l. Op verzoek van de Bank geeft de in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon op een door de Bank vastgesteld tijdstip aan de Bank boeken, documenten
en andere informatiedragers ter inzage en stelt hij deze voor het maken van een kopie
ter beschikking stellen.
2. Op verzoek van de Bank verstrekt de in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon aan de Bank terstond een geldig identificatiebewijs, zoals bedoeld
in de Wet op de Identificatieplicht, ter inzage, en stelt hij deze voor het maken van een kopie ter beschikking.
3. Woont de aanvrager of een kind in het buitenland, dan legt de in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon op verzoek van de Bank op door de Bank vast te stellen tijdstippen
een door een bevoegde autoriteit gewaarmerkt levensbewijs van degene die buiten Nederland
woont over.