting aan de verbruiker, met dien verstande dat de belasting wordt geheven over een hoeveelheid van maximaal 300 kubieke meter per verbruiksperiode van 12 maanden per aansluiting.

  • 2 Bij een verbruiksperiode korter dan wel langer dan 12 maanden wordt de in het eerste lid genoemde hoeveelheidsgrens naar evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd.

  • 3 Bij de levering van leidingwater aan een particuliere installatie voor centrale watervoorziening wordt, in afwijking in zoverre van het eerste lid, de belasting geheven over de totale hoeveelheid geleverd water, met dien verstande dat, indien de exploitant van de installatie aan degene die het leidingwater heeft geleverd een verklaring heeft overgelegd waarin opgaaf wordt gedaan van het aantal onroerende zaken, bedoeld in artikel 16, onderdeel c, van de Wet waardering onroerende zaken dat door de installatie van water wordt voorzien, ten hoogste wordt geheven over een hoeveelheid van 300 kubieke meter vermenigvuldigd met dat aantal.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Afdeling 3. Maatstaf van heffing en verschuldigdheid

Artikel 11e

  • 1 De belasting wordt geheven per eenheid leidingwater, gemeten in kubieke meters.

  • 2 Ingeval de hoeveelheid geleverd leidingwater niet in kubieke meters bekend is, wordt de belasting geheven over een hoeveelheid die wordt berekend door het bedrag dat ter zake van de levering van water in rekening wordt gebracht, te verminderen met het vastrecht dat door de leverancier aan huishoudelijke verbruikers in rekening wordt gebracht indien wel een meter aanwezig is, en de uitkomst te delen door de prijs per kubieke meter die de leverancier in rekening brengt aan die verbruikers.

Artikel 11f

  • 1 De belasting wordt verschuldigd:

    • a. in gevallen waarin een voorschotnota wordt uitgereikt of, indien geen voorschotnota wordt uitgereikt, een voorschotbedrag wordt ontvangen:

      • 1°. op het tijdstip waarop een voorschotnota wordt uitgereikt onderscheidenlijk een voorschotbedrag wordt ontvangen; alsmede

      • 2°. op het tijdstip van de uitreiking van de eindfactuur over een verbruiksperiode;

    • b. in andere gevallen op het tijdstip van de uitreiking van de factuur.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, in samenhang met artikel 11c, eerste lid, wordt de hoeveelheid water, waarop de voorschotnota dan wel het voorschotbedrag is gebaseerd, aangemerkt als geleverde hoeveelheid.

  • 3 Onder de in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, bedoelde eindfactuur wordt verstaan de factuur die wordt opgemaakt na afloop van een verbruiksperiode en waarin verrekening plaatsvindt met de op deze verbruiksperiode betrekking hebbende voorschotten.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Afdeling 5. Vrijstellingen

Artikel 11h

  • 1 Vrijstelling van de belasting wordt verleend ter zake van de levering van leidingwater door middel van noodvoorzieningen, waaronder worden verstaan brandkranen, sprinklerinstallaties en dergelijke, indien deze uitsluitend worden gebruikt in buitengewone omstandigheden.

  • 2 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ter effectuering van de toepassing van het eerste lid. Daarbij worden tevens regels gesteld inzake administratieve verplichtingen.

Afdeling 6. Teruggaven

Artikel 11i

  • 1 Op verzoek wordt teruggaaf verleend van de belasting ter zake van de levering van leidingwater, voor zover de door de belastingplichtige, bedoeld in artikel 11d, ter zake te ontvangen bedragen niet zijn en niet zullen worden ontvangen.

  • 2 De inspecteur beslist op het verzoek, bedoeld in het eerste lid, bij een voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 3 Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek geeft de inspecteur een beschikking op dat verzoek, dan wel zendt hij de in het vierde lid bedoelde kennisgeving.

  • 4 Indien de inspecteur de beschikking niet binnen de in het derde lid genoemde termijn kan geven, stelt hij belanghebbende daarvan onder opgaaf van redenen in kennis en noemt hij de termijn waarop de beschikking wel zal worden gegeven.

  • 5 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de indiening van het verzoek en de wijze waarop kan worden aangetoond dat aan de voorwaarden voor teruggaaf wordt voldaan.

  • 6 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Artikel 11j

  • 1 Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend voor zover de belasting over de hoeveelheden leidingwater die door een verbruiker in een verbruiksperiode van 12 maanden van verschillende leveranciers zijn betrokken, hoger is dan de belasting die zou zijn verschuldigd indien sprake was van één leverancier.

  • 2 De teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend aan de verbruiker.

Afdeling 7. Verplichtingen ten dienste van de belastingheffing

Artikel 11k

  • 1 De belastingplichtige, bedoeld in artikel 11d, is gehouden een administratie te voeren zodanig dat – voor zover dat voor de heffing van de belasting van belang kan zijn daaruit te allen tijde duidelijk blijken:

    • a. de gegevens betreffende de door hem verrichte leveringen;

    • b. de gegevens betreffende de toepassing van de in artikel 11c, eerste lid, bedoelde hoeveelheidsgrens.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de wijze waarop aan de in het eerste lid bedoelde verplichtingen moet worden voldaan.

Hoofdstuk III. Afvalstoffenbelasting

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 12

  • 1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. afvalstoffen: afvalstoffen als bedoeld in de Wet milieubeheer;

    • b. definitief verwijderen: storten of verbranden van afvalstoffen, met uitzondering van verbranden met een hoofdgebruik als brandstof of een hoofdgebruik voor een andere wijze van energieopwekking;

    • c. inrichting: een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer, werken daaronder niet begrepen, waarin afvalstoffen definitief worden verwijderd;

    • d. niet-reinigbare verontreinigde baggerspecie: verontreinigde baggerspecie waarvan door middel van een verklaring van een door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan te wijzen instelling is aangetoond dat deze niet reinigbaar is tot een nuttig toepasbaar product;

    • e. niet-reinigbare verontreinigde grond: verontreinigde grond waarvan door middel van een verklaring van een door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan te wijzen instelling is aangetoond dat deze niet reinigbaar is tot een nuttig toepasbaar product;

    • f. ontinktingsresidu: de afvalstof die bij papier- en kartonfabrieken die oud papier als grondstof inzetten, ontstaat tijdens het proces waarbij het oud papier wordt ontinkt door middel van een flotatie- of wasproces;

    • g. stoffen: chemische elementen en hun verbindingen, zoals deze voorkomen in de natuur dan wel door menselijk toedoen worden voortgebracht;

    • h. preparaten: mengsels of oplossingen van stoffen;

    • i. volumieke massa: gewicht per volume-eenheid uitgedrukt in kilogram per kubieke meter;

    • j. percolaat: vloeistof die uit gestorte afvalstoffen komt of daarmee in contact is geweest;

    • k. stortgas: gas dat uit gestorte afvalstoffen vrijkomt als gevolg van biologische afbraakreacties.

  • 2 Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen worden niet tot afvalstoffen gerekend die stoffen, preparaten en andere producten, die bestemd zijn te worden gebruikt voor bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen toepassingen die hetzij verband houden met de bedrijfsvoering van de inrichting, hetzij deel uitmaken van het bedrijfsproces dat leidt tot bewerking, verwerking of definitieve verwijdering van afvalstoffen.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de bij de aanvraag van de verklaring, bedoeld in het eerste lid, onderdelen d en e, te verstrekken gegevens.

Afdeling 2. Grondslag en belastingplicht

Artikel 13

  • 1 Onder de naam afvalstoffenbelasting wordt een belasting geheven ter zake van:

    • a. de afgifte ter definitieve verwijdering van afvalstoffen aan een inrichting;

    • b. de definitieve verwijdering van afvalstoffen binnen de inrichting waarin deze zijn ontstaan.

  • 2 De aan een inrichting afgegeven afvalstoffen worden geacht alle te zijn afgegeven ter definitieve verwijdering.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Afdeling 3. Maatstaf van heffing en verschuldigdheid

Artikel 15

  • 1 De belasting wordt berekend over het gewicht van de afvalstoffen, gemeten in kilogrammen.

  • 2 Door Onze Ministers kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld omtrent de wijze waarop het gewicht van de afvalstoffen wordt bepaald.

Artikel 16

De belasting wordt verschuldigd op het tijdstip waarop:

  • a. de afvalstoffen, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, ter definitieve verwijdering worden afgegeven;

  • b. de afvalstoffen, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel b, binnen de inrichting waarin deze stoffen zijn ontstaan, definitief worden verwijderd.

Afdeling 4. Vrijstellingen en tarief

Artikel 17

Vrijgesteld is de definitieve verwijdering van:

  • a. baggerspecie voor zover de definitieve verwijdering geschiedt in een inrichting in de territoriale zee van Nederland;

  • b. baggerspecie voor zover de definitieve verwijdering geschiedt in het kader van een door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen project inzake rivierverruiming, de baggerspecie afkomstig is uit het aangewezen projectgebied, en de baggerspecie wordt geborgen in dat projectgebied;

  • c. niet-reinigbare verontreinigde baggerspecie;

  • d. niet-reinigbare verontreinigde grond.

Artikel 18

  • 1 Het tarief bedraagt in geval van:

    • a. Het storten van afvalstoffen:  € 78,81 per 1000 kilogram;

    • b. het verbranden van afvalstoffen: nihil.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, bedraagt het tarief € 13,00 per 1000 kilogram voor:

    • a. afvalstoffen die uitsluitend bestaan uit de categorieën van afvalstoffen, genoemd in artikel 1, eerste lid, onder 17 en 21 van het Besluit stortverbod afvalstoffen;

    • b. gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

    • c. afvalstoffen met een volumieke massa van meer dan 1100;

    • d. baggerspecie;

    • e. bij regeling van Onze Ministers aan te wijzen afvalstoffen die niet verbrandbaar en niet herbruikbaar zijn, die onvermengd zijn met andere afvalstoffen en die rechtstreeks door de producent worden aangeboden.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, bedraagt het tarief tot 1 januari 2002 nihil voor afzonderlijk aangeboden asbest.

  • 4 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur kunnen voorwaarden worden gesteld met betrekking tot de toepassing van het tweede lid.

  • 5 Bij ministeriële regeling kunnen door Onze Ministers regels worden gesteld omtrent de wijze waarop de in het tweede lid bedoelde afvalstoffen moeten worden aangeboden.

Afdeling 4a. Teruggaaf

Artikel 18a

  • 1 Aan degene die voor 1 januari 2001 ontinktingsresidu ter definitieve verwijdering heeft afgegeven aan een inrichting, wordt op zijn verzoek door de inspecteur een teruggaaf verleend van de belasting op de betrokken hoeveelheid ontinktingsresidu.

  • 2 Artikel 10a, tweede tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 18b

  • 1 Op verzoek wordt teruggaaf van belasting verleend met betrekking tot stoffen, preparaten of andere producten die de inrichting, al dan niet na een bewerking of verwerking, verlaten, met dien verstande dat geen teruggaaf wordt verleend voor percolaat of stortgas.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde stoffen, preparaten of andere producten die een verwerking hebben ondergaan, nadere regels worden gesteld ter berekening van het terug te geven bedrag aan belasting.

  • 3 Indien bij de afgifte van een afzonderlijke, duidelijk herkenbare afvalstoffenstroom aan een inrichting bekend is dat deze niet uitsluitend bestaat uit voor definitieve verwijdering bestemde afvalstoffen, kan de inspecteur op schriftelijk verzoek van de belastingplichtige toestaan dat met betrekking tot die afvalstroom de totale hoeveelheid afgegeven afvalstoffen door toepassing van een verhoudingsgetal wordt herleid tot de hoeveelheid voor definitieve verwijdering afgegeven afvalstoffen.

  • 4 Het verhoudingsgetal, bedoeld in het derde lid, wordt gebaseerd op de in het voorafgaande tijdvak gerealiseerde cijfers. Na afloop van het kalenderjaar vindt herrekening plaats op de voet van het eerste lid.

  • 5 Artikel 10a, tweede tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 18c

  • 1 Op verzoek wordt teruggaaf verleend van de belasting ter zake van de afgifte ter definitieve verwijdering van afvalstoffen, voor zover de door de belastingplichtige, bedoeld in artikel 14, ter zake te ontvangen bedragen niet zijn en niet zullen worden ontvangen.

  • 2 Artikel 10a, tweede tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Afdeling 5. Verplichting ten dienste van de belastingheffing

Artikel 19

  • 1 De belastingplichtige is gehouden een administratie te voeren zodanig dat daaruit te allen tijde duidelijk blijken de aard, de hoeveelheid en de herkomst van de afvalstoffen.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen door Onze Minister regels worden gesteld omtrent de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde verplichting moet worden nagekomen.

  • 3 De belastingplichtige is gehouden de administratie zodanig in te richten dat daarin op overzichtelijke wijze is opgenomen welke stoffen, preparaten of andere producten als bedoeld in artikel 12, tweede lid, in welke hoeveelheden en op welk tijdstip de inrichting zijn binnengebracht dan wel hebben verlaten.

Hoofdstuk IV. Brandstoffenbelasting

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 20

  • 1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. minerale oliën: minerale oliën in de zin van artikel 25 van de Wet op de accijns;

    • b. ongelode lichte olie, gelode lichte olie, halfzware olie, gasolie, zware stookolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas: hetgeen ingevolge de artikelen 26 en 28 van de Wet op de accijns onder deze begrippen wordt verstaan;

    • c. L: een liter bij een temperatuur van 15°C;

    • d. brandstof: een stof - met inbegrip van alle daaraan toegevoegde stoffen - dienende voor verbranding met het doel de daarbij ontstane energie te benutten, bij welke verbranding verontreinigende stoffen in de buitenlucht kunnen geraken;

    • e. kolen: steenkool of uit steenkool vervaardigde vaste brandstoffen, bruinkool en geperste bruinkool;

    • f. gas: aardgas, waaronder begrepen producten die direct of indirect zijn bestemd voor gebruik, worden aangeboden voor verkoop of worden gebruikt als aardgas, hoogovengas, cokesovengas, kolengas en raffinaderijgas;

    • g. weg, motorrijtuig en pleziervaartuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 27, vijfde lid, van de Wet op de accijns;

    • h. Nm3: een normaalkubiekemeter;

    • i. invoer: invoer in de zin van de Wet op de accijns;

    • j. uitslag: uitslag in de zin van de Wet op de accijns;

    • k. afleveren: het aan de voorraad onttrekken door een leverancier in verband met de afgifte aan of verzending naar een afnemer;

    • l. gebruiken: het aanwenden van brandstoffen overeenkomstig de bestemming;

    • m. KV-gas: gas dat door vergassing van kolen wordt verkregen.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden door Onze Minister regels gesteld met betrekking tot:

    • a. de herleiding van feitelijke hoeveelheden van minerale oliën en niet als minerale olie aangemerkt gas tot hoeveelheden bij een temperatuur van 15°C;

    • b. de vaststelling van het loodgehalte van ongelode lichte olie en gelode lichte olie.

Afdeling 2. Grondslag en belastingplicht

Artikel 21

  • 1 Onder de naam brandstoffenbelasting wordt een belasting geheven op:

    • a. ongelode lichte olie en gelode lichte olie;

    • b. halfzware olie;

    • c. gasolie;

    • d. zware stookolie;

    • e. vloeibaar gemaakt petroleumgas;

    • f. kolen;

    • g. gas;

    • h. KV-gas.

  • 2 Met betrekking tot de als minerale oliën aangemerkte brandstoffen, bedoeld in het eerste lid, wordt de belasting geheven ter zake van de uitslag en van de invoer, als was de belasting een accijns.

  • 3 Met betrekking tot kolen en niet als minerale olie aangemerkt gas wordt de belasting geheven ter zake van de aflevering of het gebruik van de desbetreffende brandstoffen.

  • 4 Met betrekking tot kolen en niet als minerale olie aangemerkt gas wordt de belasting slechts geheven voor zover die goederen door degene die deze aflevert of gebruikt, zijn gewonnen, vervaardigd of binnen Nederland zijn gebracht.

  • 5 De belasting op kolen wordt geheven ongeacht de bewerking die daarop mocht zijn toegepast.

Artikel 22

  • 1 De belasting op ongelode en gelode lichte olie wordt, bij wijze van regulerende heffing, verhoogd met de volgende toeslagen:

    • a. een toeslag op gelode lichte olie met een researchoktaangetal lager dan 97;

    • b. een toeslag op ongelode lichte olie met een researchoktaangetal lager dan 95.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden door Onze Minister regels gesteld omtrent de vaststelling van het researchoktaangetal.

Artikel 23

  • 1 Met betrekking tot de minerale oliën, bedoeld in artikel 21, eerste lid, wordt de belasting geheven van degene die ter zake accijns verschuldigd is.

  • 2 Met betrekking tot de niet als minerale oliën aangemerkte brandstoffen, bedoeld in artikel 21, eerste lid, wordt de belasting geheven van degene die deze goederen aflevert of gebruikt.

Artikel 24

  • 1 In afwijking van artikel 21, vierde lid, en artikel 23, tweede lid, wordt de belasting met betrekking tot niet als minerale olie aangemerkt aardgas:

    • a. van degene die het aardgas heeft gewonnen slechts geheven voor zover hij dat gas als brandstof gebruikt;

    • b. in andere gevallen geheven van degene die door hem binnen Nederland gebracht aardgas dan wel aan hem afgeleverd aardgas door degene die het heeft gewonnen of vervaardigd, aflevert of gebruikt.

  • 2 Indien in een periode van een jaar ten aanzien van een gebruiker zowel sprake is van door hem verschuldigde belasting als van aan hem in rekening gebrachte belasting ter zake van aan hem geleverde hoeveelheden aardgas, wordt in totaal niet meer belasting geheven dan de belasting die zou zijn verschuldigd indien de totale hoeveelheid aardgas was betrokken van één leverancier, met dien verstande dat de belasting primair is verschuldigd wegens de door de binnenlandse leverancier aan hem geleverde hoeveelheden aardgas.

Afdeling 3. Maatstaf van heffing en verschuldigdheid

Artikel 25

De belasting wordt geheven per eenheid brandstof, uitgedrukt in L, kilogram, Nm3 of gigajoule.

Artikel 26

  • 1 De belasting met betrekking tot de in artikel 21, eerste lid, bedoelde minerale oliën, wordt verschuldigd op het tijdstip waarop de accijns ter zake van die oliën verschuldigd wordt of zou worden, indien van de desbetreffende minerale oliën accijns zou worden geheven.

  • 2 De belasting met betrekking tot de in artikel 21, eerste lid, bedoelde, niet als minerale oliën aangemerkte brandstoffen, wordt verschuldigd op het tijdstip waarop het gebruik of de aflevering van de brandstof plaatsvindt.

Afdeling 4. Tarief

Artikel 27

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Het tarief bedraagt voor:

    • a.
      ongelode lichte olie, per 1000 L

      € 12,41;

    • b.
      gelode lichte olie, per 1000 L

      € 12,41;

    • c.
      halfzware olie, per 1000 L

      € 13,60;

    • d.
      gasolie die is bestemd voor ander gebruik dan voor het aandrijven van motorrijtuigen op de weg of van pleziervaartuigen, per 1000 L

      € 13,70;

    • e.
      andere gasolie, per 1000 L

      € 13,70;

    • f.
      zware stookolie, per 1000 kilogram

      € 15,99;

    • g.
      vloeibaar gemaakt petroleumgas, per 1000 kilogram

      € 16,35;

    • h.
      kolen, per 1000 kilogram

      € 11,57;

    • i. hoogovengas, cokesovengas, kolengas en raffinaderijgas, per 1000 gigajoule € 117,11;

    • j.
      aardgas, met een bovenste verbrandingswaarde van 35,17 megajoule, per Nm3

      € 0,0106;

      met dien verstande dat bij levering van meer dan 10 000 000 Nm3 aardgas per jaar aan een gebruiker het tarief voor aardgas per Nm3 van het meerdere bedraagt.

      € 0,0070

    • k.
      KV-gas, per 1000 gigajoule

      € 462,49.

  • 2 Bij aardgas met een bovenste verbrandingswaarde lager of hoger dan 35,17 megajoule per Nm3 wordt het in het eerste lid genoemde tarief naar evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd.

  • 3 De toeslag op het tarief voor brandstoffen, als bedoeld in artikel 22, eerste lid, bedraagt voor:

    • a. gelode lichte olie met een researchoktaangetal lager dan 97, per 1000 L € 32;

    • b. ongelode lichte olie met een researchoktaangetal lager dan 95, per 1000 L € 14.

  • 4 In afwijking van de voorgaande leden bedraagt het tarief nihil voor niet als minerale oliën aangemerkte brandstoffen die worden afgeleverd met een buiten Nederland gelegen bestemming, mits kan worden aangetoond dat de desbetreffende brandstoffen in verband met de aflevering buiten Nederland zijn gebracht.

  • 5 In afwijking van het eerste lid, onderdeel i, bedraagt het tarief nihil voor hoogovengas, cokesovengas en kolengas, voor zover deze als brandstof worden gebruikt in de inrichting waarin zij zijn ontstaan.

  • 6 In afwijking van het eerste lid, onderdeel j, bedraagt het tarief nihil voor in artikel 20, eerste lid, onderdeel f, als aardgas aangemerkte producten voor zover deze als brandstof worden gebruikt in de inrichting waarin zij ontstaan.

  • 7 Op verzoek van de belastingplichtige wordt de belasting van kolen in afwijking van artikel 25 en van het eerste lid, onderdeel h, geheven per eenheid brandstof, uitgedrukt in zowel energie-inhoud als CO2-emissie bij verbranding van de kolen. In dat geval zijn de in het zevende lid genoemde tarieven van toepassing. Bij inwilliging van het verzoek geldt zulks tot wederopzegging door belanghebbende doch ten minste voor vijf jaren. Een hernieuwd verzoek kan eerst vijf jaren na die wederopzegging worden ingewilligd. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 8 De in het zevende lid bedoelde tarieven bedragen € 0,1980 per gigajoule en € 2,4493 per 1000 kilogram CO2.

  • 9 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de regeling, bedoeld in het zevende lid, wordt toegepast.

  • 10 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Terugwerkende kracht

Stb. 2002, 248, datum inwerkingtreding 01-07-2002, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2002.

1 Het tarief bedraagt voor:

  • a.
    ongelode lichte olie, per 1000 L

    € 12,41;

  • b.
    gelode lichte olie, per 1000 L

    € 12,41;

  • c.
    halfzware olie, per 1000 L

    € 13,60;

  • d.
    gasolie die is bestemd voor ander gebruik dan voor het aandrijven van motorrijtuigen op de weg of van pleziervaartuigen, per 1000 L

    € 13,70;

  • e.
    andere gasolie, per 1000 L

    € 13,70;

  • f.
    zware stookolie, per 1000 kilogram

    € 15,99;

  • g.
    vloeibaar gemaakt petroleumgas, per 1000 kilogram

    € 16,35;

  • h.
    kolen, per 1000 kilogram

    € 11,57;

  • i.
    hoogovengas, cokesovengas, kolengas en raffinaderijgas, per 1000 gigajoule

    € 117,11;

  • j.
    aardgas, met een bovenste verbrandingswaarde van 35,17 megajoule, per Nm3

    € 0,0106;

    met dien verstande dat bij levering van meer dan 10 000 000 Nm3 aardgas per jaar aan een gebruiker het tarief voor aardgas per Nm3 van het meerdere bedraagt.

    € 0,0070

  • k.
    KV-gas, per 1000 gigajoule

    € 462,49.

2 Bij aardgas met een bovenste verbrandingswaarde lager of hoger dan 35,17 megajoule per Nm3 wordt het in het eerste lid genoemde tarief naar evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd.

3 De toeslag op het tarief voor brandstoffen, als bedoeld in artikel 22, eerste lid, bedraagt voor:

  • a. gelode lichte olie met een researchoktaangetal lager dan 97, per 1000 L € 32;

  • b. ongelode lichte olie met een researchoktaangetal lager dan 95, per 1000 L € 14.

4 In afwijking van de voorgaande leden bedraagt het tarief nihil voor niet als minerale oliën aangemerkte brandstoffen die worden afgeleverd met een buiten Nederland gelegen bestemming, mits kan worden aangetoond dat de desbetreffende brandstoffen in verband met de aflevering buiten Nederland zijn gebracht.

5 In afwijking van het eerste lid, onderdeel i, bedraagt het tarief nihil voor hoogovengas, cokesovengas en kolengas, voor zover deze als brandstof worden gebruikt in de inrichting waarin zij zijn ontstaan.

6 In afwijking van het eerste lid, onderdeel j, bedraagt het tarief nihil voor in artikel 20, eerste lid, onderdeel f, als aardgas aangemerkte producten voor zover deze als brandstof worden gebruikt in de inrichting waarin zij ontstaan.

7 Op verzoek van de belastingplichtige wordt de belasting van kolen in afwijking van artikel 25 en van het eerste lid, onderdeel h, geheven per eenheid brandstof, uitgedrukt in zowel energie-inhoud als CO2-emissie bij verbranding van de kolen. In dat geval zijn de in het achtste lid genoemde tarieven van toepassing. Bij inwilliging van het verzoek geldt zulks tot wederopzegging door belanghebbende doch ten minste voor vijf jaren. Een hernieuwd verzoek kan eerst vijf jaren na die wederopzegging worden ingewilligd. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

8 De in het zevende lid bedoelde tarieven bedragen € 0,1980 per gigajoule en € 2,4493 per 1000 kilogram CO2.

9 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de regeling, bedoeld in het zevende lid, wordt toegepast.

10 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Stcrt. 2002, 120, datum inwerkingtreding 01-07-2002, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2002.

1 Het tarief bedraagt voor:

  • a.
    ongelode lichte olie, per 1000 L

    € 12,41;

  • b.
    gelode lichte olie, per 1000 L

    € 12,41;

  • c.
    halfzware olie, per 1000 L

    € 13,60;

  • d.
    gasolie die is bestemd voor ander gebruik dan voor het aandrijven van motorrijtuigen op de weg of van pleziervaartuigen, per 1000 L

    € 13,70;

  • e.
    andere gasolie, per 1000 L

    € 13,70;

  • f.
    zware stookolie, per 1000 kilogram

    € 15,99;

  • g.
    vloeibaar gemaakt petroleumgas, per 1000 kilogram

    € 16,35;

  • h.
    kolen, per 1000 kilogram

    € 11,57;

  • i.
    hoogovengas, cokesovengas, kolengas en raffinaderijgas, per 1000 gigajoule

    € 117,11;

  • j.
    aardgas, met een bovenste verbrandingswaarde van 35,17 megajoule, per Nm3

    € 0,0106;

    met dien verstande dat bij levering van meer dan 10 000 000 Nm3 aardgas per jaar aan een gebruiker het tarief voor aardgas per Nm3 van het meerdere bedraagt.

    € 0,0070

  • k.
    KV-gas, per 1000 gigajoule

    € 462,49.

2 Bij aardgas met een bovenste verbrandingswaarde lager of hoger dan 35,17 megajoule per Nm3 wordt het in het eerste lid genoemde tarief naar evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd.

3 De toeslag op het tarief voor brandstoffen, als bedoeld in artikel 22, eerste lid, bedraagt voor:

  • a. gelode lichte olie met een researchoktaangetal lager dan 97, per 1000 L € 32;

  • b. ongelode lichte olie met een researchoktaangetal lager dan 95, per 1000 L € 14.

4 In afwijking van de voorgaande leden bedraagt het tarief nihil voor niet als minerale oliën aangemerkte brandstoffen die worden afgeleverd met een buiten Nederland gelegen bestemming, mits kan worden aangetoond dat de desbetreffende brandstoffen in verband met de aflevering buiten Nederland zijn gebracht.

5 In afwijking van het eerste lid, onderdeel i, bedraagt het tarief nihil voor hoogovengas, cokesovengas en kolengas, voor zover deze als brandstof worden gebruikt in de inrichting waarin zij zijn ontstaan.

6 In afwijking van het eerste lid, onderdeel j, bedraagt het tarief nihil voor in artikel 20, eerste lid, onderdeel f, als aardgas aangemerkte producten voor zover deze als brandstof worden gebruikt in de inrichting waarin zij ontstaan.

7 Op verzoek van de belastingplichtige wordt de belasting van kolen in afwijking van artikel 25 en van het eerste lid, onderdeel h, geheven per eenheid brandstof, uitgedrukt in zowel energie-inhoud als CO2-emissie bij verbranding van de kolen. In dat geval zijn de in het achtste lid genoemde tarieven van toepassing. Bij inwilliging van het verzoek geldt zulks tot wederopzegging door belanghebbende doch ten minste voor vijf jaren. Een hernieuwd verzoek kan eerst vijf jaren na die wederopzegging worden ingewilligd. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

8 De in het zevende lid bedoelde tarieven bedragen € 0,1980 per gigajoule en € 2,4493 per 1000 kilogram CO2.

9 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de regeling, bedoeld in het zevende lid, wordt toegepast.

10 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Afdeling 4a. Vrijstellingen

Artikel 27a

  • 1 Vrijstelling van de belasting wordt verleend ter zake van de aflevering of het gebruik van brandstoffen als bedoeld in artikel 21, eerste lid, onderdelen f tot en met h, die worden gebruikt als brandstof voor het opwekken van elektriciteit in een installatie met een elektrisch rendement van minimaal 30%.

  • 2 Als installatie met een elektrisch rendement van minimaal 30% wordt aangemerkt een installatie met:

    • a. een gemiddeld gebruik van maximaal 0,38 Nm3 aardgas per opgewekt kWh;

    • b. een gemiddeld gebruik van maximaal 0,35 L gasolie per opgewekt kWh; of

    • c. een gemiddeld gebruik van maximaal 12 megajoule per opgewekt kWh in geval van een andere brandstof.

  • 3 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Afdeling 5. Teruggaaf

Artikel 28

  • 1 Aan degene die door derden aan hem afgeleverde kolen of niet als minerale olie aangemerkt gas heeft gebruikt anders dan als brandstof, wordt op zijn verzoek door de inspecteur een teruggaaf verleend van de belasting op de betrokken brandstof.

  • 2 Aan degene die niet als minerale oliën aangemerkte brandstoffen, bedoeld in artikel 21, eerste lid:

    • a. aflevert met een buiten Nederland gelegen bestemming; dan wel

    • b. buiten Nederland brengt ten einde daar door hem te worden afgeleverd of gebruikt,

    wordt op verzoek door de inspecteur een teruggaaf verleend van de belasting op de desbetreffende brandstoffen.

  • 3 Een teruggaaf van de belasting op kolen wordt niet verleend indien de kolen worden gebruikt voor de vervaardiging van vaste brandstoffen die als zodanig worden gebruikt of binnen Nederland afgeleverd.

  • 4 De inspecteur beslist op het verzoek, bedoeld in het eerste en tweede lid, bij een voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 5 Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek geeft de inspecteur een beschikking op dat verzoek, dan wel zendt hij de in het zesde lid bedoelde kennisgeving.

  • 6 Indien de inspecteur de beschikking niet binnen de in het vijfde lid genoemde termijn kan geven, stelt hij belanghebbende daarvan onder opgaaf van redenen in kennis en noemt hij de termijn waarop de beschikking wel zal worden gegeven.

  • 7 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de indiening van het verzoek en de wijze waarop kan worden aangetoond dat aan de voorwaarden voor teruggaaf wordt voldaan.

  • 8 Onze Minister kan bij ministeriële regeling nadere regels stellen ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Artikel 28a

  • 1 Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot aardgas, voor zover de belasting over de hoeveelheden aardgas die door een verbruiker in een jaar van verschillende leveranciers zijn betrokken, hoger is dan de belasting die zou zijn verschuldigd indien sprake was van één leverancier.

  • 2 Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot brandstoffen als bedoeld in artikel 21, eerste lid, die worden gebruikt als brandstof voor het opwekken van elektriciteit in een installatie met een elektrisch rendement van minimaal 30% als bedoeld in artikel 27a.

  • 3 De teruggaaf, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt verleend aan de verbruiker.

  • 4 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de teruggaaf, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt verleend.

Afdeling 6. Verplichtingen ten dienste van de belastingheffing

Artikel 29

  • 1 De belastingplichtige is gehouden een administratie te voeren zodanig dat - voor zover dat voor de heffing van belang kan zijn - daaruit te allen tijde duidelijk blijken:

    • a. de gegevens betreffende de herkomst, de invoer en de uitslag van de in artikel 21, eerste lid, bedoelde minerale oliën;

    • b. de gegevens betreffende het winnen, vervaardigen, binnen Nederland brengen, afleveren en gebruiken van kolen en niet als minerale olie aangemerkt gas.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen door Onze Minister nadere regels worden gesteld omtrent de wijze waarop aan de in het eerste lid bedoelde verplichting moet worden voldaan.

Afdeling 7. Bijzondere bepalingen

Artikel 30

  • 1 De belasting van de als minerale oliën aangemerkte brandstoffen bedoeld in artikel 21, eerste lid, en artikel 22, wordt geheven en ingevorderd als was zij een accijns.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de belasting bedoeld in het eerste lid te zamen met accijns van minerale oliën kan worden geheven en ingevorderd.

Hoofdstuk VA. Regulerende energiebelasting

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 36a

  • 1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas: hetgeen ingevolge de artikelen 26 en 28 van de Wet op de accijns onder deze begrippen wordt verstaan;

    • b. L: een liter bij een temperatuur van 15°C;

    • c. weg, motorrijtuig en pleziervaartuig: hetgeen ingevolge artikel 27, vijfde lid, van de Wet op de accijns onder deze begrippen wordt verstaan;

    • d. invoer: invoer in de zin van de Wet op de accijns;

    • e. uitslag: uitslag in de zin van de Wet op de accijns;

    • f. aansluiting: een aansluiting van een in Nederland gelegen onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met d, van de Wet waardering onroerende zaken op het Nederlandse distributienet waaruit elektriciteit of aardgas aan de verbruiker wordt geleverd; een aansluiting kan bestaan uit een of meer leveringspunten;

    • g. installatie voor warmtekrachtkoppeling: een installatie waarin aardgas wordt verstookt voor de gecombineerde opwekking van warmte en kracht met een totaal energetisch rendement van minimaal 60%, gebaseerd op de calorische onderwaarde van het gas. Onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan de som van het rendement van de elektriciteitsopwekking en tweederde deel van het rendement van de productie van nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde van aardgas;

    • h. installatie voor blokverwarming: een gemeenschappelijke voorziening, niet zijnde een installatie voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in onderdeel g, voor de verwarming van meer dan een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdeel c, van de Wet waardering onroerende zaken;

    • i. kleinschalige waterkracht: een waterkrachtcentrale voor de opwekking van elektriciteit met een vermogen van minder dan 15 megawatt;

    • j. energiezuinige apparaten, energiebesparende voorzieningen en voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie: apparaten en voorzieningen die door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bij ministeriële regeling zijn aangewezen als apparaten en voorzieningen die in het belang zijn van een doelmatig gebruik van energie of van de opwekking van duurzame energie. Onder energiebesparende voorzieningen wordt mede verstaan: een EnergiePrestatieAdvies dat voldoet aan bij door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bij ministeriële regeling te stellen eisen;

    • k. [Red: dit onderdeel is nog niet in werking getreden;]

    • l. secundaire brandstoffen: materialen, dan wel mengsels van materialen, verkregen via inzameling van huishoudelijk of bedrijfsafval, al dan niet nader gesorteerd of opgewerkt, herkenbaar als brandstof op basis van fysische en/of chemische karakterisering, die ingezet worden ter vervanging van olie, gas en kolen.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld met betrekking tot de herleiding van feitelijke hoeveelheden van halfzware olie en gasolie tot hoeveelheden bij een temperatuur van 15°C.

Afdeling 2. Grondslag en belastingplicht

Artikel 36b

  • 1 Onder de naam regulerende energiebelasting wordt een belasting geheven op:

    • a. halfzware olie;

    • b. gasolie;

    • c. vloeibaar gemaakt petroleumgas;

    • d. aardgas; en

    • e. elektriciteit.

  • 2 Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt als aardgas mede aangemerkt elk product dat direct of indirect is bestemd voor gebruik, wordt aangeboden voor verkoop of wordt gebruikt als aardgas. Artikel 27, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 36c

  • 1 Met betrekking tot halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas, wordt de belasting geheven ter zake van de uitslag en van de invoer, als was de belasting een accijns.

  • 2 Met betrekking tot aardgas wordt de belasting geheven ter zake van de levering via een aansluiting aan de verbruiker, met dien verstande dat de belasting wordt geheven over een hoeveelheid van maximaal 1 000 000 m3 per verbruiksperiode van 12 maanden per aansluiting. Bij het in aanmerking nemen van vorengenoemde maximale hoeveelheid wordt geen rekening gehouden met leveringen als bedoeld in het vijfde lid.

  • 3 Met betrekking tot elektriciteit wordt de belasting geheven ter zake van de levering via een aansluiting aan de verbruiker, met dien verstande dat de belasting wordt geheven over een hoeveelheid van maximaal 10 000 000 kWh per verbruiksperiode van 12 maanden per aansluiting. Bij het in aanmerking nemen van vorengenoemde maximale hoeveelheid wordt geen rekening gehouden met leveringen als bedoeld in het vijfde lid.

  • 4 Bij een verbruiksperiode korter dan wel langer dan 12 maanden worden de in het tweede en derde lid genoemde hoeveelheidsgrenzen naar evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd.

  • 5 Als een levering als bedoeld in het tweede en derde lid wordt mede aangemerkt het verbruik van aardgas en elektriciteit, indien het aardgas en de elektriciteit op andere wijze zijn verkregen dan door een levering als bedoeld in het tweede en derde lid. Als een levering als bedoeld in het derde lid wordt mede aangemerkt het verbruik van elektriciteit, indien de elektriciteit is verkregen door tussenkomst van de Amsterdam Power Exchange.

  • 6 Het vijfde lid is niet van toepassing met betrekking tot de verbruiker die:

    • a. elektriciteit heeft opgewekt door middel van windenergie, zonne-energie of installaties waarin biomassa zonder enige bijstook of bijmenging van kunststoffen thermisch wordt verwerkt onder omzetting in elektriciteit;

    • b. elektriciteit heeft opgewekt door middel van een noodinstallatie in geval van storingen bij de levering via het net;

    • c. biomassa heeft omgezet en opgewerkt tot aardgas;

    • d. elektriciteit heeft opgewekt door middel van een installatie voor warmtekrachtkoppeling.

  • 7 Bij de levering van aardgas aan een verbruiker die dat gebruikt voor een installatie voor blokverwarming, wordt in afwijking in zoverre van het tweede lid de belasting geheven over de totale hoeveelheid geleverd aardgas.

  • 8 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Artikel 36d

Als uitslag wordt mede aangemerkt het gebruik van halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas bestemd voor het aandrijven van motorrijtuigen op de weg of van pleziervaartuigen, voor andere doeleinden dan voor het aandrijven van motorrijtuigen op de weg of van pleziervaartuigen.

Artikel 36e

  • 1 Met betrekking tot halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas, wordt de belasting geheven van degene die ter zake accijns verschuldigd is of zou zijn, indien van die brandstoffen accijns zou worden geheven.

  • 2 Met betrekking tot aardgas en elektriciteit wordt de belasting geheven van degene die de levering verricht.

  • 3 In afwijking van het tweede lid wordt bij toepassing van artikel 36c, vijfde lid, de belasting geheven van de verbruiker.

  • 4 In afwijking van het tweede lid wordt de belasting geheven van de verbruiker indien degene die de levering aan de verbruiker verricht, niet in Nederland is gevestigd en aldaar geen vaste inrichting heeft van waaruit de levering wordt verricht.

  • 5 Indien in een verbruiksperiode van 12 maanden ten aanzien van de verbruiker, bedoeld in het derde en vierde lid, zowel sprake is van door hem op grond van het derde onderscheidenlijk vierde lid verschuldigde belasting als van aan hem in rekening gebrachte belasting ter zake van aan hem geleverde hoeveelheden aardgas of elektriciteit, wordt in totaal niet meer belasting geheven dan de belasting die zou zijn verschuldigd indien de totale hoeveelheid aardgas of elektriciteit was betrokken van één leverancier, met dien verstande dat de belasting primair is verschuldigd op grond van het tweede lid.

Artikel 36f

In afwijking van artikel 36e, eerste lid, wordt de belasting bij toepassing van artikel 36d geheven van degene die de halfzware olie, de gasolie of het vloeibaar gemaakt petroleumgas gebruikt.

Afdeling 3. Maatstaf van heffing en verschuldigdheid

Artikel 36g

De belasting wordt geheven per eenheid brandstof, uitgedrukt in L, kilogram of m3, en voor elektriciteit per eenheid energie-inhoud, uitgedrukt in kWh.

Artikel 36h

  • 1 De belasting met betrekking tot halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas wordt verschuldigd op het tijdstip waarop de accijns ter zake van die brandstoffen verschuldigd wordt of zou worden indien van die brandstoffen accijns zou worden geheven.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt de belasting bij toepassing van artikel 36d verschuldigd op het tijdstip waarop het gebruik plaatsvindt.

  • 3 De belasting met betrekking tot de levering van aardgas en de levering van elektriciteit wordt verschuldigd:

    • a. in gevallen waarin een voorschotnota wordt uitgereikt of, indien geen voorschotnota wordt uitgereikt, een voorschotbedrag wordt ontvangen:

      • 1°. op het tijdstip waarop een voorschotnota wordt uitgereikt onderscheidenlijk een voorschotbedrag wordt ontvangen; alsmede

      • 2°. op het tijdstip van de uitreiking van de eindfactuur over een verbruiksperiode;

    • b. in andere gevallen op het tijdstip van de uitreiking van de factuur.

  • 4 Voor de toepassing van het derde lid, onderdeel a, onder 1°, in samenhang met artikel 36c, tweede en derde lid, worden de hoeveelheden aardgas en elektriciteit, waarop de voorschotnota dan wel het voorschotbedrag is gebaseerd, aangemerkt als geleverde hoeveelheden.

  • 5 Onder de in het derde lid, onderdeel a, onder 2°, bedoelde eindfactuur wordt verstaan de factuur die wordt opgemaakt na afloop van een verbruiksperiode en waarin verrekening plaatsvindt met de op deze verbruiksperiode betrekking hebbende voorschotten.

  • 6 In afwijking van het derde lid wordt de belasting bij toepassing van artikel 36c, vijfde lid, verschuldigd op het tijdstip waarop het verbruik plaatsvindt.

  • 7 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Afdeling 4. Tarief

Artikel 36i

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Het tarief bedraagt voor:

    • a.
      halfzware olie, per 1000 L

      € 130,41;

    • b.
      gasolie, per 1000 L

      € 131,51;

    • c.
      vloeibaar gemaakt petroleumgas, per 1000 kilogram  

      € 155,56;

    • d. aardgas met een bovenste verbrandingswaarde van 35,17 megajoule, voor dat gedeelte van de geleverde hoeveelheid per verbruiksperiode van 12 maanden per aansluiting dat:

      • niet hoger is dan 5000 m3, per m3

        € 0,1240;

      • hoger is dan 5000 m3, maar niet hoger dan 170 000 m3, per m3

        € 0,0579;

      • hoger is dan 170 000 m3, per m3

        € 0,0107;

    • e. elektriciteit voor dat gedeelte van de geleverde hoeveelheid per verbruiksperiode van 12 maanden per aansluiting dat:

      • niet hoger is dan 10 000 kWh, per kWh

        € 0,0601;

      • hoger is dan 10 000 kWh, maar niet hoger dan 50 000 kWh,

      • per
        kWh

        € 0,0200;

      • hoger is dan 50 000 kWh, per kWh

        € 0,0061.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onderdelen a, b en c, bedraagt het tarief voor halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas bestemd voor het aandrijven van motorrijtuigen op de weg of van pleziervaartuigen nihil.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, onderdelen a, b en c, bedraagt het tarief voor halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas als bedoeld in post a 32 van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende Tabel I, onderscheidenlijk € 0,5313, € 0,5357 en € 0,6337, indien geen aansluiting aanwezig is voor aardgas.

  • 4 In afwijking van het eerste lid, onderdeel d, bedraagt het tarief voor aardgas als bedoeld in post a 32 van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende tabel I, voor aardgas met een bovenste verbrandingswaarde van 35,17 megajoule, voor dat gedeelte van de geleverde hoeveelheid per verbruiksperiode van 12 maanden per aansluiting dat:

    – niet hoger is dan 5000 m3, per m3

     € 0,0005

    – hoger is dan 5000 m3, maar niet hoger dan 170 000 m3, per m3

     € 0,0002

    – hoger is dan 170 000 m3, per m3

     € 0,00004

  • 5 Bij aardgas met een bovenste verbrandingswaarde lager of hoger dan 35,17 megajoule per m3 worden de in het eerste lid, onderdeel d, en het vierde lid genoemde tarieven naar evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd.

  • 6 In afwijking van het eerste lid, onderdeel e, bedraagt het tarief voor elektriciteit nihil voor zover de belastingplichtige beschikt over een met die levering overeenkomstige hoeveelheid groencertificaten als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998, en voor zover ter zake van de levering ervan een specifiek contract is gesloten met de verbruiker. De eerste volzin is niet van toepassing op elektriciteit die is opgewekt door middel van waterkracht.

  • 7 In afwijking van het eerste lid, onderdeel d, bedraagt het tarief voor aardgas als bedoeld in artikel 36o, eerste lid, nihil voor zover ter zake van de levering ervan een specifiek contract is gesloten met de verbruiker.

  • 8 In afwijking van het eerste lid, onderdeel d, bedraagt het tarief voor aardgas € 0,1240 per m3 voor de totale hoeveelheid aardgas die wordt geleverd aan een verbruiker die dat aardgas gebruikt voor een installatie voor blokverwarming.

  • 9 Bij een verbruiksperiode korter dan wel langer dan 12 maanden worden de in het eerste lid, onderdelen d en e, genoemde hoeveelheidsgrenzen naar evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd.

  • 10 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder het tarief, bedoeld in het zesde lid, wordt toegepast.

  • 11 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de toepassing van het derde, vierde, zesde en zevende lid.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2002, 120, datum inwerkingtreding 01-07-2002, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2002.

1 Het tarief bedraagt voor:

  • a.
    halfzware olie, per 1000 L

    € 130,41;

  • b.
    gasolie, per 1000 L

    € 131,51;

  • c.
    vloeibaar gemaakt petroleumgas, per 1000 kilogram  

    € 155,56;

  • d. aardgas met een bovenste verbrandingswaarde van 35,17 megajoule, voor dat gedeelte van de geleverde hoeveelheid per verbruiksperiode van 12 maanden per aansluiting dat:

    • niet hoger is dan 5000 m3, per m3

      € 0,1240;

    • hoger is dan 5000 m3, maar niet hoger dan 170 000 m3, per m3

      € 0,0579;

    • hoger is dan 170 000 m3, per m3

      € 0,0107;

  • e. elektriciteit voor dat gedeelte van de geleverde hoeveelheid per verbruiksperiode van 12 maanden per aansluiting dat:

    • niet hoger is dan 10 000 kWh, per kWh

      € 0,0601;

    • hoger is dan 10 000 kWh, maar niet hoger dan 50 000 kWh,

    • per
      kWh

      € 0,0200;

    • hoger is dan 50 000 kWh, per kWh

      € 0,0061.

2 In afwijking van het eerste lid, onderdelen a, b en c, bedraagt het tarief voor halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas bestemd voor het aandrijven van motorrijtuigen op de weg of van pleziervaartuigen nihil.

3 In afwijking van het eerste lid, onderdelen a, b en c, bedraagt het tarief voor halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas als bedoeld in post a 32 van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende Tabel I, onderscheidenlijk € 1,7329, € 1,7475 en € 2,0671, indien geen aansluiting aanwezig is voor aardgas.

4 In afwijking van het eerste lid, onderdeel d, bedraagt het tarief voor aardgas als bedoeld in post a 32 van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende Tabel I, voor aardgas met een bovenste verbrandingswaarde van 35,17 megajoule, voor dat gedeelte van de geleverde hoeveelheid per verbruiksperiode van 12 maanden per aansluiting dat:

  • niet hoger is dan 5000 m3, per m3 € 0,00165;

  • hoger is dan 5000 m3, maar niet hoger dan 170 000 m3, per m3 € 0,00077;

  • hoger is dan 170 000 m3, per m3 € 0,00014.

5 Bij aardgas met een bovenste verbrandingswaarde lager of hoger dan 35,17 megajoule per m3 worden de in het eerste lid, onderdeel d, en het vierde lid genoemde tarieven naar evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd.

6 In afwijking van het eerste lid, onderdeel e, bedraagt het tarief voor elektriciteit nihil voor zover de belastingplichtige beschikt over een met die levering overeenkomstige hoeveelheid groencertificaten als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998, en voor zover ter zake van de levering ervan een specifiek contract is gesloten met de verbruiker. De eerste volzin is niet van toepassing op elektriciteit die is opgewekt door middel van waterkracht.

7 In afwijking van het eerste lid, onderdeel d, bedraagt het tarief voor aardgas als bedoeld in artikel 36o, eerste lid, nihil voor zover ter zake van de levering ervan een specifiek contract is gesloten met de verbruiker.

8 In afwijking van het eerste lid, onderdeel d, bedraagt het tarief voor aardgas € 0,1240 per m3 voor de totale hoeveelheid aardgas die wordt geleverd aan een verbruiker die dat aardgas gebruikt voor een installatie voor blokverwarming.

9 Bij een verbruiksperiode korter dan wel langer dan 12 maanden worden de in het eerste lid, onderdelen d en e, genoemde hoeveelheidsgrenzen naar evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd.

10 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder het tarief, bedoeld in het zesde lid, wordt toegepast.

11 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de toepassing van het derde, vierde, zesde en zevende lid.

Stb. 2002, 248, datum inwerkingtreding 01-07-2002, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2002.

1 Het tarief bedraagt voor:

  • a.
    halfzware olie, per 1000 L

    € 130,41;

  • b.
    gasolie, per 1000 L

    € 131,51;

  • c.
    vloeibaar gemaakt petroleumgas, per 1000 kilogram  

    € 155,56;

  • d. aardgas met een bovenste verbrandingswaarde van 35,17 megajoule, voor dat gedeelte van de geleverde hoeveelheid per verbruiksperiode van 12 maanden per aansluiting dat:

    • niet hoger is dan 5000 m3, per m3

      € 0,1240;

    • hoger is dan 5000 m3, maar niet hoger dan 170 000 m3, per m3

      € 0,0579;

    • hoger is dan 170 000 m3, per m3

      € 0,0107;

  • e. elektriciteit voor dat gedeelte van de geleverde hoeveelheid per verbruiksperiode van 12 maanden per aansluiting dat:

    • niet hoger is dan 10 000 kWh, per kWh

      € 0,0601;

    • hoger is dan 10 000 kWh, maar niet hoger dan 50 000 kWh,

    • per
      kWh

      € 0,0200;

    • hoger is dan 50 000 kWh, per kWh

      € 0,0061.

2 In afwijking van het eerste lid, onderdelen a, b en c, bedraagt het tarief voor halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas bestemd voor het aandrijven van motorrijtuigen op de weg of van pleziervaartuigen nihil.

3 In afwijking van het eerste lid, onderdelen a, b en c, bedraagt het tarief voor halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas als bedoeld in post a 32 van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende Tabel I, onderscheidenlijk € 1,7329, € 1,7475 en € 2,0671, indien geen aansluiting aanwezig is voor aardgas.

4 In afwijking van het eerste lid, onderdeel d, bedraagt het tarief voor aardgas als bedoeld in post a 32 van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende Tabel I, voor aardgas met een bovenste verbrandingswaarde van 35,17 megajoule, voor dat gedeelte van de geleverde hoeveelheid per verbruiksperiode van 12 maanden per aansluiting dat:

  • niet hoger is dan 5000 m3, per m3 € 0,00165;

  • hoger is dan 5000 m3, maar niet hoger dan 170 000 m3, per m3 € 0,00077;

  • hoger is dan 170 000 m3, per m3 € 0,00014.

5 Bij aardgas met een bovenste verbrandingswaarde lager of hoger dan 35,17 megajoule per m3 worden de in het eerste lid, onderdeel d, en het vierde lid genoemde tarieven naar evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd.

6 In afwijking van het eerste lid, onderdeel e, bedraagt het tarief voor elektriciteit nihil voor zover de belastingplichtige beschikt over een met die levering overeenkomstige hoeveelheid groencertificaten als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Regeling groencertificaten Elektriciteitswet 1998, en voor zover ter zake van de levering ervan een specifiek contract is gesloten met de verbruiker. De eerste volzin is niet van toepassing op elektriciteit die is opgewekt door middel van waterkracht.

7 In afwijking van het eerste lid, onderdeel d, bedraagt het tarief voor aardgas als bedoeld in artikel 36o, eerste lid, nihil voor zover ter zake van de levering ervan een specifiek contract is gesloten met de verbruiker.

8 In afwijking van het eerste lid, onderdeel d, bedraagt het tarief voor aardgas € 0,1240 per m3 voor de totale hoeveelheid aardgas die wordt geleverd aan een verbruiker die dat aardgas gebruikt voor een installatie voor blokverwarming.

9 Bij een verbruiksperiode korter dan wel langer dan 12 maanden worden de in het eerste lid, onderdelen d en e, genoemde hoeveelheidsgrenzen naar evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd.

10 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder het tarief, bedoeld in het zesde lid, wordt toegepast.

11 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de toepassing van het derde, vierde, zesde en zevende lid.

Afdeling 5. Belastingvermindering en vrijstellingen

Artikel 36j

  • 1 Op de ter zake van de levering van aardgas en elektriciteit, bedoeld in artikel 36c, tweede en derde lid, verschuldigde belasting wordt een vermindering toegepast. De vermindering bedraagt € 142 per verbruiksperiode van 12 maanden per elektriciteitsaansluiting. Indien het bedrag van de over deze verbruiksperiode verschuldigde belasting lager is dan het bedrag van de vermindering, wordt het verschil aan de verbruiker terugbetaald.

  • 2 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ter effectuering van de toepassing van het eerste lid. Daarbij worden tevens regels gesteld inzake administratieve verplichtingen alsmede strafbaarstelling van overtreding van het bij die regels gestelde.

  • 3 Bij een verbruiksperiode korter dan wel langer dan 12 maanden wordt het in het eerste lid genoemde bedrag naar evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd.

  • 5 De in het eerste lid bedoelde vermindering van belasting is niet van toepassing met betrekking tot zaken, al dan niet als onroerende zaak aangemerkt, die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken welke kunnen dienen als woning of ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf of beroep of anderszins een verblijfsfunctie hebben.

  • 6 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de vermindering, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend.

  • 7 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Artikel 36k

  • 1 Vrijstelling van de belasting wordt verleend ter zake van de levering van aardgas dat wordt gebruikt als brandstof voor het opwekken van elektriciteit in een installatie met een elektrisch rendement van minimaal 30%, alsmede ter zake van de levering van aardgas dat wordt gebruikt als grondstof voor de productie van belastbare producten als bedoeld in artikel 36b, tweede lid, dan wel als additief of als vulstof in dergelijke producten.

  • 2 Als installatie met een elektrisch rendement van minimaal 30% wordt aangemerkt een installatie met een gemiddeld gebruik van maximaal 0,38 Nm3 aardgas per opgewekt kWh.

  • 3 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Afdeling 6. Teruggaven

Artikel 36l

  • 1 Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas, voor zover de hoeveelheid die door een verbruiker is betrokken hoger is dan 159 000 L halfzware olie, 153 000 L gasolie onderscheidenlijk 119 000 kilogram vloeibaar gemaakt petroleumgas per kalenderjaar.

  • 2 De teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend aan degene die de brandstoffen voor eigen verbruik heeft betrokken.

  • 3 Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend voor aardgas dat is belast naar het tarief als bedoeld in artikel 36i, eerste lid, onderdeel d, voor het verbruik niet hoger dan 5000 m3 , voorzover het verbruik van warmte in een onroerende zaak die door een installatie voor blokverwarming wordt verwarmd, hoger is dan 158 000 MJ per verbruiksperiode van 12 maanden.

  • 4 De teruggaaf, bedoeld in het derde lid, wordt verleend aan de gebruiker van de in het derde lid bedoelde onroerende zaak. De teruggaaf bedraagt het verschil tussen het tarief, bedoeld in artikel 36i, eerste lid, onderdeel d, voor het verbruik niet hoger dan 5000 m3 en het tarief voor het verbruik gelegen tussen 5000 m3 en 170 000 m3.

  • 5 Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot aardgas en elektriciteit, voor zover de belasting over de hoeveelheden aardgas en elektriciteit die door een verbruiker in een verbruiksperiode van 12 maanden van verschillende leveranciers zijn betrokken, hoger is dan de belasting die zou zijn verschuldigd indien sprake was van één leverancier.

  • 6 De teruggaaf, bedoeld in het vijfde lid, wordt verleend aan de verbruiker.

  • 7 Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot aardgas en elektriciteit, gebruikt in onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningsbijeenkomsten van levensbeschouwelijke aard.

  • 8 De teruggaaf, bedoeld in het zevende lid, wordt verleend aan de gebruiker van de in het zevende lid bedoelde onroerende zaken. De teruggaaf bedraagt 50 percent van de aan hem in rekening gebrachte belasting.

  • 9 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de teruggaaf, bedoeld in het eerste, derde, vijfde, zevende en twaalfde lid, wordt verleend.

  • 11 De teruggaafregeling, bedoeld in het zevende lid, is onder bij regeling van Onze Minister te stellen nadere voorwaarden en beperkingen, eveneens van toepassing met betrekking tot aardgas en elektriciteit, gebruikt in onroerende zaken die hoofdzakelijk in gebruik zijn bij een charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instelling, mits:

    • a. de instelling beschikt over notarieel verleden statuten waaruit de charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende doelstelling blijkt;

    • b. de feitelijke werkzaamheden van de instelling overeenkomen met de doelstelling;

    • c. de instelling niet of slechts in beperkte mate werkzaam is op het gebied van sport, gezondheidszorg of onderwijs;

    • d. de instelling niet aan vennootschapsbelasting is onderworpen dan wel daarvan is vrijgesteld;

    • e. de instelling beschikt over een eigen aansluiting.

  • 12 Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot aardgas dat wordt gebruikt op een in artikel 36k, eerste lid, bedoelde wijze.

Artikel 36m

  • 1 Op verzoek wordt teruggaaf verleend van de belasting ter zake van leveringen van aardgas en elektriciteit, voor zover de door de belastingplichtige, bedoeld in artikel 36e, tweede lid, ter zake te ontvangen bedragen niet zijn en niet zullen worden ontvangen.

Afdeling 7. Verplichtingen ten dienste van de belastingheffing

Artikel 36n

  • 3 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de wijze waarop aan de in het eerste lid bedoelde verplichtingen moet worden voldaan.

Afdeling 8. Bijzondere regeling voor op duurzame wijze geproduceerde energie

Artikel 36o

  • 1 Op de belasting die is verschuldigd ter zake van de levering van elektriciteit en aardgas wordt een vermindering toegepast voor zover in die levering elektriciteit is begrepen die is opgewekt door middel van windenergie, zonne-energie, kleinschalige waterkracht of installaties waarin biomassa zonder bijstook of bijmenging van kunststoffen thermisch wordt verwerkt onder omzetting in elektriciteit, respectievelijk voor zover in die levering aardgas is begrepen dat afkomstig is uit de omzetting van biomassa.

  • 2 De vermindering bedraagt de ter zake van de levering van op duurzame wijze geproduceerde energie, bedoeld in het eerste lid, verschuldigde belasting en is slechts van toepassing voor zover wordt aangetoond dat het bedrag van de vermindering wordt doorgegeven aan degene die de elektriciteit op de in het eerste lid bedoelde wijze heeft opgewekt respectievelijk aan degene die biomassa heeft omgezet en opgewerkt tot aardgas. Voor de berekening van de verschuldigde belasting, bedoeld in de eerste volzin, worden voor elektriciteit en aardgas de hierna genoemde tarieven in aanmerking genomen: € 0,0200 per kWh onderscheidenlijk € 0,0579 per m3. Onder de verschuldigde belasting, bedoeld in de eerste volzin, wordt mede verstaan de belasting die verschuldigd zou zijn indien artikel 36i, zesde lid, niet van toepassing zou zijn.

  • 3 Bij de toepassing van de vermindering wordt de levering van op duurzame wijze geproduceerde energie, bedoeld in het eerste lid, zoveel als mogelijk is, toegerekend aan belaste leveringen. Voor zover de totale hoeveelheid geleverde op duurzame wijze geproduceerde energie de totale belaste hoeveelheid geleverde energie overtreft, vindt geen vermindering plaats.

  • 4 De in dit artikel bedoelde vermindering is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de levering van warmte die is opgewekt door middel van installaties waarin biomassa zonder enige bijstook van andere stoffen thermisch wordt verwerkt onder omzetting in elektriciteit en warmte, en warmte die is opgewekt met behulp van een aardwarmtewinningssysteem, met dien verstande dat voor de berekening van de vermindering als verschuldigde belasting ter zake van de levering van deze warmte in aanmerking wordt genomen de belasting die verschuldigd zou zijn indien de levering van warmte belast zou zijn tegen een tarief van € 1,82 per GJ.

  • 5 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de vermindering bedoeld in dit artikel wordt verleend.

  • 6 Bij regeling van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

  • 7 Bij regeling van Onze Minister kunnen nieuwe vormen van duurzame energie onder de werking van het eerste lid van dit artikel worden gebracht.

Afdeling 9. Bijzondere regeling voor energiezuinige apparaten, energiebesparende voorzieningen en voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie (energiepremies)

Artikel 36p

  • 1 Op de belasting die is verschuldigd ter zake van de levering van aardgas en elektriciteit wordt een vermindering toegepast ter zake van de bedragen die de belastingplichtige heeft uitgekeerd in verband met de aanschaf van niet eerder gebruikte energiezuinige apparaten, energiebesparende voorzieningen en voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie (energiepremies).

  • 2 De vermindering bedraagt per apparaat of voorziening een door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bij ministeriële regeling aangewezen bedrag. De vermindering wordt slechts toegepast indien wordt aangetoond dat dit bedrag als energiepremie is uitgekeerd aan degene die ter zake van de aanschaf van dat apparaat of die voorziening bij de belastingplichtige een verzoek om toekenning van de energiepremie heeft ingediend en de verzoeker de eigenaar, de huurder of de verhuurder van een als woning gebruikte onroerende zaak is, waaraan de belastingplichtige aardgas of elektriciteit levert.

  • 3 Degene die ter zake van de aanschaf van het apparaat of de voorziening bij de belastingplichtige een verzoek om toekenning van de energiepremie heeft ingediend kan zich bij geschillen met betrekking tot de toekenning van de energiepremie wenden tot de inspecteur met het verzoek over dat verzoek een uitspraak te doen. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking. De beschikking wordt mede bekendgemaakt aan de belastingplichtige. Indien de beschikking strekt tot uitkering van de energiepremie, is de belastingplichtige daartoe gehouden.

  • 5 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat een vermindering van de belasting eveneens kan worden toegepast ter zake van een bij die regeling te bepalen bijdrage in de kosten van door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer goedgekeurde specifieke programma's ter bevordering van energiebesparing.

  • 6 Bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer kunnen voorwaarden en beperkingen worden gesteld waaronder de vermindering wordt verleend en kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Afdeling 10. Bijzondere teruggaafregeling

Artikel 36q

Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur kan worden voorzien in een regeling op grond waarvan, onder daarbij te stellen voorwaarden en beperkingen, op verzoek geheel of gedeeltelijke teruggaaf van de belasting wordt verleend aan verbruikers, die in het kader van met Onze Ministers gemaakte afspraken verplichtingen op zich hebben genomen ter verbetering van de energie-efficiency.

Afdeling 11. Bijzondere regeling voor afvalverbrandingsinstallaties

Artikel 36r

  • 1 Op de belasting die is verschuldigd ter zake van de levering van elektriciteit wordt een vermindering toegepast voorzover in die levering elektriciteit is begrepen die is opgewekt door een afvalverbrandingsinstallatie.

  • 2 De vermindering bedraagt 50 percent van de ter zake van de levering van de door de afvalverbrandingsinstallatie opgewekte elektriciteit verschuldigde belasting en is slechts van toepassing voorzover wordt aangetoond dat het bedrag van de vermindering wordt doorgegeven aan de afvalverbrandingsinstallatie. Voor de berekening van de verschuldigde belasting, bedoeld in de eerste volzin, wordt een tarief in aanmerking genomen van € 0,0200 per kWh.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister kan het in het tweede lid genoemde percentage worden verlaagd.

  • 5 Uiterlijk binnen drie maanden na het tijdstip waarop de krachtens het vierde lid vastgestelde ministeriële regeling in werking treedt, wordt een voorstel van wet tot goedkeuring van die regeling aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden. Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien een van de Kamers der Staten-Generaal tot het niet aannemen van het voorstel besluit, wordt onverwijld bij regeling van Onze Minister het krachtens het vierde lid vervangen percentage met ingang van het tijdstip waarop laatstgenoemde regeling in werking treedt, vervangen door het percentage zoals dat gold onmiddellijk vóór het in de eerste volzin bedoelde tijdstip.

Afdeling 13. Bijzondere regeling stimulering installaties voor warmtekrachtkoppeling

Artikel 36t

  • 1 Op de belasting die is verschuldigd ter zake van de levering van elektriciteit wordt een vermindering toegepast voor zover in die levering elektriciteit is begrepen die is opgewekt door middel van een installatie voor warmtekrachtkoppeling.

  • 2 De vermindering bedraagt de ter zake van de levering van de elektriciteit, bedoeld in het eerste lid, verschuldigde belasting en is slechts van toepassing voor zover wordt aangetoond dat het bedrag van de vermindering wordt doorgegeven aan degene die de elektriciteit op de in het eerste lid bedoelde wijze heeft opgewekt. Voor de berekening van de verschuldigde belasting, bedoeld in de eerste volzin, wordt een tarief in aanmerking genomen van  € 0,0057 per kWh.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde vermindering is van toepassing indien de warmte, die afkomstig is uit de installatie voor warmtekrachtkoppeling, in Nederland is geleverd.

  • 4 Voor de berekening van de vermindering wordt de netto aan het elektriciteitsnet geleverde elektriciteit in aanmerking genomen met een maximum van 1000 GWh per installatie voor warmtekrachtkoppeling per jaar.

  • 5 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van de in het eerste lid bedoelde regeling, indien voor een installatie voor warmtekrachtkoppeling een andere brandstof wordt gebruikt dan aardgas.

Hoofdstuk VI. Algemene bepalingen

Afdeling 1. Wijze van heffing

Artikel 37

  • 1 De in een tijdvak verschuldigd geworden belasting moet op aangifte worden voldaan.

  • 4 Indien de berekening van de verschuldigde belasting leidt tot een negatief bedrag verleent de inspecteur op verzoek van de belastingplichtige teruggaaf van dit bedrag. Artikel 28, vierde tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

Afdeling 2. Aanvullende regelingen

Artikel 37a

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

De artikelen 10.1 en 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn van overeenkomstige toepassing op de in de artikelen 9, eerste en derde lid, 10, 11g, 18, eerste lid, onderdeel a en tweede lid, 27, eerste lid, onderdelen a tot en met k, en zevende lid, 36i, eerste lid, onderdelen a tot en met e, en zevende lid, 36o, tweede en vierde lid, en 36r, tweede lid, vermelde bedragen.

Terugwerkende kracht

Stb. 2002, 248, datum inwerkingtreding 01-07-2002, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2002.

De artikelen 10.1 en 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 zijn van overeenkomstige toepassing op de in de artikelen 9, eerste en derde lid, 10, 11g, 18, eerste lid, onderdeel a en tweede lid, 27, eerste lid, onderdelen a tot en met k, en achtste lid, 36i, eerste lid, onderdelen a tot en met e, en achtste lid, 36o, tweede en vierde lid, en 36r, tweede lid, vermelde bedragen.

Artikel 38

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter verzekering van een juiste toepassing van de wet nadere regels worden gesteld ter aanvulling van de in deze wet geregelde onderwerpen.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur.

Afdeling 3. Evaluatie

Artikel 38a

Onze Ministers zenden binnen twee en een half jaar na de inwerkingtreding van de bepalingen inzake de grondwaterbelasting en de afvalstoffenbelasting aan de Staten-Generaal een verslag over de uitvoerbaarheid van deze bepalingen alsmede over de mogelijk in de praktijk gebleken negatieve milieu-effecten en economische problemen.

Artikel 38b

Onze Minister zendt in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer uiterlijk 1 juli 2002 aan de Staten-Generaal een verslag over de uitvoering en de werking van artikel 36p alsmede over de wenselijkheid van handhaving van de desbetreffende regeling.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 23 december 1994

Beatrix

De Minister van Financiën,

G. Zalm

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

M. de Boer

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Uitgegeven de negenentwintigste december 1994

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager