Regeling geluidwerende voorzieningen 1997

Geraadpleegd op 10-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 20-02-2003.
Geldend van 20-02-2003 t/m 02-12-2006

Regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat en van de Staatssecretaris van Defensie van 6 februari 1997, DGRLD/VI/L 97.710034, inzake het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen binnen geluidszones rond luchtvaartterreinen

De Minister van Verkeer en Waterstaat en de Staatssecretaris van Defensie,

handelende in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op artikel 26b van de Luchtvaartwet;

Besluiten:

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1

  • 1 In deze regeling wordt verstaan onder:

    a. minister:

    wat de burgerluchtvaart en de algemene verkeersveiligheid in de lucht betreft: de Minister van Verkeer en Waterstaat; wat de militaire luchtvaart betreft: de Minister van Defensie;

    b. geluidsgevoelige ruimten van woningen:

    ruimten binnen woningen voor zover die kennelijk duurzaam als slaap-, woon- of eetkamer worden gebruikt of voor een zodanig gebruik zijn bestemd;

    c. ander geluidsgevoelig gebouw:
    • 1º. school voor basisonderwijs;

    • 2º. school voor voortgezet onderwijs;

    • 3º. school voor beroepsonderwijs;

    • 4º. instelling voor hoger onderwijs;

    • 5º. gezondheidszorggebouw;

    d. geluidsgevoelige ruimten van andere geluidsgevoelige gebouwen:
    • leslokalen van scholen voor basisonderwijs;

    • theorielokalen van scholen voor voortgezet onderwijs;

    • theorielokalen van scholen voor beroepsonderwijs;

    • theorielokalen van instellingen voor hoger onderwijs;

    • onderzoeks-, behandelings-, recreatie- en conversatieruimten, alsmede woon- en slaapruimten van gezondheidszorggebouwen;

    e. geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie:

    grootheid die het verschil tussen het niveau van het invallende geluid aan de buitenzijde van een uitwendige scheidingsconstructie en het geluidsniveau in een ruimte achter deze constructie in een getal weergeeft;

    f. kostenbegrenzingswaarde:

    maximaal door de minister ter beschikking te stellen bedrag voor de geluidwerende voorzieningen en het aanbrengen daarvan, dat de uitkomst is van de berekening volgens bijlage 1 bij deze regeling;

    g. slaapkamer:

    ruimte van een woning die kennelijk duurzaam voor nachtverblijf in gebruik is of voor zodanig gebruik is bestemd en gedeelte van een gezondheidszorggebouw waarin personen die medisch worden verpleegd, verzorgd of behandeld, de nacht doorbrengen;

    h. geluidszone in Ke:

    geluidszone, bedoeld in artikel 25a van de Luchtvaartwet voor de grenswaarde, bedoeld in artikel 25, eerste lid, aanhef en onder a, van die wet;

    i. LAeq geluidszone in dB(A):

    geluidszone, bedoeld in artikel 25a van de Luchtvaartwet voor de grenswaarde, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van die wet;

    j. geluidsbelasting in Ke:

    geluidsbelasting, bedoeld in artikel 1, onder g, van het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart (Stb. 1996, 668);

    k. LAeq geluidsbelasting in dB(A):

    gemiddeld (equivalente) A-gewogen geluidsniveau voor de geluidsbelasting ten gevolge van het structureel uitgevoerd nachtelijk vliegverkeer;

    l. bouwvergunning:

    vergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet.

  • 2 Voor de toepassing van deze regeling zijn voor de luchthaven Schiphol de geluidscontouren, behorende bij de maximale waarden 40, 50, 55 en 65 Ke, opgenomen in bijlage 3 bij deze regeling, en de LAeq geluidszone in dB(A), opgenomen in bijlage 4 bij deze regeling.

Hoofdstuk 2. Reikwijdte

Afdeling 1. Algemene bepalingen

Artikel 2

  • 1 Tenzij in deze regeling anders is bepaald, worden op ’s rijks kosten geluidwerende voorzieningen aangebracht aan geluidsgevoelige ruimten van:

    • a. een woning die:

      • 1º. op het tijdstip van vaststelling van de geluidszone in Ke daarbinnen reeds aanwezig is, of nog niet aanwezig is maar waarvoor de bouwvergunning is verleend, en

      • 2º. volgens de in artikel 25d van de Luchtvaartwet bedoelde geluidscontouren een hogere geluidsbelasting dan 40 Ke ondervindt;

    • b. een ander geluidsgevoelig gebouw dat:

      • 1º. op het tijdstip van vaststelling van de geluidszone in Ke daarbinnen reeds aanwezig is, of nog niet aanwezig is maar waarvoor de bouwvergunning is verleend, en

      • 2º. een hogere geluidsbelasting in Ke ondervindt dan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, bedoeld in artikel 7 van het Besluit geluidsbelasting grote luchtvaart.

  • 2 Tenzij in deze regeling anders is bepaald, worden op ’s rijks kosten geluidwerende voorzieningen aangebracht aan slaapkamers van een woning die, of een gezondheids-zorggebouw dat:

    • a. op het tijdstip van vaststelling van de LAeq geluidszone in dB(A) daarbinnen reeds aanwezig is, of nog niet aanwezig is maar waarvoor de bouwvergunning is verleend, en

    • b. in de slaapkamers op grond van de vastgestelde geluidszone een hogere LAeq geluidsbelasting in dB(A) dan 26 dB(A) ondervindt.

  • 3 Indien aan een slaapkamer krachtens zowel het eerste lid als het tweede lid van dit artikel op ’s rijks kosten geluidwerende voorzieningen moeten worden aangebracht, dan is uitsluitend het lid van toepassing dat de grootste mate van geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie, bepaald volgens bijlage 2, oplevert.

Afdeling 2. Situaties waarin geen geluidwerende voorzieningen worden aangebracht

§ 1. Ke-isolatie aan geluidsgevoelige ruimten van woningen

Artikel 3

Geluidwerende voorzieningen worden niet aangebracht aan de in artikel 2, eerste lid, bedoelde woningen, wanneer ten tijde van de bekendmaking van het isolatieprogramma, bedoeld in artikel 10, eerste lid:

  • a. vast staat dat de geluidsgevoelige ruimten van de betreffende woningen reeds voldoen aan artikel 17, dan wel aan overeenkomstige eisen hadden moeten voldoen op grond van de geluidweringsvoorschriften ingevolge de Woningwet 1962 of de Woningwet;

  • b. de verwachting bestaat dat zij binnen 5 jaar na de bekendmaking van het isolatieprogramma, bedoeld in artikel 10, eerste lid, zullen worden onteigend of dat de bewoning om andere redenen binnen die termijn zal worden gestaakt;

  • c. vast staat dat zij onbewoonbaar zijn verklaard, dan wel een procedure tot onbewoonbaarverklaring, bedoeld in hoofdstuk III, afdeling 3, van de Woningwet, aanhangig is gemaakt;

  • d. de voor bewoning noodzakelijke vergunning, bedoeld in artikel 60 van de Woningwet, is geweigerd;

  • e. vast staat dat zij niet voor permanente bewoning geschikt of bestemd zijn of daar niet voor worden gebruikt;

  • f. vast staat dat zij behoren tot de categorieën woonschepen en woonwagens;

  • g. de verwachting bestaat dat zij binnen twee jaar na bekendmaking van het isolatieprogramma, bedoeld in artikel 10, eerste lid, door het wijzigen of het vervallen van de geluidszone in Ke niet meer binnen de in artikel 25d van de Luchtvaartwet bedoelde geluidscontour, die behoort bij de waarde van 40 Ke, aanwezig zullen zijn.

§ 2. LAeq-isolatie aan slaapkamers van woningen

Artikel 4

Geluidwerende voorzieningen worden niet aangebracht aan de in artikel 2, tweede lid, bedoelde woningen, wanneer ten tijde van de bekendmaking van het isolatieprogramma, bedoeld in artikel 13, eerste lid:

  • a. vast staat dat de slaapkamers van de betreffende woningen reeds voldoen aan artikel 18;

  • b. de verwachting bestaat dat zij binnen 5 jaar na de bekendmaking van het isolatieprogramma, bedoeld in artikel 13, eerste lid, zullen worden onteigend of dat de bewoning om andere redenen binnen die termijn zal worden gestaakt;

  • c. vast staat dat zij onbewoonbaar zijn verklaard, dan wel een procedure tot onbewoonbaarverklaring, bedoeld in hoofdstuk III, afdeling 3, van de Woningwet, aanhangig is gemaakt;

  • d. de voor bewoning noodzakelijke vergunning, bedoeld in artikel 60 van de Woningwet, is geweigerd;

  • e. vast staat dat zij niet voor permanente bewoning geschikt of bestemd zijn of daar niet voor worden gebruikt;

  • f. vast staat dat zij behoren tot de categorieën woonschepen en woonwagens;

  • g. de verwachting bestaat dat zij binnen twee jaar na bekendmaking van het isolatieprogramma, bedoeld in artikel 13, eerste lid, door het wijzigen of het vervallen van de LAeq geluidszone in dB(A) niet meer binnen de LAeq geluidszone in dB(A) aanwezig zullen zijn.

Afdeling 3. Situaties waarin onder bepaalde voorwaarden geluidwerende voorzieningen worden aangebracht

§ 1. Ke-isolatie aan geluidsgevoelige ruimten van woningen

Artikel 5

  • 1 Indien uit het in artikel 11, vierde lid, bedoelde akoestisch en bouwtechnisch onderzoek blijkt dat:

    • a. de waarde van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van de geluidsgevoelige ruimten van een woning, bedoeld in artikel 2, eerste lid, meer dan 2 dB(A) lager is dan de waarde die bereikt had moeten worden op grond van de geluidweringsvoorschriften ingevolge de Woningwet 1962 of de Woningwet, en

    • b. de geluidsbelasting in Ke hoger is dan op de datum waarop de bouwvergunning krachtens welke de woning is gebouwd, is verleend, wordt niet tot het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen overgegaan voordat bedoelde uitwendige scheidingsconstructie, binnen een door de minister gestelde termijn, door de eigenaar van de woning in overeenstemming is gebracht met de onder a, bedoelde geluidweringsvoorschriften.

  • 2 Indien het eerste lid van toepassing is, vinden de werkzaamheden tot het in overeenstemming brengen met de geluidweringsvoorschriften, bedoeld in het eerste lid, onder a, en het van rijkswege aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen gelijktijdig plaats, indien de eigenaar daarom verzoekt.

  • 3 Indien uit het in artikel 11, vierde lid, bedoelde akoestisch en bouwtechnisch onderzoek blijkt dat:

    • a. de eigenaar van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde woningen is aangeschreven tot het treffen van voorzieningen als bedoeld in hoofdstuk III, afdeling 2 van de Woningwet;

    • b. die voorzieningen verband houden met het kunnen aanbrengen van geluidwerende voorzieningen krachtens deze regeling, en

    • c. die voorzieningen nog niet zijn aangebracht, wordt niet tot het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen overgegaan, tenzij burgemeester en wethouders op verzoek van de eigenaar ermee hebben ingestemd, dat het treffen van de onder a, bedoelde voorzieningen en het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen gelijktijdig plaatsvindt.

  • 4 De kosten van het in overeenstemming brengen met de in het eerste lid bedoelde geluidweringsvoorschriften alsmede de kosten van het treffen van de in het derde lid, onder a, bedoelde voorzieningen, komen voor rekening van de eigenaar.

Artikel 6

  • 1 Indien uit het in artikel 11, vierde lid, bedoelde akoestisch en bouwtechnisch onderzoek blijkt dat met betrekking tot de geluidsgevoelige ruimten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, of de bereikbaarheid van die ruimten, niet is voldaan aan de technische voorschriften van hoofdstuk III van het Bouwbesluit, wordt niet tot het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen overgegaan voordat bedoelde ruimten en bereikbaarheid, binnen een door de minister gestelde termijn, door de eigenaar van de woning in overeenstemming zijn gebracht met die technische voorschriften.

  • 2 De minister kan het eerste lid buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

  • 3 Indien uit het in artikel 11, vierde lid, bedoelde akoestisch en bouwtechnisch onderzoek blijkt dat met betrekking tot de geluidsgevoelige ruimten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, sprake is van gebreken of van achterstallig onderhoud, waaronder niet wordt verstaan aanpassingen die rechtstreeks voortvloeien uit het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen, wordt niet tot het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen overgegaan voordat bedoelde gebreken en achterstallig onderhoud, binnen een door de minister gestelde termijn, door de eigenaar van de woning zijn opgeheven.

  • 4 De kosten van het in overeenstemming brengen met de in het eerste lid bedoelde voorschriften van het Bouwbesluit komen voor rekening van de eigenaar. Voorts komen voor zijn rekening de kosten van het in het derde lid bedoelde opheffen van gebreken en van achterstallig onderhoud.

  • 5 Indien het eerste of het derde lid van toepassing is, vinden de werkzaamheden tot het in overeenstemming brengen met de eisen, bedoeld in het eerste lid, alsmede het opheffen van gebreken en van achterstallig onderhoud, bedoeld in het derde lid, en het van rijkswege aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen gelijktijdig plaats, indien de eigenaar daarom verzoekt.

  • 6 Indien uit het in artikel 11, vierde lid, bedoelde akoestisch en bouwtechnisch onderzoek blijkt dat de kosten van de geluidwerende voorzieningen en het aanbrengen daarvan hoger zijn dan de kostenbegrenzingswaarde, wordt niet tot het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen overgegaan, tenzij de eigenaar van de woning het verschil voor zijn rekening neemt.

  • 7 Indien zich gedurende de uitvoering van de werkzaamheden in verband met het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen aan de woning constructieve gebreken openbaren die tot gevolg hebben dat de geluidwerende voorzieningen niet doelmatig kunnen worden aangebracht, en het rijk die gebreken redelijkerwijs niet had behoeven te voorzien, worden de kosten in verband met het opheffen van die gebreken in overleg met de eigenaar op billijke wijze verdeeld tussen de eigenaar en het rijk.

Artikel 6a

Indien de kosten van het aanbod, bedoeld in artikel 12, derde lid, hoger zijn dan de kosten bedoeld in artikel 11, vierde lid, onder d, wordt niet tot het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen overgegaan, tenzij de eigenaar van de woning het verschil voor zijn rekening neemt.

§ 2. LAeq-isolatie aan slaapkamers van woningen

Artikel 7

  • 1 Indien uit het in artikel 14, vierde lid, bedoelde akoestisch en bouwkundig onderzoek blijkt dat:

    • a. de eigenaar van de in artikel 2, tweede lid, bedoelde woningen is aangeschreven tot het treffen van voorzieningen als bedoeld in hoofdstuk III, afdeling 2, van de Woningwet;

    • b. die voorzieningen verband houden met het kunnen aanbrengen van geluidwerende voorzieningen krachtens deze regeling, en

    • c. die voorzieningen nog niet zijn aangebracht, wordt niet tot het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen overgegaan, tenzij burgemeester en wethouders op verzoek van de eigenaar ermee hebben ingestemd, dat het treffen van de onder a, bedoelde voorzieningen en het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen gelijktijdig plaatsvindt;

  • 2 De kosten van het treffen van de in het eerste lid, onder a, bedoelde voorzieningen, komen voor rekening van de eigenaar.

Artikel 8

  • 1 Indien uit het in artikel 14, vierde lid, bedoelde akoestisch en bouwtechnisch onderzoek blijkt dat met betrekking tot de slaapkamers, bedoeld in artikel 2, tweede lid, of de bereikbaarheid van die slaapkamers, niet is voldaan aan de technische voorschriften van hoofdstuk III van het Bouwbesluit, wordt niet tot het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen overgegaan voordat bedoelde slaapkamers en bereikbaarheid, binnen een door de minister gestelde termijn, door de eigenaar van de woning in overeenstemming zijn gebracht met die technische voorschriften.

  • 2 De minister kan het eerste lid buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

  • 3 Indien uit het in artikel 14, vierde lid, bedoelde akoestisch en bouwtechnisch onderzoek blijkt dat met betrekking tot de slaapkamers, bedoeld in artikel 2, tweede lid, sprake is van gebreken of van achterstallig onderhoud, waaronder niet wordt verstaan aanpassingen die rechtstreeks voortvloeien uit het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen, wordt niet tot het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen overgegaan voordat bedoelde gebreken en achterstallig onderhoud, binnen een door de minister gestelde termijn, door de eigenaar van de woning zijn opgeheven.

  • 4 De kosten van het in overeenstemming brengen met de in het eerste lid bedoelde voorschriften van het Bouwbesluit komen voor rekening van de eigenaar. Voorts komen voor zijn rekening de kosten van het in het derde lid bedoelde opheffen van gebreken en van achterstallig onderhoud.

  • 5 Indien het eerste of het derde lid van toepassing is, vinden de werkzaamheden tot het in overeenstemming brengen met de eisen van het Bouwbesluit, bedoeld in het eerste lid, alsmede het opheffen van gebreken en van achterstallig onderhoud, bedoeld in het derde lid, en het van rijkswege aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen gelijktijdig plaats, indien de eigenaar daarom verzoekt.

  • 6 Indien uit het in artikel 14, vierde lid, bedoelde akoestisch en bouwtechnisch onderzoek blijkt dat de kosten van de geluidwerende voorzieningen en het aanbrengen daarvan hoger zijn dan de kostenbegrenzingswaarde, wordt niet tot het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen overgegaan, tenzij de eigenaar van de woning het verschil voor zijn rekening neemt.

  • 7 Indien zich gedurende de uitvoering van de werkzaamheden in verband met het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen aan de woning constructieve gebreken openbaren die tot gevolg hebben dat de geluidwerende voorzieningen niet doelmatig kunnen worden aangebracht, en het rijk die gebreken redelijkerwijs niet had behoeven te voorzien, worden de kosten in verband met het opheffen van die gebreken in overleg met de eigenaar op billijke wijze verdeeld tussen de eigenaar en het rijk.

Artikel 8a

Indien de kosten van het aanbod, bedoeld in artikel 15, derde lid, hoger zijn dan de kosten bedoeld in artikel 14, vierde lid, onder d, wordt niet tot het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen overgegaan, tenzij de eigenaar van de woning het verschil voor zijn rekening neemt.

Hoofdstuk 3. Procedure

Afdeling 1. Ke-isolatie aan geluidsgevoelige ruimten van woningen

§ 1. Isolatieprogramma

Artikel 10

  • 1 Door de minister wordt telkenmale voor een periode van een jaar een isolatieprogramma vastgesteld, waarin de woningen zijn opgenomen die in dat jaar voor het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen in beschouwing zullen worden genomen. De in artikel 3 bedoelde woningen worden niet in het isolatieprogramma opgenomen. Een woning wordt door de minister slechts éénmaal in beschouwing genomen.

  • 2 De eigenaren en bewoners van de in het eerste lid bedoelde woningen, die voor het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen in beschouwing worden genomen, worden hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld. De eigenaren en bewoners van de woningen die ingevolge het eerste lid niet in het isolatieprogramma worden opgenomen, worden hiervan eveneens schriftelijk op de hoogte gesteld.

  • 3 In verband met het opstellen van het in het eerste lid bedoelde isolatieprogramma, kan de minister burgemeester en wethouders verzoeken met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde woningen in ieder geval de volgende gegevens te verstrekken:

    • a. namen en adressen van eigenaren en bewoners;

    • b. kadastrale gegevens;

    • c. gegevens uit de registratie met betrekking tot de onroerende-zaakbelasting die de bestemming van de woning betreffen;

    • d. tekeningen van woningen;

    • e. de verstrekte bouwvergunningen;

    • f. een overzicht van de voor artikel 3 noodzakelijke gegevens.

§ 2. Akoestisch en bouwtechnisch onderzoek

Artikel 11

  • 1 Aan de in artikel 10, tweede lid, bedoelde eigenaren en bewoners van de woningen, die in het isolatieprogramma zijn opgenomen, wordt verzocht binnen drie weken na verzending van de in artikel 10, tweede lid, bedoelde schriftelijke mededeling, schriftelijk toestemming te verlenen tot het uitvoeren van een akoestisch en bouwtechnisch onderzoek.

  • 2 In geval de in het eerste lid bedoelde toestemming niet volledig, niet binnen de gestelde termijn of niet voor de gehele woning is verleend, wordt de betreffende eigenaren en bewoners schriftelijk meegedeeld dat geen akoestisch en bouwtechnisch onderzoek kan worden uitgevoerd, tenzij deze schriftelijke toestemming binnen veertien dagen alsnog wordt verleend.

  • 3 In geval ook de in het tweede lid bedoelde toestemming niet volledig, niet binnen de gestelde termijn of niet voor de gehele woning is verleend, wordt de betreffende eigenaren en bewoners schriftelijk meegedeeld dat geen geluidwerende voorzieningen worden aangebracht.

  • 4 Indien de in het eerste of tweede lid bedoelde toestemming is verleend, wordt door de minister een akoestisch en bouwtechnisch onderzoek ingesteld. Het onderzoek resulteert in ieder geval in:

    • a. een opgave van de geluidsgevoelige ruimten;

    • b. een inventarisatie van bouwtechnische gegevens die van belang zijn voor het vaststellen van de aan te brengen geluidwerende voorzieningen;

    • c. een opgave van de geluidwerende voorzieningen die moeten worden aangebracht om te voldoen aan artikel 17;

    • d. een raming van de ten laste van het rijk komende kosten die zijn verbonden aan het aanbrengen van de onder c bedoelde geluidwerende voorzieningen;

    • e. indien van toepassing, een raming van de ten laste van de eigenaren komende kosten voor:

      • 1º. het uitvoeren van extra voorzieningen met betrekking tot het in overeenstemming brengen met de in artikel 5, eerste lid, onder a, bedoelde geluidweringsvoorschriften;

      • 2º. het uitvoeren van extra voorzieningen met betrekking tot de in artikel 5, derde lid, bedoelde aanschrijvingen;

      • 3º. het uitvoeren van extra voorzieningen met betrekking tot het in overeenstemming brengen met de in artikel 6, eerste lid, bedoelde technische voorschriften van het Bouwbesluit;

      • 4º. het in artikel 6, derde lid, bedoelde opheffen van gebreken en van achterstallig onderhoud;

      • 5º. het in artikel 6, zesde lid, bedoelde verschil tussen het geraamde bedrag voor het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen en de kostenbegrenzingswaarde;

§ 3. Aanbod en overeenkomst

Artikel 12

  • 1 De eigenaren van de woningen die op basis van het in artikel 11, vierde lid, bedoelde akoestisch en bouwtechnisch onderzoek in overeenstemming moeten worden gebracht met:

    • a. de in artikel 5, eerste lid, onder a, bedoelde geluidweringsvoorschriften;

    • b. de in artikel 5, derde lid, bedoelde aanschrijvingen;

    • c. de in artikel 6, eerste lid, bedoelde technische voorschriften van het Bouwbesluit;

    • d. de in artikel 6, derde lid, bedoelde opheffing van gebreken en van achterstallig onderhoud, worden hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld. Aan hen wordt verzocht binnen 3 weken na ontvangst van deze schriftelijke mededeling, schriftelijk te verklaren dat zij zich verplichten, om binnen een door de minister gestelde termijn, voorafgaand aan het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen de onder a tot en met d, bedoelde werkzaamheden uit te voeren, tenzij toepassing wordt gevraagd van artikel 5, tweede lid, of van artikel 6, vijfde lid.

  • 2 De eigenaren van de woningen, die op basis van het in artikel 11, vierde lid, bedoelde akoestisch en bouwtechnisch onderzoek voor het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen in aanmerking komen, ontvangen een aanbod met betrekking tot de aan te brengen geluidwerende voorzieningen, alsmede, indien toepassing wordt gevraagd van artikel 5, tweede lid, of van artikel 6, vijfde lid, een voorstel voor een overeenkomst met betrekking tot de in het eerste lid, onder a tot en met d, bedoelde door de eigenaar uit te voeren werkzaamheden. Tevens wordt hen meegedeeld wanneer de geluidwerende voorzieningen naar verwachting zullen worden aangebracht.

  • 3 Het in het tweede lid bedoelde aanbod kan op verzoek van de eigenaar betrekking hebben op minder geluidsgevoelige ruimten dan bedoeld in artikel 11, vierde lid, onder a. Indien de eigenaar het verschil in kosten als bedoeld in artikel 6a voor zijn rekening neemt wordt bij het aanbod tevens een voorstel voor een overeenkomst bijgevoegd.

  • 4 Indien artikel 6, zesde lid, van toepassing is, kan het in het tweede lid bedoelde aanbod op verzoek van de eigenaar betrekking hebben op geluidwerende voorzieningen waarmee een lagere waarde van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie ter bescherming van de geluidsgevoelige ruimte wordt bereikt als bedoeld in artikel 17, zesde lid.

  • 5 Indien van toepassing wordt, na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde verklaring, het in het tweede lid bedoelde aanbod gedaan onder de voorwaarde dat de in het eerste lid, onder a tot en met d, bedoelde werkzaamheden binnen een door de minister gestelde termijn, voorafgaand aan het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen, zijn uitgevoerd;

  • 6 De eigenaren van de woningen, die op basis van het in artikel 11, vierde lid, bedoelde akoestisch en bouwtechnisch onderzoek niet in aanmerking komen voor het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen, worden hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

  • 7 Aan de in het tweede lid bedoelde eigenaren wordt verzocht binnen drie weken na ontvangst van het aanbod en, indien van toepassing, de overeenkomst, door middel van ondertekening schriftelijk te verklaren dat:

    • a. zij voor alle geluidsgevoelige ruimten waar het aanbod betrekking op heeft, instemmen met de voorgestelde geluidwerende voorzieningen en toestemming geven tot het aanbrengen van de voorgestelde geluidwerende voorzieningen;

    • b. zij zich verbinden tot het uitvoeren van de in het eerste lid, onder a tot en met d, bedoelde werkzaamheden;

    • c. zij zich verbinden tot het nakomen van de in artikel 11, vierde lid, onder e, bedoelde betalingsverplichtingen;

    • d. zij de bij het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen verwijderde onderdelen prijsgeven;

    • e. zij zich, indien van toepassing, verbinden tot het betalen van de in artikel 6a bedoelde kosten.

  • 8 In geval de in het zevende lid bedoelde ondertekening van het aanbod of, indien van toepassing, van de overeenkomst, niet binnen de gestelde termijn heeft plaatsgevonden, wordt de betreffende eigenaren schriftelijk meegedeeld dat geen geluidwerende voorzieningen worden aangebracht, tenzij deze ondertekening binnen tien dagen na ontvangst van deze mededeling alsnog plaatsvindt.

  • 9 In geval de in het achtste lid bedoelde ondertekening van het aanbod of, indien van toepassing, van de overeenkomst, niet binnen de in het achtste lid gestelde termijn heeft plaatsgevonden, wordt de betreffende eigenaren schriftelijk meegedeeld dat niet tot het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen wordt overgegaan.

  • 10 Na ontvangst van het in het zevende lid bedoelde ondertekende aanbod en, indien van toepassing, de in het zevende lid bedoelde ondertekende overeenkomst, besluit de minister tot het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen.

Afdeling 2. LAeq-isolatie aan slaapkamers van woningen

§ 1. Isolatieprogramma

Artikel 13

  • 1 Door de minister wordt telkenmale voor een periode van een jaar een isolatieprogramma vastgesteld, waarin de woningen zijn opgenomen die in dat jaar voor het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen in beschouwing zullen worden genomen. De in artikel 4 bedoelde woningen worden niet in het isolatieprogramma opgenomen. Een woning wordt door de minister slechts éénmaal in beschouwing genomen.

  • 2 De eigenaren en bewoners van de in het eerste lid bedoelde woningen, die voor het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen in beschouwing worden genomen, worden hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld. De eigenaren en bewoners van de woningen die ingevolge het eerste lid niet in het isolatieprogramma worden opgenomen, worden hiervan eveneens schriftelijk op de hoogte gesteld.

  • 3 In verband met het opstellen van het in het eerste lid bedoelde isolatieprogramma, kan de minister burgemeester en wethouders verzoeken met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde woningen in ieder geval de volgende gegevens te verstrekken:

    • a. namen en adressen van eigenaren en bewoners;

    • b. kadastrale gegevens;

    • c. gegevens uit de registratie met betrekking tot de onroerende-zaakbelasting die de bestemming van de woning betreffen;

    • d. tekeningen van woningen;

    • e. de verstrekte bouwvergunningen;

    • f. een overzicht van de voor artikel 4 noodzakelijke gegevens.

§ 2. Akoestisch en bouwtechnisch onderzoek

Artikel 14

  • 1 Aan de in artikel 13, tweede lid, bedoelde eigenaren en bewoners van de woningen, die in het isolatieprogramma zijn opgenomen, wordt verzocht binnen drie weken na verzending van de in artikel 13, tweede lid, bedoelde schriftelijke mededeling, schriftelijk toestemming te verlenen tot het uitvoeren van een akoestisch en bouwtechnisch onderzoek.

  • 2 In geval de in het eerste lid bedoelde toestemming niet volledig, niet binnen de gestelde termijn of niet voor de gehele woning is verleend, wordt de betreffende eigenaren en bewoners schriftelijk meegedeeld dat geen akoestisch en bouwtechnisch onderzoek kan worden uitgevoerd, tenzij deze schriftelijke toestemming binnen veertien dagen alsnog wordt verleend.

  • 3 In geval ook de in het tweede lid bedoelde toestemming niet volledig, niet binnen de gestelde termijn of niet voor de gehele woning is verleend, wordt de betreffende eigenaren en bewoners schriftelijk meegedeeld dat geen geluidwerende voorzieningen worden aangebracht.

  • 4 Indien de in het eerste of tweede lid bedoelde toestemming is verleend, wordt door de minister een akoestisch en bouwtechnisch onderzoek ingesteld. Het onderzoek resulteert in ieder geval in:

    • a. een opgave van de slaapkamers;

    • b. een inventarisatie van bouwtechnische gegevens die van belang zijn voor het vaststellen van de aan te brengen geluidwerende voorzieningen;

    • c. een opgave van de geluidwerende voorzieningen die moeten worden aangebracht om te voldoen aan artikel 18;

    • d. een raming van de ten laste van het rijk komende kosten die zijn verbonden aan het aanbrengen van de onder c bedoelde geluidwerende voorzieningen;

    • e. indien van toepassing, een raming van de ten laste van de eigenaren komende kosten voor:

      • 1º. het uitvoeren van extra voorzieningen met betrekking tot de in artikel 7, eerste lid, bedoelde aanschrijvingen;

      • 2º. het uitvoeren van extra voorzieningen met betrekking tot het in overeenstemming brengen met de in artikel 8, eerste lid, bedoelde technische voorschriften van het Bouwbesluit;

      • 3º. het in artikel 8, derde lid, bedoelde opheffen van gebreken en van achterstallig onderhoud;

      • 4º. het in artikel 8, zesde lid, bedoelde verschil tussen het geraamde bedrag voor het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen en de kostenbegrenzingswaarde.

§ 3. Aanbod en overeenkomst

Artikel 15

  • 1 De eigenaren van de woningen die op basis van het in artikel 14, vierde lid, bedoelde akoestisch en bouwtechnisch onderzoek in overeenstemming moeten worden gebracht met:

    • a. de in artikel 7, eerste lid, bedoelde aanschrijvingen;

    • b. de in artikel 8, eerste lid, bedoelde technische voorschriften van het Bouwbesluit;

    • c. de in artikel 8, derde lid, bedoelde opheffing van gebreken en van achterstallig onderhoud,

      worden hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld. Aan hen wordt verzocht binnen 3 weken na ontvangst van deze schriftelijke mededeling, schriftelijk te verklaren dat zij zich verplichten, om binnen een door de minister gestelde termijn, voorafgaand aan het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen de onder a tot en met c, bedoelde werkzaamheden uit te voeren, tenzij toepassing wordt gevraagd van artikel 8, vijfde lid.

  • 2 De eigenaren van de woningen, die op basis van het in artikel 14, vierde lid, bedoelde akoestisch en bouwtechnisch onderzoek voor het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen in aanmerking komen, ontvangen een aanbod met betrekking tot de aan te brengen geluidwerende voorzieningen, alsmede, indien toepassing wordt gevraagd van artikel 8, vijfde lid, een voorstel voor een overeenkomst met betrekking tot de in het eerste lid, onder a tot en met c, bedoelde door de eigenaar uit te voeren werkzaamheden. Tevens wordt hen meegedeeld wanneer de geluidwerende voorzieningen naar verwachting zullen worden aangebracht.

  • 3 Het in het tweede lid bedoelde aanbod kan op verzoek van de eigenaar betrekking hebben op minder geluidsgevoelige ruimten dan bedoeld in artikel 14, vierde lid, onder a. Indien de eigenaar het verschil in kosten als bedoeld in artikel 8a voor zijn rekening neemt wordt bij het aanbod tevens een voorstel voor een overeenkomst bijgevoegd.

  • 4 Indien van toepassing wordt, na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde verklaring, het in het tweede lid bedoelde aanbod gedaan onder de voorwaarde dat de in het eerste lid, onder a tot en met c, bedoelde werkzaamheden binnen een door de minister gestelde termijn, voorafgaand aan het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen, zijn uitgevoerd;

  • 5 De eigenaren van de woningen, die op basis van het in artikel 14, vierde lid, bedoelde akoestisch en bouwtechnisch onderzoek niet in aanmerking komen voor het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen, worden hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

  • 6 Aan de in het tweede lid bedoelde eigenaren wordt verzocht binnen drie weken na ontvangst van het aanbod en, indien van toepassing, de overeenkomst, door middel van ondertekening schriftelijk te verklaren dat:

    • a. zij voor alle slaapkamers waar het aanbod betrekking op heeft, instemmen met de voorgestelde geluidwerende voorzieningen en toestemming geven tot het aanbrengen van de voorgestelde geluidwerende voorzieningen;

    • b. zij zich verbinden tot het uitvoeren van de in het eerste lid, onder a tot en met c, bedoelde werkzaamheden;

    • c. zij zich verbinden tot het nakomen van de in artikel 14, vierde lid, onder e, bedoelde betalingsverplichtingen;

    • d. zij de bij het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen verwijderde onderdelen prijsgeven;

    • e. zij zich, indien van toepassing, verbinden tot het betalen van de in artikel 8a bedoelde kosten.

  • 7 In geval de in het zesde lid bedoelde ondertekening van het aanbod of, indien van toepassing, van de overeenkomst, niet binnen de gestelde termijn heeft plaatsgevonden, wordt de betreffende eigenaren schriftelijk meegedeeld dat geen geluidwerende voorzieningen worden aangebracht, tenzij deze ondertekening binnen tien dagen na ontvangst van deze mededeling alsnog plaatsvindt.

  • 8 In geval de in het zevende lid bedoelde ondertekening van het aanbod of, indien van toepassing, van de overeenkomst, niet binnen de in het zevende lid gestelde termijn heeft plaatsgevonden, wordt de betreffende eigenaren schriftelijk meegedeeld dat niet tot het van rijkswege aanbrengen van geluidwerende voorzieningen wordt overgegaan.

  • 9 Na ontvangst van het in het zesde lid bedoelde ondertekende aanbod en, indien van toepassing, de in het zesde lid bedoelde ondertekende overeenkomst, besluit de minister tot het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen.

Hoofdstuk 4. Eisen aan de voorzieningen

Artikel 17

  • 1 Geluidwerende voorzieningen die worden aangebracht ingevolge artikel 2, eerste lid, dienen een zodanige kwaliteit te bezitten dat de waarde van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie ter bescherming van de geluidsgevoelige ruimte, bepaald volgens artikel 4 dan wel artikel 5 van bijlage 2, bij deze regeling, gelijk is aan:

    • a. 30 tot 35 dB(A), indien de geluidsbelasting meer dan 40 Ke, doch niet meer dan 50 Ke bedraagt;

    • b. 35 tot 40 dB(A), indien de geluidsbelasting meer dan 50 Ke, doch niet meer dan 55 Ke bedraagt;

    • c. 40 dB(A), indien de geluidsbelasting meer dan 55 Ke bedraagt.

  • 2 Indien de in het eerste lid bedoelde geluidsbelasting tussen de in het eerste lid, onder a of b, bedoelde Ke-waarden ligt, wordt de krachtens het eerste lid te bereiken waarde van de geluidwering bepaald door middel van rechtevenredige interpolatie tussen de in het eerste lid, onder a of b, bedoelde dB(A)-waarden van de geluidwering.

  • 3 De krachtens het eerste lid aan te brengen geluidwerende voorzieningen worden bepaald volgens het rekenmodel, opgenomen in artikel 5 van bijlage 2, bij deze regeling.

  • 4 Indien de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie ter bescherming van de geluidsgevoelige ruimte, bepaald volgens artikel 4 dan wel artikel 5 van bijlage 2, bij deze regeling, een waarde heeft die 2 dB(A) of minder lager is dan de in het eerste lid bedoelde waarde van de geluidwering, worden geen geluidwerende voorzieningen aangebracht.

  • 5 Indien sprake is van een aanbod als bedoeld in artikel 12, derde lid, is het eerste lid alleen van toepassing op die geluidsgevoelige ruimten ten behoeve waarvan geluidwerende voorzieningen worden aangebracht.

  • 6 Indien uit het in artikel 11, vierde lid, bedoelde akoestisch en bouwtechnisch onderzoek blijkt dat:

    • a. de in het eerste lid bedoelde waarde van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie ter bescherming van de geluidsgevoelige ruimte niet wordt bereikt zonder toepassing te geven aan artikel 6, zesde lid, en

    • b. de artikelen 5 en 6, met uitzondering van artikel 6, zesde lid, niet van toepassing zijn, kan de in het eerste lid bedoelde waarde met ten hoogste 5 dB(A) worden verlaagd met dien verstande dat deze waarde minimaal 30 dB(A) bedraagt.

  • 7 Indien aan de geluidsgevoelige ruimten van de in artikel 2, eerste lid, bedoelde woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen met toepassing van deze regeling reeds geluidwerende voorzieningen zijn aangebracht, en de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie ter bescherming van de geluidsgevoelige ruimte, bepaald volgens artikel 4 dan wel artikel 5 van bijlage 2 bij deze regeling, een waarde heeft die 3 dB(A) of minder lager is dan de in het eerste lid bedoelde waarde van de geluidwering, worden geen geluidwerende voorzieningen aangebracht.

Artikel 18

  • 1 Geluidwerende voorzieningen die worden aangebracht ingevolge artikel 2, tweede lid, dienen een zodanige kwaliteit te bezitten dat de waarde van de LAeq geluidsbelasting binnen de slaapkamer, bepaald volgens artikel 6 van bijlage 2, bij deze regeling, niet meer bedraagt dan 26 dB(A).

  • 2 De krachtens het eerste lid aan te brengen geluidwerende voorzieningen worden bepaald volgens het rekenmodel, opgenomen in artikel 6 van bijlage 2, bij deze regeling.

  • 3 De waarde van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie, bepaald volgens artikel 4 dan wel artikel 5 van bijlage 2, bij deze regeling, die wordt bereikt met de krachtens het eerste lid aan te brengen geluidwerende voorzieningen, bedraagt maximaal 40 dB(A).

  • 4 Indien sprake is van een aanbod als bedoeld in artikel 15, derde lid, is het eerste lid alleen van toepassing op die slaapkamers ten behoeve waarvan geluidwerende voorzieningen worden aangebracht.

Artikel 19

  • 1 De geluidwerende voorzieningen mogen niet leiden tot een essentiële vermindering van het comfort van de woning of het ander geluidsgevoelig gebouw ten opzichte van de situatie voorafgaand aan het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen.

  • 2 De kwaliteit van de geluidwerende voorzieningen moet zodanig zijn dat de effectiviteit -bij normaal onderhoud - voor een lange periode gewaarborgd is. Onderhoud of vervanging van de geluidwerende voorzieningen moet mogelijk zijn.

Artikel 20

  • 1 Geluidwerende voorzieningen worden aangebracht onder verantwoordelijkheid van de minister.

  • 2 De minister is belast met het toezicht op de uitvoering van het bepaalde in het eerste lid.

  • 3 De waarde van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie als bedoeld in artikel 17, wordt bij ten minste één op de twintig woningen of één op de twintig geluidsgevoelige ruimten in andere geluidsgevoelige gebouwen, waaraan geluidwerende voorzieningen krachtens deze regeling zijn aangebracht, door de minister door middel van meting gecontroleerd, volgens de in artikel 4 van bijlage 2, bij deze regeling, opgenomen meetmethode.

  • 4 De waarde van de LAeq geluidsbelasting in dB(A) in een slaapkamer, als bedoeld in artikel 18, wordt bij ten minste één op de twintig woningen of één op de twintig slaapkamers in gezondheidszorggebouwen, waaraan geluidwerende voorzieningen krachtens deze regeling zijn aangebracht, door de minister door middel van meting gecontroleerd, volgens de in bijlage 2, artikel 6, bij deze regeling, opgenomen methode.

  • 5 Indien het resultaat van een meting als bedoeld in het derde lid een waarde oplevert die niet meer dan 2 dB(A) lager is dan de vereiste waarde van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van de geluidsgevoelige ruimte, wordt de waarde van de geluidwering geacht gelijk te zijn aan de vereiste waarde.

  • 6 Indien het resultaat van een meting als bedoeld in het vierde lid een waarde oplevert die niet meer dan 2 dB(A) lager is dan de vereiste waarde van LAeq 26 dB(A) in de slaapkamer, wordt de waarde van de LAeq geluidsbelasting in dB(A) geacht gelijk te zijn aan de vereiste waarde.

Hoofdstuk 5. Financiën

Artikel 21

Indien anders dan met toepassing van deze regeling aan een in artikel 2, eerste lid, bedoelde geluidsgevoelige ruimte, alsmede een in artikel 2, tweede lid, bedoelde slaapkamer geluidwerende voorzieningen zijn aangebracht, wordt geen vergoeding voor het aanbrengen van die voorzieningen toegekend.

Artikel 22

In het aanbod, bedoeld in artikel 12, tweede lid, en artikel 15, tweede lid, dan wel in een afzonderlijk voorstel voor een overeenkomst, wordt een bepaling opgenomen dat indien de woning of het andere geluidsgevoelige gebouw waaraan op ’s rijks kosten geluidwerende voorzieningen zijn aangebracht, naderhand door het rijk in eigendom wordt verworven, de door het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen toegenomen marktwaarde op de koopprijs in mindering wordt gebracht. Het in mindering te brengen bedrag wordt verlaagd met ééntiende gedeelte daarvan voor elk jaar dat is verstreken na het aanbrengen van de geluidwerende voorzieningen.

Artikel 23

De minister kan een vergoeding toekennen aan de natuurlijke of rechtspersoon die deze regeling krachtens een daartoe met de minister gesloten overeenkomst uitvoert.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 25

De Regeling geluidwerende voorzieningen blijft van toepassing op een aanbod tot het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen dat is aanvaard vóór de datum van inwerkingtreding van deze regeling, alsmede op een isolatieprogramma waarvoor de opdracht tot het doen uitvoeren van het akoestisch en bouwtechnisch onderzoek is verleend.

Artikel 26

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 27

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling geluidwerende voorzieningen 1997.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 6 februari 1997

De

Minister

van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

De

Staatssecretaris

van Defensie,

J.C. Gmelich Meijling

Bijlage 1. Bepaling kostenbegrenzingswaarde geluidwerende voorzieningen luchtvaartgeluid als bedoeld in artikel 1 van de regeling

Voor toepassing van deze bijlage wordt verstaan onder:

  • I: geraamde kosten (inclusief BTW) die zijn verbonden aan het aanbrengen van geluidwerende voorzieningen, als bedoeld in artikel 11, vierde lid, onder d, en in artikel 14, vierde lid, onder d, van de regeling;

  • K: kostenbegrenzingswaarde, als bedoeld in artikel 1, onder f, van de regeling;

  • W: waarde van de woning bepaald volgens de in deze bijlage opgenomen methodiek;

  • T: term geluidwering, bepaald volgens formule (2);

  • G(A): vereiste waarde van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie in dB(A), als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de regeling, dan wel de hoogste van de vereiste waarden van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie voor startend of landend vliegverkeer als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van bijlage 2.

K wordt berekend volgens:

K=T*W (1)

T wordt berekend volgens:

T=0,045*G(A)-0,8 (2)

W wordt bepaald door middel van berekening conform de berekeningsmethodiek die is aangegeven in paragraaf 3.1 van het rapport ’Methodiek en criteria voor de toetsing van isolatiekosten in relatie tot de opstal opnieuw bezien’, nr. 685/90790/R001 d.d. juli 1988 van adviesbureau Heidemij BV en de in de paragrafen 5.2, 5.3 en 5.5 van genoemd rapport opgenomen woningparameters en correctiefactoren.

Indien er sprake is van een uit akoestisch oogpunt lichte bouwkundige constructie, kan W worden bepaald door middel van taxatie. In dat geval wordt de taxatie verricht door een door de minister aan te wijzen beëdigd taxateur. Als uitgangspunt voor taxatie geldt de waarde van de woning in het economisch verkeer, beperkt tot de waarde van de opstallen met een geluidsgevoelige bestemming en exclusief de grond.

Indien I <= K, dan is de woning isoleerbaar;

indien I < K, dan is de woning niet isoleerbaar.

Bijlage 2. Technisch voorschrift als bedoeld in artikel 2, artikel 17, artikel 18 en artikel 20 van de regeling

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1 De bepaling van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie, bedoeld in de artikelen 2, 17, 18 en 20 van de regeling, vindt plaats door middel van berekeningen dan wel door middel van metingen.

  • 2 Onder de uitwendige scheidingsconstructie van een woning of van een ander geluidsgevoelig gebouw wordt, voor de toepassing van de regeling, mede het dak verstaan.

  • 3 De uitwendige scheidingsconstructie kan zijn samengesteld uit meerdere onderdelen. Onder een onderdeel van de uitwendige scheidingsconstructie wordt verstaan een niet geknikt deel van de uitwendige scheidingsconstructie.

  • 4 Elk onderdeel van de uitwendige scheidingsconstructie kan zijn opgebouwd uit meerdere elementen. Onder een element wordt verstaan vlakken (borstwering, metselwerk, ramen), ventilatievoorzieningen en kieren en naden.

Artikel 2

  • 1 De in de artikel 1, eerste lid, bedoelde berekeningen en metingen, vinden plaats voor de octaafbanden met de middenfrequenties 125 Hz, 250 Hz, 500 Hz, 1000 Hz en 2000 Hz.

  • 2 Voor de toepassing van artikel 17 van de regeling, wordt bij de in artikel 1, eerste lid, bedoelde berekeningen en metingen, uitgegaan van de herleidingswaarden Ci volgens het standaard referentiespectrum voor luchtvaartgeluid, zoals opgenomen in tabel 4 van de NEN 5077:1991.

  • 3 Voor de toepassing van artikel 18 van de regeling, wordt bij de in artikel 1, eerste lid, bedoelde berekeningen en metingen, onderscheid gemaakt tussen de geluidwering voor startend en landend vliegverkeer. Hierbij wordt uitgegaan van de herleidingswaarden Ci volgens het spectrum voor startend en landend vliegverkeer, zoals opgenomen in artikel 4, tabel 4.

  • 4 Indien, naar het oordeel van de minister het spectrum van het luchtvaartgeluid buiten de woning of het ander geluidsgevoelig gebouw sterk afwijkt van het in het tweede lid, respectievelijk het derde lid, bedoelde spectrum, worden de dienovereenkomstige herleidingswaarden Ci in de plaats gesteld van de in het tweede lid, respectievelijk de in het derde lid, bedoelde waarden.

  • 5 Bij de in artikel 1, eerste lid, bedoelde berekeningen en metingen, wordt afscherming en reflectie verdisconteerd door toepassing van de correctiefactor CL, zoals opgenomen met betrekking tot de geluidsbelasting in Ke in artikel 3, eerste en tweede lid, en met betrekking tot de LAeq geluidsbelasting in dB(A) in artikel 3, derde lid.

Artikel 3

  • 1 Voor de toepassing van artikel 17 van de regeling, worden, indien bij meerdere geluidbelaste onderdelen van de uitwendige scheidingsconstructie deze onderdelen niet gelijktijdig door een vliegtuig direct aangestraald kunnen worden, voor de correctiefactor CL de volgende waarden gehanteerd: CL=0 dB voor de onderdelen waarvoor de hoek tussen de verbindingslijn geluidsbron ‐ onderdeel en de normaal op het onderdeel kleiner dan of gelijk is aan 70°; CL=3 dB voor de onderdelen waarvoor de hoek tussen de verbindingslijn geluidsbron – onderdeel en de normaal op het onderdeel groter is dan 70° maar kleiner dan of gelijk is aan 90° en CL=8 dB voor de onderdelen waarvoor de hoek tussen de verbindingslijn geluidsbron – onderdeel en de normaal op het onderdeel groter is dan 90°. De geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie GA is de laagste van de te berekenen geluidwering bij mogelijke combinaties van direct en niet direct aangestraalde onderdelen van de uitwendige scheidingsconstructie.

  • 2 Voor de toepassing van artikel 17 van de regeling, wordt voor het onderdeel van de uitwendige scheidingsconstructie dat het verst van het gemiddelde grondpad is verwijderd, CL = 8 dB gehanteerd, indien de hoek tussen het onderdeel van de uitwendige scheidingsconstructie en het gemiddelde grondpad kleiner is dan 30°.

  • 1 Voor de toepassing van artikel 18 van de regeling, wordt een correctiefactor CL toegepast ten gevolge van de hoekafhankelijkheid van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie, φαßm. φαßm is afhankelijk van de momentane vliegtuigpositie die wordt beschreven door de hoeken α en ß. De horizontale hoek α is gedefinieerd als de hoek tussen de normaal op het onderdeel van de uitwendige scheidingsconstructie en de verbindingslijn tussen het middelpunt van het onderdeel van de uitwendige scheidingsconstructie in het referentievlak en de projectie van de vliegtuigpositie op het referentievlak. De verticale hoek ß is gedefinieerd als de hoek tussen de verbindingslijn tussen het middelpunt van het onderdeel van de uitwendige scheidingsconstructie in het referentievlak en de vliegtuigpositie en de verbindingslijn tussen het middelpunt van het onderdeel van de uitwendige scheidingsconstructie in het referentievlak en de projectie van de vliegtuigpositie op het referentievlak. φαßm wordt op grond van metingen of berekeningen per luchtvaartterrein vastgesteld.

CL wordt per onderdeel j van de uitwendige scheidingsconstructie per procedure m bepaald uit:

CL=LAeq(1)-LAeq(2)(1)

waarbij :

LAeq(1) = de LAeq geluidsbelasting in dB(A), als bedoeld in artikel 6, tweede lid, voor procedure m;

LAeq(2) = de LAeq geluidsbelasting in dB(A), berekend conform de ingevolge artikel 25g van de Luchtvaartwet vastgestelde Regeling berekening nachtelijke geluidsbelasting, met mede-integratie van de hoekafhankelijke geluidwering φαßm, voor procedure m en onderdeel j;

Hoofdstuk 2. Meting van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie

Artikel 4

  • 1 De geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie wordt bepaald overeenkomstig NEN 5077:1991, met dien verstande dat in NEN 5077:1991:

    • a. artikel 5.3.1.1, de tekst ’Indien deze onderdelen een aaneengesloten geheel vormen en tegelijkertijd kunnen worden aangestraald bij plaatsing van de luidspreker volgens 9.3.2.1, dient dit geheel als een enkele uitwendige scheidingsconstructie te worden beschouwd. Indien de onderdelen niet tegelijkertijd kunnen worden aangestraald dienen ze als afzonderlijke scheidingsconstructies te worden beschouwd, waarbij van elk een afzonderlijke geluidwering wordt bepaald.’, wordt vervangen door de tekst ’De onderdelen dienen als afzonderlijke scheidingsconstructies te worden beschouwd waarbij van elk een afzonderlijke geluidwering wordt bepaald. Indien deze onderdelen een aangesloten geheel vormen, niet tegelijk kunnen worden aangestraald bij plaatsing van de luidspreker volgens 9.3.2.1. én de geluidsbelasting op de onderdelen gelijk is, dienen deze onderdelen als een enkele uitwendige scheidingsconstructie beschouwd te worden. Indien de onderdelen niet afzonderlijk kunnen worden aangestraald bij plaatsing van de geluidbron volgens 9.3.2.1. dienen de onderdelen als een enkele uitwendige scheidingsconstructie te worden beschouwd.’;

    • b. artikel 5.3.1.3, de tekst

      ’– bij 1 bronpositie 11.3.1

      – bij 2 bronposities 11.3.2’ wordt vervangen door de tekst:

      ’– bij één onderdeel van de uitwendige scheidingsconstructie 11.3.1

      – bij meerdere onderdelen van de uitwendige scheidingsconstructie 11.3.2.’;

    • c. artikel 5.3.3, tabel 3 wordt aangevuld met de volgende herleidingsterm Cr:

      Aard en structuur van de uitwendige scheidingsconstructie

      Geometrie van de situatie

      Cr dB(A)

      vertikale, hellende of horizontale uitwendige scheidingsconstructie bij aanstraling met hoog geplaatste bron (luchtverkeer)

      meetpositie voor scheidings constructie

      3

    • d. artikel 5.3.4, de tekst vervangen wordt door:

      ’Bereken uit de eindresultaten van de bepalingen genoemd in 5.3.1, 5.3.2 en 5.3.3 voor de octaafbanden met middenfrequenties van 125, 250, 500, 1000 en 2000 Hz de partiële geluidwering Gi van de uitwendige scheidingsconstructie met behulp van formule (4) ingeval gemeten is met een geluidbron op 1 bronpositie en met behulp van formule (4a) ingeval de geluidwering voor meerdere onderdelen van de uitwendige scheidingsconstructie afzonderlijk wordt bepaald volgens 11.3.2 of met wegverkeerslawaai. De berekeningen moeten worden uitgevoerd met een afrondingsonnauwkeurigheid van ten hoogste 0,1 dB.

      Een, ten opzichte van de gemeten of berekende (hoogste) geluidsbelasting, lagere waarde van de geluidsbelasting op een onderdeel van de uitwendige scheidingsconstructie wordt verdisconteerd in de correctiefactor CL, als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, dan wel artikel 3, derde lid.

      Bijlage 46731.png

      De waarde van de referentienagalmtijd (To) bedraagt:

      • -

        0,8 s voor leslokalen van scholen voor basisonderwijs, theorielokalen van scholen voor voortgezet onderwijs en theorielokalen van instellingen voor hoger of wetenschappelijk onderwijs;

      • -

        0,5 s voor overige ruimten.

        Bereken de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie (GA) in dB(A) uit de waarden van de partiële geluidwering in octaafbanden volgens formule (5) met een afrondingsonnauwkeurigheid van ten hoogste 0,1 dB.

        Bijlage 46734.png

        De herleidingswaarden Ci moeten op basis van de aard van het gebruikelijk aanwezige buitengeluid worden afgelezen uit tabel 4.

        Indien de geluidwering (GA) van de uitwendige scheidingsconstructie het eindresultaat van de bepaling is, moet deze grootheid worden afgerond op het dichtstbijzijnde gehele getal. Als het niet afgeronde getal op een halve eenheid eindigt, moet dit worden afgerond op het dichtstbijzijnde even getal. Indien de waarde van de geluidwering wordt gebruikt in verdere berekeningen, dient geen afronding op een geheel getal plaats te vinden.

        Indien de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie bepaald wordt uit de geluidwering van onderdelen van die uitwendige scheidingsconstructie, dient deze geluidwering als volgt berekend te worden:

        Bijlage 46735.png

        hierin is GA;j de geluidwering GA van onderdeel j van de uitwendige scheidingsconstructie.’;

        Tabel 4 – Herleidingswaarden (Ci) voor verschillende soorten buitengeluid

        Ci in dB voor octaafband

        125

        250

        500

        1000

        2000

        met middenfrequentie in Hz

        i=1

        i=2

        i=3

        i=4

        i=5

        wegverkeerslawaai

        -14

        -10

        -6

        -5

        -7

        railverkeerslawaai

        -27

        -17

        -9

        -4

        -4

        overig buitengeluid

        -14

        -10

        -6

        -5

        -7

        luchtvaartgeluid standaard

        -21

        -11

        -7

        -4,5

        -6

                   

        luchtverkeer op Schiphol,. starten

        -15,3

        -7,6

        -6.8

        -4,4

        -6,5

        luchtverkeer op Schiphol, landen

        -18,8

        -11,9

        -7,1

        -5,9

        -3,2

        luchtverkeer op Maastricht, starten

        -12,6

        -6,0

        -5,7

        -4,8

        -10,8

        luchtverkeer op Maastricht, landen

        -17,2

        -10,5

        -6,9

        -6,1

        -3,6

    • e. artikel 7.4.1, de tekst ’een hoek van ± 20∞’ vervangen wordt door de tekst een hoek van ± 25°’;

    • f. artikel 9.3.2.1, onder a), de tekst ’De afstand van deze positie tot het zwaartepunt van het verticale deel van de scheidingsconstructie moet ten minste gelijk zijn aan 3 maal de breedte van de scheidingsconstructie met een minimum van 10 m.’ vervangen wordt door de tekst ’De afstand van deze positie tot het zwaartepunt van het verticale deel van de scheidingsconstructie moet ten minste gelijk zijn aan 2 maal de breedte van de scheidingsconstructie met een minimum van 10 m.’;

    • g. artikel 9.3.2.1, onder c), de tekst vervangen wordt door:

      ’Indien het geluiddrukniveauverschil moet worden bepaald over meerdere onderdelen van de uitwendige scheidingsconstructie moet de geluidbron voor ieder onderdeel worden geplaatst op een positie die voldoet aan de onder a) genoemde eisen en waarmee op andere, afzonderlijk te meten, onderdelen van de scheidingsconstructie een zo laag mogelijke geluidsbelasting ontstaat. Indien het geluiddrukniveau voor een niet aangestraald onderdeel op de meetpositie zoals aangegeven in 9.3.2.2 onder c) minder dan 5 dB lager is dan het geluiddrukniveau voor het aangestraalde onderdeel op de meetpositie zoals aangegeven in 9.3.2.2 onder a), b) of d), dan kunnen de geluidweringen van de onderdelen niet afzonderlijk gemeten worden.’;

    • h. artikel 9.3.2.1, onder d), de tekst ’De afstand van deze positie tot het zwaartepunt van het (grootste) hellende deel moet tenminste gelijk zijn aan 3 maal de breedte van de gehele scheidingsconstructie, met een minimum van 10 m.’ vervangen wordt door de tekst ’De afstand van deze positie tot het zwaartepunt van het (grootste) hellende deel moet tenminste gelijk zijn aan 2 maal de breedte van de scheidingsconstructie met een minimum van 10 m.’;

    • i. i. artikel 9.3.2.2, onder c), de tekst vervangen wordt door:

      ’Indien er sprake is van meting over meerdere onderdelen van de uitwendige scheidingsconstructie dienen, naast de posities genoemd onder a) en d), ook de geluiddrukniveaus voor de niet aangestraalde onderdelen bepaald te worden op een afstand van 0,5 m ± 0,1 m midden voor het betreffende onderdeel.’;

    • j. artikel 9.3.2.2, onder e), eerste zin, de tekst vervangen wordt door:

      ’Indien, bij laag geplaatste geluidbron, de uitwendige scheidingsconstructie voor 50% of meer hellend is uitgevoerd, moeten de meetposities voor het grootste hellende deel worden gekozen op een zodanige hoogte dat geluidreflecties tegen het verticale deel van de uitwendige scheidingsconstructie de meetpositie niet kunnen bereiken, doch ten minste 1,2 m boven het vloerniveau van de ontvangruimte.’;

    • k. artikel 9.3.2.2, na f), wordt toegevoegd:

      • ’g) Bij hooggeplaatste bron en een vertikale scheidingsconstructie dient, in afwijking van het onder punt a) bepaalde, de hoogte van de microfoon zodanig gekozen te worden dat reflecties afkomstig van de uitwendige scheidingsconstructie de microfoon bereiken (zie figuur 8b). De minimale hoogte van de microfoon bedraagt echter altijd 1,5 m boven maaiveld.

      • ’h) Bij hooggeplaatste bron en een hellende of horizontale scheidingsconstructie moet gemeten worden op één meetpositie, op een afstand van 2,5 m ± 0,1 m, gemeten loodrecht op het vlak voor de uitwendige scheidingsconstructie. Deze meetpositie wordt zodanig gekozen dat reflecties afkomstig van de uitwendige scheidingsconstructie de microfoon bereiken (zie figuur 8b).’;

    • l. artikel 11.3.2, de tekst vervangen wordt door:

      ’Indien de geluidwering afzonderlijk voor meerdere onderdelen van de uitwendige scheidingsconstructie wordt bepaald, wordt de geluidreduktie van een onderdeel gecorrigeerd voor de overdracht via andere onderdelen volgens:

      Bijlage 46732.png

      waarin:

      Lbu;na = het geluiddrukniveau buiten voor het niet aangestraalde onderdeel op de meetpositie volgens 9.3.2.2 c);

      Dna = de geluidreductie Lbu - Lbi van het niet aangestraalde onderdeel van de uitwendige scheidingsconstructie.”

      Bijlage 46733.png

Hoofdstuk 3. Berekening van de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie

Artikel 5

  • 1 De geluidwering wordt berekend per onderdeel van de uitwendige scheidingsconstructie.

  • 2 2. De partiële geluidwering van onderdeel j van de uitwendige scheidingsconstructie in octaafband i (Gi,j) wordt berekend met de formule:

    Bijlage 46729.png

    waarin:

    • Ri,j = de luchtgeluidisolatiewaarde in octaafband i van het onderdeel j van de uitwendige scheidingsconstructie in dB, als bedoeld in het derde lid;

    • -3 = correctieterm voor het verschil tussen de wijze van geluidinval in een praktijksituatie en een laboratoriumsituatie;

    • CL,j = correctiefactor CL van onderdeel j, als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, dan wel artikel 3, derde lid;

    • V = volume van het ontvangvertrek, in m3;

    • T0 = de referentienagalmtijd in s overeenkomstig artikel 4;

    • Sj = oppervlak van het onderdeel j van de uitwendige scheidingsconstructie gezien vanuit het ontvangvertrek, in m2.

  • 3 3. De luchtgeluidisolatiewaarde Ri,j in oktaafband i van onderdeel j van de uitwendige scheidingsconstructie wordt berekend uit:

    Bijlage 46730.png

    waarin:

    • Sj = oppervlak van onderdeel j [m2];

    • Se = oppervlak van vlak e [m2];

    • n = aantal vlakken in onderdeel j;

    • Ri,e = rekenwaarde van de geluidisolatie van vlak e in oktaafband i [dB];

    • lk = lengte van kieren c.q. naden [m];

    • k = kierdichting kwaliteit van kieren en naden per strekkende meter. Bij een goede enkele kierdichting bedraagt deze ca. 3·10-4, bij goede dubbele kierdichting ca. 10-5;

    • Dne,i = rekenwaarde van het geluidniveauverschil van de ventilatievoorziening, genormeerd op een absorberend oppervlak van 10 m2, eventueel gecorrigeerd voor de aanwezigheid van reflecterende vlakken [dB];

    • Ao = referentie absorptie-oppervlak: 10 m2.

  • 4 4. De rekenwaarde van de luchtgeluidisolatiewaarde Ri,e van vlakken en van het geluidniveauverschil Dne,i van ventilatievoorzieningen kan worden bepaald uit laboratoriumwaarden door het resultaat van de laboratoriummeting met 2 dB te verminderen.

  • 5 Uit de partiële geluidwering van onderdelen van de uitwendige scheidingsconstructie wordt de A-gewogen geluidwering GA van de samengestelde uitwendige scheidingsconstructie in dB(A) berekend met de formule:

Bijlage 46728.png

waarin:

  • Ci = herleidingswaarde op basis van het ter plaatse geldende spectrum voor geluid van luchtverkeer, zoals bedoeld in artikel 2;

  • m = aantal onderdelen van de uitwendige scheidingsconstructie;

  • Gi,j = partiële geluidwering van onderdeel j voor oktaafband i, berekend volgens het tweede lid.

Hoofdstuk 4. Berekening van het geluidsniveau in een slaapkamer ten gevolge van nachtelijk vliegverkeer

Artikel 6

  • 1 De LAeq geluidsbelasting in dB(A) binnen een slaapkamer , als bedoeld in artikel 18 van de regeling, wordt als volgt berekend:

    LAeq,binnen

    = 10 log {10LAeq,binnen,starten/10 + 10 LAeq,binnen,landen/10}

    (5)

    LAeq,binnen,starten

    = LAeq,binnen, starten - GA,starten

    (6)

    LAeq,binnen,landen

    = LAeq,buiten, landen - GA,landen

    (7)

    waarin:

    LAeq,binnen,starten

    =

    de LAeq geluidsbelasting in dB(A) binnen een slaapkamer ten gevolge van startend vliegverkeer;

    LAeq,buiten,starten

    =

    de LAeq geluidsbelasting in dB(A) buiten de woning of het gezondszorggebouw ten gevolge van startend vliegverkeer als bedoeld in het tweede lid;

    GA,starten

    =

    de geluidswering van de uitwendige scheidingsconstructie in dB(A) bij startend vliegverkeer, bepaald volgens artikel 4 dan wel artikel 5;

    LAeq,binnen,landen

    =

    de LAeq geluidsbelasting in dB(A) binnen een slaapkamer ten gevolge van landend vliegverkeer;

    LAeq,buiten,landen

    =

    de LAeq geluidsbelasting in dB(A) buiten de woning of het gezondheidszorggebouw ten gevolge van landend vliegverkeer als bedoeld in het tweede lid;

    GA,landen

    =

    de geluidswering van de uitwendige scheidingsconcstructie in dB(A) bij landend vliegverkeer, bepaald volgens artikel 4 dan wel artikel 5.

  • 2 De LAeq geluidsbelasting in dB(A) buiten de woning of het gezondheidszorggebouw voor startend en landend vliegverkeer wordt berekend overeenkomstig de Regeling berekening nachtelijke geluidsbelasting, waarbij de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie onderscheiden naar startend en landend vliegverkeer, Lgevel,m, gelijk wordt gesteld aan 0 dB(A).