Bijdragebesluit zorg

[Regeling vervallen per 01-01-2015.]
Geraadpleegd op 15-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2002.
Geldend van 01-07-2002 t/m 31-12-2002

Besluit van 26 september 1996, houdende regeling van de bijdragen in de kosten van zorg ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, en in de kosten van verzorging door een verzorgingshuis als bedoeld in de Overgangswet verzorgingshuizen (Bijdragebesluit zorg)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 12 juli 1996, VPZ/VU-961475, gedaan mede namens Onze Minister van Justitie en in overeenstemming met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op artikel 6, derde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, artikel 6a van de Wet persoonsregistraties en artikel 15 van de Overgangswet verzorgingshuizen;

De Raad van State gehoord (advies van 16 augustus 1996, No. W13.96.0305);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 25 september 1996, VPZ/VU-962243, uitgebracht mede namens Onze Minister van Justitie en in overeenstemming met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Hoofdstuk II. Bijdrage bij verblijf in een instelling of verzorgingshuis

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

§ 1. Bijdrageplicht

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De verzekerde van 18 jaren of ouder draagt bij in de kosten van de zorg, verleend door een instelling of een verzorgingshuis.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt afwezigheid uit de instelling of het verzorgingshuis, anders dan in verband met beëindiging van de zorgverlening, buiten beschouwing gelaten.

  • 3 Een wijziging in de burgerlijke staat van de verzekerde en het bereiken van een voor de toepassing van dit besluit van belang zijnde leeftijd door de verzekerde of zijn echtgenoot wordt in aanmerking genomen met ingang van de datum waarop die wijziging plaatsvindt.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De verzekerde is de bijdrage, bedoeld in artikel 2, verschuldigd aan het uitvoeringsorgaan.

  • 2 Indien aan een verzekerde zorg wordt verleend met toepassing van artikel 6, vierde lid, van de wet, is hij de bijdrage in afwijking van het eerste lid verschuldigd aan Onze Minister van Justitie.

§ 2. Inkomensafhankelijke bijdrage

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Met inachtneming van het tweede en het derde lid, bedraagt de bijdrage voor:

    • a. de ongehuwde verzekerde die verblijft in een instelling gedurende het etmaal: € 1561,– [Red: Bij Stcrt. 2001/70 wordt dit bedrag tot 1 januari 2002 gelezen als f 3440,-.] per maand;

    • b. de ongehuwde verzekerde die duurzaam verblijft in een verzorgingshuis: € 1708,48 [Red: Bij Stcrt. 2001/70 wordt dit bedrag tot 1 januari 2002 gelezen als f 3765,-.] per maand;

    • c. de gehuwde verzekerden die beiden verblijven in een instelling gedurende het etmaal, te zamen, € 1561,– [Red: Bij Stcrt. 2001/70 wordt dit bedrag tot 1 januari 2002 gelezen als f 3440,-.] per maand;

    • d. de gehuwde verzekerden die beiden duurzaam verblijven in een verzorgingshuis, te zamen, € 1708,48 [Red: Bij Stcrt. 2001/70 wordt dit bedrag tot 1 januari 2002 gelezen als f 3765,-.] per maand;

    • e. de gehuwde verzekerden, indien een van hen verblijft in een instelling gedurende het etmaal en de ander duurzaam verblijft in een verzorgingshuis, te zamen € 1708,48 [Red: Bij Stcrt. 2001/70 wordt dit bedrag tot 1 januari 2002 gelezen als f 3765,-.] per maand.

  • 2 De bijdrage bedraagt niet meer dan negentig procent van dertig maal het goedgekeurde of vastgestelde tarief per dag.

  • 3 De bijdrage wordt indien het bijdrageplichtig inkomen, gedeeld door twaalf, minder bedraagt dan het ingevolge het eerste en tweede lid verschuldigde bedrag, op aanvraag verlaagd tot een twaalfde gedeelte van het bijdrageplichtig inkomen.

  • 4 De hoogte van de bijdrage wordt jaarlijks opnieuw berekend voor de periode van de eerste dag van de maand juli tot en met de dertigste dag van de daaropvolgende maand juni. Indien de uitkomst van deze berekening minder dan € 2,27 per maand verschilt van de bijdrage, die verschuldigd is in de periode voorafgaande aan de aanvang van de nieuwe bijdrageperiode, wordt bedoeld verschil voor de vaststelling van de nieuwe bijdrage buiten beschouwing gelaten.

  • 5 Over een gedeelte van een maand is de bijdrage gelijk aan het vastgestelde bedrag per maand, vermenigvuldigd met twaalf maal het aantal dagen waarover de bijdrage binnen die maand verschuldigd is en gedeeld door 365.

  • 6 Van de voor gehuwde verzekerden gezamenlijk berekende bijdrage is ieder van de echtgenoten een gedeelte verschuldigd naar rato van het aandeel van het met toepassing van de artikelen 5 en 6, eerste lid, onder a tot en met e, bepaalde inkomen van de betrokken echtgenoot in het bijdrageplichtig inkomen.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Voor de vaststelling van de bijdrage wordt uitgegaan van het bijdrageplichtig inkomen dat in het berekeningsjaar, zijnde het kalenderjaar voorafgaande aan de in artikel 4, vierde lid, bedoelde periode, is genoten, of redelijkerwijs geacht kan worden te zijn genoten.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt voor de vaststelling van de bijdrage op aanvraag uitgegaan van het redelijkerwijs gedurende het lopende kalenderjaar te verwachten bijdrageplichtig inkomen indien toepassing van het eerste lid ertoe zou leiden dat na afdracht van de bijdrage maandelijks voor persoonlijke uitgaven gemiddeld minder zou overblijven dan het van toepassing zijnde bedrag, vermeld in artikel 31 van de Algemene bijstandswet, zoals dat geldt in het lopende kalenderjaar.

  • 3 In afwijking van het eerste lid wordt voor de vaststelling van de bijdrage uitgegaan van het redelijkerwijs gedurende het lopende kalenderjaar te verwachten bijdrageplichtig inkomen indien eerst in het lopende kalenderjaar inkomsten als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a of b, worden genoten.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Voor de vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen geldt als inkomen in het desbetreffende jaar:

    • a. de bruto inkomsten uit arbeid, bedoeld in artikel 22 in verbinding met artikel 23 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964;

    • b. de bruto inkomsten uit uitkeringen ingevolge de sociale-zekerheidswetgeving en pensioenuitkeringen;

    • c. uit hoofde van de onder a en b genoemde inkomsten ontvangen vakantie-uitkeringen;

    • d. de bruto opbrengsten uit onderneming en vermogen;

    • e. de overige bruto inkomsten;

    • f. de in dat jaar terugontvangen loon-, inkomsten-, dividend- en vermogensbelasting;

    • g. de in dat jaar terugontvangen premies ingevolge de sociale verzekeringswetten.

  • 2 Indien de verwerving van inkomsten als bedoeld in het eerste lid, onder a of b, in de loop van het desbetreffende jaar aanvangt, wordt voor de berekening van het bijdrageplichtig inkomen uitgegaan van de werkelijke dan wel, ingeval van toepassing van artikel 5, tweede of derde lid, van de redelijkerwijs te verwachten inkomsten uit arbeid en uitkering, gedeeld door het aantal maanden in het desbetreffende jaar waarop deze inkomsten betrekking hebben en vermenigvuldigd met twaalf.

  • 3 De gelden waarover de ouder de beschikking heeft krachtens artikel 251 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, worden voor de toepassing van deze regeling niet als inkomsten van de ouder, doch als inkomsten van het kind aangemerkt.

  • 4 In afwijking van het eerste lid worden voor de vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen niet als inkomen aangemerkt:

    • a. bijstand krachtens artikel 31 van de Algemene bijstandswet;

    • b. uitkeringen ingevolge artikel 14 van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945;

    • c. uitkeringen ingevolge artikel 20 van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945;

    • d. een eenmalige uitkering, verleend aan personen die alleen dan wel te zamen met een of meer anderen over niet meer dan een minimuminkomen beschikken;

    • e. kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet, dan wel ingevolge de Wet van 10 maart 1979, houdende een overgangsregeling voor het recht op kinderbijslag voor invalide kinderen van 18 tot 27 jaar, waarop de verzekerde of zijn echtgenoot recht heeft (Stb. 155);

    • f. het bedrag waarmee de uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet gedurende de maanden na het overlijden van de echtgenoot de uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet voor ongehuwden te boven gaat;

    • g. genoten onderhoud of uitkeringen tot onderhoud ingevolge de bepalingen van de eerste afdeling van de zeventiende titel van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

    • h. bijdragen van kerkelijke of particuliere instellingen van weldadigheid, alsmede hetgeen anderszins bij wijze van weldadigheid wordt genoten;

    • i. niet in geld genoten inkomsten;

    • j. de ingevolge artikel 17d, eerste lid, van de Liquidatiewet Ouderdomswet 1919 uitbetaalde verplichte afkoopsom van de in artikel 17a van die wet bedoelde renten van € 13,61 of minder per maand;

    • k. de ingevolge artikel 32c , 32d en 32p van de Liquidatiewet invaliditeitswetten uitgekeerde verplichte afkoopsommen.

    • l. de rente op een spaartegoed ingevolge een spaarloonregeling als bedoeld in artikel 32 van de Wet op de loonbelasting 1964.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Op de inkomsten, bedoeld in artikel 6, worden voor de vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen in mindering gebracht:

    • a. de in het desbetreffende jaar betaalde loon-, inkomsten-, dividend- en vermogensbelasting;

    • b. de in het desbetreffende jaar betaalde premies ingevolge de sociale verzekeringswetten, onderscheidenlijk de premie voor een ziektekostenverzekering, voor zover deze is gebaseerd op plaatsing in de laagste klasse, uitgezonderd de premie voor een aanvullende verzekering als bedoeld in artikel 33 van de Ziekenfondswet, met dien verstande dat voor de betaalde nominale premie ingevolge de Ziekenfondswet een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag in mindering wordt gebracht, dan wel, ingeval van toepassing van artikel 5, tweede lid, de werkelijk betaalde nominale premie ingevolge die wet;

    • c. de betaalde premie ingevolge een pensioenregeling welke geldt voor de groep waartoe de verzekerde of zijn echtgenoot behoort;

    • d. de op opbrengsten uit vermogen onderscheidenlijk onderneming betrekking hebbende lasten, welke ingevolge de Wet op de inkomstenbelasting 1964 in het desbetreffende jaar in mindering mogen worden gebracht bij het bepalen van de zuivere inkomsten uit vermogen, onderscheidenlijk de winst uit onderneming, tot ten hoogste het bedrag van de bruto opbrengsten uit vermogen onderscheidenlijk onderneming;

    • e. kosten rechtstreeks voortvloeiende uit het aanwijzen van een curator dan wel een bewindvoerder;

    • f. 15% van de tot het bijdrageplichtig inkomen behorende netto opbrengst van in het desbetreffende jaar verrichte arbeid, waaronder begrepen een uitkering krachtens de Ziektewet;

    • g. een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag, dat voor ongehuwde verzekerden en voor gehuwde verzekerden te zamen kan verschillen, dan wel ingeval van toepassing van artikel 5, tweede en derde lid, een bedrag ter grootte van twaalf maal het bedrag bedoeld in artikel 5, tweede lid;

    • h. een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag voor de studerende verzekerde, dat kan verschillen naar gelang het onderwijs dat wordt gevolgd, indien over de in artikel 4, vierde lid, bedoelde periode toelagen ter zake van studiefinanciering zijn of zullen worden toegekend krachtens de Wet studiefinanciering 2000 of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

    • i. een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag voor de verzekerde die een uitkering geniet op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en die in het berekeningsjaar, bedoeld in artikel 5, eerste lid, jonger is dan 65 jaren;

    • j. een volgens een bij ministeriële regeling vast te stellen formule te berekenen en vast te stellen bedrag, dat voor verschillende groepen van verzekerden kan verschillen.

  • 2 Indien de verwerving van bruto inkomsten als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a of b, in de loop van het desbetreffende jaar aanvangt, worden voor de vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen in mindering gebracht de met betrekking tot bedoelde bruto inkomsten in dat jaar betaalde bedragen aan belastingen en premies als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, gedeeld door het aantal maanden in het desbetreffende jaar waarop deze bedragen betrekking hebben en vermenigvuldigd met twaalf.

  • 3 Indien het betreft duurzaam verblijf in een verzorgingshuis, wordt op de inkomsten, bedoeld in artikel 6 eveneens in mindering gebracht de rente op een begrafenisvoorziening over een bedrag waarvan de hoogte bij ministeriële regeling wordt vastgesteld.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Uitkeringen, gedaan om te voorzien in de kosten van onderhoud, worden, na toepassing van de artikelen 5, 6 en 7, op de inkomsten in mindering gebracht, voor zover deze naar redelijke maatstaven strekken tot dat doel en worden gedaan ten behoeve van eigen, aangehuwde en pleegkinderen, mits voor die kinderen op grond van de artikelen 7 en 26 van de Algemene Kinderbijslagwet recht op een uitkering bestaat of aan die kinderen, voor zover ze de leeftijd van 27 jaar nog niet hebben bereikt, studiefinanciering is toegekend krachtens de Wet studiefinanciering 2000.

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 8 is van overeenkomstige toepassing voor de gewezen of duurzaam van hem gescheiden levende echtgenoot en voor andere personen met wie de verzekerde gedurende een periode van ten minste een jaar, direct voorafgaande aan de opneming in een instelling of verzorgingshuis, een gemeenschappelijke huishouding voerde.

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Indien het uitvoeringsorgaan het waarschijnlijk acht dat het verblijf in de instelling of het verzorgingshuis kan worden beëindigd en terugkeer naar de maatschappij mogelijk is, worden op de inkomsten, na toepassing van de artikelen 5 tot en met 9, de navolgende in de desbetreffende bijdrageperiode te maken dan wel redelijkerwijze te verwachten kosten in mindering gebracht:

    • a. kosten in verband met de woonruimte, welke de verzekerde na beëindiging van zijn verblijf zal betrekken ten einde daarin een zelfstandige huishouding te gaan voeren of voort te zetten:

      • huur tot maximaal 30% van het bruto inkomen;

      • hypotheekaflossing, -rente en erfpachtcanon, te zamen tot maximaal 35% van het bruto-inkomen;

      • servicekosten van huur- of koopappartement;

      • onroerende-zaaksbelasting, milieubelasting, waterschapsrecht, reinigingsrecht, rioolrecht;

      • premie voor een opstalverzekering, een inboedelverzekering en een glasverzekering;

      • vastrecht voor gas, water en elektriciteit;

    • b. kosten in verband met weekendverlof of vergelijkbaar verlof in de eigen woonruimte:

      • kosten van vervoer tussen de instelling of het verzorgingshuis en de eigen woonruimte:

        • bij een afstand van 0–20 km: € 22,69 per maand;

        • bij een afstand van 21–50 km: € 45,38 per maand;

        • bij een afstand meer dan 50 km: € 68,07 per maand;

      • kosten van verblijf in de eigen woonruimte: € 45,38 per maand;

      • kosten van een telefoonabonnement;

    • c. opslagkosten van meubilair in verband met de mogelijkheid van het opnieuw betrekken van een eigen woonruimte.

  • 2 Indien een verzekerde als bedoeld in het eerste lid, blijkens een schriftelijke verklaring van de behandelend arts of het behandelingsteam van de instelling of het verzorgingshuis, kosten moet maken in het kader van de voor hem noodzakelijk geachte behandeling, worden op de inkomsten, in verband met weekendverlof of vergelijkbaar verlof in een andere dan de eigen woonruimte, in mindering gebracht de in het eerste lid, onder b, 1° en 2°, genoemde bedragen.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Tenzij op de ongehuwde verzekerde of de gehuwde verzekerden wegens gezamenlijk verblijf het bepaalde ingevolge artikel 14, eerste lid, van toepassing is geweest, worden op zijn inkomsten over de periode vanaf de dag waarop het verblijf in de instelling of het verzorgingshuis begint, tot en met de derde maand volgende op de maand waarin het verblijf is begonnen, na toepassing van de artikelen 6 tot en met 9, in verband met de woonruimte, waarin hij in de laatste zes maanden direct voorafgaande aan zijn opneming een zelfstandige huishouding heeft gevoerd, in mindering gebracht de kosten, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a.

Artikel 12

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Op een aanvraag als bedoeld in artikel 4, derde lid, of 5, tweede lid, wordt beslist door het uitvoeringsorgaan of, ingeval artikel 6, vierde lid, van de wet van toepassing is, Onze Minister van Justitie.

  • 2 Herziening van een beschikking zoals bedoeld in het eerste lid vindt plaats wanneer niet meer aan de in artikel 4, derde lid, of 5, tweede lid, omschreven voorwaarden wordt voldaan.

Artikel 13

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Indien de verzekerde verblijft in een instelling als bedoeld in artikel 11, 12, 20c, 22a of 25 van het Besluit of in de verpleeginrichting Amstelrade te Amstelveen, Nieuw-Unicum te Zandvoort of het Zeehospitium te Katwijk aan Zee, wordt de verschuldigde bijdrage van die verzekerde of de verzekerden te zamen, na toepassing van de artikelen 4 tot en met 11, verlaagd met € 28,36 per maand. Voor de verzekerden die slechts een gedeelte van de maand bijdrageplichtig zijn, wordt een verlaging naar rato toegepast.

§ 3. Inkomensafhankelijke bijdrage in bijzondere gevallen

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 14

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De bijdrage bedraagt in afwijking van artikel 4 en met inachtneming van het tweede lid € 535,46 per maand:

    • a. voor de ongehuwde verzekerde die kortdurend of minimaal vijf keren per week gedurende de dag of de nacht in een verzorgingshuis verblijft en, gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen periode, voor de ongehuwde verzekerde die gedurende het etmaal in een instelling verblijft;

    • b. voor de gedurende het etmaal in een instelling of duurzaam, kortdurend dan wel minimaal vijf keren per week gedurende de dag of de nacht in een verzorgingshuis verblijvende gehuwde verzekerde wiens echtgenoot niet verblijft in een instelling of verzorgingshuis;

    • c. voor de gehuwde verzekerden die beiden gedurende het etmaal in een instelling verblijven, te zamen, zolang niet ten aanzien van elk van hen een bij ministeriële regeling te bepalen periode onderscheidenlijk de periode, bedoeld in artikel 17, eerste lid, is verstreken;

    • d. voor de duurzaam in een verzorgingshuis verblijvende verzekerde en zijn gedurende het etmaal in een instelling verblijvende echtgenoot, zolang niet ten aanzien van laatstgenoemde een bij ministeriële regeling te bepalen periode onderscheidenlijk de periode, bedoeld in artikel 17, eerste lid, is verstreken;

    • e. voor de in een instelling of duurzaam in een verzorgingshuis verblijvende verzekerde en zijn kortdurend of minimaal vijf keren per week gedurende de dag of de nacht in een verzorgingshuis verblijvende echtgenoot, te zamen;

    • f. voor de kortdurend of minimaal vijf keren per week gedurende de dag of de nacht in een verzorgingshuis verblijvende gehuwde verzekerden, te zamen;

    • g. voor de gehuwde verzekerde die in een instelling of verzorgingshuis verblijft en zijn echtgenoot die gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 2 weken per twee maanden, of maximaal twee maal per jaar gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 3 weken in een instelling als bedoeld in artikel 23 of 25 van het Besluit verblijft, tezamen.

  • 2 Indien het bijdrageplichtig inkomen lager is dan € 42590,–, wordt de bijdrage op aanvraag verlaagd tot:

    • a. € 102,10, bij een bijdrageplichtig inkomen tot € 13677,39;

    • b. € 170,17, bij een bijdrageplichtig inkomen van € 13677,39 tot € 20352,50;

    • c. € 256,39, bij een bijdrageplichtig inkomen van € 20 352,50 tot € 33920,52;

    • d. € 426,55, bij een bijdrageplichtig inkomen van € 33920,52 tot € 42590,–.

Artikel 15

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt voor de vaststelling van de bijdrage op aanvraag uitgegaan van het redelijkerwijs gedurende het lopende kalenderjaar te verwachten bijdrageplichtige inkomen, indien dit ertoe zou leiden dat de verzekerde een lagere bijdrage verschuldigd zou zijn.

§ 4. Inkomensonafhankelijke bijdrage in bijzondere gevallen

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 15a

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De bijdrage bedraagt in afwijking van artikel 4 en artikel 14 bij verblijf gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 2 weken per twee maanden, of maximaal twee maal per jaar gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 3 weken in een instelling als bedoeld in artikel 11, 12, 22a, 23 of 25 van het Besluit dan wel in de verpleeginrichting Amstelrade te Amstelveen, Nieuw-Unicum te Zandvoort of het Zeehospitium te Katwijk aan Zee voor een ongehuwde verzekerde of een gehuwde verzekerde wiens echtgenoot niet in een instelling of verzorgingshuis verblijft dan wel voor een gehuwde verzekerde wiens echtgenoot verblijft in een instelling waarop artikel 17, eerste lid, van toepassing is:

    • a.
      in de leeftijd van 18 jaren:

      f 10,– per etmaal;

    • b.
      in de leeftijd van 19 jaren:

      f 12,– per etmaal;

    • c.
      in de leeftijd van 20 jaren:

      f 16,– per etmaal;

    • d.
      in de leeftijd van 21 jaren:

      f 19,– per etmaal;

    • e.
      in de leeftijd van 22 jaren:

      f 24,– per etmaal;

    • f.
      die de leeftijd van 23 jaren heeft bereikt:

      f 31,– per etmaal.

  • 2 De bijdrage bedraagt in afwijking van artikel 4 en artikel 14 voor de gehuwde verzekerden die beiden gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 2 weken per twee maanden, of maximaal twee maal per jaar gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 3 weken gelijktijdig in een instelling als bedoeld in artikel 23 of 25 van het Besluit verblijven, ieder de helft van het op ieder van hen van toepassing zijnde bedrag, bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk III. Bijdrage in andere gevallen

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

§ 1. Bijdrageplicht

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 16

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

In afwijking van artikel 1 wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:

  • a. instelling:

    een ingevolge artikel 8 van de wet toegelaten instelling waarin zorg wordt verleend als omschreven in de artikelen 15, 20b, 20d, of 20e van het Besluit;

  • b. bijdrageplichtig inkomen: het inkomen van een verzekerde die niet behoort tot een leefeenheid, het inkomen van een meerderjarige ongehuwde verzekerde die deel uitmaakt van een leefeenheid dan wel het inkomen van de gehuwde verzekerden die deel uitmaken van een leefeenheid te zamen;

  • c. peiljaar:

    het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarin de verzekerde zijn aanspraak op zorg tot gelding brengt.

Artikel 16a

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

De verzekerde draagt bij in de kosten van de zorg, bedoeld in artikel 16 van het Besluit, voor zover voor die zorg niet reeds op grond van artikel 4 en 14 een bijdrage is verschuldigd, in de kosten van zorg, bedoeld in artikel 14 van het Besluit, voor zover die zorg niet gepaard gaat met verblijf, en in de kosten van de zorg, bedoeld in de artikelen 15, eerste lid, onder a en b, 20b, 20d en 20e van het Besluit.

Artikel 16b

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Tenzij anders bepaald, is de verzekerde de bijdrage, bedoeld in artikel 16a verschuldigd aan het uitvoeringsorgaan.

§ 2. Bijdragen voor thuiszorg

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 16d

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 De verzekerde is voor de zorg, bedoeld in artikel 15, eerste lid, onder a en b, van het Besluit een bijdrage verschuldigd van € 4,40 per uur. Indien er sprake is van zorgverlening gedurende een deel van een uur, wordt de bijdrage naar evenredigheid berekend.

  • 2 Indien de van de leefeenheid deel uitmakende meerderjarige verzekerden de leeftijd van 65 jaren hebben bereikt, bedraagt de bijdrage voor de leefeenheid bij een hierna genoemd bijdrageplichtig inkomen per jaar ten hoogste het daarna vermelde bedrag per week:

    • a. tot € 12042,–: € 2,20;

    • b. € 12042,– tot € 15556,–: € 2,80;

    • c. € 15556,– tot € 17562,–: € 10,40;

    • d. € 17562,– tot € 20072,–: € 28,40;

    • e. € 20072,– tot € 24086,–: € 56,60;

    • f. € 24086,– tot € 39140,–: € 86,20;

    • g. vanaf € 39140,–: € 113,40.

  • 3 Voor de verzekerde die de leeftijd van 65 jaren heeft bereikt en die niet behoort tot een leefeenheid, bedraagt de bijdrage bij een hierna genoemd bijdrageplichtig inkomen per jaar ten hoogste het daarna vermelde bedrag per week:

    • a. tot € 12042,–: € 2,20;

    • b. € 12042,– tot € 15556,–: € 6,80;

    • c. € 15556,– tot € 17562,–: € 24,80;

    • d. € 17562,– tot € 20072,–: € 38,40;

    • e. € 20072,– tot € 24086,–: € 58,80;

    • f. € 24086,– tot € 39140,–: € 99,80;

    • g. vanaf € 39140,–: € 124,60.

  • 4 Indien van de leefeenheid een meerderjarige verzekerde deel uitmaakt die nog niet de leeftijd van 65 jaren heeft bereikt, bedraagt de bijdrage voor de leefeenheid bij een hierna genoemd bijdrageplichtig inkomen per jaar ten hoogste het daarna vermelde bedrag per week:

    • a. tot € 14552,–: € 2,20;

    • b. € 14552,– tot € 18568,–: € 2,80;

    • c. € 18568,– tot € 22080,–: € 10,40;

    • d. € 22080,– tot € 25592,–: € 28,40;

    • e. € 25592,– tot € 30610,–: € 56,60;

    • f. € 30610,– tot € 46668,–: € 86,20;

    • g. vanaf € 46668,–: € 113,40.

  • 5 In alle andere gevallen bedraagt de bijdrage bij een hierna genoemd bijdrageplichtig inkomen per jaar ten hoogste het daarna vermelde bedrag per week:

    • a. tot € 14552,–: € 2,20;

    • b. € 14552,– tot € 18568,–: € 6,80;

    • c. € 18568,– tot € 22080,–: € 24,80;

    • d. € 22080,– tot € 25592,–: € 38,40;

    • e. € 25592,– tot € 30610,–: € 58,80;

    • f. € 30610,– tot € 46668,–: € 99,80;

    • g. vanaf € 46668,–: € 124,60.

  • 6 Indien de verzekerde of een persoon uit de leefeenheid waartoe de verzekerde behoort ingevolge artikel 16g voor de zorg, bedoeld in artikel 16 van het Besluit een bijdrage per uur verschuldigd is, wordt deze bijdrage in aanmerking genomen voor de berekening, bedoeld in het tweede tot en met het vijfde lid.

  • 7 De bijdrage is niet verschuldigd:

    • a. indien de verzekerde of een persoon uit de leefeenheid waartoe de verzekerde behoort, een bijdrage ingevolge deartikelen 4 of 14 verschuldigd is;

    • b. in die gevallen dat het uitvoeringsorgaan, op advies van een instelling voor algemeen maatschappelijk werk of de Raad voor de kinderbescherming, van oordeel is dat het verschuldigd zijn van de bijdrage ertoe leidt dat de zorg niet wordt verstrekt en dit mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding of ontwikkeling van een minderjarige verzekerde tot gevolg heeft;

    • c. voor advies, instructie en voorlichting.

Artikel 16e

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 2 Onder inkomen, bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan:

    • a. als over het peiljaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het belastbaar inkomen, bedoeld in de Wet op de inkomstenbelasting 1964, over het peiljaar;

    • b. in andere gevallen dan bedoeld onder a: het loon, bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964, verminderd met het krachtens artikel 17, eerste lid, van die wet aftrekbare percentage of bedrag.

  • 3 Inkomen dat in het buitenland wordt belast, dan wel is vrijgesteld van belasting op grond van bepalingen van internationaal recht, wordt mede in aanmerking genomen als ware dit aan de Nederlandse belastingwetgeving onderworpen.

  • 4 In afwijking van het eerste lid vindt op aanvraag van de verzekerde een voorlopige vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen plaats, indien redelijkerwijs te verwachten is dat het inkomen in het lopende jaar ten minste € 1816 lager zal zijn dan het inkomen, bedoeld in het eerste lid, dan wel indien het inkomen in het lopende jaar algemene bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet betreft.

  • 5 Indien het vierde lid is toegepast, vindt na afloop van het jaar definitieve vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen over dat jaar plaats. Indien daarbij blijkt dat het bijdrageplichtig inkomen minder dan € 1816 lager is geweest dan het inkomen, bedoeld in het eerste lid, vindt definitieve vaststelling plaats overeenkomstig het eerste lid.

§ 3. Andere bijdragen

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 16f

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Voor de zorg, bedoeld in de artikelen 20b, 20d en 20e van het Besluit, wordt de bijdrage bij ministeriële regeling geregeld.

  • 2 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald aan wie de bijdrage verschuldigd is.

Artikel 16g

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 2 De artikelen 16d en 16e zijn van overeenkomstige toepassing op de bijdrage, bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk IV. Slot- en overgangsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Artikel 17

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Voor verblijf in een instelling als bedoeld in de artikelen 20 en 20a van het Besluit is gedurende de eerste 365 dagen geen bijdrage verschuldigd. Voor de berekening van de periode van 365 dagen worden perioden van verblijf in een instelling als bedoeld in de artikelen 9, 19, 20 of 20a van het Besluit samengeteld, tenzij tussen twee perioden meer dan 30 dagen is verstreken.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien de verzekerde in de zes maanden voorafgaande aan het in dat lid bedoelde verblijf een bijdrage ingevolge artikel 4 of 14 verschuldigd was wegens verblijf in een instelling als bedoeld in artikel 9, 19, 20 of 20a van het Besluit.

Artikel 19

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 1 Bij ministeriële regeling worden de bedragen, genoemd in de artikelen 4, eerste lid, 14, 15a, en 16d jaarlijks gewijzigd aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie.

  • 3 Bij de jaarlijkse toepassing van het eerste lid wordt de afronding, bedoeld in het tweede lid, buiten beschouwing gelaten.

Artikel 20

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Voor de berekening van enige in dit besluit genoemde periode worden zodanige perioden, voorafgaande aan de inwerkingtreding van dit besluit, mede in aanmerking genomen.

Artikel 21

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Het uitvoeringsorgaan of, ingeval artikel 6, vierde lid, van de wet van toepassing is, Onze Minister van Justitie verlaagt ambtshalve de voor de verzekerde vastgestelde bijdrage indien in verband met structurele wijzigingen in het niveau van uitkeringen in het kader van regelingen inzake de sociale zekerheid zonder zodanige wijziging na afdracht van de bijdrage maandelijks voor persoonlijke uitgaven gemiddeld minder zou overblijven dan het van toepassing zijnde bedrag, vermeld in artikel 31 van de Algemene bijstandswet, zoals dat geldt in het lopende kalenderjaar.

Artikel 23

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Voor zover zulks voor de vaststelling van een bijdrage als bedoeld in artikel 4 of 14 met toepassing van artikel 5, tweede of derde lid, noodzakelijk is in verband met de intrekking van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en de Wet op de vermogensbelasting 1964, kunnen voor de kalenderjaren 2001 en 2002 bij ministeriële regeling afwijkende regels worden gesteld.

Artikel 23a

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

  • 2 Tot 1 januari 2003 wordt, in afwijking van artikel 5, eerste lid, voor de verzekerde die op of na 1 juli 2002 wordt opgenomen het kalenderjaar 2000 als berekeningsjaar gehanteerd.

Artikel 24

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Voor de vaststelling van een bijdrage als bedoeld in artikel 16d met toepassing van artikel 16e, vierde en vijfde lid, voor de jaren 2001 en 2002 wordt:

  • a. in artikel 16e, vierde lid, telkens voor «het inkomen in het lopende jaar» gelezen: het verzamelinkomen, bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001, over het lopende jaar, verminderd met een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag dat voor verschillende groepen van verzekerden kan verschillen;

  • b. in artikel 16e, vierde lid, als bijdrageplichtig inkomen over het lopende jaar aangemerkt het overeenkomstig onderdeel a verminderde verzamelinkomen;

  • c. in artikel 16e, vijfde lid, voor «bijdrageplichtig inkomen» telkens gelezen: het verzamelinkomen na aftrek van bij ministeriële regeling aan te wijzen aftrekposten.

Artikel 25

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

In de periode van 1 juli 2001 tot en met 30 juni 2002 wordt voor de verzekerde die een uitkering geniet op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en die in 1999 de leeftijd van 20 jaren maar nog niet de leeftijd van 65 jaren had bereikt voor de vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen op de inkomsten, bedoeld in artikel 6, een bedrag van € 422,02 in mindering gebracht.

Artikel 27

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Dit besluit treedt in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 28

[Regeling vervallen per 01-01-2015]

Dit besluit wordt aangehaald als: Bijdragebesluit zorg.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 26 september 1996

Beatrix

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. G. Terpstra

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de achtste oktober 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager