Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Justitie, gedaan mede namens Onze Minister-President,
Minister van Algemene Zaken, de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, J. Kohnstamm,
en Onze Minister van Economische Zaken, van 28 september 1995, Directie Wetgeving,
nr. 517163/95/6;
Gelet op de artikelen 30g, derde lid, 35, tweede lid, en 37 van de Wet op de kansspelen, artikel III van de Wet van 18 mei 1995, Stb. 300, houdende wijziging van de Wet op de kansspelen in verband met het instellen van een College van toezicht op de kansspelen, artikel 1a, eerste lid, onder d, van de Wet Nationale ombudsman en artikel 1a, onder d, van de Wet openbaarheid van bestuur;
De Raad van State gehoord (advies van 10 november 1995, nr. W03.95.0529);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Justitie, uitgebracht mede namens
Onze Minister-President, Minister van Algemene Zaken, de Staatssecretaris van Binnenlandse
Zaken, J. Kohnstamm, en Onze Minister van Economische Zaken, van 28 november 1995,
Directie Wetgeving, nr. 527406/95/6;
Hebben goedgevonden en verstaan: