Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering

Geraadpleegd op 24-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 31-01-2004.
Geldend van 31-01-2004 t/m 31-12-2004

Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering

De Staatssecretaris van Financiën,

Gelet op de artikelen 5, 6, 12, 14, 16, 18, 20, 22, 23 en 32 van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen;

Voor zoveel nodig in overeenstemming of na overleg met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, de Minister van Verkeer en Waterstaat en de Minister van Economische Zaken,

Besluit:

Hoofdstuk I. Algemeen

Artikel 1

  • 2 Deze regeling verstaat onder:

Artikel 1a

De inhoudingsplichtige rekent tot het loon voor de door hem betaalde aanvullingen op uitkeringen ingevolge de Ziektewet het gezamenlijke bedrag van de uitkeringen en de aanvullingen.

Hoofdstuk II. Vermindering af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen

Artikel 1b

  • 1 De afdrachtvermindering kinderopvang en de arbo-afdrachtvermindering kunnen indien de over een tijdvak af te dragen loonbelasting dan wel af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen op de voet van artikel 3, eerste lid, van de wet tot nihil is verminderd, voor het gedeelte dat nog niet is verrekend in mindering worden gebracht op de over de volgende tijdvakken af te dragen loonbelasting dan wel af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen. Bij toepassing van de vorige volzin wordt de af te dragen loonbelasting dan wel de af te dragen loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen over het eerstvolgende tijdvak telkens tot nihil verminderd alvorens de nog niet verrekende afdrachtvermindering naar een volgend tijdvak wordt doorgeschoven.

  • 2 Het doorschuiven van de nog niet verrekende afdrachtvermindering naar volgende tijdvakken op de voet van het eerste lid, is alleen mogelijk:

    • a. ten aanzien van de afdrachtvermindering kinderopvang: voorzover de kosten van kinderopvang waarover de afdrachtvermindering is berekend, betrekking hebben op deze tijdvakken;

    • b. ten aanzien van de arbo-afdrachtvermindering: voorzover deze tijdvakken zijn gelegen binnen een periode van 36 maanden na de aanvang van het kalenderjaar waarin de afdrachtvermindering ter zake van de aanschaffing, verbetering of voortbrenging van het desbetreffende arbo-bedrijfsmiddel zonder toepassing van het eerste lid zou zijn genoten.

  • 3 Indien ten aanzien van de arbo-afdrachtvermindering het eerste lid toepassing vindt, wordt daarmee voor de bepaling van de termijn genoemd in artikel 26a, vierde lid, van de wet geen rekening gehouden.

Artikel 2

  • 1 Bij de herleiding van de afdrachtvermindering lage lonen, de afdrachtvermindering onderwijs, het maximum van de afdrachtvermindering betaald ouderschapsverlof en de toetslonen tot bedragen per loontijdvak wordt een jaar op 260 dagen, een maand op 65/3 dag, een week op 5 dagen en een tijdvak dat korter is dan een dag op een dag gesteld.

  • 2 Met betrekking tot de werknemer wiens loon mede omvat de waarde van regelmatig bij de betaling van het loon verstrekte vakantiebonnen, vakantietoeslagbonnen of van daarmee overeenkomende aanspraken, worden de op grond van het eerste lid bepaalde tijdvakbedragen van de afdrachtvermindering lage lonen, de afdrachtvermindering onderwijs en het maximum van de afdrachtvermindering betaald ouderschapsverlof vermenigvuldigd:

    • a. ingeval op jaarbasis aanspraken worden verleend voor 20 of meer vakantiedagen: met de factor 260:231;

    • b. ingeval op jaarbasis aanspraken worden verleend voor 19 of minder vakantiedagen: met defactor 260 : 245.

  • 4 Voor de toepassing van het tweede lid wordt het aantal vakantiedagen in aanmerking genomen tot het krachtens de publiekrechtelijke regeling of de collectieve arbeidsovereenkomst voor een volwassen werknemer geldende aantal zonder rekening te houden met feestdagen en met extra vakantiedagen die aan de werknemer worden toegekend in verband met zijn leeftijd of de duur van zijn dienstverband.

Artikel 3

Voor de toepassing van artikel 5, negende lid, van de wet blijft het aanmerken van het kwartaal als loontijdvak op de voet van artikel 64, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 achterwege.

Artikel 4

Ingeval de vermindering op de voet van artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van de wet toepassing vindt, administreert de inhoudingsplichtige per werknemer en per tijdvak waarover die vermindering wordt toegepast de overeengekomen arbeidsduur.

Artikel 5

Ingeval de vermindering op de voet van artikel 6, derde lid, van de wet plaatsvindt aan de hand van het aantal uren waarover loon is verschuldigd, is op dat loon artikel 1, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, van de wet niet van toepassing en administreert de inhoudingsplichtige per werknemer en per tijdvak waarover die vermindering wordt toegepast de volgende gegevens:

  • a. het aantal uren waarover het loon is verschuldigd;

  • b. het voor de toepassing van dit artikel relevante loon;

  • c. het van toepassing zijnde toetsloon.

Artikel 6

  • 1 Ingeval het loon niet per tijdseenheid wordt berekend, is bij de bepaling van de vermindering op de voet van artikel 6, derde lid, van de wet, artikel 1, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, van de wet niet van toepassing op dat loon. In dat geval vindt die vermindering, in afwijking van artikel 6, eerste lid, van de wet, inkomensevenredig plaats aan de hand van de verhouding van het in het loontijdvak ten minste op nihil te stellen genoten loon van de werknemer en het bedrag dat per kalenderjaar beloopt

    indien hij de leeftijd heeft bereikt van

    doch niet de leeftijd van

     

    15 jaren

    16 jaren:

    € 4.861

    16 jaren

    17 jaren:

    € 5.590

    17 jaren

    18 jaren:

    € 6.400

    18 jaren

    19 jaren:

    € 7.373

    19 jaren

    20 jaren:

    € 8.506

    20 jaren

    21 jaren:

    € 9.965

    21 jaren

    22 jaren:

    € 11.747

    22 jaren

    23 jaren:

    € 13.772

    23 jaren

     

    € 16.197

  • 2 Ingeval het eerste lid toepassing vindt administreert de inhoudingsplichtige per werknemer en per tijdvak waarover de vermindering wordt toegepast de in het eerste lid, tweede volzin, bedoelde verhouding.

Artikel 7

De inhoudingsplichtige die met betrekking tot een door hem aangewezen categorie werknemers artikel 6, vierde lid, van de wet toepast, bewaart bij zijn loonadministratie een overzicht van de desbetreffende werknemers of categorie werknemers.

Artikel 8

De inhoudingsplichtige voegt binnen twee maanden na afloop van het kalenderjaar aan de loonadministratie toe de administratie met betrekking tot de in dat jaar toegepaste afdrachtvermindering lagelonen en afdrachtvermindering onderwijs. De administratie bevat per werknemer het bedrag van de afdrachtvermindering lage lonen en de afdrachtvermindering onderwijs.

Hoofdstuk IV. Afdrachtvermindering onderwijs

Artikel 11c

Als bedrijfssectoren, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel d, van de wet worden aangewezen, onder vermelding van de desbetreffende code of codes in de Standaard Bedrijfsindeling uit 1993 van het Centraal Bureau voor de Statistiek:

  • a. landbouw, jacht en dienstverlening ten behoeve van landbouw en jacht (A 01);

  • b. bosbouw en dienstverlening ten behoeve van bosbouw (A 02);

  • c. visserij, kweken van vis en schaaldieren (B 05)

  • d. turfwinning (CA 10);

  • e. aardolie- en aardgaswinning en dienstverlening ten behoeve van de aardolie- en aardgaswinning (CA 11);

  • f. winning van zand, grind, klei, zout en dergelijke (CB 14);

  • g. vervaardiging van voedingsmiddelen en dranken (DA 15);

  • h. verwerking van tabak (DA 16);

  • i. vervaardiging van textiel (DB 17);

  • j. vervaardiging van kleding; bereiden en verven van bont (DB 18);

  • k. vervaardiging van leer en lederwaren, met uitzondering van kleding (DC 19);

  • l. houtindustrie en vervaardiging van artikelen van hout, kurk, riet en vlechtwerk, met uitzondering van meubels (DD 20);

  • m. vervaardiging van papier, karton en papier- en kartonwaren (DE 21);

  • n. uitgeverijen, drukkerijen en reproductie van opgenomen media (DE 22);

  • o. aardolie- en steenkolenwerkende industrie; bewerking van splijt- en kweekstoffen (DF 23);

  • p. vervaardiging van chemische producten (DG 24);

  • q. vervaardiging van producten van rubber en kunststof (DH 25);

  • r. vervaardiging van glas, aardewerk, cement-kalk en gipsprodukten (DI 26);

  • s. vervaardiging van metalen in primaire vorm (DJ 27);

  • t. vervaardiging van producten van metaal, met uitzondering van machines en transportmiddelen (DJ 28);

  • u. vervaardiging van machines en apparaten (DK 29);

  • v. vervaardiging van kantoormachines en computers (DL 30);

  • w. vervaardiging van overige elektrische machines, apparaten en benodigdheden (DL 31);

  • x. vervaardiging van audio, video- en telecommunicatie-apparatuur en -benodigd-heden (DL 32);

  • y. vervaardigen van medische apparaten en instrumenten, orthopedische artikelen en dergelijke, precisie- en optische instrumenten en uurwerken (DL 33);

  • z. vervaardiging van auto′s, aanhangwagens en opleggers (DM 34);

  • aa. vervaardiging van transportmiddelen, met uitzondering van auto′s, aanhangwagens en opleggers (DM 35);

  • bb. vervaardiging van meubels; vervaardiging van overige goederen niet eerder genoemd (DN 36);

  • cc. voorbereiding tot recycling (DN 37);

  • dd. productie van distributie van elektriciteit, aardgas, stoom en warm water (E 40);

  • ee. winning en distributie van water (E 41);

  • ff. bouwnijverheid (F 45);

  • gg. handel in en reparatie van auto’s en motorfietsen; benzineservicestations (G 50);

  • hh. groothandel en handelsbemiddeling (niet in auto′s en motorfietsen) (G 51);

  • ii. detailhandel en reparatie ten behoeve van particulieren met uitzondering van auto′s, motorfietsen en motorbrandstoffen (G 52);

  • jj. logies-, maaltijden- en drankenverstrekking (H 55);

  • kk. vervoer over land (I 60);

  • ll. vervoer over water (I 61);

  • mm. vervoer door de lucht (I 62);

  • nn. dienstverlening ten behoeve van het vervoer (I 63);

  • oo. post en telecommunicatie (I 64);

  • pp. financiële instellingen, met uitzondering van verzekeringswezen en pensioenfondsen (J 65);

  • qq. verzekeringswezen en pensioenfondsen, met uitzondering van verplichte sociale verzekeringen (J 66);

  • rr. activiteiten ten behoeve van of verwant aan financiële instellingen (J 67);

  • ss. verhuur en handel in onroerend goed (K 70);

  • tt. verhuur van transportmiddelen, machines en werktuigen zonder bedienend personeel en van overige roerende goederen (K 71);

  • uu. computerservice- en informatietechnologiebureaus en dergelijke (K 72);

  • vv. speur- en ontwikkelingswerk (K 73);

  • ww. rechtskundige dienstverlening, accountants, boekhoudbureaus, belastingconsulenten, markt- en opinie-onderzoekbureaus, economische adviesbureaus en holdings (K741);

  • xx. architecten-, ingenieurs- en overige technische ontwerp-, teken- en adviesbureaus (K742);

  • yy. gezondheidszorg (N 85.1) met uitzondering van medisch behandelingsondersteunend onderzoek (N 85.15.3);

  • zz. welzijnszorg waarbij huisvesting wordt geboden (N 85.31) met uitzondering van opvanghuizen (N 85.31.6);

  • aaa. thuiszorg (N 85.32.6).

Artikel 11d

Zolang de inhoudingsplichtige nog niet beschikt over een door alle betrokken partijen getekende overeenkomst als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen a en f, van de wet bewaart hij, in afwijking van artikel 14, zesde en achtste lid, van de wet bij de loonadministratie een verklaring van het Regionaal Opleidingscentrum waaruit blijkt dat de desbetreffende leerling de beroepsgerichte leerweg of basisberoepsgerichte leerweg volgt.

Artikel 12

  • 1 Een overeenkomst als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b, van de wet bevat ten minste:

    • a. dat de privaatrechtelijke rechtspersoon of de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO, bedoeld in die bepaling, de loonkosten van de desbetreffende assistent in opleiding of onderzoeker in opleiding financiert;

    • b. ingeval de inhoudingsplichtige een universiteit is of de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen of een onder een van deze organisaties ressorterende onderzoeksinstelling, bedoeld in die bepaling: dat de afdrachtvermindering onderwijs volledig ten goede komt van de privaatrechtelijke rechtspersoon of de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO die de loonkosten heeft gefinancierd;

    • c. een bepaling met betrekking tot de openbaarheid van onderzoeksgegevens zoals die door de desbetreffende universiteit bij contractonderzoek wordt toegepast;

    • d. een bepaling met betrekking tot de doorberekening van eventuele bijkomende kosten zoals die door de desbetreffende universiteit bij contractonderzoek wordt toegepast.

  • 2 Een overeenkomst als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel c, van de wet bevat ten minste:

    • a. dat de privaatrechtelijke rechtspersoon of de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO, bedoeld in die bepaling, de loonkosten van de desbetreffende werknemer financiert;

    • b. een bepaling met betrekking tot de openbaarheid van onderzoeksgegevens zoals die door de desbetreffende universiteit bij contractonderzoek wordt toegepast;

    • c. een bepaling met betrekking tot de doorberekening van eventueel bijkomende kosten zoals die door de desbetreffende universiteit bij contractonderzoek wordt toegepast;

    • d. dat op de desbetreffende werknemer met betrekking tot de begeleiding van het promotieonderzoek artikel 13.14 van het Rechtspositiereglement wetenschappelijk onderwijs en onderzoek van overeenkomstige toepassing is.

  • 3 Een overeenkomst als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel d, van de wet bevat ten minste:

    • a. het aantal studiepunten dat de student in het kader van het praktijkdeel van de opleiding bij de desbetreffende werkgever verwerft;

    • b. de periode of perioden waarop de overeenkomst betrekking heeft, welke ten minste 6 maanden praktijk voor ten minste 32 uur per week beslaat, dan wel ten minste twee keer 4 maanden praktijk voor ten minste 32 uur per week;

    • c. de wijze van begeleiding van de werknemer, naar aard en omvang, door hogeschool en werkgever;

    • d. de leerdoelen die moeten worden gerealiseerd in de praktijk en in het daarmee samenhangende theoriedeel;

    • e. de wijze van beoordeling van de praktijk;

    • f. functie-inhoud, vergoeding en andere arbeidsvoorwaarden;

    • g. bepalingen met betrekking tot ontbinding van de overeenkomst om onderwijskundige redenen.

Artikel 12a

  • 1 De hogescholen stellen aan het einde van het kalenderjaar een overzicht per inhoudingsplichtige per in artikel 14, eerste lid, onderdeel d, van de wet bedoelde werknemer op, waaruit kan worden afgeleid voor welke loontijdvakken in het daarop volgende kalenderjaar recht op de afdrachtvermindering onderwijs kan bestaan, en verstrekt dit aan de inhoudingsplichtige.

  • 2 De inhoudingsplichtige bewaart het in het eerste lid bedoelde overzicht bij de loonadministratie.

Artikel 12aa

  • 1 Voor de toepassing van artikel 14, eerste lid, onderdeel e, van de wet worden als vormen van scholing die zijn gericht op het op startkwalificatieniveau brengen, aangewezen opleidingen die zijn opgenomen in bijlage 1 van de Regeling vaststelling eindtermen beroepsonderwijs en vaststelling overzicht bekostigde beroepsopleidingen die van kracht is op het tijdstip waarop de bij de inhoudingsplichtige werkzame persoon de opleiding begint te volgen.

  • 2 Het eerste lid is alleen van toepassing indien door de onderwijsinstelling die de opleiding verzorgt binnen een maand na het einde van de opleiding aan de inhoudingsplichtige een schriftelijke verklaring is afgegeven die de inhoudingsplichtige bij de loonadministratie bewaart. De verklaring bevat ten minste de volgende gegevens:

    • a. de opleiding, de codekwalificatie en het niveau ervan zoals vermeld in de door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aan de desbetreffende onderwijsinstelling verstrekte licentie;

    • b. het nummer van de in onderdeel a bedoelde licentie;

    • c. de periode waarin de in de onderneming werkzame persoon de opleiding heeft gevolgd.

  • 3 De in artikel 14, vijfde lid, onderdeel c, van de wet bedoelde verklaring van de Centrale organisatie werk en inkomen is een schriftelijk stuk en bevat ten minste:

    • a. gegevens waaruit blijkt dat de werknemer een werkloze was op het tijdstip voorafgaand aan de aanvang van de dienstbetrekking;

    • b. het sociaal-fiscaalnummer van de werknemer.

Hoofdstuk V. Afdrachtvermindering kinderopvang

Artikel 12c

De in artikel 16, eerste lid van de wet bedoelde regelingen zijn de regelingen die voldoen aan overeenkomstige eisen als gesteld in het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang

Artikel 13

Voor de toepassing van artikel 16 van de wet wordt met een werknemer gelijkgesteld degene die een opleiding volgt of bij de inhoudingsplichtge vakbekwaamheid verwerft en van wie redelijkerwijs vast staat dat hij in aansluiting daarop werknemer wordt.

Artikel 14

Voor de toepassing van artikel 16, derde lid, van de wet worden de volgende kosten aangemerkt als aan de kinderopvang toe te rekenen kosten:

  • a. de arbeidskosten van degenen die zich direct bezighouden met de kinderopvang;

  • b. inrichtingskosten van ruimten die uitsluitend worden gebruikt voor de kinderopvang;

  • c. bouwkundige voorzieningen, uitsluitend met het oog op de kinderopvang;

  • d. schoonmaakkosten die direct verband houden met de kinderopvang;

  • e. kosten van voeding en drank voor zover deze worden verstrekt aan de desbetreffende kinderen;

  • f. kosten van spelmateriaal voor zover dit uitsluitend wordt gebruikt bij de kinderopvang;

  • g. medische kosten en kosten van luiers en dergelijke in verband met de kinderopvang;

  • h. kosten van administratie die direct verband houdt met de kinderopvang;

  • i. kosten van verzekering die direct verband houdt met de kinderopvang.

Artikel 14a

  • 1 Ingeval de inhoudingsplichtige niet zelf de kinderopvang verricht, is de afdrachtvermindering kinderopvang slechts van toepassing indien hij beschikt over gedagtekende facturen waarbij een afschrift is gevoegd van de vergunning of de verklaring die door de gemeente aan de instelling of de natuurlijke persoon die de kinderopvang verricht is afgegeven inhoudende dat de instelling of de natuurlijke persoon voldoet aan door de gemeente gestelde regels met betrekking tot de kwaliteit, en in welke facturen op duidelijke en overzichtelijke wijze is vermeld:

    • a. de instelling jegens welke of de natuurlijke persoon jegens wie de inhoudingsplichtige de uitgaven voor kinderopvang heeft gedaan;

    • b. de instelling of de natuurlijke persoon die de kinderopvang verricht indien deze een andere is dan bedoeld in onderdeel a;

    • c. naam en leeftijd van de kinderen voor wie kinderopvang pleegt te worden genoten;

    • d. de perioden waarin en het aantal uren gedurende welke of het aantal dagen waarop gedurende meer dan vijf uur onderscheidenlijk vijf uur of minder, dan wel in de vorm van buitenschoolse opvang onderscheidenlijk naschoolse opvang per kind kinderopvang pleegt te worden genoten;

    • e. het adres waar de kinderopvang pleegt plaats te vinden. Voorts dient de werknemer een afschrift van de overeenkomst met de instelling of de natuurlijke persoon die de kinderopvang verzorgt aan de inhoudingsplichtige te overhandigen, in welke overeenkomst is opgenomen het adres waar de kinderopvang pleegt plaats te vinden.

  • 2 De inhoudingsplichtige bewaart de in het eerste lid bedoelde facturen en afschriften bij de loonadministratie.

Artikel 14b

Indirect van rijkswege of in samenhang daarmee van derden ontvangen bijdragen als bedoeld in artikel 16, vierde lid, van de wet worden slechts erkend als zijnde van rijkswege verstrekt voorzover zij blijken uit een door de bijdragende instantie afgegeven verklaring. De verklaring moet zijn ondertekend door het bestuur van de bijdragende instantie en bevat het bedrag van de tegemoetkoming alsmede het deel daarvan dat van rijkswege is verstrekt. Het deel dat van rijkswege is verstrekt wordt bepaald naar de verhouding in het voorafgaande kalenderjaar waarin het totaal van de door de bijdragende instantie verstrekte tegemoetkomingen verminderd met het totaal van de bijdragen van alle inhoudingsplichtigen aan die instantie staat tot het totaal van de verstrekte tegemoetkomingen. De verklaring is voorzien van een cijfermatige, controleerbare onderbouwing van de op grond van de vorige volzin berekende verhouding.

Hoofdstuk VA. Afdrachtvermindering betaald ouderschapsverlof

Artikel 14c

  • 1 Een overeenkomst als bedoeld in artikel 16b, vierde lid, van de wet bevat tenminste:

    • a. de naam en geboortedatum van de werknemer;

    • b. de datum van indiensttreding van de werknemer;

    • c. de naam en geboortedatum van het kind ten aanzien van wie ouderschapsverlof wordt opgenomen;

    • d. een bepaling waarin is opgenomen dat de werknemer verklaart dat hij als ouder in familierechtelijke betrekking staat tot het desbetreffende kind, dan wel blijkens verklaringen uit de gemeentelijke basisadministratie op hetzelfde adres woont als het desbetreffende kind en duurzaam de verzorging en opvoeding van dat kind als eigen kind op zich heeft genomen;

    • e. een bepaling waarin is opgenomen dat de werknemer verklaart dat hij met betrekking tot het desbetreffende kind geen ouderschapsverlof heeft genoten bij een andere inhoudingsplichtige, dan wel dat hij bij een andere inhoudingsplichtige ouderschapsverlof heeft genoten maar op grond van artikel 6:2, zesde lid, van de Wet arbeid en zorg aanspraak heeft op een resterend deel van het ouderschapsverlof;

    • f. indien de werknemer met betrekking tot het desbetreffende kind bij een andere inhoudingsplichtige ouderschapsverlof heeft genoten maar op grond van artikel 6:2, zesde lid, van de Wet arbeid en zorg aanspraak heeft op een resterend deel van het ouderschapsverlof: het aantal uren ouderschapsverlof waarop de werknemer bij de andere inhoudingsplichtige ingevolge artikel 6:2 van laatstgenoemde wet ten hoogste recht had en het aantal uren ouderschapsverlof dat de werknemer bij de andere inhoudingsplichtige heeft genoten;

    • g. een berekening van het aantal uren ouderschapsverlof waarop de werknemer bij het ingaan van het ouderschapsverlof ingevolge artikel 6:2 van de Wet arbeid en zorg ten hoogste recht heeft, met dien verstande dat indien het ouderschapsverlof op grond van artikel 6:2, vierde lid, onderdeel b, van de Wet arbeid en zorg in perioden is opgedeeld, bij het ingaan van iedere periode de berekening opnieuw wordt gemaakt, rekening houdende met het aantal uren ouderschapsverlof dat reeds is genoten;

    • h. het aantal uren ouderschapsverlof dat door de werknemer wordt opgenomen en de aanvang en het einde van het tijdvak waarin die uren worden opgenomen, met dien verstande dat indien het ouderschapsverlof op grond van artikel 6:2, vierde lid, onderdeel b, van de Wet arbeid en zorg in perioden is opgedeeld, wordt vermeld het aantal uren ouderschapsverlof dat in de desbetreffende periode wordt opgenomen en de aanvang en het einde van het tijdvak waarin die uren worden opgenomen;

    • i. de hoogte van het loon dat terzake van het ouderschapsverlof wordt doorbetaald.

  • 2 De inhoudingsplichtige administreert bij de loonadministratie per tijdvak waarover de afdrachtvermindering betaald ouderschapsverlof wordt toegepast, de volgende gegevens per werknemer:

    • a. het aantal uren ouderschapsverlof per loontijdvak;

    • b. het loon dat per loontijdvak terzake van het ouderschapsverlof is genoten;

    • c. de berekening van de afdrachtvermindering betaald ouderschapsverlof.

Hoofdstuk VI. Afdrachtvermindering zeevaart

Artikel 16

  • 1 De inhoudingsplichtige administreert bij de loonadministratie per tijdvak waarover een afdrachtvermindering zeevaart wordt toegepast, de volgende gegevens:

    • a. per zeevarende het door deze per loontijdvak genoten loon uit tegenwoordige dienstbetrekking, alsmede het percentage van de afdrachtvermindering zeevaart dat met betrekking tot hem van toepassing is;

    • b. de berekening van de afdrachtvermindering zeevaart.

  • 2 De inhoudingsplichtige administreert bij de loonadministratie per kalenderjaar:

    • a. de namen, de geboortedata en de nummers van de monsterboekjes van de zeevarenden met betrekking tot wie de afdrachtvermindering zeevaart is toegepast;

    • b. de naam en de roepnaam van het zeeschip of de zeeschepen waarop de met betrekking tot wie de afdrachtvermindering zeevaart is toegepast, zeevarenden aangemonsterd zijn geweest. Voor toepassing van de vorige volzin wordt onder de roepnaam van een zeeschip verstaan de roepnaam, bedoeld in artikel 25 van het Radioreglement 1997 (Trb. 1981, nr. 78);

    • c. per zeevarende met betrekking tot wie de afdrachtvermindering zeevaart is toegepast: de periode of perioden waarin de zeevarende aan boord van een zeeschip aangemonsterd is geweest.

Artikel 20

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Voor de toepassing van de afdrachtvermindering zeevaart wordt een schip

  • a. in het kader van een onderneming voornamelijk op zee geëxploiteerd: indien het in de kalendermaand waarin het inhoudingstijdstip valt grotendeels op zee wordt geëxploiteerd;

  • b. gebezigd voor het verrichten van sleep- en hulpwerkzaamheden aan zeeschepen: indien

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2004, 249, datum inwerkingtreding 01-01-2005, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2003.

Voor de toepassing van de afdrachtvermindering zeevaart wordt een schip in het kader van een onderneming grotendeels op zee geëxploiteerd indien het in de kalendermaand waarin het inhoudingstijdstip valt grotendeels op zee wordt geëxploiteerd.

Artikel 20a

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Voor de toepassing van de afdrachtvermindering zeevaart wordt een schip dat in droogdok ligt gedurende ten hoogste een maand geacht grotendeels op zee te worden geëxploiteerd.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2005, 119, datum inwerkingtreding 25-06-2005, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2003.

Dit onderdeel is nieuw toegevoegd.

Artikel 21

  • 1 De afdrachtvermindering zeevaart vindt met betrekking tot de zeevarende die op het inhoudingstijdstip met verlof is of tijdelijk arbeidsongeschikt is, slechts toepassing indien hij gedurende de periode tussen bedoeld verlof onderscheidenlijk bedoelde arbeidsongeschiktheid en de voorafgaande periode van vakantieverlof meer dan de helft van de werktijd op zeeschepen onder Nederlandse vlag heeft gewerkt.

  • 2 Ten aanzien van de zeevarende die werkzaam is op een zeeschip op het tijdstip waarop dit de Nederlandse vlag gaat voeren wordt, indien de voorafgaande periode van vakantieverlof voor dat tijdstip eindigde, voor de toepassing van het eerste lid dat tijdstip tot uitgangspunt genomen in plaats van de voorafgaande periode van vakantieverlof.

Hoofdstuk VII. S&O-afdrachtvermindering

Artikel 22

  • 1 De inhoudingsplichtige mag, in afwijking van artikel 21, eerste lid, tweede volzin, van de wet, ter berekening van de S&O-afdrachtvermindering in plaats van het loon dat in een kalenderjaar is genoten ter zake van S&O-werk, in aanmerking nemen het vereenvoudigde S&O-loon.

  • 2 Het vereenvoudigde S&O-loon is het door de werknemer die S&O-werk verricht in het kalenderjaar genoten loon uit tegenwoordige dienstbetrekking vermenigvuldigd met het aantal uren dat door deze werknemer gedurende dat jaar is besteed aan S&O-werk en gedeeld door het totaal aantal gewerkte uren van die werknemer in dat jaar, met dien verstande dat het vereenvoudigde S&O-loon niet meer bedraagt dan het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking van de werknemer.

  • 4 Toepassing van het vereenvoudigde S&O-loon is slechts mogelijk indien dit met betrekking tot alle werknemers die S&O-werk verrichten, plaatsvindt.

Artikel 22a

  • 1 Voor de toepassing van artikel 21, vijfde lid, van de wet dient de in verband met speur- en ontwikkelingswerk bij te houden administratie op verzoek van de inspecteur geheel of gedeeltelijk bij de S&O-inhoudingsplichtige voor controle beschikbaar te komen.

  • 2 De administratieve verplichtingen van de onderneming of ondernemingen die de S&O-werkzaamheden feitelijk verricht onderscheidenlijk verrichten worden geacht te rusten op de S&O-inhoudingsplichtige.

Artikel 24

  • 1 De inhoudingsplichtige aan wie een S&O-verklaring is afgegeven voegt binnen twee maanden na afloop van het kalenderjaar waarin het S&O-werk is verricht, aan de loonadministratie de administratie toe met betrekking tot het in dat jaar verrichte S&O-werk. De administratie bevat de volgende elementen en gegevens:

    • a. de S&O-verklaring;

    • b. een afschrift van de in artikel 24 van de wet bedoelde aanvraag;

    • c. een aanduiding van het uitgevoerde S&O-werk;

    • d. de namen van de werknemers die direct betrokken zijn bij het desbetreffende S&O-werk;

    • e. per werknemer het aantal uren dat deze heeft besteed aan het S&O-werk;

    • f. per werknemer het door deze ter zake van het S&O-werk genoten loon uit tegenwoordige dienstbetrekking, dan wel het in artikel 22, tweede lid, bedoelde vereenvoudigde S&O-loon;

    • g. de berekening van de S&O-afdrachtvermindering.

  • 2 Indien het S&O-werk uit verschillende projecten bestaat worden de in het eerste lid, onderdelen c, d en e, bedoelde gegevens per project bijgehouden.

Artikel 25

  • 1 Ten aanzien van degene die op enig tijdstip, anders dan tijdelijk, ophoudt inhoudingsplichtige te zijn, wordt voor de toepassing van de artikelen 21 en 22 van de wet en van artikel 24 dat tijdstip gelijkgesteld met het einde van het kalenderjaar.

Hoofdstuk VIIA. Arbo-afdrachtvermindering

Artikel 25a

  • 1 De aangegane verplichtingen dan wel de gemaakte voortbrengingskosten ter zake van arbo-bedrijfsmiddelen als bedoeld in de bijlage II bij de Arbeidsomstandighedenregeling worden aangemeld binnen drie maanden. De in de vorige volzin bedoelde termijn van drie maanden vangt aan:

    • a. met betrekking tot verplichtingen: bij het aangaan van de verplichting;

    • b. met betrekking tot voortbrengingskosten: bij de aanvang van het kalenderkwartaal volgend op dat waarin de kosten zijn gemaakt dan wel, ingeval het bedrijfsmiddel ter zake waarvan de voortbrengingskosten zijn gemaakt in het kalenderkwartaal in gebruik is genomen, bij de ingebruikneming van het bedrijfsmiddel.

  • 2 De aanmelding van de aangegane verplichtingen of de gemaakte voortbrengingskosten geschiedt overeenkomstig de wijze als aangegeven in het door de inspecteur uitgereikte of toegezonden aanmeldingsformulier.

Hoofdstuk VIII. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 26

Met betrekking tot gevallen waarin artikel 2 van de Wet belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995 toepassing heeft gevonden, blijven de bepalingen van de Uitvoeringsregeling belasting- en premiefaciliteit voor de zeevaart 1995 van kracht naar de tekst zoals die luidde op 31 december 1995.

Artikel 26a

Met betrekking tot de gevallen waarin artikel 33 van de wet afdrachtvermindering langdurig werklozen nog wordt genoten, blijven in zoverre de bepalingen van deze regeling naar de tekst zoals die luidde op 31 december 2002, na die datum toepassing vinden.

Artikel 27

  • 1 Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 1996.

  • 2 Deze regeling kan worden aangehaald als: Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering.