Bijlage I. behorende bij artikel 2 van de Regeling op-, overslag en distributie benzine milieubeheer
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
Voorschriften voor opslaginstallaties op terminals
1.
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
De buitenwand en het uitwendige dak van bovengrondse tanks dienen te worden geschilderd
in een kleur met een totale stralingshittereflectie van 70% of meer. Deze werken kunnen
zo worden gepland dat zij een onderdeel vormen van de gewone onderhoudsbeurten van
de tanks binnen een termijn van drie jaar na het van toepassing worden van dit voorschrift.
Dit voorschrift is niet van toepassing op tanks die zijn verbonden met een dampterugwinningseenheid
die voldoet aan de voorschriften van bijlage II.
2.
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
Tanks met een uitwendig drijvend dak dienen te worden voorzien van een primaire afdichting
om de ringvormige ruimte tussen de tankwand en de buitenste rand van het drijvende
dak af te dichten en van een secundaire afdichting die boven de primaire afdichting
is aangebracht. De afdichtingen dienen zodanig te zijn ontworpen dat in vergelijking
met een vergelijkbare tank met vast dak zonder dampbeheersingsvoorzieningen (dat wil
zeggen een tank met vast dak en alleen een vacuüm/overdrukklep) in totaal 95% of meer
van de damp wordt vastgehouden.
De afdichtingen dienen zodanig te worden onderhouden dat het rendement van de afdichtingen
in de praktijk een zo gering mogelijke afwijking vertoont ten opzichte van het hierbedoelde
ontwerp-rendement.
3.
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
Alle nieuwe opslaginstallaties op terminals waarvoor dampterugwinning overeenkomstig
de voorschriften van bijlage II is voorgeschreven, moeten:
-
a. tanks met een vast dak zijn die overeenkomstig de voorschriften van bijlage II met de dampterugwinningseenheid zijn verbonden, of
-
b. ontworpen zijn met hetzij een uitwendig, hetzij een inwendig drijvend dak, dat is
voorzien van primaire en secondaire afdichtingen om te voldoen aan de prestatievoorschriften
genoemd onder 2.
4.
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
Bestaande tanks met vast dak moeten:
-
a. verbonden zijn met een dampterugwinningseenheid overeenkomstig de voorschriften van
bijlage II, of
-
b. een inwendig drijvend dak hebben met een primaire afdichting die zodanig dient te
zijn ontworpen dat in vergelijking met een vergelijkbare tank met vast dak zonder
dampbeheersingsvoorzieningen in totaal 90 % of meer van de damp wordt vastgehouden
Het inwendig drijvend dak en de primaire afdichting dienen zodanig te worden onderhouden
dat het rendement daarvan in de praktijk een zo gering mogelijke afwijking vertoont
ten opzichte van het hierbedoelde ontwerp-rendement.
5.
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
De onder 3 en 4 genoemde voorschriften voor dampbeheersingsvoorzieningen zijn niet
van toepassing op tanks met vast dak van terminals waar voorlopige dampopslag overeenkomstig
bijlage II is toegestaan.
Bijlage II. behorende bij artikel 3 van de Regeling op-, overslag en distributie benzine milieubeheer
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
Voorschriften voor overslaginstallaties op terminals
1.
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
Verplaatsingsdampen uit mobiele tanks die worden gevuld, dienen via een dampdichte
leiding te worden teruggevoerd naar een dampterugwinningseenheid om in de terminal
te worden teruggewonnen.
2.
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
Voorschrift 1 is niet van toepassing op het vullen van tankwagens langs de bovenzijde,
zolang deze wijze van vullen toegestaan is.
3.
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
Op terminals waar benzine in schepen wordt overgeslagen kan een dampterugwinningseenheid
worden vervangen door een dampverbrandingseenheid, wanneer dampterugwinning onveilig
of technisch onmogelijk is vanwege de hoeveelheden retourdamp. De voorschriften voor
de emissies van de dampterugwinningseenheid in de atmosfeer zijn eveneens van toepassing
op de dampverbrandingseenheid.
4.
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
Op terminals met een debiet van minder dan 25 000 ton per jaar kan onmiddellijke
dampterugwinning op de terminal worden vervangen door voorlopige dampopslag.
Op terminals waarbij de tanks met vast dak zijn aangesloten op een systeem van voorlopige
dampopslag, dienen de dampen die worden verplaatst door het vullen van mobiele tanks
met benzine vanuit de tanks met vast dak, via een dampdichte leiding te worden toegevoerd
naar de voorziening voor voorlopige dampopslag, en dienen de dampen die worden verplaatst
door het vullen van de vast-dak-tanks met benzine vanuit een mobiele tank via een
dampdichte leiding te worden teruggevoerd naar de mobiele tank van waaruit de benzine
wordt geleverd. Vulwerkzaamheden mogen alleen plaatsvinden, indien genoemde voorzieningen
aanwezig zijn en naar behoren werken.
5.1.
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
De gemiddelde concentratie van dampen in de afvoer van de dampterugwinningseenheid
– gecorrigeerd voor de verdunning tijdens de behandeling – mag niet meer bedragen
dan:
-
a. 10 g/Nm3 gedurende één uur in het geval van belading van tankwagens;
-
b. 10 g/Nm3 gedurende één uur in het geval van belading van mobiele tanks die per spoor worden
vervoerd;
-
c. 20g/Nm3 gedurende één uur in het geval van belading van schepen.
In het geval van belading van schepen kan het bevoegd gezag bij het verlenen of wijzigen
van de vergunning in de daaraan verbonden voorschriften een andere eis aan bedoelde
concentratie stellen, met dien verstande dat bedoelde concentratie niet meer mag bedragen
dan 35 g/Nm3 gedurende één uur en die andere eis betrekking heeft op een dampterugwinningseenheid
bij een tankverhuurbedrijf die tevens wordt gebruikt voor het verwerken van andere
koolwaterstoffen dan benzine of benzinecomponenten, in verband waarmee die andere
eis gerechtvaardigd is.
5.2.
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
De gemiddelde concentratie, bedoeld in voorschrift 5.1, van een dampterugwinningseenheid
die voor 31 december 1995 in werking was of waarvoor voor 31 december 1995 een vergunning
krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is verleend, mag niet meer bedragen dan 35g/Nm3 gedurende één uur dan wel, in geval een lagere concentratienorm in de aan de vergunning
verbonden voorschriften is opgenomen, niet meer bedragen dan die lagere concentratienorm.
6.
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
De emissie van een dampterugwinningsinstallatie of een dampverbrandingsinstallatie
wordt ten minste één maal in de drie jaar door middel van een meting vastgesteld.
Deze meting moet worden uitgevoerd onder representatieve omstandigheden en volgens
een daartoe geschikte meet- en analysemethode. Het bevoegd gezag bepaalt in de aan
de vergunning verbonden voorschriften welke meet- en analysemethode geschikt is. Voor
het tijdstip waarop aan deze verplichting door het bevoegd gezag uitvoering moet zijn
gegeven met betrekking tot vergunningen die voor 31 december 1995 voor bestaande overslaginstallaties
zijn verleend, is artikel 7 van de Regeling op-, overslag en distributie benzine milieubeheer van overeenkomstige
toepassing.
Tevens dient de emissie te worden gemeten binnen zes maanden na in gebruikname van
de installatie en binnen zes maanden na elke ingrijpende wijziging van de installatie.
Het bevoegd gezag kan bij het verlenen of wijzigen van de vergunning in de daaraan
verbonden voorschriften, indien nodig, een hogere frequentie van de controlemetingen
voorschrijven.
7.
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
De metingen moeten gedurende één volle werkdag (minimaal 7 uur) met normaal debiet
worden verricht.
8.
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
De metingen kunnen continu of intermitterend zijn. In het geval van intermitterende
metingen moeten ten minste vier metingen per uur worden gedaan.
9.
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
De totale meetfout als gevolg van de gebruikte apparatuur, het kalibratiegas en het
toegepaste procédé mag niet meer dan 10% van de gemeten waarde bedragen.
10.
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
De gebruikte apparatuur moet ten minste in staat zijn concentraties van niet hoger
dan 3 g/Nm3 te meten.
11.
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
De nauwkeurigheid moet minstens 95% van de gemeten waarde bedragen.
12.
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
De aansluitingen en leidingen worden regelmatig en zoveel als redelijkerwijs nodig
is op lekken gecontroleerd.
13.
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
De vulwerkzaamheden bij het laadportaal worden onderbroken in geval van een damplek.
De voorziening om een dergelijke onderbreking tot stand te brengen moet op het laadportaal
zijn geplaatst.
14.
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
Zolang het vullen langs de bovenzijde van mobiele tanks toegestaan is en plaatsvindt,
dient het uiteinde van de vularm dichtbij de onderzijde van de mobiele tank te worden
gehouden om spatten tijdens het vullen te voorkomen.
Bijlage IV. behorende bij artikel 5 van de Regeling op-, overslag en distributie benzine milieubeheer
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
1.
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
Het benzinestation moet zodanig zijn uitgevoerd dat bij het vullen van een vaste opslagtank
met benzine de uit deze opslagtank verdreven dampen door een gasdichte retourleiding
kunnen worden teruggevoerd naar het reservoir van de tankwagen die de benzine levert
(dampretour stage 1).
Het systeem moet zo zijn ontworpen dat drukopbouw zoveel mogelijk moet worden voorkomen.
Indien een vacuümdrukklep wordt toegepast mag de drukopbouw in het gehele systeem
niet meer bedragen dan de openingsdruk van de desbetreffende klep. Deze openingsdruk
mag niet meer bedragen dan 3,92 kPa.
2.
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
Indien benzine wordt aangeleverd is het terugvoeren van de uit de vaste opslagtank
verdreven benzinedampen met de in voorschrift 1 bedoelde voorziening verplicht.
3.
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
De aansluitpunten van de vulleidingen en de dampretourleidingen op het benzinestation
moeten zodanig zijn uitgevoerd dat verwisseling van de vulslang en de dampretourslang
van en naar de tankwagen uitgesloten is.
4.
[Regeling vervallen per 01-01-2016]
Het vullen van een vaste opslagtank mag niet plaatsvinden indien de dampretourleiding
lek is.