Wet Fonds economische structuurversterking

Geraadpleegd op 25-11-2024.
Geldend van 01-01-2002 t/m 31-08-2002

Wet van 21 december 1995, houdende instelling van een Fonds economische structuurversterking

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is ter financiering van investeringsprojecten van nationaal belang waarmee beoogd wordt de economische structuur te versterken, een begrotingsfonds in te stellen, waarin een deel van de aardgasbaten afzonderlijk zal worden beheerd, en dat op grond van artikel 2 van de Comptabiliteitswet (Stb. 1992, 351) de instelling van een begrotingsfonds bij de wet dient te geschieden;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

  • 1 Er is een Fonds economische structuurversterking, hierna te noemen: het fonds.

  • 3 Onze Ministers van Economische Zaken en van Financiën beheren de begroting van het fonds.

Artikel 2

  • 1 De ontvangsten van het fonds worden gevormd door:

    • a. 41,5 procent van de niet-belastingontvangsten van de staat, verkregen uit de winning van koolwaterstoffen;

    • b. het bedrag dat overeenkomt met de rentelasten die bespaard worden als gevolg van het in mindering brengen op de staatsschuld van de in het tweede lid omschreven opbrengsten;

    • c. inkomsten van de staat voortvloeiend uit of verbandhoudend met de aanleg of de exploitatie van de Betuweroute en de HSL-Zuid, tot ten hoogste het nominale bedrag uit het Fes dat is besteed voor de voorfinanciering van de geraamde private bijdragen in de aanleg;

    • d. andere door Onze Minister van Economische Zaken in overeenstemming met Onze Minister van Financiën voor het fonds te bestemmen inkomsten van de staat voortvloeiend uit of verbandhoudend met de aanleg of de exploitatie van de Betuweroute en de HSL-Zuid;

    • e. andere voor het fonds te bestemmen ontvangsten uit de winning van koolwaterstoffen.

  • 2 Opbrengsten als bedoeld in het eerste lid, onder b, zijn:

    • a. ontvangsten van de staat, verkregen in verband met de overbelevering van aardgas door de Nederlandse Aardolie Maatschappij b.v. aan Brigitta Erdgas und Erdöl GmbH uit aardgaswinning in de Eemsmonding,

    • b. de opbrengsten van vervreemding van staatsdeelnemingen,

    • c. de opbrengsten van de verlening van het recht om bepaalde etherfrequenties te gebruiken, alsmede de opbrengst van de verlening van het recht op het gebruik van analoge en digitale radio- en televisiefrequenties,

    • d. andere nader aan te wijzen ontvangsten uit het vervreemden van materiële en immateriële activa en rechten van de staat.

  • 3 Onder ontvangsten als bedoeld in het tweede lid worden niet verstaan:

    • a. de opbrengst van de verkoop van het Nederlands Omroepproduktiebedrijf n.v.;

    • b. de opbrengst van de verkoop van de aandelen in Netherlands Car b.v.;

    • c. de opbrengst van de verkoop van Roccade Informatica Groep n.v. voor zover deze het bedrag van € 181 512 086,44 niet overstijgt.

  • 4 Bij de berekening van de te besparen rentelasten, bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt uitgegaan van het rendement op 10-jaars staatsobligaties op de dag waarop de opbrengst wordt bijgeschreven op een rekening van het Rijk.

  • 5 Bij de berekening van de te besparen rentelasten ten gevolge van het in mindering brengen op de staatsschuld van een opbrengst als bedoeld in het tweede lid, onder b, worden de dividendinkomsten die genoten zouden worden indien de vervreemding niet zou hebben plaatsgevonden afgetrokken.

  • 6 Indien opbrengsten als bedoeld in het eerste lid, onder e, als tijdelijke voorziening in het fonds zijn gestort in verband met vertraging in de in het eerste lid, onder b, bedoelde ontvangsten, kunnen deze bedragen op de in het eerste lid, onder b, bedoelde ontvangsten door Onze Minister van Economische Zaken in overeenstemming met Onze Minister van Financiën in mindering worden gebracht.

Artikel 3

  • 1 Ten laste van het fonds kunnen bijdragen worden toegekend aan andere begrotingen van het Rijk als bedoeld in artikel 1 van de Comptabiliteitswet ten behoeve van de financiering van:

    • a. investeringsprojecten van nationaal belang waarmee beoogd wordt de economische structuur te versterken, voorzover betrekking hebbend op:

      • 1°. de verkeers- en vervoersinfrastructuur met inbegrip van kosten die samenhangen met milieumaatregelen;

      • 2°. de technologie-, telecommunicatie- en kennisinfrastructuur;

      • 3°. bodemsanering, voor zover verband houdend met de projecten genoemd onder 1° of met bouwprojecten in de binnensteden;

      • 4°. de stedelijke hoofdstructuur, voor zover die samenhangt met en functioneel een relatie heeft met de projecten genoemd onder 1°;

      • 5°. de ecologische hoofdstructuur, voor zover een functionele relatie bestaat met projecten genoemd onder 1°;

    • b. de projecten in het kader van de investeringsimpuls, zoals bedoeld in de Voorjaarsnota 1993 (Kamerstukken II 1992/93, 23 100, nr. 1).

  • 2 Aan de toekenning van een bijdrage kunnen voorwaarden worden verbonden.

Artikel 4

  • 1 Ten gunste van de begroting van het fonds van enig jaar wordt het gerealiseerde batig saldo van het fonds van het voorafgaande jaar gebracht.

  • 2 Ten laste van de begroting van het fonds van enig jaar wordt het gerealiseerde nadelig saldo van het fonds van het voorafgaande jaar gebracht.

  • 3 Ten laste van het fonds kunnen in de begroting niet meer uitgaven worden geraamd dan het totaal van de geraamde ontvangsten, inclusief het gerealiseerde batig saldo van het fonds van het voorafgaande jaar, verminderd met 10 procent van de bij de ontwerp-begroting voor dat jaar geraamde ontvangsten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a.

  • 4 In afwijking van artikel 4, tweede lid, en artikel 65, tweede lid, aanhef en onder a, van de Comptabiliteitswet worden de begroting en de financiële verantwoording van het fonds uitsluitend op kasbasis gepresenteerd.

Artikel 5

Onze Minister van Economische Zaken kan in overeenstemming met Onze Minister van Financiën regels stellen met betrekking tot de voorwaarden waaronder de bijdragen betaalbaar worden gesteld, alsmede met betrekking tot de informatieverstrekking over de besteding van de verkregen bijdragen.

Artikel 6

Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1993.

Artikel 7

Deze wet kan worden aangehaald als: Wet Fonds economische structuurversterking.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 21 december 1995

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Uitgegeven de zesde februari 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager