Mandaatbesluit personele bevoegdheden directeur-generaal Openbare Orde en Veiligheid

[Regeling vervallen per 01-02-2005.]
Geraadpleegd op 11-11-2024.
Geldend van 01-09-1996 t/m 31-01-2005

Mandaatbesluit personele bevoegdheden DG Openbare Orde en Veiligheid

De Minister van Binnenlandse Zaken,

Overwegende, dat het in het kader van de decentralisatie van beheersbevoegdheden noodzakelijk is bij het directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid regelingen te treffen met betrekking tot het personele beheer en de bevoegdheden op personeelterrein te mandateren aan de directeur-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid;

Besluit:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-02-2005]

De directeur-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid is bevoegd om met inachtneming van het bepaalde in dit besluit namens de Minister van Binnenlandse Zaken bevoegdheden op personeelgebied zoals deze zijn vermeld in de bijlage uit te oefenen ten aanzien van het directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-02-2005]

De uitoefening van de in artikel 1 bedoelde bevoegdheden geschiedt met inachtneming van de algemene en bijzondere voor de rijksdienst vastgestelde regels en de nadere departementale regelgeving.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-02-2005]

  • 1 De directeur-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid kan in het kader van de uitvoering van het tussen de secretaris-generaal en de directeur-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid gesloten managementcontract bij het directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid de in artikel 1 bedoelde bevoegdheden geheel of gedeeltelijk mandateren:

    • -

      aan de directeur Brandweer en Rampenbestrijding, waar het zaken betreft die de directie Brandweer en Rampenbestrijding aangaan;

    • -

      aan de directeur Politie, waar het zaken betreft die de directie Politie aangaan;

    • -

      aan het hoofd Landelijk Coördinatiecentrum, waar het zaken betreft die het Landelijk Coördinatiecentrum aangaan;

    • -

      aan het hoofd Informatiebeleid OOV waar het zaken betreft die de afdeling Informatiebeleid OOV aangaan;

    • -

      aan het hoofd van de Inspectie Politie waar het zaken betreft die Inspectie Politie aangaan.

  • 2 De directeur-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid kan het aanstellen van respectievelijk het verlenen van ontslag aan personen die een functie vervullen waaraan salarisschaal 12 of hoger is verbonden niet mandateren.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-02-2005]

Bij de uitoefening van de in artikel 3, eerste lid, bedoelde bevoegdheid van de directeur-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid luidt de ondertekening van de documenten:

’DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN,

voor deze,

(functiebenaming van de ondertekenaar)’.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-02-2005]

Het Mandaatbesluit personele bevoegdheden directeur-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid van 9 november 1993, nr. E93/U3267, wordt ingetrokken.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-02-2005]

  • 1 Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1996.

  • 2 Dit besluit kan worden aangehaald als: Mandaatbesluit personele bevoegdheden directeur-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid. Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 21 augustus 1996

De

Minister

van Binnenlandse Zaken,
voor deze,
de

secretaris-generaal

,

W. J. Kuijken

Bijlage

[Regeling vervallen per 01-02-2005]

De bevoegdheden op personeel gebied, bedoeld in artikel 1, zijn:

  • 1. Het vaststellen van de formatie met inachtneming van het statuut decentraal formatiebeheer DGOOV. Het maken van orgaan- en functiebeschrijvingen en het inrichten van de formatie van het directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid met inachtneming en gebruikmaking van:

    • a. het bepaalde in het BBRA 1984;

    • b. de vastgestelde topformatie;

    • c. de personeelsbegroting qua aantallen en budget;

    • d. de voor het ministerie vastgestelde randvoorwaarden.

  • 2.

    • a. De werving en selectie van interne en externe sollicitanten;

    • b. het aanstellen in tijdelijke of vaste dienst, voorzover die bevoegdheid niet is voorbehouden aan de Kroon, dan wel het in dienst nemen op arbeidsovereenkomst;

    • c. het zowel ambtshalve als op verzoek verlengen van de proeftijd;

    • d. het afsluiten van overeenkomsten met stagiair(e)s;

    • e. het inschakelen van uitzendkrachten;

    • f. het inschakelen van erkend gewetensbezwaarden.

  • 3.

    • a. Het vaststellen van de salarisschaal en het salaris, voorzover die bevoegdheid niet is voorbehouden aan de Kroon;

    • b. het toekennen en intrekken van toelagen, welke hun grondslag hebben in het BBRA 1984, behoudens die toelagen, waarvan de bevoegdheid tot toekenning is voorbehouden aan de Kroon, de minister-president of de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, vanuit zijn functie als coördinerend bewindspersoon ten aanzien van het overheidspersoneelsbeleid;

    • c. het toekennen van gratificaties;

    • d. het toekennen van schadevergoedingen en schadeloosstellingen op grond van de circulaire van 22 september 1970, nummer AB70/2238 alsmede op grond van artikel 69, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

  • 4.

    • a. Het tijdelijk opdragen van andere werkzaamheden;

    • b. het overplaatsen;

    • c. het belasten met de waarneming van een andere, hoger gewaardeerde functie;

    • d. het aanwijzen als herplaatsingskandidaat.

  • 5.

    • a. Het opdragen van overwerk ;

    • b. het al dan niet verlenen van toestemming tot het in diensttijd vervullen van een nevenfunctie en bijgevolg het al dan niet verlenen van buitengewoon verlof daartoe;

    • c. het vaststellen van werk- en dienstroosters;

    • d. het verlenen van buitengewoon verlof van korte duur;

    • e. het verlenen van buitengewoon verlof van lange duur, voorzover die bevoegdheid niet is voorbehouden aan de Kroon;

    • f. het toestaan en weigeren van werken in deeltijd;

    • g. het verlenen van vakantie;

    • h. het verlenen van zwangerschaps-, bevallings- en ouderschapsverlof, voorzover de desbetreffende regeling daartoe de mogelijkheid biedt;

    • i. het vaststellen van de werktijd in het kader van de PAS-regeling.

  • 6.

    • a. Het opstellen van een personeelsmeerjarenraming;

    • b. het opstellen van de personeelsplannen voor het directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid;

    • c. het opstellen en uitvoeren van vormings- en opleidingsplannen.

  • 7.

    • a. Het verlenen van studiefaciliteiten;

    • b. het bepalen of een studie als dienstopdracht moet worden gevolgd;

    • c. het toekennen van een telefoonkostenvergoeding;

    • d. het machtiging geven tot het gebruik van de eigen auto voor dienstreizen;

    • e. het opleggen van de plicht tot het (gaan) wonen in of nabij de standplaats;

    • f. het toekennen van de vergoedingen en tegemoetkomingen ingevolge het Verplaatsingskostenbesluit 1989;

    • g. het optreden als beoordelingsautoriteit;

    • h. het afnemen van de eed of belofte ten aanzien van personeelsleden werkzaam bij het directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid met uitzondering van de plaatsvervangend directeur-generaal.

  • 8. Het de ambtenaar opdragen zich aan een bedrijfsgeneeskundig onderzoek te onderwerpen.

  • 9.

    • a. Het opleggen van disciplinaire straffen;

    • b. het schorsen;

    • c. het ontzeggen van de toegang tot de dienstlokalen, dienstgebouwen of het werk, danwel het verblijf aldaar;

    • d. het verlenen van ontslag, dan wel het beëindigen van de arbeidsovereenkomst, een en ander voorzover deze bevoegdheden berusten bij de Minister van Binnenlandse Zaken als hoofd van het ministerie.