Wet belastingen op milieugrondslag

Geraadpleegd op 22-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2005.
Geldend van 01-01-2005 t/m 17-03-2005

Wet van 23 december 1994, houdende vaststelling van de Wet belastingen op milieugrondslag

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is belastingen op grondwater, afvalstoffen en uranium-235 in te stellen en deze te zamen met de in de Wet milieubeheer opgenomen verbruiksbelastingen van brandstoffen te vervatten in één wet belastingen op milieugrondslag;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen

Artikel 1

Krachtens deze wet worden de volgende belastingen geheven:

  • a. een belasting op grondwater;

  • b. een belasting op leidingwater;

  • c. een belasting op afvalstoffen;

  • d. een belasting op brandstoffen;

  • e. een energiebelasting.

Artikel 2

  • 1 Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. Onze Minister: Onze Minister van Financiën;

    • b. Onze Ministers: Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

    • c. GN-code: een code als bedoeld in verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PbEG L 256), zoals deze luidt op 1 januari 2002.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister kunnen de GN-codes, genoemd in artikel 20, eerste lid, onderdeel a, en artikel 36a, eerste lid, onderdelen m, n en o, worden aangepast indien de overeenkomstige GN-codes zoals opgenomen in de richtlijn nr. 2003/96/EG van de Raad van de Europese Unie van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PbEG L 283), in overeenstemming met artikel 2, lid vijf, van die richtlijn zijn aangepast. In dat geval kan bij regeling van Onze Minister eveneens de datum in het eerste lid, onderdeel c, worden vervangen door de datum van de versie van de in dat onderdeel bedoelde verordening die aan de wijziging van de GN-codes ten grondslag heeft gelegen.

Hoofdstuk II. Grondwaterbelasting

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 3

  • 1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. grondwater: zoet grondwater;

    • b. zoet grondwater: grondwater dat minder dan 300 milligram chloride per liter bevat;

    • c. een inrichting: een inrichting als bedoeld in de Grondwaterwet, bestemd tot het onttrekken van grondwater;

    • d. onttrekken van grondwater: het onttrekken van grondwater aan de bodem door middel van een inrichting;

    • e. infiltreren van water: water in de bodem brengen ter aanvulling van het grondwater met het oog op het onttrekken van grondwater;

    • f. pompcapaciteit: het maximum wateropbrengend vermogen van een inrichting in kubieke meters per uur;

    • g. een waterleidingbedrijf: een waterleidingbedrijf in de zin van de Waterleidingwet;

    • h. OEDI: een door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen gecombineerde inrichting voor grondwaterwinning met voorschakeling van oeverfiltratie en diepinfiltratie.

  • 2 Inrichtingen tot het onttrekken van grondwater die een samenhangend geheel vormen, worden als één inrichting aangemerkt.

  • 3 Als waterleidingbedrijf wordt mede aangemerkt de persoon die of het lichaam dat op zichzelf niet een waterleidingbedrijf is in de zin van de Waterleidingwet, doch met een dergelijk bedrijf in financieel, organisatorisch en economisch opzicht zodanig is verweven dat die persoon of dat lichaam met dat bedrijf een eenheid vormt.

  • 4 Onze Minister kan bij ministeriële regeling regels stellen omtrent de wijze waarop de pompcapaciteit van een inrichting bepaald wordt.

  • 5 Dit hoofdstuk is niet van toepassing op het onttrekken van grondwater:

    • a. bij de ontwatering of afwatering van gronden;

    • b. bij of ten behoeve van het ontginnen van mijnen, voor zover het onttrekken een uitvloeisel daarvan is en op een diepte van niet minder dan 500 meter - N.A.P. plaatsvindt.

Afdeling 3. Maatstaf van heffing en verschuldigdheid

Artikel 6

  • 1 De belasting wordt berekend over de onttrokken hoeveelheid grondwater, gemeten in kubieke meters.

  • 2 Op de belasting wordt een vermindering toegepast, berekend over het aantal kubieke meters geïnfiltreerd water, indien het infiltreren van water geschiedt in overeenstemming met de voorwaarden welke daartoe zijn gesteld in de vergunning die voor het onttrekken of voor het infiltreren van water is verleend ingevolge de Grondwaterwet en voor zover het infiltreren van water geschiedt in rechtstreeks verband met een belaste onttrekking van grondwater.

  • 3 Op voordracht van Onze Ministers kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de wijze waarop het aantal kubieke meters van de onttrekking onderscheidenlijk de infiltratie van water wordt vastgesteld.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Afdeling 4. Vrijstellingen en tarief

Artikel 8

Vrijgesteld zijn de volgende onttrekkingen van grondwater:

  • a. onttrekking door middel van een inrichting met een pompcapaciteit die niet meer bedraagt dan 10 kubieke meters per uur;

  • b. onttrekking door middel van een inrichting die uitsluitend wordt gebruikt voor het drooghouden van een bouwput ten behoeve van bouw- en waterbouwkundige werken, indien de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 50 000 kubieke meters per maand en de onttrekking niet langer duurt dan 4 achtereenvolgende maanden;

  • c. onttrekking door middel van een inrichting die bij wijze van proef grondwater aan de bodem onttrekt, indien de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 50 000 kubieke meters per maand en de onttrekking niet langer duurt dan 4 achtereenvolgende maanden;

  • d. onttrekking door middel van een inrichting ten behoeve van noodvoorzieningen, waaronder mede worden verstaan brandputten, koeling van noodstroomaggregaten, sprinklerinstallaties en dergelijke, indien deze uitsluitend worden gebruikt voor buitengewone omstandigheden;

  • e. onttrekking door middel van een inrichting die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend wordt gebruikt voor beregenings- of bevloeiingsdoeleinden, dan wel voor beide doeleinden, indien de te onttrekken hoeveelheid grondwater niet meer bedraagt dan 40 000 kubieke meters per jaar;

  • f. onttrekkingen ten behoeve van de sanering van het grondwater;

  • g. onttrekkingen ten behoeve van koude- en warmte-opslag door middel van een inrichting waarbij grondwater wordt onttrokken en vervolgens in een gesloten systeem weer volledig wordt teruggevoerd in hetzelfde watervoerende pakket als waaraan het is onttrokken, in overeenstemming met de voorwaarden welke daartoe zijn gesteld in de vergunning die voor het onttrekken en terugvoeren van water is verleend ingevolge de Grondwaterwet;

  • h. onttrekkingen ten behoeve van het gebruik als spoelwater voor meermaals te gebruiken produktverpakkingen;

  • i. onttrekkingen ten behoeve van landijsbanen.

Artikel 9

  • 1 Het tarief bedraagt per kubieke meter onttrokken grondwater € 0,1810.

  • 2 In afwijking van het eerste lid bedraagt het tarief nihil voor onttrekkingen door middel van een inrichting waarbij grondwater wordt onttrokken en vervolgens in een gesloten systeem weer volledig wordt teruggevoerd in hetzelfde watervoerende pakket als waaraan het is onttrokken, in overeenstemming met de voorwaarden welke daartoe zijn gesteld in de vergunning die voor het onttrekken en terugvoeren van water is verleend ingevolge de Grondwaterwet.

  • 3 In afwijking van het eerste lid bedraagt het tarief voor onttrekkingen met behulp van een OEDI per kubieke meter onttrokken grondwater € 0,0586 voor zover de in een jaar onttrokken hoeveelheid grondwater de in dat jaar geïnfiltreerde hoeveelheid water niet overschrijdt, met dien verstande dat in dat geval de onttrekking door middel van een oevergrondwaterwinning en de infiltratie niet in aanmerking worden genomen.

Artikel 10

De in artikel 6, tweede lid, bedoelde vermindering bedraagt per kubieke meter geïnfiltreerd water € 0,1516.

Afdeling 4a. Teruggaaf

Artikel 10a

  • 1 Aan degene die van een waterleidingbedrijf betrokken water gebruikt als spoelwater voor meermaals te gebruiken produktverpakkingen wordt op zijn verzoek door de inspecteur een teruggaaf verleend van de belasting op de betrokken hoeveelheid spoelwater.

  • 2 De inspecteur beslist op het verzoek, bedoeld in het eerste lid, bij een voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 3 Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek geeft de inspecteur een beschikking op dat verzoek, dan wel zendt hij de in het vierde lid bedoelde kennisgeving.

  • 4 Indien de inspecteur de beschikking niet binnen de in het derde lid genoemde termijn kan geven, stelt hij belanghebbende daarvan onder opgaaf van redenen in kennis en noemt hij de termijn waarop de beschikking wel zal worden gegeven.

  • 5 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend.

  • 6 Onze Minister kan bij ministeriële regeling nadere regels stellen ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Afdeling 5. Verplichting ten dienste van de belastingheffing

Artikel 11

  • 1 De belastingplichtige is gehouden een administratie te voeren zodanig dat daaruit de hoeveelheden van de onttrekkingen en van de infiltraties van water te allen tijde duidelijk blijken.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen door Onze Minister nadere regels worden gesteld omtrent de wijze waarop aan de in het eerste lid bedoelde verplichting moet worden voldaan.

Hoofdstuk IIA. Belasting op leidingwater

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 11a

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. leidingwater: water dat door een waterleidingbedrijf of een afzonderlijke watervoorziening aan derden ter beschikking wordt gesteld, al dan niet van drinkwaterkwaliteit;

  • b. waterleidingbedrijf: een waterleidingbedrijf als bedoeld in de Waterleidingwet;

  • c. afzonderlijke watervoorziening: landgebonden voorziening, niet zijnde een waterleidingbedrijf, voor de winning of behandeling van water, dat met behulp van een leiding of distributienet als leidingwater ter beschikking wordt gesteld;

  • d. aansluiting: een aansluiting van een in Nederland gelegen onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken, op het distributienet van een waterleidingbedrijf of van een afzonderlijke watervoorziening, waaruit leidingwater aan de verbruiker wordt geleverd; een aansluiting kan bestaan uit een of meer leveringspunten;

  • e. particuliere installatie voor centrale watervoorziening: een voorziening voor de levering van water aan meer dan een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdeel c, van de Wet waardering onroerende zaken, welke installatie permanent is aangesloten op het distributienet van een waterleidingbedrijf of van een afzonderlijke watervoorziening.

Afdeling 2. Grondslag en belastingplicht

Artikel 11b

Onder de naam belasting op leidingwater wordt een belasting geheven op leidingwater.

Artikel 11c

  • 1 De belasting wordt geheven ter zake van de levering van leidingwater via een aansluiting aan de verbruiker, met dien verstande dat de belasting wordt geheven over een hoeveelheid van maximaal 300 kubieke meter per verbruiksperiode van 12 maanden per aansluiting.

  • 2 Bij een verbruiksperiode korter dan wel langer dan 12 maanden wordt de in het eerste lid genoemde hoeveelheidsgrens naar evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd.

  • 3 Bij de levering van leidingwater aan een particuliere installatie voor centrale watervoorziening wordt, in afwijking in zoverre van het eerste lid, de belasting geheven over de totale hoeveelheid geleverd water, met dien verstande dat, indien de exploitant van de installatie aan degene die het leidingwater heeft geleverd een verklaring heeft overgelegd waarin opgaaf wordt gedaan van het aantal onroerende zaken, bedoeld in artikel 16, onderdeel c, van de Wet waardering onroerende zaken dat door de installatie van water wordt voorzien, ten hoogste wordt geheven over een hoeveelheid van 300 kubieke meter vermenigvuldigd met dat aantal.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Afdeling 3. Maatstaf van heffing en verschuldigdheid

Artikel 11e

  • 1 De belasting wordt geheven per eenheid leidingwater, gemeten in kubieke meters.

  • 2 Ingeval de hoeveelheid geleverd leidingwater niet in kubieke meters bekend is, wordt de belasting geheven over een hoeveelheid die wordt berekend door het bedrag dat ter zake van de levering van water in rekening wordt gebracht, te verminderen met het vastrecht dat door de leverancier aan huishoudelijke verbruikers in rekening wordt gebracht indien wel een meter aanwezig is, en de uitkomst te delen door de prijs per kubieke meter die de leverancier in rekening brengt aan die verbruikers.

Artikel 11f

  • 1 De belasting wordt verschuldigd:

    • a. in gevallen waarin een voorschotnota wordt uitgereikt of, indien geen voorschotnota wordt uitgereikt, een voorschotbedrag wordt ontvangen:

      • 1°. op het tijdstip waarop een voorschotnota wordt uitgereikt onderscheidenlijk een voorschotbedrag wordt ontvangen; alsmede

      • 2°. op het tijdstip van de uitreiking van de eindfactuur over een verbruiksperiode;

    • b. in andere gevallen op het tijdstip van de uitreiking van de factuur.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, in samenhang met artikel 11c, eerste lid, wordt de hoeveelheid water, waarop de voorschotnota dan wel het voorschotbedrag is gebaseerd, aangemerkt als geleverde hoeveelheid.

  • 3 Onder de in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, bedoelde eindfactuur wordt verstaan de factuur die wordt opgemaakt na afloop van een verbruiksperiode en waarin verrekening plaatsvindt met de op deze verbruiksperiode betrekking hebbende voorschotten.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Afdeling 5. Vrijstellingen

Artikel 11h

  • 1 Vrijstelling van de belasting wordt verleend ter zake van de levering van leidingwater door middel van noodvoorzieningen, waaronder worden verstaan brandkranen, sprinklerinstallaties en dergelijke, indien deze uitsluitend worden gebruikt in buitengewone omstandigheden.

  • 2 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ter effectuering van de toepassing van het eerste lid. Daarbij worden tevens regels gesteld inzake administratieve verplichtingen.

Afdeling 6. Teruggaven

Artikel 11i

  • 1 Op verzoek wordt teruggaaf verleend van de belasting ter zake van de levering van leidingwater, voor zover de door de belastingplichtige, bedoeld in artikel 11d, ter zake te ontvangen bedragen niet zijn en niet zullen worden ontvangen.

  • 2 De inspecteur beslist op het verzoek, bedoeld in het eerste lid, bij een voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 3 Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek geeft de inspecteur een beschikking op dat verzoek, dan wel zendt hij de in het vierde lid bedoelde kennisgeving.

  • 4 Indien de inspecteur de beschikking niet binnen de in het derde lid genoemde termijn kan geven, stelt hij belanghebbende daarvan onder opgaaf van redenen in kennis en noemt hij de termijn waarop de beschikking wel zal worden gegeven.

  • 5 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de indiening van het verzoek en de wijze waarop kan worden aangetoond dat aan de voorwaarden voor teruggaaf wordt voldaan.

  • 6 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Artikel 11j

  • 1 Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend voor zover de belasting over de hoeveelheden leidingwater die door een verbruiker in een verbruiksperiode van 12 maanden van verschillende leveranciers zijn betrokken, hoger is dan de belasting die zou zijn verschuldigd indien sprake was van één leverancier.

  • 2 De teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend aan de verbruiker.

Afdeling 7. Verplichtingen ten dienste van de belastingheffing

Artikel 11k

  • 1 De belastingplichtige, bedoeld in artikel 11d, is gehouden een administratie te voeren zodanig dat – voor zover dat voor de heffing van de belasting van belang kan zijn daaruit te allen tijde duidelijk blijken:

    • a. de gegevens betreffende de door hem verrichte leveringen;

    • b. de gegevens betreffende de toepassing van de in artikel 11c, eerste lid, bedoelde hoeveelheidsgrens.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de wijze waarop aan de in het eerste lid bedoelde verplichtingen moet worden voldaan.

Hoofdstuk III. Afvalstoffenbelasting

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 12

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. afvalstoffen: afvalstoffen als bedoeld in de Wet milieubeheer;

    • b. verwijdering: storten of verbranden van afvalstoffen, met uitzondering van verbranden met een hoofdgebruik als brandstof of een hoofdgebruik voor een andere wijze van energieopwekking;

    • ba. nuttige toepassing: nuttige toepassing als bedoeld in de Wet milieubeheer;

    • bb. storten: storten als bedoeld in de Wet milieubeheer;

    • c. inrichting: een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer, werken daaronder niet begrepen, waarin afvalstoffen worden verwijderd;

    • d. niet-reinigbare verontreinigde baggerspecie: verontreinigde baggerspecie waarvan door middel van een verklaring van een door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan te wijzen instelling is aangetoond dat deze niet reinigbaar is tot een nuttig toepasbaar product;

    • e. ontinktingsresidu: de afvalstof die bij papier- en kartonfabrieken die oud papier als grondstof inzetten, ontstaat tijdens het proces waarbij het oud papier wordt ontinkt door middel van een flotatie- of wasproces;

    • f. stoffen: chemische elementen en hun verbindingen, zoals deze voorkomen in de natuur dan wel door menselijk toedoen worden voortgebracht;

    • g. preparaten: mengsels of oplossingen van stoffen;

    • h. volumieke massa: gewicht per volume-eenheid uitgedrukt in kilogram per kubieke meter;

    • i. percolaat: vloeistof die uit gestorte afvalstoffen komt of daarmee in contact is geweest;

    • j. stortgas: gas dat uit gestorte afvalstoffen vrijkomt als gevolg van biologische afbraakreacties.

  • 2 Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen worden niet tot afvalstoffen gerekend die stoffen, preparaten en andere producten, die voldoen aan de voorwaarden van bij algemene maatregel van bestuur opgesomde besluiten en regelingen volgens welke deze stoffen, preparaten en andere producten buiten inrichtingen met een stortplaats milieuhygiënisch verantwoord zijn toe te passen, dan wel bestemd zijn te worden gebruikt voor bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen toepassingen die hetzij verband houden met de bedrijfsvoering van de inrichting, hetzij deel uitmaken van het bedrijfsproces dat leidt tot de nuttige toepassing of verwijdering van afvalstoffen.

Terugwerkende kracht

Stb. 2005, 134, datum inwerkingtreding 18-03-2005, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2005.

1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. afvalstoffen: afvalstoffen als bedoeld in de Wet milieubeheer;

  • b. verwijdering: storten of verbranden van afvalstoffen, met uitzondering van verbranden met een hoofdgebruik als brandstof of een hoofdgebruik voor een andere wijze van energieopwekking;

  • ba. nuttige toepassing: nuttige toepassing als bedoeld in de Wet milieubeheer;

  • bb. storten: storten als bedoeld in de Wet milieubeheer;

  • c. inrichting: een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer, werken daaronder niet begrepen, waarin afvalstoffen worden verwijderd;

  • d. baggerspecie: grond die uit de bodem is vrijgekomen via het oppervlaktewater of de voor dat water bestemde ruimte, daaronder begrepen sediment en het residu van de reiniging van baggerspecie;

  • e. ontinktingsresidu: de afvalstof die bij papier- en kartonfabrieken die oud papier als grondstof inzetten, ontstaat tijdens het proces waarbij het oud papier wordt ontinkt door middel van een flotatie- of wasproces;

  • f. stoffen: chemische elementen en hun verbindingen, zoals deze voorkomen in de natuur dan wel door menselijk toedoen worden voortgebracht;

  • g. preparaten: mengsels of oplossingen van stoffen;

  • h. volumieke massa: gewicht per volume-eenheid uitgedrukt in kilogram per kubieke meter;

  • i. percolaat: vloeistof die uit gestorte afvalstoffen komt of daarmee in contact is geweest;

  • j. stortgas: gas dat uit gestorte afvalstoffen vrijkomt als gevolg van biologische afbraakreacties.

2 Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen worden niet tot afvalstoffen gerekend die stoffen, preparaten en andere producten, die voldoen aan de voorwaarden van bij algemene maatregel van bestuur opgesomde besluiten en regelingen volgens welke deze stoffen, preparaten en andere producten buiten inrichtingen met een stortplaats milieuhygiënisch verantwoord zijn toe te passen, dan wel bestemd zijn te worden gebruikt voor bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen toepassingen die hetzij verband houden met de bedrijfsvoering van de inrichting, hetzij deel uitmaken van het bedrijfsproces dat leidt tot de nuttige toepassing of verwijdering van afvalstoffen.

Stb. 2005, 683, datum inwerkingtreding 01-01-2006, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 26-09-2004.

1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. afvalstoffen: afvalstoffen als bedoeld in de Wet milieubeheer, en zeer laag radioactief afval;

  • aa. zeer laag radioactief afval: radioactieve afvalstoffen van natuurlijke bronnen van ioniserende straling, waarin de activiteit van de betrokken natuurlijke bronnen op enig moment gelijk is aan of hoger is dan de in bijlage 1, tabel 1, van het Besluit stralingsbescherming vermelde waarde, en de activiteitsconcentratie van de betrokken natuurlijke bronnen gelijk is aan of hoger is dan de in bijlage 1, tabel 1, van het Besluit stralingsbescherming vermelde waarde en lager is dan tien maal die waarde;

  • b. verwijdering: storten of verbranden van afvalstoffen, met uitzondering van verbranden met een hoofdgebruik als brandstof of een hoofdgebruik voor een andere wijze van energieopwekking;

  • ba. nuttige toepassing: nuttige toepassing als bedoeld in de Wet milieubeheer;

  • bb. storten: storten als bedoeld in de Wet milieubeheer;

  • c. inrichting: een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer, werken daaronder niet begrepen, waarin afvalstoffen worden verwijderd;

  • d. baggerspecie: grond die uit de bodem is vrijgekomen via het oppervlaktewater of de voor dat water bestemde ruimte, daaronder begrepen sediment en het residu van de reiniging van baggerspecie;

  • e. ontinktingsresidu: de afvalstof die bij papier- en kartonfabrieken die oud papier als grondstof inzetten, ontstaat tijdens het proces waarbij het oud papier wordt ontinkt door middel van een flotatie- of wasproces;

  • f. stoffen: chemische elementen en hun verbindingen, zoals deze voorkomen in de natuur dan wel door menselijk toedoen worden voortgebracht;

  • g. preparaten: mengsels of oplossingen van stoffen;

  • h. volumieke massa: gewicht per volume-eenheid uitgedrukt in kilogram per kubieke meter;

  • i. percolaat: vloeistof die uit gestorte afvalstoffen komt of daarmee in contact is geweest;

  • j. stortgas: gas dat uit gestorte afvalstoffen vrijkomt als gevolg van biologische afbraakreacties.

2 Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen worden niet tot afvalstoffen gerekend die stoffen, preparaten en andere producten, die voldoen aan de voorwaarden van bij algemene maatregel van bestuur opgesomde besluiten en regelingen volgens welke deze stoffen, preparaten en andere producten buiten inrichtingen met een stortplaats milieuhygiënisch verantwoord zijn toe te passen, dan wel bestemd zijn te worden gebruikt voor bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen toepassingen die hetzij verband houden met de bedrijfsvoering van de inrichting, hetzij deel uitmaken van het bedrijfsproces dat leidt tot de nuttige toepassing of verwijdering van afvalstoffen.

Afdeling 2. Grondslag en belastingplicht

Artikel 13

  • 1 Onder de naam afvalstoffenbelasting wordt een belasting geheven ter zake van:

    • a. de afgifte ter verwijdering van afvalstoffen aan een inrichting;

    • b. de verwijdering van afvalstoffen binnen de inrichting waarin deze zijn ontstaan.

  • 2 De aan een inrichting afgegeven afvalstoffen worden geacht alle te zijn afgegeven ter verwijdering.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Afdeling 3. Maatstaf van heffing en verschuldigdheid

Artikel 15

  • 1 De belasting wordt berekend over het gewicht van de afvalstoffen, gemeten in kilogrammen.

  • 2 Door Onze Ministers kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld omtrent de wijze waarop het gewicht van de afvalstoffen wordt bepaald.

Artikel 16

De belasting wordt verschuldigd op het tijdstip waarop:

Afdeling 4. Vrijstellingen en tarief

Artikel 17

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Vrijgesteld is de definitieve verwijdering van:

    • a. baggerspecie voor zover de definitieve verwijdering geschiedt in een inrichting in de territoriale zee van Nederland;

    • b. baggerspecie door het storten ervan in oppervlaktewater dat in open verbinding staat met ander oppervlaktewater;

    • c. baggerspecie voor zover de definitieve verwijdering geschiedt in het kader van een door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aangewezen project inzake rivierverruiming, de baggerspecie afkomstig is uit het aangewezen projectgebied, en de baggerspecie wordt geborgen in dat projectgebied;

    • d. niet-reinigbare verontreinigde baggerspecie.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, wordt verleend.

Terugwerkende kracht

Stb. 2005, 134, datum inwerkingtreding 18-03-2005, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2005.

1 Vrijgesteld is de verwijdering van baggerspecie.

2 Indien baggerspecie ter verwijdering wordt afgegeven aan inrichtingen waar op grond van de voor die inrichting geldende vergunning, bedoeld in de Wet milieubeheer, ook andere afvalstoffen dan baggerspecie mogen worden gestort, wordt door de aanbieder van de baggerspecie aan de houder van de inrichting een verklaring overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van baggerspecie.

3 De in het tweede lid bedoelde verklaring wordt verstrekt door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Artikel 18

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Het tarief bedraagt in geval van:

    • a. Het storten van afvalstoffen:  € 84,78 per 1000 kilogram;

    • b. het verbranden van afvalstoffen: nihil.

  • 3 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur kunnen voorwaarden worden gesteld met betrekking tot de toepassing van het tweede lid.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen door Onze Ministers regels worden gesteld omtrent de wijze waarop de in het tweede lid bedoelde afvalstoffen moeten worden aangeboden.

Terugwerkende kracht

Stb. 2005, 134, datum inwerkingtreding 18-03-2005, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2005.

1 Het tarief bedraagt in geval van:

  • a. Het storten van afvalstoffen:  € 84,78 per 1000 kilogram;

  • b. het verbranden van afvalstoffen: nihil.

2 In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, bedraagt het tarief € 13,98 per 1000 kilogram voor:

  • a. afvalstoffen die uitsluitend bestaan uit de categorieën van afvalstoffen, genoemd in artikel 1, eerste lid, onder 17 en 21 van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen;

  • b. gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

  • c. afvalstoffen met een volumieke massa van meer dan 1100;

  • d. bij regeling van Onze Ministers aan te wijzen afvalstoffen die niet verbrandbaar en niet herbruikbaar zijn, die onvermengd zijn met andere afvalstoffen en die rechtstreeks door de producent worden aangeboden.

3 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur kunnen voorwaarden worden gesteld met betrekking tot de toepassing van het tweede lid.

4 Bij ministeriële regeling kunnen door Onze Ministers regels worden gesteld omtrent de wijze waarop de in het tweede lid bedoelde afvalstoffen moeten worden aangeboden.

Afdeling 4a. Teruggaaf

Artikel 18b

  • 1 Op verzoek wordt teruggaaf van belasting verleend met betrekking tot stoffen, preparaten of andere producten die de inrichting, al dan niet na nuttige toepassing, verlaten, met dien verstande dat geen teruggaaf wordt verleend voor percolaat of stortgas.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde stoffen, preparaten of andere producten die nuttig zijn toegepast, nadere regels worden gesteld ter berekening van het terug te geven bedrag aan belasting.

  • 3 Indien bij de afgifte van een afzonderlijke, duidelijk herkenbare afvalstoffenstroom aan een inrichting bekend is dat deze niet uitsluitend bestaat uit voor verwijdering bestemde afvalstoffen, kan de inspecteur op schriftelijk verzoek van de belastingplichtige toestaan dat met betrekking tot die afvalstroom de totale hoeveelheid afgegeven afvalstoffen door toepassing van een verhoudingsgetal wordt herleid tot de hoeveelheid voor verwijdering afgegeven afvalstoffen.

  • 4 Het verhoudingsgetal, bedoeld in het derde lid, wordt gebaseerd op de in het voorafgaande tijdvak gerealiseerde cijfers. Na afloop van het kalenderjaar vindt herrekening plaats op de voet van het eerste lid.

Artikel 18c

  • 1 Op verzoek wordt teruggaaf verleend van de belasting ter zake van de afgifte ter verwijdering van afvalstoffen, voor zover de door de belastingplichtige, bedoeld in artikel 14, ter zake te ontvangen bedragen niet zijn en niet zullen worden ontvangen.

Afdeling 5. Verplichting ten dienste van de belastingheffing

Artikel 19

  • 1 De belastingplichtige is gehouden een administratie te voeren zodanig dat daaruit te allen tijde duidelijk blijken de aard, de hoeveelheid en de herkomst van de afvalstoffen.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen door Onze Minister regels worden gesteld omtrent de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde verplichting moet worden nagekomen.

  • 3 De belastingplichtige is gehouden de administratie zodanig in te richten dat daarin op overzichtelijke wijze is opgenomen welke stoffen, preparaten of andere producten als bedoeld in artikel 12, tweede lid, in welke hoeveelheden en op welk tijdstip de inrichting zijn binnengebracht dan wel hebben verlaten.

Hoofdstuk IV. Brandstoffenbelasting

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 20

Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. kolen: producten van de GN-codes 2701, 2702 en 2704;

  • b. brandstof: een stof – met inbegrip van alle daaraan toegevoegde stoffen – dienende voor verbranding met het doel de daarbij ontstane energie te benutten, bij welke verbranding verontreinigende stoffen in de buitenlucht kunnen geraken;

  • c. afleveren: het aan de voorraad onttrekken door een leverancier in verband met de afgifte aan of verzending naar een afnemer;

  • d. gebruiken: het aanwenden als brandstof;

  • e. duaal gebruik: aanwenden van kolen zowel als verwarmingsbrandstof als voor andere doeleinden dan als motor- of verwarmingsbrandstof.

Afdeling 2. Grondslag en belastingplicht

Artikel 21

  • 1 Onder de naam brandstoffenbelasting wordt een belasting geheven op kolen.

  • 2 De belasting wordt geheven ter zake van de aflevering of het gebruik van kolen.

  • 3 De belasting wordt slechts geheven voorzover de kolen door degene die deze aflevert of gebruikt, zijn gewonnen, vervaardigd of binnen Nederland zijn gebracht.

  • 4 De belasting wordt geheven ongeacht de bewerking die op de kolen is toegepast.

  • 5 Als aflevering of gebruik wordt niet aangemerkt het gebruik van kolen voor het vervaardigen van kolen, energieproducten als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, onderdelen d en e, of minerale oliën als bedoeld in de Wet op de accijns indien het gebruik van de kolen plaats vindt binnen de inrichting waarin zij zijn ontstaan.

  • 6 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur kunnen voorwaarden en beperkingen worden gesteld waaronder het vijfde lid toepassing vindt.

Artikel 22

De belasting wordt geheven van degene die de kolen aflevert of gebruikt.

Afdeling 3. Maatstaf van heffing en verschuldigdheid

Artikel 23

De belasting wordt geheven per eenheid brandstof, uitgedrukt in kilogram.

Artikel 24

De belasting wordt verschuldigd op het tijdstip waarop de aflevering of het gebruik van de kolen plaatsvindt.

Afdeling 4. Tarief

Artikel 25

  • 1 Het tarief bedraagt per 1000 kilogram kolen € 12,45.

  • 2 In afwijking van het eerste lid bedraagt het tarief nihil voor kolen die worden afgeleverd met een buiten Nederland gelegen bestemming, mits kan worden aangetoond dat de desbetreffende brandstoffen in verband met de aflevering buiten Nederland zijn gebracht.

  • 3 Op verzoek van de belastingplichtige wordt de belasting in afwijking van artikel 23 en van het eerste lid geheven per eenheid brandstof, uitgedrukt in zowel energie-inhoud als CO2-emissie bij verbranding van de kolen. In dat geval zijn de in het vierde lid genoemde tarieven van toepassing. Bij inwilliging van het verzoek geldt zulks tot wederopzegging door belanghebbende doch ten minste voor vijf jaren. Een hernieuwd verzoek kan pas vijf jaren na die wederopzegging worden ingewilligd. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 4 De in het derde lid bedoelde tarieven bedragen € 0,2129 per gigajoule en € 2,6348 per 1000 kilogram CO2.

  • 5 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de regeling bedoeld in het derde lid wordt toegepast.

Afdeling 5. Vrijstellingen

Artikel 26

  • 1 Vrijstelling van de belasting wordt verleend ter zake van de aflevering of het gebruik van kolen die worden gebruikt als brandstof voor het opwekken van elektriciteit in een installatie met een elektrisch rendement van minimaal 30%.

  • 2 Als installatie met een elektrisch rendement van minimaal 30% wordt aangemerkt een installatie met een gemiddeld gebruik van maximaal 12 megajoule per opgewekt kWh.

  • 3 Vrijstelling van de belasting wordt verleend ter zake van duaal gebruik van kolen.

  • 4 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de vrijstellingen, bedoeld in het eerste en derde lid, worden verleend.

  • 5 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Afdeling 6. Teruggaaf

Artikel 27

  • 1 Aan degene die door derden aan hem afgeleverde kolen heeft aangewend anders dan als brandstof of voor duaal gebruik, wordt op zijn verzoek door de inspecteur een teruggaaf verleend van de belasting.

  • 2 Aan degene die kolen aflevert met een buiten Nederland gelegen bestemming, dan wel buiten Nederland brengt teneinde daar door hem te worden afgeleverd of gebruikt, wordt op verzoek door de inspecteur een teruggaaf verleend van de belasting op de desbetreffende kolen.

  • 3 De inspecteur beslist op het verzoek, bedoeld in het eerste en tweede lid, bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 4 Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek geeft de inspecteur een beschikking op dat verzoek, dan wel zendt hij de in het vijfde lid bedoelde kennisgeving.

  • 5 Indien de inspecteur de beschikking niet binnen de in het vierde lid genoemde termijn kan geven, stelt hij belanghebbende daarvan onder opgaaf van redenen in kennis en noemt hij de termijn waarop de beschikking wel zal worden gegeven.

  • 6 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de indiening van het verzoek en de wijze waarop kan worden aangetoond dat aan de voorwaarden voor teruggaaf wordt voldaan.

  • 7 Onze Minister kan bij ministeriële regeling nadere regels stellen ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Artikel 28

  • 1 Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot kolen die worden gebruikt als brandstof voor het opwekken van elektriciteit in een installatie met een elektrisch rendement van minimaal 30% als bedoeld in artikel 26.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde teruggaaf wordt verleend aan de verbruiker.

  • 3 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de in het eerste lid bedoelde teruggaaf wordt verleend.

Afdeling 7. Verplichtingen ten dienste van de belastingheffing

Artikel 29

  • 1 De belastingplichtige is gehouden een administratie te voeren zodanig dat, voorzover dat voor de heffing van belang kan zijn, daaruit te allen tijde duidelijk blijken de gegevens betreffende het winnen, vervaardigen, binnen Nederland brengen, afleveren en gebruiken van kolen.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen door Onze Minister nadere regels worden gesteld omtrent de wijze waarop aan de in het eerste lid bedoelde verplichting moet worden voldaan.

Hoofdstuk VA. Energiebelasting

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 36a

  • 1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas: hetgeen ingevolge de artikelen 26 en 28 van de Wet op de accijns onder deze begrippen wordt verstaan;

    • b. L: een liter bij een temperatuur van 15°C;

    • c. weg, motorrijtuig en pleziervaartuig: hetgeen ingevolge artikel 27, vijfde lid, van de Wet op de accijns onder deze begrippen wordt verstaan;

    • d. invoer: invoer in de zin van de Wet op de accijns;

    • e. uitslag: uitslag in de zin van de Wet op de accijns;

    • f. aansluiting: een aansluiting van een in Nederland gelegen onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken op een Nederlands distributienet waaruit elektriciteit of aardgas aan de verbruiker wordt geleverd; een aansluiting kan bestaan uit een of meer leveringspunten;

    • g. installatie voor warmtekrachtkoppeling: een installatie waarin aardgas wordt verstookt voor de gecombineerde opwekking van warmte en kracht met een totaal energetisch rendement van minimaal 60%, gebaseerd op de calorische onderwaarde van het gas. Onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan de som van het rendement van de elektriciteitsopwekking en tweederde deel van het rendement van de productie van nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde van aardgas;

    • h. installatie voor blokverwarming: een gemeenschappelijke voorziening, niet zijnde een installatie voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in onderdeel g, voor de verwarming van meer dan een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdeel c, van de Wet waardering onroerende zaken;

    • i. hernieuwbare energiebronnen: wind, zonne-energie, aardwarmte, golfenergie, getijdenenergie, waterkracht, biomassa, stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas;

    • j. biomassa: de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw, met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval;

    • k. zuivere biomassa: producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw, met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken die geheel biologisch afbreekbaar zijn, alsmede industrieel en huishoudelijk afval dat geheel biologisch afbreekbaar is;

    • l. Nm3: een normaalkubiekemeter;

    • m. aardgas: producten van de GN-codes 2711 11 00 en 2711 21 00;

    • n. overige gassen: hoogovengas, cokesovengas, kolengas, raffinaderijgas en KV-gas als bedoeld in de GN-code 2705;

    • o. elektriciteit: elektrische energie van de GN-code 2716;

    • p. brandstof: een stof – met inbegrip van alle daaraan toegevoegde stoffen – dienende voor verbranding met het doel de daarbij ontstane energie te benutten, bij welke verbranding verontreinigende stoffen in de buitenlucht kunnen geraken.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld met betrekking tot de herleiding van feitelijke hoeveelheden van halfzware olie en gasolie tot hoeveelheden bij een temperatuur van 15°C.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud van het begrip zuivere biomassa.

Afdeling 2. Grondslag en belastingplicht

Artikel 36b

  • 1 Onder de naam energiebelasting wordt een belasting geheven op de volgende producten:

    • a. halfzware olie;

    • b. gasolie;

    • c. vloeibaar gemaakt petroleumgas;

    • d. aardgas;

    • e. overige gassen; en

    • f. elektriciteit.

  • 2 Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt als één van de onder het eerste lid, onderdelen a tot en met e, bedoelde producten, niet zijnde één van deze producten, mede aangemerkt elk product dat direct of indirect is bestemd voor gebruik, wordt aangeboden voor verkoop of wordt gebruikt als één van deze producten.

Artikel 36c

  • 1 Met betrekking tot halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas, wordt de belasting geheven ter zake van de uitslag en van de invoer, als was de belasting een accijns.

  • 2 Met betrekking tot aardgas wordt de belasting geheven ter zake van de levering via een aansluiting aan de verbruiker en met betrekking tot overige gassen wordt de belasting geheven ter zake van de levering aan de verbruiker.

  • 3 Met betrekking tot elektriciteit wordt de belasting geheven ter zake van de levering via een aansluiting aan de verbruiker, met uitzondering van de levering van elektriciteit aan degene die op zijn beurt leveringen via een aansluiting aan de verbruiker verricht.

  • 4 Als een levering als bedoeld in het tweede en derde lid, wordt mede aangemerkt het verbruik van aardgas, overige gassen en elektriciteit, indien deze op andere wijze zijn verkregen dan door een levering als bedoeld in het tweede en derde lid. Als een levering als bedoeld in het derde lid wordt mede aangemerkt het verbruik van elektriciteit, indien de elektriciteit is verkregen door tussenkomst van de Amsterdam Power Exchange, alsmede het verbruik van elektriciteit door degene die leveringen via een aansluiting aan de verbruiker verricht.

  • 5 Het vierde lid is niet van toepassing met betrekking tot de verbruiker die:

    • a. elektriciteit heeft opgewekt door middel van hernieuwbare energiebronnen, met uitzondering van elektriciteit uit biomassa die niet als zuivere biomassa wordt aangemerkt;

    • b. elektriciteit heeft opgewekt door middel van een noodinstallatie in geval van storingen bij de levering via het net;

    • c. stortgas, rioolwaterzuiveringsgas of biogas heeft gewonnen;

    • d. elektriciteit heeft opgewekt door middel van een installatie voor warmtekrachtkoppeling.

  • 7 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder het vijfde en zesde lid toepassing vinden.

  • 8 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Artikel 36d

Als uitslag wordt mede aangemerkt het gebruik van halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas bestemd voor het aandrijven van motorrijtuigen op de weg of van pleziervaartuigen, voor andere doeleinden dan voor het aandrijven van motorrijtuigen op de weg of van pleziervaartuigen.

Artikel 36e

  • 1 Met betrekking tot halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas, wordt de belasting geheven van degene die ter zake accijns verschuldigd is of zou zijn, indien van die brandstoffen accijns zou worden geheven.

  • 2 Met betrekking tot aardgas, overige gassen en elektriciteit wordt de belasting geheven van degene die de levering verricht.

  • 3 In afwijking van het tweede lid wordt bij toepassing van artikel 36c, vierde lid, de belasting geheven van de verbruiker.

  • 4 Voor de toepassing van het tweede lid dient, indien degene die de levering aan de verbruiker verricht, niet in Nederland is gevestigd en aldaar geen vaste inrichting heeft van waaruit de levering wordt verricht, degene die de levering verricht in Nederland ter zake van deze levering een fiscaal vertegenwoordiger aan te stellen. De fiscaal vertegenwoordiger treedt op namens degene die levert aan de verbruiker en treedt in zijn plaats met betrekking tot alle rechten en verplichtingen die hij heeft inzake de aangifte en de betaling van de belasting, alsmede de verplichtingen, bedoeld in artikel 36n.

  • 5 De fiscaal vertegenwoordiger dient in het bezit te zijn van een daartoe verstrekte vergunning van de inspecteur.

  • 6 Degene die een vergunning als fiscaal vertegenwoordiger wil verkrijgen, dient daartoe een verzoek in bij de inspecteur. Bij of krachtens op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de gegevens die het verzoek moet bevatten.

  • 7 Bij het verzoek wordt een verklaring overgelegd van degene die de levering aan de verbruiker verricht waaruit blijkt dat deze degene die het verzoek indient, machtigt op te treden als zijn fiscaal vertegenwoordiger.

  • 8 Bij of krachtens op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur kunnen, ter verzekering van de heffing en de invordering, regels worden gesteld met betrekking tot de voorwaarden waaronder de vergunning wordt verleend, gewijzigd en ingetrokken. Het verlenen, het weigeren, het wijzigen en het intrekken van de vergunning geschiedt bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 9 In afwijking van het tweede lid wordt de belasting geheven van de verbruiker indien degene die de levering aan de verbruiker verricht en geen fiscaal vertegenwoordiger heeft, niet in Nederland is gevestigd en aldaar geen vaste inrichting heeft van waaruit de levering wordt verricht.

  • 10 Indien in een verbruiksperiode van 12 maanden ten aanzien van de verbruiker, bedoeld in het derde en negende lid, zowel sprake is van door hem op grond van het derde onderscheidenlijk negende lid verschuldigde belasting als van aan hem in rekening gebrachte belasting ter zake van aan hem geleverde hoeveelheden aardgas of elektriciteit, wordt in totaal niet meer belasting geheven dan de belasting die zou zijn verschuldigd indien de totale hoeveelheid aardgas of elektriciteit was betrokken van één leverancier, met dien verstande dat de belasting primair is verschuldigd op grond van het tweede lid.

Artikel 36f

In afwijking van artikel 36e, eerste lid, wordt de belasting bij toepassing van artikel 36d geheven van degene die de halfzware olie, de gasolie of het vloeibaar gemaakt petroleumgas gebruikt.

Afdeling 3. Maatstaf van heffing en verschuldigdheid

Artikel 36g

De belasting wordt voor halfzware olie, gasolie, vloeibaar gemaakt petroleumgas en aardgas geheven per eenheid brandstof, uitgedrukt in L, kilogram of m3, en voor elektriciteit en overige gassen per eenheid energie-inhoud, uitgedrukt in kWh onderscheidenlijk gigajoule.

Artikel 36h

  • 1 De belasting met betrekking tot halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas wordt verschuldigd op het tijdstip waarop de accijns ter zake van die brandstoffen verschuldigd wordt of zou worden indien van die brandstoffen accijns zou worden geheven.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt de belasting bij toepassing van artikel 36d verschuldigd op het tijdstip waarop het gebruik plaatsvindt.

  • 3 De belasting met betrekking tot de levering van aardgas, overige gassen en de levering van elektriciteit wordt verschuldigd:

    • a. in gevallen waarin een voorschotnota wordt uitgereikt of, indien geen voorschotnota wordt uitgereikt, een voorschotbedrag wordt ontvangen:

      • 1°. op het tijdstip waarop een voorschotnota wordt uitgereikt onderscheidenlijk een voorschotbedrag wordt ontvangen; alsmede

      • 2°. op het tijdstip van de uitreiking van de eindfactuur over een verbruiksperiode;

    • b. in andere gevallen op het tijdstip van de uitreiking van de factuur.

  • 4 Voor de toepassing van het derde lid, onderdeel a, onder 1°, worden de hoeveelheden aardgas en elektriciteit, waarop de voorschotnota dan wel het voorschotbedrag is gebaseerd, aangemerkt als geleverde hoeveelheden.

  • 5 Onder de in het derde lid, onderdeel a, onder 2°, bedoelde eindfactuur wordt verstaan de factuur die wordt opgemaakt na afloop van een verbruiksperiode en waarin verrekening plaatsvindt met de op deze verbruiksperiode betrekking hebbende voorschotten.

  • 6 In afwijking van het derde lid wordt de belasting bij toepassing van artikel 36c, vierde lid, verschuldigd op het tijdstip waarop het verbruik plaatsvindt.

  • 7 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Afdeling 4. Tarief

Artikel 36i

  • 1 Het tarief bedraagt voor:

    • a. halfzware olie, per 1000 L € 159,72;

    • b. gasolie, per 1000 L € 161,05;

    • c. vloeibaar gemaakt petroleumgas, per 1000 kilogram € 190,68;

    • d. aardgas, met een bovenste verbrandingswaarde van 35,17 megajoule, voor dat gedeelte van de geleverde hoeveelheid per verbruiksperiode van 12 maanden per aansluiting dat:

      • niet hoger is dan 5000 m3, per m3 € 0,1494;

      • hoger is dan 5000 m3, maar niet hoger dan 170 000 m3, per m3 € 0,1019;

      • hoger is dan 170 000 m3, maar niet hoger dan 1 000 000 m3, per m3 € 0,0311;

      • hoger is dan 1 000 000 m3, maar niet hoger dan 10 000 000 m3, per m3 € 0,0115;

      • hoger is dan 10 000 000 m3, per m3 € 0,0107 voor niet-zakelijk verbruik en per m3 € 0,0076 voor zakelijk verbruik;

    • e. hoogovengas, cokesovengas, kolengas en raffinaderijgas, per 1000 gigajoule € 125,98;

    • f. KV-gas, per 1000 gigajoule € 497,51;

    • g. elektriciteit voor dat gedeelte van de geleverde hoeveelheid per verbruiksperiode van 12 maanden per aansluiting dat:

      • niet hoger is dan 10 000 kWh, per kWh € 0,0699;

      • hoger is dan 10 000 kWh, maar niet hoger dan 50 000 kWh, per kWh € 0,0263;

      • hoger is dan 50 000 kWh, maar niet hoger dan 10 000 000 kWh, per kWh € 0,0086;

      • hoger is dan 10 000 000 kWh, per kWh € 0,0010 voor niet-zakelijk verbruik en per kWh € 0,0005 voor zakelijk verbruik.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onderdelen a, b en c, bedraagt het tarief nihil voor halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas bestemd voor het aandrijven van motorrijtuigen op de weg of van pleziervaartuigen of voor de voortstuwing van luchtvaartuigen.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, onderdelen a, b en c, bedraagt het tarief voor halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas als bedoeld in post a 32 van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende Tabel I, onderscheidenlijk € 17,1484, € 17,2758 en € 20,6073, indien geen aansluiting aanwezig is voor aardgas.

  • 4 In afwijking van het eerste lid, onderdeel d, bedraagt het tarief voor aardgas als bedoeld in post a 32 van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende Tabel I, voor aardgas met een bovenste verbrandingswaarde van 35,17 megajoule, voor dat gedeelte van de geleverde hoeveelheid per verbruiksperiode van 12 maanden per aansluiting dat:

    • niet hoger is dan 5000 m3, per m3 € 0,01378;

    • hoger is dan 5000 m3, maar niet hoger dan 170 000 m3, per m3 € 0,01707;

    • hoger is dan 170 000 m3, maar niet hoger dan 1 000 000 m3, per m3 € 0,01573;

    • hoger is dan 1 000 000 m3, maar niet hoger dan 10 000 000 m3, per m3 € 0,0115;

    • hoger is dan 10 000 000 m3, per m3 € 0,0076.

  • 5 Bij aardgas met een bovenste verbrandingswaarde lager of hoger dan 35,17 megajoule per m3 worden de in het eerste lid, onderdeel d, en vierde lid genoemde tarieven naar evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd.

  • 6 In afwijking van het eerste lid, onderdeel d, bedraagt het tarief voor aardgas € 0,1494 per m3 voor de totale hoeveelheid aardgas die wordt geleverd aan een verbruiker die dat aardgas gebruikt voor een installatie voor blokverwarming.

  • 7 Zakelijk verbruik is verbruik door een zakelijke eenheid die zelfstandig, op ongeacht welke plaats, leveringen van goederen en diensten verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die economische activiteiten. Economische activiteiten omvatten alle werkzaamheden van een fabrikant, handelaar of verrichter van diensten, met inbegrip van de winning van delfstoffen, de landbouw en de uitoefening van vrije of daarmee gelijkgestelde beroepen. Rijks-, regionale en lokale overheden, alsmede andere publiekrechtelijke lichamen worden als zakelijke eenheid aangemerkt voorzover zij werkzaamheden of transacties verrichten die bij een behandeling als niet-zakelijke eenheid tot concurrentieverstoring van enige betekenis zouden leiden.

  • 8 Niet-zakelijk verbruik is het verbruik anders dan het zakelijk verbruik, bedoeld in het negende lid.

  • 9 Indien bij een aansluiting sprake is van zowel zakelijk als niet-zakelijk verbruik worden de tarieven genoemd in het eerste lid, onderdelen d en g, voor verbruik boven 10 000 000 m3 respectievelijk 10 000 000 kWh toegepast naar evenredigheid van elk type verbruik. Indien het verbruik nagenoeg geheel bestaat uit zakelijk verbruik of niet-zakelijk verbruik, wordt het volledige verbruik als zodanig aangemerkt.

  • 10 Bij een verbruiksperiode korter dan wel langer dan 12 maanden worden de in het eerste lid, onderdelen d en g, en vierde lid, genoemde hoeveelheidsgrenzen naar evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd.

  • 11 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de tarieven, bedoeld in het eerste lid, onderdelen d en g, worden toegepast.

  • 12 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de toepassing van het derde, vierde, en negende lid.

  • 13 In afwijking van het eerste lid, onderdeel d, en het vierde lid, bedragen de tarieven nihil voor in artikel 36b, tweede lid, als aardgas aangemerkte producten voorzover deze als brandstof worden gebruikt in de inrichting waarin zij zijn ontstaan.

  • 14 In afwijking van het eerste lid, onderdeel e, bedraagt het tarief nihil voor hoogovengas, cokesovengas, kolengas en raffinaderijgas, voorzover deze als brandstof worden gebruikt in de inrichting waarin zij zijn ontstaan.

  • 15 In afwijking van het eerste lid, onderdeel d, vierde en zesde lid, wordt, indien op basis van een contract tussen de belastingplichtige en de verbruiker de levering van aardgas gemeten wordt in Nm3, de belasting verschuldigd over Nm3. Daarbij worden de tarieven, zoals die met betrekking tot aardgas in het eerste lid, onderdeel d, vierde en zesde lid, zijn vastgesteld per m3, toegepast.

Afdeling 5. Belastingvermindering en vrijstellingen

Artikel 36j

  • 1 Op de ter zake van de levering van aardgas en elektriciteit, bedoeld in artikel 36c, tweede en derde lid, verschuldigde belasting wordt een vermindering toegepast. De vermindering bedraagt € 194 per verbruiksperiode van 12 maanden per elektriciteitsaansluiting. Indien het bedrag van de over deze verbruiksperiode verschuldigde belasting lager is dan het bedrag van de vermindering, wordt het verschil aan de verbruiker terugbetaald.

  • 2 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ter effectuering van de toepassing van het eerste lid. Daarbij worden tevens regels gesteld inzake administratieve verplichtingen alsmede strafbaarstelling van overtreding van het bij die regels gestelde.

  • 3 Bij een verbruiksperiode korter dan wel langer dan 12 maanden wordt het in het eerste lid genoemde bedrag naar evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd.

  • 5 De in het eerste lid bedoelde vermindering van belasting is niet van toepassing met betrekking tot zaken, al dan niet als onroerende zaak aangemerkt, die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken welke kunnen dienen als woning of ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf of beroep of anderszins een verblijfsfunctie hebben.

  • 6 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de vermindering, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend.

  • 7 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Artikel 36k

  • 1 Vrijstelling van de belasting wordt verleend ter zake van de levering van producten als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, onderdelen d tot en met f, die worden gebruikt voor het opwekken van elektriciteit in een installatie met een elektrisch rendement van minimaal 30%.

  • 2 Als installatie met een elektrisch rendement van minimaal 30% wordt aangemerkt een installatie met:

    • a. een gemiddeld gebruik van maximaal 0,38 Nm3 aardgas per opgewekt kWh;

    • b. een gemiddeld gebruik van maximaal 12 megajoule per opgewekt kWh in geval van een andere brandstof.

  • 3 Vrijstelling van belasting wordt verleend ter zake van de levering van elektriciteit die wordt gebruikt voor chemische reductie en elektrolytische en metallurgische procédés.

  • 4 Vrijstelling van belasting wordt verleend ter zake van de levering van aardgas en overige gassen die worden gebruikt anders dan als brandstof dan wel aardgas dat wordt gebruikt als additief of als vulstof in producten die direct of indirect zijn bestemd voor verbruik, worden aangeboden voor verkoop of worden verbruikt als aardgas.

  • 5 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de vrijstellingen, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, worden verleend.

  • 6 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Afdeling 6. Teruggaven

Artikel 36l

  • 1 Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas, voor zover de hoeveelheid die door een verbruiker is betrokken hoger is dan 159 000 L halfzware olie, 153 000 L gasolie onderscheidenlijk 119 000 kilogram vloeibaar gemaakt petroleumgas per kalenderjaar.

    De teruggaaf bedraagt:

    • a. indien voornoemde producten zijn belast naar het tarief, bedoeld in artikel 36i, eerste lid, onderdelen a, b en c:

      • voor halfzware olie, per 1000 L € 144,64;

      • voor gasolie, per 1000 L € 145,86; en

      • voor vloeibaar gemaakt petroleumgas, per 1000 kilogram € 172,54;

    • b. indien voornoemde producten zijn belast naar het tarief, bedoeld in artikel 36i, derde lid:

      • voor halfzware olie, per 1000 L € 2,0684;

      • voor gasolie, per 1000 L € 2,0858; en

      • voor vloeibaar gemaakt petroleumgas, per 1000 kilogram € 2,4673.

  • 2 De teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend aan degene die de brandstoffen voor eigen verbruik heeft betrokken.

  • 3 Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend voor aardgas dat is belast naar het tarief als bedoeld in artikel 36i, eerste lid, onderdeel d, voor het verbruik niet hoger dan 5000 m3, voorzover het verbruik van warmte in een onroerende zaak die door een installatie voor blokverwarming wordt verwarmd, hoger is dan 158 000 MJ per verbruiksperiode van 12 maanden.

  • 4 De teruggaaf, bedoeld in het derde lid, wordt verleend aan de gebruiker van de in het derde lid bedoelde onroerende zaak. De teruggaaf bedraagt het verschil tussen het tarief, bedoeld in artikel 36i, eerste lid, onderdeel d, voor het verbruik niet hoger dan 5000 m3 en het tarief voor het verbruik gelegen tussen 5000 m3 en 170 000 m3.

  • 5 Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot aardgas en elektriciteit, voor zover de belasting over de hoeveelheden aardgas en elektriciteit die door een verbruiker in een verbruiksperiode van 12 maanden van verschillende leveranciers zijn betrokken, hoger is dan de belasting die zou zijn verschuldigd indien sprake was van één leverancier.

  • 6 De teruggaaf, bedoeld in het vijfde lid, wordt verleend aan de verbruiker.

  • 7 Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot aardgas en elektriciteit, gebruikt in onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningsbijeenkomsten van levensbeschouwelijke aard.

  • 8 De teruggaaf, bedoeld in het zevende lid, wordt verleend aan de gebruiker van de in het zevende lid bedoelde onroerende zaken. De teruggaaf bedraagt 50 percent van de aan hem in rekening gebrachte belasting.

  • 9 Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene maatregel van bestuur worden voorwaarden en beperkingen gesteld waaronder de teruggaaf, bedoeld in het eerste, derde, vijfde, zevende, twaalfde, dertiende, veertiende en vijftiende lid, wordt verleend.

  • 11 De teruggaafregeling, bedoeld in het zevende lid, is onder bij regeling van Onze Minister te stellen nadere voorwaarden en beperkingen, eveneens van toepassing met betrekking tot aardgas en elektriciteit, gebruikt in onroerende zaken die hoofdzakelijk in gebruik zijn bij een charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instelling, mits:

    • a. de instelling beschikt over notarieel verleden statuten waaruit de charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende doelstelling blijkt;

    • b. de feitelijke werkzaamheden van de instelling overeenkomen met de doelstelling;

    • c. de instelling niet of slechts in beperkte mate werkzaam is op het gebied van sport, gezondheidszorg of onderwijs;

    • d. de instelling niet aan vennootschapsbelasting is onderworpen dan wel daarvan is vrijgesteld;

    • e. de instelling beschikt over een eigen aansluiting.

    Een statuut als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt gelijkgesteld met notarieel verleden statuten als bedoeld in de eerste volzin, aanhef en onderdeel a, indien dit statuut schriftelijk is vastgelegd.

    De teruggaafregeling, bedoeld in de eerste volzin, is onder bij regeling van Onze Minister te stellen nadere voorwaarden en beperkingen, eveneens van toepassing met betrekking tot aardgas en elektriciteit, gebruikt in onroerende zaken die hoofdzakelijk in gebruik zijn bij instellingen die een sociaal belang behartigen.

  • 13 Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot elektriciteit die wordt gebruikt op een in artikel 36k, derde lid, bedoelde wijze.

  • 14 Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend met betrekking tot aardgas en overige gassen die worden gebruikt op een in artikel 36k, vierde lid, bedoelde wijze.

  • 15 Op verzoek wordt teruggaaf van de belasting verleend voorzover met betrekking tot zakelijk verbruik van aardgas boven de 10 000 000 m3 of elektriciteit boven de 10 000 000 kWh per verbruiksperiode van twaalf maanden per aansluiting het tarief voor niet-zakelijk verbruik in rekening is gebracht.

Artikel 36m

  • 1 Op verzoek wordt teruggaaf verleend van de belasting ter zake van leveringen van aardgas en elektriciteit, voor zover de door de belastingplichtige, bedoeld in artikel 36e, tweede lid, ter zake te ontvangen bedragen niet zijn en niet zullen worden ontvangen.

Afdeling 7. Verplichtingen ten dienste van de belastingheffing

Artikel 36n

  • 1 De belastingplichtige, bedoeld in artikel 36e, tweede lid, is gehouden een administratie te voeren zodanig dat - voor zover dat voor de heffing van de belasting van belang kan zijn - daaruit te allen tijde duidelijk blijken:

    • a. de gegevens betreffende de door hem verrichte leveringen;

    • b. de gegevens betreffende de toepassing van de in artikel 36i, eerste lid, onderdelen d en g, bedoelde hoeveelheidgrenzen.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de wijze waarop aan de in het eerste lid bedoelde verplichtingen moet worden voldaan.

Afdeling 9. Bijzondere regeling voor energiezuinige apparaten, energiebesparende voorzieningen en voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie (energiepremies)

[Vervallen per 01-01-2003]

Afdeling 10. Bijzondere vrijstelling

Artikel 36q

Bij of krachtens op voordracht van Onze Minister, mede namens Onze Minister van Economische Zaken, Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt voorzien in een regeling op grond waarvan, onder daarbij te stellen voorwaarden, vrijstelling van de belasting wordt verleend ter zake van de levering van zakelijk verbruikte elektriciteit bij een verbruik boven de 10 000 000 kWh per verbruiksperiode van 12 maanden per aansluiting, voor het gedeelte van de geleverde hoeveelheid per verbruiksperiode van 12 maanden per aansluiting dat hoger is dan 10 000 000 kWh, indien de verbruiker in het kader van met Onze Minister van Economische Zaken, Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer of Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gemaakte afspraken verplichtingen op zich heeft genomen ter verbetering van de energie-efficiëntie.

Hoofdstuk VI. Algemene bepalingen

Afdeling 1. Wijze van heffing

Artikel 37

  • 1 De in een tijdvak verschuldigd geworden belasting moet op aangifte worden voldaan.

  • 3 Indien de berekening van de verschuldigde belasting leidt tot een negatief bedrag verleent de inspecteur op verzoek van de belastingplichtige teruggaaf van dit bedrag. Artikel 27, derde tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Afdeling 2. Aanvullende regelingen

Artikel 38

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter verzekering van een juiste toepassing van de wet nadere regels worden gesteld ter aanvulling van de in deze wet geregelde onderwerpen.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur.

Afdeling 3. Evaluatie

Artikel 38a

Onze Ministers zenden binnen twee en een half jaar na de inwerkingtreding van de bepalingen inzake de grondwaterbelasting en de afvalstoffenbelasting aan de Staten-Generaal een verslag over de uitvoerbaarheid van deze bepalingen alsmede over de mogelijk in de praktijk gebleken negatieve milieu-effecten en economische problemen.

Artikel 38b

Onze Minister zendt in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer uiterlijk 1 juli 2002 aan de Staten-Generaal een verslag over de uitvoering en de werking van artikel 36p alsmede over de wenselijkheid van handhaving van de desbetreffende regeling.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 23 december 1994

Beatrix

De Minister van Financiën,

G. Zalm

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

M. de Boer

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Uitgegeven de negenentwintigste december 1994

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager