Wet van 28 maart 1996, houdende wijziging van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen,
de Mediawet, de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935 en het Wetboek van Strafvordering in
verband met de liberalisering van kabelgebonden telecommunicatie-inrichtingen (kabelgebonden
telecommunicatie)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de exploitatie- en gebruiksmogelijkheden
van kabelgebonden telecommunicatie-inrichtingen als bedoeld in de artikelen 21 en
23 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen alsmede de aanlegmogelijkheid van
de kabelgebonden inrichtingen als bedoeld in artikel 23 van deze wet te verruimen;
dat het, in het belang van hoogwaardige telecommunicatievoorzieningen, mede ter bevordering
van een situatie met meerdere aanbieders van een landelijke kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur
wenselijk is een wettelijke regeling te treffen voor het verlenen van vergunningen
voor de exploitatie van kabelgebonden telecommunicatie-inrichtingen als bedoeld in
de artikelen 21 en 23 van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen als openbare
infrastructuur door het aan derden aanbieden van vaste verbindingen en voor de aanleg
en instandhouding van nieuwe kabelgebonden infrastructuur;
dat voorts nog enkele onderdelen van richtlijn nr. 90/388/EEG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 28 juni 1990 betreffende de mededinging
op de markten voor telecommunicatiediensten (PbEG L 192) in regelgeving hun neerslag moeten vinden;
dat de Wet op de telecommunicatievoorzieningen ook wijziging behoeft in verband met
de wijziging met betrekking tot satellietcommunicatie en kabeltelevisienetten die
in richtlijn 90/388/EEG is gebracht door richtlijn nr. 94/46/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 13 oktober 1994 tot wijziging
van Richtlijn 88/301/EEG en Richtlijn 90/388/EEG met name met betrekking tot satellietcommunicatie (PbEG L 268) onderscheidenlijk door richtlijn nr. 95/51/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 18 oktober 1995 tot wijziging
van Richtlijn 90/388/EEG van de Commissie inzake de opheffing van de beperkingen op het gebruik van kabeltelevisienetten
voor het verrichten van reeds geliberaliseerde telecommunicatiediensten (PbEG L 256);
dat het tenslotte wenselijk is wettelijke regels te stellen met betrekking tot het
beheer van nummerplannen;
dat het vorenstaande leidt tot wijziging van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen,
terwijl de Mediawet, de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935 en het Wetboek van Strafvordering daaraan moeten worden aangepast;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal,
hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: