Arbeidsomstandighedenregeling

Geraadpleegd op 10-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 15-03-2006.
Geldend van 15-03-2006 t/m 27-04-2006

Regeling houdende bepalingen ter uitvoering van bij en krachtens de Arbeidsomstandighedenwet en enige andere wetten gestelde regels

Hoofdstuk 1. Algemene Bepalingen

Paragraaf 1.1a. Certificatie

Artikel 1.1a. Jaarverslag

In het jaarverslag van een certificerende instelling, bedoeld in artikel 1.5b, eerste lid, van het besluit worden ten minste de volgende onderwerpen behandeld:

  • a. de door de instelling afgegeven, ingetrokken dan wel geweigerde certificaten;

  • b. wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende accreditaties, reglementen en procedures;

  • c. wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende taakverdeling;

  • d. wijzigingen in de bestuurssamenstelling;

  • e. wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;

  • f. aan derden uitbestede werkzaamheden;

  • g. structurele knelpunten op het werkveld van de instelling die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan;

  • h. het gevoerde overleg en de samenwerking op het werkveld met andere certificerende instellingen;

  • i. door de instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;

  • j. tegen de beslissingen van de instelling ingediende bezwaren en ingestelde beroepen en de wijze van afhandeling daarvan;

  • k. een financieel verslag betreffende de activiteiten waarvoor de instelling is aangewezen.

Paragraaf 1.2. Algemene bepalingen over opleidingen

Artikel 1.2. Algemeen

Voor zover in deze regeling regels zijn gesteld over opleidingen zijn de artikelen 1.3 tot en met 1.8 van toepassing.

Artikel 1.3. Materiaal

De opleiding wordt gegeven aan de hand van aan de cursisten ter beschikking gesteld overzichtelijk schriftelijk opleidingsmateriaal van voldoende didactische kwaliteit.

Artikel 1.4. Docenten

De docenten beschikken voor de onderwerpen die zij tijdens de opleiding behandelen aantoonbaar over ruime theoretische, praktische en didactische kennis of vaardigheden.

Artikel 1.5. Faciliteiten

  • 1 De opleidingsinstelling beschikt over adequate opleidingsfaciliteiten.

  • 2 De opleidingsinstelling biedt de opleiding ten minste twee maal per jaar aan en voert haar ten minste eenmaal per jaar uit.

  • 3 De opleidingsinstelling legt de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van alle betrokkenen bij de opleiding schriftelijk vast.

  • 4 De opleidingsinstelling treft adequate maatregelen om de veiligheid van de cursisten zoveel mogelijk te waarborgen.

Artikel 1.6. Toetsing eindtermen

  • 1 De toetsing van de eindtermen vindt plaats door middel van een examen.

  • 2 De opleidingsinstelling neemt de examens af aan de hand van een deugdelijk en op schrift gesteld examenreglement.

Artikel 1.7. Diploma

De opleidingsinstelling overhandigt de cursist die het examen met goed gevolg heeft afgelegd, een op naam gesteld schriftelijk bewijs, getekend door twee leden van de examencommissie dan wel het hoofd van de opleidingsinstelling.

Artikel 1.8. Administratie

De opleidingsinstelling voert een deugdelijke administratie waarin de persoonlijke gegevens van de cursist en de datum waarop het schriftelijk bewijs, bedoeld in artikel 1.7 is uitgereikt in ieder geval zijn opgenomen en waarin de periode is bepaald gedurende welke de examenopgaven en de uitwerkingen daarvan worden bewaard.

Paragraaf 1.4. Melding arbeidsongevallen en beroepsziekten

Artikel 1.10. Gegevens arbeidsongevallen

De schriftelijke mededeling van arbeidsongevallen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de wet omvat ten minste de gegevens, bedoeld in bijlage I bij deze regeling.

Artikel 1.11. Gegevens beroepsziekten

  • 1 In dit artikel wordt verstaan onder beroepsziekte: een ziekte of aandoening als gevolg van een belasting die in overwegende mate in arbeid of arbeidsomstandigheden heeft plaatsgevonden.

  • 2 De mededeling van een beroepsziekte, bedoeld in artikel 9, derde lid, van de wet omvat ten minste de volgende, niet tot een individuele natuurlijke persoon herleidbare, gegevens:

    • a. de diagnose;

    • b. het geslacht en het geboortejaar van de werknemer;

    • c. de aard en de mate van de belasting in arbeid of arbeidsomstandigheden;

    • d. de aard van de werkzaamheden ten tijde van het ontstaan van de beroepsziekte;

    • e. het beroep van de werknemer ten tijde van de blootstelling, en

    • f. de economische activiteit van de werkgever ten tijde van de blootstelling.

Paragraaf 1.5. Vrijstelling

Artikel 1.12. Vrijstelling vrijwilligers

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 3 Van de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, worden ten aanzien van zwangere vrijwilligers en vrijwilligers tijdens de lactatie tevens de voorschriften en verboden uitgezonderd die opgenomen zijn in de artikelen 1.42, 3.48, 6.29 en 6.29a van het besluit.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2006, 94, datum inwerkingtreding 17-05-2006, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 15-03-2006.

Vrijstelling vrijwilligers

1 Onder vrijwilliger wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan: de persoon die niet bij wijze van beroep arbeid verricht voor een privaatrechtelijk of publiekrechtelijk lichaam dat niet is onderworpen aan de vennootschapsbelasting dan wel voor een sportorganisatie en die geen werknemer is in de zin van artikel 2 van de Wet op de loonbelasting 1964.

2 Ten behoeve van de werkgever die vrijwilligers arbeid laat verrichten wordt ten aanzien van deze vrijwilligers tot 1 juli 2007 vrijstelling verleend van:

  • de artikelen 5 en 18 van de wet, behalve voor zover het betreft arbeid met gevaarlijke stoffen en biologische agentia waarop hoofdstuk 4 van het besluit van toepassing is, en de artikelen 12 tot en met 15 van de wet en

  • de voorschriften en verboden die zijn opgenomen in het besluit, met uitzondering van de voorschriften en verboden die zijn opgenomen in hoofdstuk 4 en de volgende artikelen:

    • a. van hoofdstuk 3 van het besluit: de artikelen 3.2, eerste lid, 3.3, 3.4, 3.5, 3.5d, eerste lid, 3.6, eerste lid, 3.16 en 3.17;

    • b. van hoofdstuk 5 van het besluit: de artikelen 5.2 en 5.3, eerste lid;

    • c. van hoofdstuk 6 van het besluit: de artikelen 6.8, eerste tot en met derde, zevende, negende, tiende en elfde lid, 6.11c, tweede lid, 6.12, eerste en tweede lid, 6.13, 6.14, 6.14a, 6.14b, 6.15, 6.15a, 6.16, 6.17, 6.18, 6.19 en 6.20;

    • d. van hoofdstuk 7 van het besluit: de artikelen 7.3, tweede tot en met vierde lid, 7.4, 7.5, tweede, derde en vijfde lid, 7.7, eerste lid, 7.9, 7.11, tweede lid, 7.16, 7.17a, eerste, tweede en vijfde lid, 7.17b, eerste en tweede lid, 7.17c,eerste en tweede lid, 7.18, tweede, derde, vijfde en zesde lid, 7.18a, derde en dertiende lid, 7.18b, eerste lid, 7.22, eerste lid, en 7.32 tot en met 7.35;

    • e. van hoofdstuk 8 van het besluit: de artikelen 8.1, tweede, zevende en achtste lid, en 8.4.

3 Van de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, worden ten aanzien van vrijwilligers die jonger zijn dan 18 jaar tevens de voorschriften en verboden uitgezonderd die opgenomen zijn in de artikelen 1.37, eerste lid, eerste zin, en tweede lid, 3.46, 6.27 en 7.39 van het besluit.

4 Van de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, worden ten aanzien van zwangere vrijwilligers en vrijwilligers tijdens de lactatie tevens de voorschriften en verboden uitgezonderd die opgenomen zijn in de artikelen 1.42, 3.48, 6.29 en 6.29a van het besluit.

Stcrt. 2006, 176, datum inwerkingtreding 13-09-2006, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 15-03-2006.

Vrijstelling vrijwilligers

1 Onder vrijwilliger wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan: de persoon die niet bij wijze van beroep arbeid verricht voor een privaatrechtelijk of publiekrechtelijk lichaam dat niet is onderworpen aan de vennootschapsbelasting dan wel voor een sportorganisatie en die geen werknemer is in de zin van artikel 2 van de Wet op de loonbelasting 1964.

2 Ten behoeve van de werkgever die vrijwilligers arbeid laat verrichten wordt ten aanzien van deze vrijwilligers tot 1 juli 2007 vrijstelling verleend van:

  • de artikelen 5 en 18 van de wet, behalve voor zover het betreft arbeid met gevaarlijke stoffen en biologische agentia waarop hoofdstuk 4 van het besluit van toepassing is, en de artikelen 12 tot en met 15 van de wet en

  • de voorschriften en verboden die zijn opgenomen in het besluit, met uitzondering van de voorschriften en verboden die zijn opgenomen in hoofdstuk 4 en de volgende artikelen:

    • a. van hoofdstuk 3 van het besluit: de artikelen 3.2, eerste lid, 3.3, 3.4, 3.5, 3.5d, eerste lid, 3.6, eerste lid, 3.16 en 3.17;

    • b. van hoofdstuk 5 van het besluit: de artikelen 5.2 en 5.3, eerste lid;

    • c. van hoofdstuk 6 van het besluit: de artikelen 6.8, eerste tot en met derde, zevende, negende, tiende en elfde lid, 6.11c, tweede lid, 6.12, eerste en tweede lid, 6.13, 6.14, 6.14a, 6.14b, 6.15, 6.15a, 6.16, 6.17, 6.18, 6.19 en 6.20;

    • d. van hoofdstuk 7 van het besluit: de artikelen 7.3, tweede tot en met vierde lid, 7.4, 7.5, tweede, derde en vijfde lid, 7.7, eerste lid, 7.9, 7.11, tweede lid, 7.16, 7.17a, eerste, tweede en vijfde lid, 7.17b, eerste en tweede lid, 7.17c,eerste en tweede lid, 7.18, tweede, derde, vijfde en zesde lid, 7.18a, derde en dertiende lid, 7.18b, eerste lid, 7.22, eerste lid, en 7.32 tot en met 7.35;

    • e. van hoofdstuk 8 van het besluit: de artikelen 8.1, tweede, zevende en achtste lid, en 8.4.

3 Van de vrijstelling, bedoeld in het tweede lid, worden ten aanzien van vrijwilligers die jonger zijn dan 18 jaar tevens de voorschriften en verboden uitgezonderd die opgenomen zijn in de artikelen 1.37, eerste lid, eerste zin, en tweede lid, 3.46, 6.27 en 7.39 van het besluit.

4 Van de vrijstelling, bedoeld in het tweede lid, worden ten aanzien van zwangere vrijwilligers en vrijwilligers tijdens de lactatie tevens de voorschriften en verboden uitgezonderd die opgenomen zijn in de artikelen 1.42, 3.48, 6.29 en 6.29a van het besluit.

Hoofdstuk 2. Aanvullende voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie, deskundigen en arbodiensten

Paragraaf 2.1. Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie

Artikel 2.0. Veiligheidsbeheerssysteem

In het veiligheidsbeheerssysteem, bedoeld in artikel 2.5a, tweede lid, van het besluit komen ten minste de elementen aan de orde, genoemd in bijlage IA bij deze regeling.

Artikel 2.0a. Procedures risico-inventarisatie en -evaluatie

  • 1 De procedures voor de systematische identificatie van de ongewenste gebeurtenissen en de evaluatie van de risico’s van zware ongevallen, bedoeld in artikel 2.5b, eerste lid, onder a, van het besluit, hebben betrekking op:

    • a. het verrichten van systematisch onderzoek naar de aan een installatie verbonden risico’s van een zwaar ongeval tijdens het ontwerp, de bouw, het gebruik en het onderhoud van de installatie, alsmede bij voorgenomen wijzigingen daarvan;

    • b. de criteria voor het bepalen van de methoden voor het onderzoek als bedoeld onder a;

    • c. de methode voor de evaluatie van de risico’s van zware ongevallen.

  • 2 De in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde onderzoeksmethode is afgestemd op de in dat lid, onderdeel a, bedoelde fasen.

  • 3 De methode, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, is geschikt om vast te stellen welke maatregelen nodig zijn ter voorkoming van zware ongevallen of ter beperking van de gevolgen daarvan.

Artikel 2.0b. Beschrijving van scenario’s

  • 1 De beschrijving van de scenario’s, bedoeld in artikel 2.5b, eerste lid, onder b, van het besluit, heeft betrekking op de onderdelen van installaties die de grootste risico’s van een zwaar ongeval met zich meebrengen. De identificatie van de betreffende onderdelen van de installaties vindt plaats op basis van een gedocumenteerde methode.

  • 2 Bij de beschrijving van de scenario’s, bedoeld in het eerste lid, wordt ten minste in aanmerking genomen welke van de volgende voorvallen deze scenario’s op gang kunnen brengen: corrosie, erosie, externe belasting, impact, overdruk, onderdruk, lage temperatuur, hoge temperatuur, trillingen, menselijke fouten tijdens gebruik, wijziging of onderhoud.

  • 3 Van elk scenario wordt aangegeven wat de waarschijnlijkheid en het effect is en welke maatregelen getroffen zijn om te voorkomen dat het scenario zich voordoet.

  • 4 Voorts wordt van elk scenario, met inachtneming van de reeds getroffen maatregelen, een samenhangend inzicht geboden in:

    • a. de resterende kans dat een zwaar ongeval geschiedt;

    • b. de ernst van de gevolgen die het ongeval in dat geval zal hebben;

    • c. welke verdere maatregelen technisch mogelijk zijn om de kans op een zwaar ongeval verder te verkleinen tot een daarbij aan te geven niveau;

    • d. een indicatie van de kosten die verbonden zouden zijn aan het treffen van de maatregelen, bedoeld in onderdeel c.

Artikel 2.0c. Intern noodplan

Het intern noodplan, bedoeld in artikel 2.5c van het besluit, bevat ten minste de gegevens en de beschrijvingen, bedoeld in bijlage IB bij deze regeling.

Paragraaf 2.2. Taken van deskundigen en arbodiensten

Artikel 2.1. Risico-inventarisatie en -evaluatie

  • 1 Bij de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder a, van de wet verricht de deskundige, bedoeld in artikel 2.14a, eerste lid, van het besluit of de arbodienst de volgende werkzaamheden:

    • a. het toetsen of de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, volledig en betrouwbaar is;

    • b. het toetsen of in de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld onder a, de actuele inzichten op het terrein van arbeidsomstandigheden zijn verwerkt;

    • c. het op basis van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld onder a, uitbrengen van een advies aan de werkgever. Dit advies gaat in op de in het plan van aanpak, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de wet, voorgestelde wijze waarop de geconstateerde tekortkomingen kunnen worden verholpen en de prioriteiten en de volgorde waarin de maatregelen worden genomen.

Artikel 2.2. Ziekteverzuimbegeleiding

Bij de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder b, van de wet ondersteunt de deskundige, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, van het besluit of de arbodienst de werkgever bij het adequaat begeleiden van werknemers die door ziekte niet in staat zijn om hun arbeid te verrichten teneinde een verantwoorde werkhervatting te bevorderen. Voor het uitvoeren van deze taak legt de deskundige of de arbodienst vast:

  • a. op welke wijze deze taak wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij worden gevolgd;

  • b. op welke wijze wordt omgegaan met de gegevens over het verzuim van werknemers;

  • c. op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuen is gewaarborgd.

Artikel 2.3. Arbeidsgezondheidskundig onderzoek

Bij de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel c, onder 1°, van de wet legt de deskundige, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, van het besluit of de arbodienst vast:

  • a. op welke wijze deze taak wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij worden gevolgd;

  • b. op welke wijze de periodiciteit en de inhoud van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek zijn geregeld;

  • c. hoe met bedrijven afspraken worden gemaakt over de wijze waarop werknemers van het recht op het arbeidsgezondheidskundig onderzoek gebruik kunnen maken;

  • d. op welke indicaties groepsgewijze arbeidsgezondheidskundige onderzoeken plaats kunnen vinden;

  • e. op welke wijze wordt omgegaan met de gegevens die uit arbeidsgezondheidskundige onderzoeken voortvloeien;

  • f. op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuen is gewaarborgd.

Artikel 2.4. Aanstellingskeuring

Bij de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, van de wet legt de deskundige, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, van het besluit of de arbodienst vast:

  • a. op welke wijze de aanstellingskeuring wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij worden gevolgd;

  • b. op welke wijze wordt omgegaan met de gegevens die uit het onderzoek in het kader van de aanstellingskeuring voortvloeien;

  • c. op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuen wordt gewaarborgd.

Artikel 2.5. Arbeidsomstandighedenspreekuur

Bij de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder d, van de wet legt de deskundige, bedoeld in artikel 2.14a, derde lid, van het besluit of de arbodienst vast:

  • a. op welke wijze deze taak wordt uitgevoerd;

  • b. welke gegevens uit het arbeidsomstandighedenspreekuur worden vastgelegd;

  • c. op welke wijze wordt geadviseerd ten aanzien van onderwerpen die op het arbeidsomstandighedenspreekuur aan de orde komen;

  • d. op welke wijze wordt omgegaan met gegevens uit het arbeidsomstandighedenspreekuur die een relatie hebben met het werk of de werkplek;

  • e. op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuele werknemers die op het arbeidsomstandighedenspreekuur komen is gewaarborgd.

Artikel 2.6. Melding gegevens

  • 1 De arbodienst meldt een wijziging van zijn organisatievorm terstond aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bedoeld in artikel 2.7.

  • 2 Indien zich een wijziging voordoet in de gegevens, bedoeld in de artikelen 2.12, eerste lid, onder a of b, of 2.13, eerste lid, onder a, meldt de arbodienst onderscheidenlijk de werkgever dit zo spoedig mogelijk aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bedoeld in het eerste lid.

Paragraaf 2.3. Certificatie

Artikel 2.7. Aanwijzing certificerende instelling

Als certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.14, eerste en tweede lid, van het besluit kan worden aangewezen een instelling die voldoet aan de criteria, opgenomen in het Reglement Certificatie Arbodiensten van 17 februari 1998 van de Stichting Beheer Certificatie Arbodiensten.

Artikel 2.9. Klachtenprocedure

Een certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.7 heeft een procedure voor het behandelen van klachten aangaande de dienstverlening door arbodiensten. Vastgelegd wordt op welke wijze deze taak wordt uitgevoerd, welke procedures daarbij worden gevolgd en op welke wijze klachten zo nodig zullen leiden tot correcties en preventieve maatregelen.

Artikel 2.10. Verrichten controle

Een certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.7 verricht jaarlijks controle bij de arbodienst ten behoeve waarvan door de instelling een certificaat arbodienst is afgegeven.

Artikel 2.11. Afgifte certificaat arbodienst

  • 3 Een certificaat als bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt afgegeven voor een periode van ten hoogste vier jaar.

Artikel 2.12. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat externe arbodienst

  • 1 Een externe arbodienst verstrekt aan de minister dan wel, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.7 heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bij de aanvraag van een certificaat arbodienst als bedoeld in artikel 2.11, eerste lid, de volgende gegevens:

    • a. met betrekking tot de deskundigen die voor de arbodienst werkzaam zijn:

    • b. met betrekking tot de organisatie-eisen, bedoeld in artikel 2.10 van het besluit:

      • 1º. een actueel bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel en de statuten van de arbodienst, en

      • 2º. een afschrift van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd dan wel van de publiekrechtelijke aanstelling van de deskundigen in vaste dienst, waarbij de omvang van het dienstverband wordt vermeld;

    • c. met betrekking tot de werkgevers aan wie bijstand wordt verleend:

      • 1º. een lijst van verzorgde bedrijven, waarin opgenomen zijn de namen, adressen en telefoonnummers van die bedrijven en hun vestigingen, de economische hoofdactiviteit en het aantal werknemers per bedrijf of vestiging, en

      • 2º. een overzicht van het totaal aantal verzorgde werknemers.

  • 2 Indien een externe arbodienst niet de in het eerste lid, onder a tot en met c, bedoelde gegevens verstrekt, wordt de aanvraag van het certificaat arbodienst niet in behandeling genomen.

Artikel 2.13. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat interne arbodienst

  • 1 De werkgever verstrekt aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.7 heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bij de aanvraag van een certificaat arbodienst als bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, de volgende gegevens:

    • a. met betrekking tot de deskundigen die voor de arbodienst werkzaam zijn:

      • 1º. een overzicht van het aantal deskundigen, bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van het besluit;

      • 2º. een overzicht van het aantal deskundigen dat per vakgebied, bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit, binnen de arbodienst werkzaam is;

      • 3º. een afschrift van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of publiekrechtelijke aanstelling in vaste dienst van de deskundigen in vaste dienst, waarbij de omvang van het dienstverband en het aantal formatieplaatsen worden vermeld;

      • 4º. van elk van de deskundigen een afschrift van het certificaat van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit of een EG-verklaring als bedoeld in artikel 2.8 van het besluit, en

      • 5º. het aantal deskundigen op andere vakgebieden en de aard van die deskundigheden;

    • b. met betrekking tot zijn bedrijf of de vestigingen van zijn bedrijf:

      • 1º. naam, adres en telefoonnummer van het bedrijf of vestigingen, de economische hoofdactiviteit en het aantal werknemers van het bedrijf of van elke vestiging, en

      • 2º. een overzicht van het totaal aantal verzorgde werknemers;

  • 2 Indien de werkgever niet de in het eerste lid, onder a en b, bedoelde gegevens verstrekt, wordt de aanvraag van het certificaat arbodienst niet in behandeling genomen.

Artikel 2.14. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en bedrijfsgeneeskunde

  • 1 Een certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en bedrijfsgeneeskunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager een opleiding heeft gevolgd die voldoet aan de opleidingseisen voor het sociaal-geneeskundig specialisme arbeid en gezondheid – bedrijfsgeneeskunde, bedoeld in het Besluit Bedrijfsgeneeskunde van 24 maart 2004 van het College voor Sociale Geneeskunde, die heeft geleid tot registratie als sociaal-geneeskundige voor arbeid en gezondheid.

  • 2 Een certificaat als bedoeld in het eerste lid, wordt afgegeven voor een periode van ten hoogste vijf jaar.

Artikel 2.15. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne

Een certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen, bedoeld in versie 1 van de Regelingen SAH, SVK ref.nr. SKO/03034S van de Stichting voor de Certificatie van Vakbekwaamheid SKO, ten aanzien van arbeidshygiënisten, vastgesteld per 19 november 2003.

Artikel 2.16. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid veiligheidskunde

Een certificaat van vakbekwaamheid veiligheidskunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen, bedoeld in versie 1 van de Regelingen SAH, SVK ref.nr. SKO/03034S, van de Stichting voor de Certificatie van Vakbekwaamheid SKO, ten aanzien van veiligheidskundigen, vastgesteld per 19 november 2003.

Artikel 2.17. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en organisatiekunde

Een certificaat arbeids- en organisatiekunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van het besluit, wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de certificatie-eisen voor arbeids- en organisatiekundigen, bedoeld in versie 1.0 van het Certificatie-schema Persoonscertificatie Arbeids- en Organisatiekunde van de Stichting Registratie Arbeids- en Organisatiedeskundigen, vastgesteld per 4 januari 2001.

Artikel 2.18. Verstrekken gegevens certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en bedrijfsgeneeskunde, arbeidshygiëne, veiligheidskunde en arbeids- en organisatiekunde

[Vervallen per 03-12-2004]

Paragraaf 2.4. EG-verklaring

Artikel 2.19. Aanvraag

  • 1 In deze paragraaf wordt verstaan onder lidstaat: een lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

Artikel 2.20. Vereisten

Bij de schriftelijke aanvraag, bedoeld in artikel 2.19, tweede lid, wordt aangegeven dan wel overgelegd:

  • a. een gewaarmerkte kopie van het diploma dan wel de diploma’s, bedoeld in artikel 2 dan wel 3 van de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma’s waarvan gelijkstelling door middel van een EG-verklaring wordt verlangd alsmede een gewaarmerkte kopie van de daarbij behorende cijferlijst of beoordelingen;

  • b. een overzicht van relevante studiegegevens, in ieder geval bevattende de totale cursusduur, de bestudeerde hoofdvakken, en eventueel andere vakken, gegevens omtrent gevolgde stages, gemaakte verslagen en publicaties en, indien beschikbaar, tevens een globale leerstofomschrijving van deze vakken met de daarbij behorende studietijd;

  • c. een schriftelijke verklaring van een daartoe bevoegde instantie in de lidstaat waar het diploma is behaald of erkend waaruit blijkt welke bevoegdheid de aanvrager in de lidstaat op grond van zijn diploma heeft;

  • d. indien de opleiding overwegend buiten de lidstaat is genoten, een bewijsstuk gewaarmerkt door de daartoe bevoegde instantie in de lidstaat waar het diploma is behaald of erkend, dat ten minste drie jaren beroepservaring is opgedaan;

  • e. indien de aanvraag en de in dit artikel bedoelde stukken in een andere dan de Nederlandse of Engelse taal zijn gesteld, een, zo mogelijk, door een beëdigd tolk vertaler opgestelde vertaling daarvan in één van deze talen.

Artikel 2.21. Afgifte

  • 1 Een EG-verklaring wordt afgegeven indien:

    • 1º. de vakgebieden van de opleiding die ten grondslag heeft gelegen aan het door de aanvrager behaalde diploma als bedoeld in artikel 2 of artikel 3 van de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma’s niet of in geringe mate verschillen van de wezenlijke vakgebieden van de Nederlandse opleidingen die de diploma’s afgeven die zijn vereist voor afgifte van een certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit, en

    • 2º. de cursusduur van de gevolgde opleiding minder dan een jaar korter is dan die van de Nederlandse opleidingen, bedoeld onder 1°, of

    • 3º. de cursusduur van de gevolgde opleiding ten minste een jaar korter is dan de cursusduur van de Nederlandse opleiding, bedoeld onder 1°, indien de aanvrager aantoont te beschikken over ten minste twee jaar beroepservaring, of

    • 4º. de aanvrager een deeltijdse opleiding heeft gevolgd, dan wel een opleiding heeft gevolgd die in de lidstaat waar het diploma is afgegeven of erkend gelijkwaardig is verklaard met de aldaar vereiste opleiding.

Artikel 2.22. Proeve van bekwaamheid en aanpassingsstage

  • 1 Bij een proeve van bekwaamheid wordt de volgende procedure gevolgd:

    • a. op grond van de door aanvrager overgelegde gegevens wordt een lijst opgesteld van de vakgebieden die, in vergelijking met de vereiste Nederlandse opleiding, meer dan in geringe mate verschillen van de opleiding die de aanvrager heeft gevolgd, en waarvan de kennis een wezenlijke voorwaarde is om in Nederland een certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit te verkrijgen;

    • b. de proeve van bekwaamheid heeft betrekking op de onder a bedoelde vakgebieden en wordt afgenomen door een in het kader van de aanvraag aan te wijzen Nederlandse instelling die een relevante opleiding verzorgt;

    • c. in het kader van de aanvraag wordt op basis van de omvang van de af te leggen proeve de hoogte van het door de aanvrager aan de desbetreffende instelling te betalen examengeld bepaald;

    • d. aan aanvrager wordt schriftelijk meegedeeld op welke vakgebieden de proeve betrekking zal hebben, welke instelling de proeve af zal nemen en wat de hoogte van het examengeld is;

    • e. de desbetreffende instelling doet de aanvrager schriftelijk opgave van de te bestuderen literatuur;

    • f. de desbetreffende instelling stelt de criteria vast voor de beoordeling van de proeve;

    • g. de desbetreffende instelling biedt binnen vier maanden nadat de aanvrager te kennen heeft gegeven de proeve van bekwaamheid te willen afleggen en hij tevens het examengeld heeft betaald, de gelegenheid tot het afleggen van de proeve;

    • h. de proeve wordt naar keuze van de aanvrager in de Nederlandse of Engelse taal afgenomen;

    • i. de desbetreffende instelling deelt het resultaat van de proeve zo spoedig mogelijk mee aan de aanvrager en aan de minister.

  • 2 Een aanpassingsstage wordt als volgt vormgegeven:

    • a. de aanvrager verricht gedurende een in het kader van de aanvraag te bepalen periode van ten hoogste drie jaar werkzaamheden op het desbetreffende vakgebied;

    • b. de aanvrager verricht tijdens deze periode werkzaamheden onder verantwoordelijkheid en begeleiding van een deskundige die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit op het desbetreffende vakgebied;

    • c. na overleg tussen de aanvrager en diens begeleider kan de begeleider besluiten dat aan de stage een aanvullende opleiding wordt gekoppeld;

    • d. de stage wordt beoordeeld op de vraag of de aanvrager de vakgebieden bedoeld in artikel 2.20, tweede lid, in voldoende mate beheerst, en

    • e. het resultaat van de beoordeling wordt zo spoedig mogelijk meegedeeld aan de aanvrager en de minister.

  • 3 Indien de proeve van bekwaamheid niet met positief resultaat is afgelegd of de aanpassingsstage negatief is beoordeeld, heeft de aanvrager het recht nog een maal, naar keuze, een proeve van bekwaamheid af te leggen of een aanpassingsstage te doorlopen.

Hoofdstuk 3. Bouwproces en winningsindustrieën met behulp van boringen

Paragraaf 3.2. Winningsindustrieën met behulp van boringen

Artikel 3.2. Definities

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. risico-analyse:

systematisch onderzoek van risico's voor de veiligheid en de gezondheid op basis waarvan een beoordeling van die risico's wordt gemaakt als bedoeld in artikel 5 van de wet;

b. acceptatiecriteria:

de grenzen waarbinnen risico's aanvaardbaar zijn;

c. prestatienormen:

duidelijke en meetbare parameters ten aanzien van die prestaties van een procesinstallatie of componenten daarvan, van apparatuur en van beheerssystemen, die direct bijdragen aan de verwezenlijking van veiligheids- en gezondheidsdoelstellingen;

d. mijnbouwwerk:

een werk als bedoeld in artikel 1, onderdeel n, van de Mijnbouwwet;

e. mijnbouwinstallatie:

een installatie als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, onderdeel f, van het besluit;

f. veiligheids- en gezondheidszorgsysteem:

een systeem als bedoeld in artikel 2.42e van het besluit;

g. veiligheids- en gezondheidsdocument:

een document als bedoeld in artikel 2.42f van het besluit.

Artikel 3.2a. Bepaling risico’s en grenzen

  • 2 De grenzen in het kader van bepaling van de acceptatiecriteria, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onderdeel b, worden, voor zover mogelijk, kwantitatief bepaald. Voor zover dit niet mogelijk is, worden deze grenzen kwalitatief bepaald.

Artikel 3.3. Veiligheids- en gezondheidszorgsysteem

Het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem is gebaseerd op een procesgerichte internationaal erkende norm voor de beheersing van veiligheid, gezondheid, kwaliteitszorg of milieu.

Artikel 3.4. Vastlegging veiligheids- en gezondheidszorgsysteem

  • 1 Het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem wordt schriftelijk vastgelegd.

  • 2 In de beschrijving van het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem wordt aangegeven wat de onderdelen van dit systeem inhouden en hoe de samenhang is tussen deze onderdelen.

Artikel 3.5. Doorlichting veiligheids- en gezondheidszorgsysteem

  • 1 Het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem wordt regelmatig doorgelicht op basis van internationaal erkende normen voor het doorlichten van zorgsystemen.

  • 2 De aard en de frequentie van de doorlichting wordt zodanig gekozen dat de doeltreffendheid van het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem telkens na een periode van drie jaar kan worden bepaald.

Artikel 3.6. Veiligheids- en gezondheidsdocument

  • 1 Er wordt een veiligheids- en gezondheidsdocument opgesteld voor de volgende mijnbouwwerken:

    • a. ieder mijnbouwwerk op het land;

    • b. iedere vast opgestelde mijnbouwinstallatie;

    • c. iedere als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie, en

    • d. iedere andere verplaatsbare installatie met behulp waarvan boorgaten worden geboord of werkzaamheden in of aan een bestaand boorgat worden uitgevoerd;

  • 2 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in het eerste lid, is op de mijnbouwwerken, bedoeld in het eerste lid, aanwezig.

Artikel 3.7. Veiligheids- en gezondheidsdocument voor werkzaamheden

  • 1 Voor zover niet reeds bij het opstellen van het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.6, hiermee rekening is gehouden, wordt er een veiligheids- en gezondheidsdocument opgesteld voor de volgende bijzondere werkzaamheden:

    • a. het boren van een boorgat;

    • b. het uitvoeren van werkzaamheden in of aan een bestaand boorgat, en

    • c. het gelijktijdig uitvoeren van werkzaamheden op een mijnbouwwerk of op of in de nabijheid van een mijnbouwinstallatie, indien het gelijktijdig uitvoeren van deze werkzaamheden een gevaar voor de veiligheid en de gezondheid vormt.

  • 2 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in het eerste lid, is bij de uit te voeren werkzaamheden aanwezig.

Artikel 3.8. Onderdelen veiligheids- en gezondheidsdocument voor mijnbouwwerken

  • 1 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.6, onderdelen a en b, bestaat uit de volgende onderdelen:

    • a. het voorontwerprapport;

    • b. het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik;

    • c. het addendum gebruik;

    • d. het addendum grote wijzigingen, en

    • e. het addendum verlaten en verwijderen.

  • 2 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.6, onderdelen c en d, bestaat uit de volgende onderdelen:

    • a. het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik;

    • b. het addendum gebruik, en

    • c. het addendum grote wijzigingen.

Artikel 3.9. Inhoud veiligheids- en gezondheidsdocument voor mijnbouwwerken

Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.6, bevat:

  • a. een duidelijke en nauwkeurige beschrijving van het mijnbouwwerk alsmede van de werkzaamheden die op het mijnbouwwerk worden uitgevoerd, met inbegrip van een aanduiding van de voorzieningen die in het ontwerp van het mijnbouwwerk zijn opgenomen ter uitsluiting of vermindering van de risico's;

  • b. in aanvulling op onderdeel a, de informatie, bedoeld in bijlage IIIA bij deze regeling;

  • c. de informatie, bedoeld in bijlage IIIB bij deze regeling, met betrekking tot het brandbestrijdingsplan;

  • d. de informatie, bedoeld in onderdeel c, is gebaseerd op de opgave, bedoeld in artikel 2.42f, eerste lid, onder a, van het besluit;

  • e. een opgave van de acceptatiecriteria;

  • f. een lijst van alle geïdentificeerde en geanalyseerde risico's, inclusief een samenvatting van het onderzoek dat in dit kader is verricht voor het mijnbouwwerk op het land of de vast opgestelde mijnbouwinstallatie als bedoeld in bijlage IIIC bij deze regeling of voor de als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie of een andere verplaatsbare installatie met behulp waarvan boorgaten worden geboord of werkzaamheden in een bestaand boorgat worden uitgevoerd, bedoeld in bijlage IIID bij deze regeling;

  • g. een specificatie van de bronnen, die zijn gebruikt bij het identificeren, analyseren en evalueren van de risico's, met inbegrip van een beschrijving van de wijze waarop de geschiktheid en betrouwbaarheid van de bronnen is vastgesteld;

  • h. een beoordeling van de doeltreffendheid en geschiktheid van het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem voor het mijnbouwwerk met inbegrip van de resultaten en de noodzakelijk bevonden wijzigingen of aanvullingen van dat zorgsysteem;

  • i. een samenvatting, in niet-technische terminologie, van het onderzoek, bedoeld in bijlage IIIC en IIID bij deze regeling, dat is verricht in het kader van het opstellen van het veiligheids- en gezondheidsdocument;

  • j. een opgave van de noodzakelijk geachte risicoverminderende maatregelen, inclusief een samenvatting van al het onderzoek dat in dit kader is verricht;

  • k. een opgave van de prestatienormen;

  • l. de grenzen waarbinnen de op het mijnbouwwerk gebruikte apparatuur en beheerssystemen normaal kunnen functioneren;

  • m. een actieplan met tijdpad voor de realisatie van de maatregelen, bedoeld in onderdeel j;

  • n. een toetsing van de vermelde risico's aan de acceptatiecriteria;

  • o. een toetsing van de prestaties van een procesinstallatie of componenten daarvan, van apparatuur en van beheerssystemen aan de prestatienormen, en

  • p. een schriftelijke verklaring dat de risico's ten minste binnen de van tevoren vastgestelde acceptatiecriteria en prestatienormen vallen.

Artikel 3.10. Inhoud veiligheids- en gezondheidsdocument voor werkzaamheden

  • 1 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.7, bevat:

    • a. een overzichtstekening waarop de combinaties, bedoeld in het tweede lid, zijn aangegeven;

    • b. een opgave van de acceptatiecriteria;

    • c. een beoordeling en een evaluatie van de gevaren en de daarmee samenhangende risico's die specifiek zijn voor de locatie en voor de werkzaamheden waarop het veiligheids- en gezondheidsdocument betrekking heeft;

    • d. een specificatie van de bronnen, die zijn gebruikt bij het identificeren, analyseren en evalueren van de risico's, met inbegrip van een beschrijving van de wijze waarop de geschiktheid en betrouwbaarheid van de bronnen is vastgesteld;

    • e. een evaluatie van alle beheerssystemen die bijdragen aan de vermindering van de risico's;

    • f. een opgave van de noodzakelijk geachte risicoverminderende maatregelen, inclusief een samenvatting van al het onderzoek dat in dit kader is verricht;

    • g. een opgave van de prestatienormen;

    • h. een toetsing van de vermelde risico's aan de acceptatiecriteria, en

    • i. een toetsing van de prestaties van een procesinstallatie of componenten daarvan, van apparatuur en van beheerssystemen aan de prestatienormen.

Artikel 3.11. Toezenden gegevens

  • 3 Het addendum gebruik, bedoeld in artikel 3.8, eerste en tweede lid, wordt voor de eerste maal vijf jaar na toezending van het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik en vervolgens eenmaal in de vijf jaar in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet.

  • 5 Het addendum verlaten en verwijderen, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, wordt acht weken voor het verlaten van een mijnbouwwerk of het verwijderen van een vast opgestelde mijnbouwinstallatie in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet.

Artikel 3.12. Toezenden van het veiligheids- en gezondheidsdocument voor werkzaamheden

  • 1 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.7, wordt vier weken voor de aanvang van de werkzaamheden in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet.

  • 2 Dit veiligheids- en gezondheidsdocument gaat vergezeld van het werkprogramma, bedoeld in artikel 74 van het Mijnbouwbesluit indien het de volgende werkzaamheden betreft:

    • a. het boren van een boorgat;

    • b. het uitvoeren van werkzaamheden in een bestaand boorgat.

Artikel 3.13. Naleving veiligheids- en gezondheidsdocument

  • 2 De werkgever die verantwoordelijk is voor het mijnbouwwerk, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, beoordeelt regelmatig en systematisch de naleving en de doeltreffendheid van het veiligheids- en gezondheidsdocument.

  • 3 Indien de resultaten van de beoordeling, bedoeld in het tweede lid, daartoe aanleiding geven, herziet de werkgever die verantwoordelijk is voor de arbeidsplaats het veiligheids- en gezondheidsdocument. De herziene delen van het veiligheids- en gezondheidsdocument worden, alvorens het gewijzigde veiligheids- en gezondheidsdocument wordt uitgevoerd, in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet.

Artikel 3.14. Noodplan

Hoofdstuk 4. Gevaarlijke Stoffen

Paragraaf 4.1. Veiligheid aan op of in tankschepen

Artikel 4.1. Algemene bepalingen

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. brandbare vloeistoffen: vloeistoffen waarvan het vlampunt niet hoger is dan 100°C;

  • b. K0-, K1- en K2-vloeistoffen: brandbare vloeistoffen, met een vlampunt lager of gelijk aan 55°C, waaronder mede begrepen brandbare gassen, al dan niet in vloeibare vorm, voor zover niet begrepen onder KT-vloeistoffen;

  • c. K3-vloeistoffen: brandbare vloeistoffen, geen KT-vloeistoffen zijnde, waarvan het vlampunt hoger is dan 55°C;

  • d. KT-vloeistoffen: brandbare vloeistoffen, waaronder mede begrepen brandbare gassen, al dan niet in vloeibare vorm, welke gevaar voor vergiftiging, bedwelming of verstikking kunnen opleveren;

  • e. T-vloeistoffen: vloeistoffen, niet zijnde brandbare vloeistoffen, waaronder mede begrepen gassen, al dan niet in vloeibare vorm, welke gevaar voor vergiftiging bedwelming of verstikking kunnen opleveren;

  • f. K1-ruimte: een tot een schip behorende ruimte waarin K0-, K1- of K2-vloeistoffen en geen KT-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;

  • g. K3-ruimte: een tot een schip behorende ruimte waarin geen andere brandbare vloeistoffen dan K3-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;

  • h. KT-ruimte:een tot een schip behorende ruimte waarin KT-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;

  • i. T-ruimte: een tot een schip behorende ruimte waarin T-vloeistoffen en geen KT-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;

  • j. K1-schip: een schip waarvan een of meer van de ladingtanks een K1-ruimte is of voor het schoonmaken daarvan was;

  • k. K3-schip: een schip, in de ladingtanks waarvan noch andere brandbare vloeistoffen dan K3-vloeistoffen geen T-vloeistoffen of resten van een van die vloeistoffen anders dan in verpakking voorkomen;

  • l. KT-schip: een schip waarvan een of meer van de ladingtanks een KT-ruimte is of voor het schoonmaken daarvan was;

  • m. T-schip: een schip, niet zijnde een K1- of KT-schip, waarvan een of meer van de ladingtanks een T-ruimte is of voor het schoonmaken daarvan was;

  • n. vuur: vuur, vonkvorming, open licht of elk oppervlak met een temperatuur welke gelijk is aan of hoger is dan de minimumontstekingstemperatuur van de vloeistoffen of de gassen die de ladingtanks bevatten of waarvan resten in die tanks voorkomen;

  • o. werk met vuur: werkzaamheden waarbij vuur wordt gebruikt of kan ontstaan;

  • p. koud werk: werkzaamheden waarbij geen vuur wordt gebruikt of kan ontstaan;

  • q. schoonmaken: iedere handeling die gericht is op of verband houdt met het schoon-, gasvrij- of droogmaken van een K1-, KT-, K3- of T-ruimte;

  • r. ladingzone: de ladingtanks en alle rechtstreeks aan deze tanks grenzende tanks of andere ruimten, welke als afscheiding dienen tussen de ladingtanks en de overige ruimten van het schip;

  • s. gasdeskundige: een deskundig persoon als bedoeld in artikel 4.7, derde lid, van het besluit die voldoet aan de artikelen 4.14 en 4.15;

  • t. veiligheids- en gezondheidsverklaring: een door een gasdeskundige na een doeltreffend onderzoek afgegeven verklaring als bedoeld in artikel 4.7, derde lid, van het besluit, overeenkomstig een van de bij bijlage IVA van deze regeling vastgestelde modellen.

Artikel 4.2. Toepassingsgebied

Deze paragraaf is van toepassing op de in artikel 4.7, eerste lid, van het besluit bedoelde werkzaamheden op K1-, K3-, KT- of T-schepen.

Artikel 4.3. Veiligheidsmaatregelen

Indien zich bij of als gevolg van het verrichten van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 4.7, eerste lid, van het besluit gevaarlijke gassen concentreren en deze door onvoldoende luchtbeweging niet snel genoeg worden verdund of afgevoerd, worden maatregelen getroffen om deze concentraties te beperken. Indien dit niet in voldoende mate mogelijk is, worden de tankdeksels gesloten en de desbetreffende werkzaamheden gestaakt.

Artikel 4.4. Schoonmaken

  • 1 Alvorens werknemers de schoon te maken ruimten betreden, is vastgesteld dat zulks zonder gevaar voor de veiligheid en gezondheid kan geschieden.

  • 2 Een schoon te maken ruimte wordt niet betreden zolang als gevolg van werkzaamheden in een aangrenzende ruimte de temperatuur van de schotten aanmerkelijk hoger kan worden dan de omgevingstemperatuur.

  • 3 Een schoon te maken ruimte wordt evenmin betreden zolang in een aangrenzende ruimte een explosief mengsel aanwezig is en deze ruimte niet is gesloten.

  • 4 Tijdens het schoonmaken worden aan dek en in de ladingzone geen andere werkzaamheden verricht dan die welke verband houden met het schoonmaken.

Artikel 4.5. Onderzoek

Tijdens het schoonmaken wordt zo dikwijls als dit nodig is, onderzocht of als gevolg van vrijkomende vloeistoffen, gassen of dampen gevaar voor brand, ontploffing, bedwelming, verstikking of vergiftiging ontstaat.

Artikel 4.6. Voorkomen gevaren

  • 1 Het schoonmaken van K1-, K3- en KT-ruimten is erop gericht de concentratie van gassen en dampen onder de onderste explosiegrens te houden of op veilige wijze tot onder die grens terug te brengen. Indien tijdens het schoonmaken een gassamenstelling optreedt, welke gevaar oplevert voor een ontploffing, wordt de duur van deze toestand zo kort mogelijk gehouden. Indien het schoonmaken geschiedt met gebruikmaking van inert gas, wordt dit op zodanige wijze uitgevoerd, dat een ontplofbaar mengsel niet kan ontstaan.

  • 2 Het schoonmaken van K1-, K3-, KT- en T-ruimten wordt zo uitgevoerd, dat binnen en buiten die ruimten naar redelijke verwachting geen gevaar voor bedwelming, verstikking of vergiftiging kan ontstaan. Indien het schoonmaken geschiedt met gebruikmaking van inert gas, wordt dit op zodanige wijze uitgevoerd, dat een ontplofbaar mengsel niet kan optreden.

Artikel 4.7. Veiligheidsvoorwaarden

  • 1 Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen vuur aanwezig is noch naar redelijke verwachting kan ontstaan.

  • 2 Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen gevaar bestaat voor vonkvorming of ontstekingsgevaar door elektrostatische ladingen.

  • 3 Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone niet gerookt wordt.

  • 4 Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien er binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen onbevoegden kunnen komen.

  • 5 De ladingtanks in de gehele ladingzone van K1,- K3- en KT-schepen worden niet geopend dan nadat aan het eerste tot en met vierde lid is voldaan.

  • 6 De ladingtanks in de gehele ladingzone van T-schepen worden niet geopend dan nadat aan het vierde lid is voldaan.

Artikel 4.8. Veiligheids- en gezondheidsverklaring

De artikelen 4.4, vierde lid, en 4.7 zijn niet van toepassing op K3-ruimten buiten de ladingzone op K1-, KT- en T-schepen indien met betrekking tot deze schepen een veiligheids- en gezondheidsverklaring als bedoeld in artikel 4.1, onder t, is afgegeven.

Artikel 4.9. Onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen

  • 1 Het onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen van K1-, K3-, KT- of T-schepen vindt slechts plaats nadat een onderzoek, uitgevoerd overeenkomstig de bij artikel 4.10 gestelde regels heeft plaatsgevonden en in verband met dit onderzoek een volledig en correct ingevulde veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt aan de werkgever die de onderhouds-, herstellings-, verbouwings-, of sloopwerkzaamheden zal uitvoeren.

  • 2 Het onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen van K1-, K3-, KT- of T-schepen vindt voorts slechts plaats voor zover die werkzaamheden en de ruimten waarin deze worden uitgevoerd, zijn vermeld in de in het eerste lid bedoelde veiligheids- en gezondheidsverklaring als zijnde toegestaan.

  • 3 Een veiligheids- en gezondheidsverklaring als bedoeld in het eerste lid wordt bij een gasdeskundige aangevraagd.

  • 4 Bij de aanvraag worden alle inlichtingen verstrekt, welke met het oog op de afgifte van de veiligheids- en gezondheidsverklaring van belang zijn, terwijl desverlangd nadere inlichtingen ter zake worden verstrekt.

Artikel 4.10. Onderzoek gasdeskundige

  • 1 Het in artikel 4.9 bedoelde onderzoek wordt ingesteld door de gasdeskundige, die de uitslag van dat onderzoek vermeldt op de door hem uit te reiken veiligheids- en gezondheidsverklaring.

  • 2 De gasdeskundige strekt dit onderzoek uit over alle ruimten ten aanzien waarvan hij dit in verband met de aard van de te verrichten werkzaamheden noodzakelijk acht. Bij het onderzoek betrekt de gasdeskundige zo nodig een goed geoutilleerd laboratorium. Hij maakt gebruik van deugdelijke, in goede staat verkerende meet- en andere hulpapparatuur.

  • 3 Hij stelt vast of de te onderzoeken ruimten:

    • a. K1-, KT-, K3- of T-ruimten zijn;

    • b. veilig voor mensen zijn in die zin, dat:

      • 1º. werknemers die ruimten zonder gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen kunnen betreden, en

      • 2º. geen gevaar voor bedwelming, verstikking, vergiftiging of letsel bestaat, met dien verstande dat een ruimte ten aanzien waarvan het voorgaande niet is gebleken, op de veiligheids- en gezondheidsverklaring wordt aangeduid als “niet veilig voor mensen”;

    • c. veilig voor vuur zijn in die zin, dat:

      • 1º. de resten van brandbare vloeistoffen daaruit zijn verwijderd zodat geen gevaar bestaat voor brand;

      • 2º. eventueel nog aanwezige brandbare gassen of dampen nergens een concentratie in de lucht vormen, welke hoger ligt dan 20% van de onderste explosiegrens;

      • 3º. de aangrenzende ruimten hetzij voldoen aan het onder 1° en 2° gestelde, hetzij tot de top zijn gevuld met water waarop zich geen K0-, K1-, K2- of KT-vloeistoffen bevinden, hetzij op andere wijze brand- en explosie-veilig zijn gemaakt,

      met dien verstande, dat een ruimte ten aanzien waarvan het voorgaande niet is gebleken, op de veiligheids- en gezondheidsverklaring wordt aangeduid als “niet veilig voor vuur”.

  • 4 De gasdeskundige reikt een veiligheids- en gezondheidsverklaring uit, indien hij heeft vastgesteld, dat:

    • a. de ruimten waarin koud werk moet worden verricht, veilig voor mensen zijn;

    • b. de ruimten waarin werk met vuur moet worden verricht, zowel veilig voor mensen als veilig voor vuur zijn;

    • c. de toestand waarin andere dan de onder a en b bedoelde ruimten zich bevinden en de wijze waarop zij zijn afgesloten, zodanig zijn dat de in de verklaring aangewezen werkzaamheden zonder gevaar voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers uitgevoerd kunnen worden.

  • 5 Hij reikt een veiligheids- en gezondheidsverklaring voor het verrichten van werk met vuur in een deel van de ladingzone van K1- en KT-schepen slechts uit, indien hem ten minste zes uren na de in het vierde lid bedoelde vaststelling uit een doeltreffend onderzoek is gebleken, dat de in dat lid vermelde ruimten nog steeds voldoen aan de daarbij gestelde eisen.

  • 6 In afwijking van het vierde lid reikt hij een veiligheids- en gezondheidsverklaring voor het verrichten van werk met vuur in de ladingzone van K1- en KT-schepen slechts uit, indien hij heeft vastgesteld, dat:

    • a. de gehele ladingzone veilig voor mensen als bedoeld in het derde lid, onder b, en veilig voor vuur als bedoeld in het derde lid, onder c, is, en

    • b. de toestand waarin andere dan de onder a bedoelde ruimten zich bevinden en de wijze waarop zij zijn afgesloten, zodanig zijn dat de in de veiligheids- en gezondheidsverklaring aangewezen werkzaamheden veilig uitgevoerd kunnen worden en indien hem ten minste zes uren na die vaststelling uit een doeltreffend onderzoek is gebleken, dat geen wijziging heeft plaatsgevonden in de onder a en b bedoelde toestand.

  • 7 Een veiligheids- en gezondheidsverklaring is niet van toepassing op leidingen in of buiten het tankschip en is alleen geldig als zij volledig en juist is ingevuld en zolang de toestand op grond waarvan de verklaring is verleend ongewijzigd is.

Artikel 4.11. Werken met vuur zonder veiligheids- en gezondheidsverklaring

Werk met vuur boven dan wel in een deel van de ladingzone aan een K1- of KT-schip dat niet veilig voor vuur is als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder c en waarbij in afwijking van artikel 4.9 niet de daartoe vereiste veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt is alleen dan toegestaan indien:

  • a. de aard van de werkzaamheden, de plaats of plaatsen waar deze werkzaamheden zullen worden uitgevoerd en de periode waarin zij zullen worden verricht, nauwkeurig zijn aangeduid door de reparateur;

  • b. de plaatsen waar vonken of gloeiende metaaldelen kunnen neerkomen door de werkzaamheden, nauwkeurig zijn aangeduid door de reparateur;

  • c. de plaatsen waar aanmerkelijke temperatuurverhoging kan optreden als gevolg van de werkzaamheden, nauwkeurig zijn aangeduid door de reparateur;

  • d. door een gasdeskundige een gedagtekende verklaring is uitgereikt waaruit blijkt dat op de onder a tot en met c bedoelde plaatsen de resten van brandbare vloeistoffen zijn verwijderd, zodat geen brandgevaar bestaat;

  • e. door een gasdeskundige een volledig en juist ingevulde veiligheids- en gezondheidsverklaring is afgegeven waaruit blijkt dat ruimten waarin gewerkt moet worden en aangrenzende ruimten veilig voor mensen zijn of geïnertiseerd als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder b.

Artikel 4.12. Werken met vuur zonder veiligheids- en gezondheidsverklaring, binnen 25 meter van de ladingzone

  • 1 Binnen 25 meter van de ladingzone op een K1, of KT-schip dat niet veilig voor vuur is als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder c, en waarvoor, in afwijking van artikel 4.9 niet de daartoe vereiste veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt, is de aanwezigheid van vuur slechts toegestaan indien door een gasdeskundige voor de aanvang van de werkzaamheden een verklaring is afgegeven waaruit blijkt, dat de ladingzone veilig voor mensen is als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder b.

  • 2 De aanwezigheid van vuur, bedoeld in het eerste lid, is voorts toegestaan indien blijkt uit de verklaring, bedoeld in voornoemd lid, dat:

  • a. de brandbare gassen in de atmosfeer van de ladingzone nergens een concentratie van meer dan 20% van de onderste explosiegrens vormen, of

  • b. de toestand van de in de ladingzone aanwezige atmosfeer zodanig is dat bij verdunning daarvan met lucht geen brandbaar of explosief mengsel ontstaat.

Artikel 4.13. Melding werkzaamheden

Indien de situaties, bedoeld in de artikelen 4.11 en 4.12, zich voordoen ontvangt de in artikel 24, eerste lid, van de wet daartoe aangewezen ambtenaar voor de aanvang van de werkzaamheden een volledig en juist ingevuld meldingsformulier overeenkomstig het bij bijlage IVB bij deze regeling vastgestelde model.

Artikel 4.14

Een certificaat van vakbekwaamheid gasdeskundige als bedoeld in artikel 4.7, vierde lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen, bedoeld in versie 1 van de Regeling SGT ref.nr. SKO/03035/S van de Stichting voor de Certificatie van Vakbekwaamheid SKO, vastgesteld per 19 november 2003.

Artikel 4.15. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat

[Vervallen per 03-12-2004]

Paragraaf 4.2. Veilig werken met explosieven

Artikel 4.16

Een certificaat van vakbekwaamheid springmeester als bedoeld in artikel 4.8, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen, bedoeld in versie 1 van de Regeling SPR ref.nr. SKO/03036/S van de Stichting voor de Certificatie van Vakbekwaamheid SKO, vastgesteld per 19 november 2003.

Artikel 4.17. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat

[Vervallen per 03-12-2004]

Paragraaf 4.2a. Veilig werken met professioneel vuurwerk

Artikel 4.17a. Definities

  • 1 In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    a. groot vuurwerk:

    professioneel vuurwerk dat bestemd is voor gebruik buiten tijdens een evenement of voorstelling;

    b. pyrotechnische speciale effecten:

    professioneel vuurwerk dat bestemd is voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling met geringe publieksafstanden en waarvan door de fabrikant of importeur is aangegeven dat het voor dit gebruik geschikt is.

  • 2 Voor de toepassing van deze paragraaf wordt consumentenvuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit, dat wordt bestemd voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling of dat wordt bewerkt ten behoeve van een evenement of voorstelling aangemerkt als groot vuurwerk.

Artikel 4.17b. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid professioneel vuurwerk

  • 1 Een certificaat van vakbekwaamheid professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 4.8a, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen, bedoeld in het document Certificatie-eisen Vuurwerkdeskundige versie 1 van Kiwa Certificatie en Keuringen N.V, vastgesteld per 14 februari 2002.

  • 2 Een bewijs van vakbekwaamheid dat, met betrekking tot het veilig werken met professioneel vuurwerk, door een lidstaat van de Europese Unie anders dan Nederland of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte is voorgeschreven en dat naar het oordeel van de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, qua vereist niveau van vakbekwaamheid gelijkwaardig is, wordt gelijkgesteld aan het certificaat van vakbekwaamheid, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 De beoordeling van gelijkwaardigheid, bedoeld in het tweede lid, vindt plaats aan de hand van de procedure Beoordeling buitenlandse opleidingen in het kader van de persoonscertificatie Vuurwerkdeskundige van Kiwa Certificatie en Keuringen NV, met kenmerk 02-41, vastgesteld per 25 september 2002.

Artikel 4.17c. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat

[Vervallen per 03-12-2004]

Artikel 4.17d. Gegevens werkplan professioneel vuurwerk

Het werkplan, bedoeld in artikel 4.8a, eerste lid, van het besluit omvat tenminste de gegevens, bedoeld in bijlage VB bij deze regeling.

Paragraaf 4.3. Verbod recirculatie

Artikel 4.18. Verbod recirculatie

  • 1 Het is verboden lucht die, als gevolg van werkzaamheden of de aanwezigheid van een stof op de arbeidsplaats, een stof als bedoeld in het vierde lid bevat, opnieuw in circulatie te brengen naar een arbeidsplaats waar de betreffende stof niet aanwezig is.

  • 2 Het is verboden de lucht, bedoeld in het eerste lid, opnieuw op dezelfde arbeidsplaats in circulatie te brengen, tenzij de werkgever aantoont dat de concentratie van een stof als bedoeld in het vierde lid in de lucht die wordt toegevoerd aan de arbeidsplaats, ten hoogste één tiende deel van de voor die stof vastgestelde grenswaarde bedraagt.

  • 3 Indien voor een stof als bedoeld in het vierde lid geen grenswaarde is vastgesteld, bedraagt, voor de toepassing van het tweede lid, de concentratie van de stof in de lucht die wordt toegevoerd aan de arbeidsplaats ten hoogste één tiende deel van de door de werkgever naar de huidige stand van de wetenschap en inzichten vastgestelde waarde.

Paragraaf 4.4. Wettelijke grenswaarden

Artikel 4.19. Gevaarlijke stoffen

  • 2

De resultaten van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het besluit worden voor elke stof waarvoor overeenkomstig het eerste lid een grenswaarde is vastgesteld, getoetst aan die grenswaarde. De toetsing vindt plaats volgens een voor dat doel geschikte genormaliseerde methode.

Artikel 4.19a. Biologische grenswaarden

Als grenswaarde als bedoeld in artikel 4.8b, tweede lid van het besluit, wordt voor lood vastgesteld: 70 µg/100 ml bloed.

Artikel 4.20. Kankerverwekkende en mutagene stoffen

  • 2 De resultaten van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het besluit worden voor elke stof waarvoor overeenkomstig het eerste lid een grenswaarde is vastgesteld, getoetst aan die grenswaarde. De toetsing vindt plaats volgens een voor dat doel geschikte genormaliseerde methode.

Paragraaf 4.4a. Nadere voorschriften over het werken met lood

Artikel 4.20a. Meetfrequentie en analyse van lood in de lucht

  • 1 In het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, van het besluit wordt de concentratie van lood in de lucht om de drie maanden gemeten. Er kan worden volstaan met eenmaal per jaar meten, indien er geen verandering in de werkmethoden en de omstandigheden van de blootstelling plaatsvindt, en

    • a. het loodgehalte in het bloed van geen enkele werknemer, gemeten overeenkomstig artikel 4.10b van het besluit, meer bedraagt dan 60 µg/100 ml bloed, of

    • b. uit twee opeenvolgende voorafgaande metingen is gebleken, dat de concentratie van lood in de lucht minder bedraagt dan 100 µg/m3 lucht of dat de omstandigheden van de blootstelling niet merkbaar variëren.

  • 2 De bepaling van de concentratie van lood in de lucht, als bedoeld in het eerste lid, geschiedt met behulp van de atomaire arbsorptiespectrometrie of een andere analysemethode, die gelijkwaardige resultaten oplevert.

Artikel 4.20b. Controle van lood in het bloed

  • 1 In het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2 van het besluit, worden de werknemers ten minste tweemaal per jaar in de gelegenheid gesteld tot het meten van het loodgehalte in het bloed.

  • 2 De frequentie van het meten van het loodgehalte in bloed kan worden teruggebracht tot eenmaal per jaar, indien het loodgehalte van geen enkele werknemer meer bedraagt dan 50 µg/100 ml bloed en uit de twee opeenvolgende voorafgaande metingen is gebleken dat de concentratie van lood in de lucht minder bedraagt dan 100 µg/m³ lucht.

  • 4 De resultaten van de meting, bedoeld in het eerste lid, worden getoetst aan de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.19a. De toetsing vindt plaats volgens een voor dat doel geschikte genormaliseerde methode.

Paragraaf 4.5. Meetmethodes asbest

Artikel 4.22. Monsterneming

Monsters worden genomen uit de individuele ademzone van de werknemers, dat wil zeggen binnen een halve bol met een straal van 300 mm frontaal voor het gezicht en gemeten vanaf het midden van een lijn, die de oren verbindt.

Artikel 4.23. Te gebruiken materialen

Bij monsterneming wordt gebruik gemaakt van:

  • a. membraanfilters van gemengde esters van cellulose of cellulosenitraat, met een poriëngrootte van 0,8 tot 1,2 micrometer met gedrukte vierkanten en een doorsnede van 25 mm en een optimale belasting van 100/400 vezels per mm²;

  • b. een open filterhouder, voorzien van een cilindervormige kap die zich tussen 33 en 44 mm voor het filter bevindt, waardoor een cirkelvormig oppervlak van ten minste 20 mm doorsnee wordt blootgesteld, waarvan de kap bij het gebruik naar beneden is gericht;

  • c. een draagbaar pompje met batterijvoeding dat de werknemer tijdens de monsterneming meedraagt, waarvan de luchtsnelheid regelmatig is en wordt afgesteld op 1 liter per minuut ± 5%; deze luchtsnelheid blijft tijdens de periode van de monsterneming gehandhaafd binnen ± 10% van aanvankelijke stroomsnelheid, waarbij voor de duur van de monsterneming een marge van 2% is toegestaan.

Artikel 4.24. Vezeltelling

  • 1 De voor de vezeltelling te gebruiken binoculaire microscoop heeft de volgende kenmerken:

    • a. Koehler-verlichting;

    • b. onder de voorwerptafel is een centreerring, een Abbe- of achromatische fasecontrastcondensor ingebouwd, waarbij het fasecontrast onafhankelijk van het mechanisme van de condensorcentrering wordt ingesteld;

    • c. een positief par-focaal achromatisch fasecontrastobjectief, met een vergroting van 40 maal en met een numerieke opening van 0,65 tot 0,70 en een fase-ring-absorptie van 65 tot 85%;

    • d. een algeheel gecompenseerd oculair met een vergroting van 12,5;

    • e. ten minste één oculair is geschikt voor een graticule en moet te focussen zijn;

    • f. een Walton-Beckett ringvormige oculairgraticule met een zichtbare diameter in het objectvlak van 100 micrometer, ± 2 micrometer, bij gebruik van het gespecificeerde objectief en oculair, en geverifieerd met een micrometer op een voorwerptafel.

  • 2 De microscoop wordt aan het begin van de dag van gebruik opgesteld volgens de voorschriften van de fabrikant, waarbij de waarnemingsgrens wordt gecontroleerd aan de hand van een fase-contrastproefplaatje. De codes op de AIA-proefglaasjes of op de blokken op het HSE/NLP/Mark 2 proefglaasje zijn bij gebruik volgens de door de fabrikant aangegeven wijze zichtbaar tot aan code 5 respectievelijk blok 5.

Artikel 4.25. Voorschriften bij telling

Telling van de vezels op het filter, bedoeld in artikel 4.24, vindt plaats volgens de onderstaande voorschriften:

  • a. alleen telbare vezels worden geteld; onder telbare vezel wordt verstaan een vezel die voldoet aan de definitie van een vezel, bedoeld in artikel 4.37, eerste lid, onder e, van het besluit die geen deeltje met een maximum diameter groter dan 3 micrometer raakt;

  • b. telbare vezels waarvan de twee uiteinden zich binnen de graticulezone bevinden, worden als één vezel geteld;

  • c. telbare vezels waarvan zich één uiteinde binnen de graticulezone bevindt, worden als een halve vezel geteld;

  • d. een vezelcluster dat over zijn lengte op één of meer plaatsen stevig en niet gespleten schijnt te zijn maar dat op andere plaatsen in afzonderlijke vezels uiteen schijnt te vallen, is één telbare vezel indien het voldoet aan de definitie van een vezel, bedoeld in artikel 4.37, eerste lid, onder e, van het besluit; de diameter wordt gemeten dwars door het niet-gespleten deel en niet door het gespleten deel;

  • e. bij vezelclusters in de vorm van een bundel, waarin de afzonderlijke vezels elkaar raken of kruisen, worden deze vezels apart geteld indien zij voldoende van elkaar kunnen worden onderscheiden om vast te stellen dat zij voldoen aan de definitie van een vezel; wanneer dit niet het geval is, dan is de bundel een telbare vezel, indien hij als geheel aan de definitie voldoet;

  • f. het filter dan wel een deel daarvan wordt op een voorwerpglaasje geplaatst, doorzichtig gemaakt volgens de acetontriacetinemethode en met een dekglaasje bedekt;

  • g. graticulezones waar zal worden geteld, worden a-select in het hele blootgestelde oppervlak van het filter gekozen;

  • h. indien meer dan een achtste van een graticulezone is bedekt met een vezelcluster dan wel deeltjes wordt de graticulezone overgeslagen en wordt een andere zone geteld;

  • i. er worden 100 vezels geteld, waarbij minimaal 20 graticulezones worden onderzocht of er worden 100 graticulezones onderzocht.

Artikel 4.26. Berekening

  • 1 Het gemiddelde aantal vezels per graticulezone wordt berekend door het aantal getelde vezels te delen door het aantal onderzochte graticulezones. De bijdrage tot het tellen als gevolg van vlekken op het filter en verontreiniging wordt beneden 3 vezels per 100 graticulezones gehouden en wordt gemeten met behulp van blancofilters.

  • 2 De concentratie van vezels in de lucht is (het gemiddeld aantal vezels per graticulezone x de gehele blootgestelde zone van het filter)/(graticulezone x doorgeleid luchtvolume).

Paragraaf 4.6. Certificatiebepalingen arbeid met asbest en crocidoliet

Artikel 4.27. Afgifte certificaten

Een certificaat wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, door een certificerende instelling, afgegeven indien:

  • a. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54a, derde lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het SCA Certificatieschema SBC-BRL 5052, ‘Asbestinventarisatie’, 1998-06-01;

  • b. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het SCA Certificatieschema SBC-BRL 5050 ‘Asbestverwijdering’, 1999-06-01;

  • c. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54d, derde lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het SCA Certificatieschema SC-510 ‘Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering’, juli 2005.

Artikel 4.28. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat

[Vervallen per 03-12-2004]

Paragraaf 4.8a. Vluchtige organische stoffen

Artikel 4.32a. Lijmen en verven in binnensituaties

  • 1 Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen handelingen in woningen of andere gebouwen, bestaande uit:

    • a. het lijmen van bekleding op vloeren, trappen, wanden of plafonds van de betreffende woningen of andere gebouwen, inclusief de voorbewerking;

    • b. het aanbrengen van verf, lak, beits, vernis of vulmiddel op bestanddelen van en bekleding van vloeren in de betreffende woningen of andere gebouwen, inclusief de voorbewerking;

    • c. het aanbrengen van olie- of wasachtige producten en het aanbrengen van een parketimpregneermiddel op parket of anderszins houten bestanddelen van, en bekleding van vloeren in de betreffende woningen of andere gebouwen, inclusief de voorbewerking.

  • 2 Het eerste lid, onder b, is niet van toepassing op handelingen in woningen of andere gebouwen, bestaande uit:

    • a. het voorbewerken van muren of andere bestanddelen van de betreffende woningen of andere gebouwen op plaatsen waar deze muren of andere bestanddelen ernstig verontreinigd zijn door brand- of rookschade of door nicotineaanslag;

    • b. het voorbewerken in de zin van versterken van sterk poreuze of poederende bestanddelen van de betreffende woningen of andere gebouwen;

    • c. het repareren met behulp van verf of lak van beschadigingen aan stalen constructies bij nieuwbouw van woningen of andere gebouwen;

    • d. het geheel of gedeeltelijk herstellen van historische afwerkings- of toplagen in een techniek die gelijk is aan of overeenkomt met die historische afwerking, waarbij deze herstelwerkzaamheden gericht zijn op herstel of instandhouding van een architectuurhistorische eenheid binnen een beschermd monument in de zin van de Monumentenwet 1988;

    • e. het aanbrengen van traditioneel imitatieschilderwerk, zoals marmer- en houtnerfschilderwerk, alsmede het vergulden met behulp van goudverf, exclusief de voorbewerking;

    • f. het aanbrengen van een product op beglazingskit in gebouwen voorzover deze opgeleverd zijn voor 1 januari 2001, teneinde deze kit geschikt te maken voor de toepassing van watergedragen verfproducten.

  • 3 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder a, bevatten ten hoogste 5 gram vluchtige organische stoffen per kilogram product.

  • 4 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder b, voor zover het betreft het aanbrengen van muurverf, bevatten ten hoogste 75 gram vluchtige organische stoffen per liter product.

  • 5 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder b, voor zover het betreft het aanbrengen van overige verf en andere genoemde producten, zijn watergedragen, uitsluitend met water te verdunnen, en bevatten ten hoogste 125 gram vluchtige organische stoffen per liter product.

  • 6 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder c, bevatten ten hoogste 125 gram vluchtige organische stoffen per liter product.

  • 7 Met ingang van 1 januari 2002 bedragen de gehaltes aan vluchtige organische stoffen van producten als bedoeld in het vierde en vijfde lid, 60 respectievelijk 100 gram per liter product.

  • 8 Met ingang van 1 januari 2002 bedraagt het gehalte aan vluchtige organische stoffen van producten als bedoeld in het zesde lid 100 gram per liter product.

Artikel 4.32b. Offsetdrukken

  • 1 Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen:

    • a. het drukken met behulp van een offsetpers;

    • b. het dagelijks reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij offsetdruk;

    • c. het niet-dagelijks reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij offsetdruk.

  • 2 Het vochtwater dat wordt gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder a, bevat ten hoogste 8 volumeprocenten isopropylalcohol of andere mono-alcoholen bij automatische doseersystemen en ten hoogste 10 volumeprocenten bij handmatige doseersystemen en bij rotatie-offsetpersen die voor het eerst in gebruik zijn genomen vóór 1 januari 1985.

  • 3 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder b, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C en hebben een vlampunt van ten minste 55 °C.

  • 4 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder c, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C.

Artikel 4.32c. Zeefdrukken

  • 1 Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen:

    • a. het reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij zeefdruk;

    • b. het zeefdrukken van papier en karton dat is bestemd voor toepassingen in binnenruimten en dat zwaarder is dan 135 gram per vierkante meter.

  • 2 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder a, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C en hebben een vlampunt van ten minste 21 °C.

  • 3 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder b, bevatten ten hoogste 150 gram vluchtige organische stoffen per kilogram product.

Artikel 4.32d. Illustratiediepdrukken

  • 2 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C en hebben een vlampunt van ten minste 55 °C.

Artikel 4.32e. Verpakkingsdiepdrukken en flexodrukken

  • 1 In dit artikel wordt verstaan onder:

    a. lakkeren:

    het aanbrengen van een lak op een flexibel materiaal of van een kleefstof op een flexibel materiaal ten behoeve van de latere afsluiting van dat materiaal;

    b. lamineren of cacheren:

    het hechten van twee of meer flexibele materialen tot een laminaat.

  • 2 Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen:

    • a. het drukken, lakkeren, lamineren of cacheren met behulp van een verpakkingsdiepdrukpers, flexopers, lakkeer-, lamineer- of cacheermachine die niet is aangesloten op een afzuigsysteem;

    • b. het reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld onder a, tenzij deze werkzaamheden worden uitgevoerd met behulp van een afgesloten installatie of een installatie die wordt afgezogen;

    • c. het lamineren of cacheren met behulp van een lamineer- of cacheermachine die niet is aangesloten op een installatie voor terugwinning of vernietiging van vluchtige organische stoffen;

    • d. het drukken of lakkeren van papier en karton met behulp van een flexodrukpers of lakkeermachine die niet is aangesloten op een installatie voor terugwinning of vernietiging van vluchtige organische stoffen;

    • e. het reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld onder c en d, tenzij deze werkzaamheden worden uitgevoerd met behulp van een afgesloten installatie of een installatie die wordt afgezogen.

  • 3 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, bevatten ten hoogste 50 gram vluchtige organische stoffen per kilogram product.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing op de producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder c, d en e, indien daarbij bijzondere eisen aan de kwaliteit of bestendigheid van het gefabriceerde product worden gesteld, mits op jaarbasis het gewicht van de vluchtige organische stoffen van de producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder c, d en e, ten hoogste 80% bedraagt van het gewicht van de opgebrachte vaste stof.

Artikel 4.32f. Herstellen autoschade

  • 2 Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen:

    • a. het aanbrengen of toepassen van primer, surfacer, sealer of 1- en 2-laags aflaksystemen of van speciale dan wel overige producten als bedoeld in bijlage VIIIA bij deze regeling, ten behoeve van het herstellen van lakschade of vernieuwing van laklagen op onderdelen van motorrijtuigen;

    • b. het reinigen van gereedschappen die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld onder a, of oppervlakken van onderdelen van motorrijtuigen ten behoeve van de herstel- of vernieuwingswerkzaamheden, bedoeld onder a.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing op werkzaamheden ten behoeve van het herstellen van lakschade of het vernieuwen van laklagen op onderdelen van motorrijtuigen die zijn gebouwd vóór 1970;

  • 4 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, bevatten in gebruiks- of spuitklare vorm, ten hoogste het gehalte aan vluchtige organische stoffen dat met betrekking tot deze producten is vastgesteld bij bijlage VIIIA bij deze regeling.

Artikel 4.32g. Coating van timmerwerk in binnensituaties

  • 1 In dit artikel wordt verstaan onder coating: een product dat opgebracht wordt op een oppervlak om een decoratief, beschermend of ander functioneel effect te verkrijgen.

  • 2 Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen werkzaamheden in binnensituaties bestaande uit:

    • a. het aanbrengen van een coating op delen van nieuw vervaardigde buitendeuren, kozijnen, ramen, binnenspouwbladen, gevelvullende elementen en overig geveltimmerwerk, voorzover zij zijn vervaardigd van hout of een daarmee gelijk te stellen of vergelijkbaar materiaal, als onderdeel van het productieproces;

    • b. het aanbrengen van een coating op delen van nieuw vervaardigde binnentrappen, voorzover zij zijn vervaardigd van hout of een daarmee gelijk te stellen of vergelijkbaar materiaal, als onderdeel van het productieproces.

  • 3 Coatings die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder a en b, bevatten ten hoogste 150 gram vluchtige organische stoffen per liter gebruiksklaar product.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing op het aanbrengen van een coating op delen van de in het tweede lid genoemde producten, voorzover die producten zijn vervaardigd van houtsoorten waarbij door het aanbrengen van een coating, als bedoeld in het derde lid, inhoudstoffen kunnen vrijkomen.

Artikel 4.32h. Gelijkstelling vervangende producten

Met de in de artikelen 4.32a, derde tot en met zesde lid, 4.32b, tweede tot en met vierde lid, 4.32c, tweede en derde lid, 4.32d, tweede lid, 4.32e, derde lid, 4.32f, vierde lid en 4.32g, derde lid, bedoelde producten worden gelijkgesteld producten, die rechtmatig zijn vervaardigd en in de handel zijn gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel rechtmatig zijn vervaardigd in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, en die voldoen aan eisen die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.

Paragraaf 4.9.

Hoofdstuk 5. Beeldschermarbeid

Artikel 5.1. Apparatuur en meubilair

Apparatuur en meubilair, in gebruik bij het verrichten van beeldschermwerk, voldoen aan ergonomische eisen, waarbij in ieder geval in acht wordt genomen dat:

  • a. de tekens op het beeldscherm voldoende scherp, duidelijk van vorm en voldoende groot zijn, met voldoende afstand tussen de tekens en de regels;

  • b. het beeld op het scherm stabiel is;

  • c. de luminantie van of het contrast tussen de tekens en de achtergrond gemakkelijk door de gebruiker is bij te stellen;

  • d. het beeldscherm vrij te plaatsen en gemakkelijk verstelbaar en kantelbaar is;

  • e. het beeldscherm vrij is van voor de gebruiker hinderlijke glans en spiegelingen;

  • f. het toetsenbord hellend kan worden geplaatst en geen geheel vormt met het beeldscherm;

  • g. er voor het toetsenbord voldoende ruimte is voor handen en armen van de gebruiker;

  • h. het toetsenbord een mat oppervlak heeft;

  • i. de indeling van het toetsenbord en de vorm van de toetsen zijn gericht op vergemakkelijking van het gebruik;

  • j. de symbolen op de toetsen voldoende contrastrijk zijn en vanuit een normale werkhouding voldoende leesbaar;

  • k. de werktafel of het werkvlak een comfortabele houding van de gebruiker mogelijk maakt en een reflectiearm oppervlak heeft, voldoende groot is en een flexibele opstelling van beeldscherm, toetsenbord, documenten en accessoires mogelijk maakt;

  • l. een voor het werk noodzakelijke documenthouder stabiel en regelbaar is, en zodanig geplaatst dat oncomfortabele hoofd- en oogbewegingen tot een minimum zijn beperkt.

Artikel 5.2. Inrichting van de werkplek

De omgeving waarin het beeldschermwerk wordt verricht en de inrichting van de werkplek voldoen aan ergonomische eisen, waarbij in ieder geval in acht wordt genomen dat:

  • a. de verlichting van de werkruimte zorgt voor voldoende licht en een passend contrast tussen beeldscherm en omgeving, rekening houdende met de aard van het werk en de visuele behoeften van de gebruiker;

  • b. mogelijke verblinding en hinderlijke reflecties op de werkplek worden vermeden;

  • c. er geen directe verblinding en hinderlijke reflecties op het beeldscherm optreden;

  • d. de ramen zijn uitgerust met passende instelbare helderheidswering om de intensiteit van het licht dat op de werkplek valt te verminderen;

  • e. het geluid dat de apparatuur voortbrengt geen verstoring van de aandacht en het gesproken woord veroorzaakt;

  • f. de apparatuur geen voor de werknemers hinderlijke warmte voortbrengt;

  • g. de vochtigheidsgraad steeds toereikend is.

Artikel 5.3. Programmatuur

De programmatuur die wordt gebruikt bij het verrichten van beeldschermwerk voldoet aan ergonomische eisen, waarbij in ieder geval in acht wordt genomen dat:

  • a. de programmatuur is aangepast aan de te verrichten taak;

  • b. de programmatuur gemakkelijk te gebruiken en aan te passen is aan het kennis- en ervaringsniveau van de gebruiker;

  • c. er zonder medeweten van de gebruiker geen gebruik wordt gemaakt van een kwantitatief of kwalitatief controlemechanisme;

  • d. de systemen de gebruiker gegevens verschaffen over de werking ervan;

  • e. de systemen de informatie zichtbaar maken in een vorm en een tempo die zijn aangepast aan de gebruiker.

Hoofdstuk 6. Arbeid onder overdruk

Paragraaf 6.1. Certificatie

ArtikelAanwijzingscriteria certificerende instelling 6.1

  • 2 Als certificerende instelling als bedoeld in artikel 6.16, derde lid, zesde lid, onderscheidenlijk zevende lid, van het besluit, is aangewezen een instelling die:

    • a. op grond van een daartoe door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgestelde regeling een examen behorend bij de opleiding duikploegleider, duiker of duikmedische begeleiding bij de brandweer afneemt;

    • b. op grond van een daartoe door de Minister van Defensie vastgestelde regeling een opleiding duikploegleider, duiker of duikmedische begeleiding bij het Ministerie van Defensie verzorgt en de bijbehorende examens afneemt.

  • 3 Als certificerende instelling als bedoeld in het tweede lid kan tevens worden aangewezen een opleidingsinstelling die een opleiding verzorgt die tot doel heeft personen op te leiden die uit hoofde van een bedrijf of beroep:

    • a. arbeid als duikploegleider verrichten of zullen gaan verrichten;

    • b. duikarbeid verrichten of zullen gaan verrichten;

    • c. duikers adequaat medisch begeleiden of zullen gaan begeleiden,

      en die voldoet aan de artikelen 1.3 tot en met 1.8 en de artikelen 6.2, 6.3, 6.4, 6.5, en 6.6

Artikel 6.2. Verstrekken gegevens

Een certificerende instelling als bedoeld in artikel 6.1, eerste en derde lid verstrekt aan de minister op diens verzoek alle informatie met betrekking tot de door haar verzorgde opleiding en stelt hem tijdig op de hoogte van voorgenomen wijzigingen van de inhoud van de opleiding en het bijbehorende examen.

Artikel 6.3. Afgifte certificaat duikploegleider, duikarbeid en duikmedische begeleiding

  • 2 Een certificaat duikploegleider, duikarbeid of duikmedische begeleiding als bedoeld in het eerste lid, dat door een lidstaat van de Europese Unie anders dan Nederland of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of de Zwitserse bondsstaat is voorgeschreven en dat naar oordeel van de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, qua vereist niveau van vakbekwaamheid gelijkwaardig is, wordt gelijkgesteld aan de certificaten, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Een certificaat als bedoeld in het eerste lid wordt afgegeven voor een periode van ten hoogste 2 jaar.

  • 4 Op het certificaat worden de volgende gegevens vermeld:

    • a. de categorie duikploegleider, duikarbeid onderscheidenlijk duikmedische begeleiding;

    • b. de geldigheidsduur;

    • c. de geldigheidsvoorwaarden.

Artikel 6.3a. Afgifte certificaat duikerarts

  • 1 Een certificaat als bedoeld in artikel 6.14a, derde lid, van het besluit, wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager:

    • a. in het bezit is van het certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en bedrijfsgeneeskunde, bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit;

    • b. met goed gevolg het examen, behorend bij de opleiding, bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, heeft afgelegd, en

    • c. blijk heeft gegeven over voldoende relevante en actuele kennis en beroepservaring te beschikken.

  • 2 Een certificaat als bedoeld in het eerste lid is geldig voor een periode van ten hoogste twee jaar; na afloop van die periode kan de geldigheidsduur van een certificaat op aanvraag telkens met ten hoogste twee jaar worden verlengd, indien de aanvrager kan aantonen dat hij de noodzakelijke kennis heeft bijgehouden en in de afgelopen periode nodige ervaring als duikerarts heeft gehad.

  • 3 De aanvrager van een certificaat verstrekt aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, de relevante gegevens met betrekking tot opleiding, diploma's en kennis en beroepservaring als bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Op de certificaten, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens vermeld:

    • a. de categorie duikerarts;

    • b. de geldigheidsduur, en

    • c. de geldigheidsvoorwaarden.

Artikel 6.4. Vergoeding

Voor de afgifte van een certificaat als bedoeld in de artikelen 6.3 en 6.3a is een vergoeding verschuldigd van ten hoogste € 273, bijkomende kosten en BTW alsmede opleidings- en examenkosten daaronder niet begrepen.

Paragraaf 6.2. Opleidingen

Artikel 6.5. Categorieën opleidingen

  • 2 Een opleiding als bedoeld in artikel 6.1, tweede en derde lid, omvat:

    • a. een opleiding duikploegleider;

    • b. een of meer van de volgende categorieën van duikarbeid:

      • 1º. duikarbeid met Self-contained Underwater Breathing Apparatus (SCUBA);

      • 2º. duikarbeid met Surface Supply Equipment;

      • 3º. duikarbeid met droge duikklok, of

    • c. een of meer van de volgende categorieën van duikmedische begeleiding bij duikarbeid:

Artikel 6.6

Een opleiding als bedoeld in artikel 6.5 leidt ten minste op tot de eindtermen behorende bij de desbetreffende categorie arbeid als duikploegleider, duikarbeid, duikmedische begeleiding respectievelijk uitvoering van onderzoeken als bedoeld in artikel 6.14a, eerste en tweede lid, van het besluit, bedoeld in bijlage IX bij deze regeling.

Paragraaf 6.3. Arbeidsgezondheidskundig onderzoek duikers

Artikel 6.7. Inhoud arbeidsgezondheidskundig onderzoek

Het arbeidsgezondheidskundig onderzoek, bedoeld in artikel 6.14a, eerste en tweede lid, van het besluit, vindt plaats met inachtneming van het bepaalde in bijlage IXA bij deze regeling.

Paragraaf 6.4. Vrijstelling

ArtikelVrijstelling certificaat duikarbeid leerlingen 6.8

Als sportduikbrevet als bedoeld in artikel 6.31, tweede lid, van het besluit wordt aangewezen een geldig brevet NOB**, afgegeven door de Nederlandse onderwatersportbond, dan wel een naar het oordeel van de minister gelijkwaardig brevet.

Hoofdstuk 7. Arbeidsmiddelen

Paragraaf 7.2. Hijs- en hefwerktuigen en hijs- en hefgereedschappen aan boord van schepen

Artikel 7.4. Modellen certificaten beproevingen en onderzoekingen

Als modellen van de certificaten, bedoeld in artikel 7.29, negende lid, van het besluit worden vastgesteld de modellen van de certificaten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van het Verdrag betreffende de arbeidsveiligheid en gezondheid in havenarbeid (1979).

Artikel 7.5. Model register

Als model van het register, bedoeld in artikel 7.29, tiende lid, van het besluit wordt vastgesteld het model, bedoeld in artikel 25, tweede lid, van het Verdrag betreffende de arbeidsveiligheid en gezondheid in havenarbeid (1979).

Paragraaf 7.3. Certificatie machinisten hijskranen en funderingsmachines

Artikel 7.6. Categorieën torenkranen, mobiele kranen en mobiele hei-installaties

  • 1 Een persoon is in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 7.32, eerste lid, onder a, van het besluit indien hij een torenkraan, mobiele kraan of mobiele hei-installatie als omschreven in de onderdelen a tot en met c, bedient:

    a. torenkraan:

    torenvormige hijskraan waarvan het maximumbedrijfslastmoment 10 tonmeter of meer bedraagt of de giek 20 meter of hoger boven het vlak van de ondersteuning van de kraan bevestigd is;

    b. mobiele kraan:

    verrijdbare, niet aan een vaste baan gebonden hijskraan die geen torenkraan is en waarvan het maximumbedrijfslastmoment 10 ton-meter of meer bedraagt, met uitzondering van:

    • 1º. een op een voertuig bevestigde laadkraan die uitsluitend ingericht is of althans uitsluitend wordt gebruikt voor het laden en lossen van de laadbak van het voertuig of een samenstel van voertuigen;

    • 2º. een grondverzetmachine die ontgravingen maakt en direct daarop aansluitend leidingwerk in die ontgravingen legt of ten behoeve van het uitvoeren van grondverzetwerkzaamheden ondersteuningsschotten plaatst;

    c. mobiele hei-installatie:

    verrijdbare of verrolbare funderingsmachine die is ingericht of bestemd om palen of andere langwerpige voorwerpen in de grond te maken, te drijven of daaruit te verwijderen alsmede om met een en ander rechtstreeks verband houdende verrichtingen uit te voeren, met inbegrip van het met een maximumbedrijfslastmoment van 10 tonmeter of meer verplaatsen van lasten.

  • 2 Met betrekking tot een certificaat als bedoeld in het eerste lid, worden onderscheiden

    • a. een certificaat van vakbekwaamheid voor machinisten van torenkranen, onderverdeeld in de categorieën:

      • 1°. mobiele torenkraan;

      • 2°. toptorenkraan;

      • 3°. loopkattorenkraan;

    • b. een certificaat van vakbekwaamheid voor machinisten van mobiele kranen, onderverdeeld in de categorieën:

      • 1°. mobiele kraan op rupsen;

      • 2°. autotruck/ruwterreinkraan/wegterreinkraan;

      • 3°. grondverzetmachine met hijsfunctie;

      • 4°. autolaadkraan;

      • verreiker met hijsfunctie.

    • c. een certificaat van vakbekwaamheid voor machinisten van mobiele hei-installaties, onderverdeeld in de categorieën:

      • 1°. mobiele hei-installatie met leiders;

      • 2°. mobiele hei-installatie met makelaar en tafel;

      • 3°. mobiele hei-installatie met trilblok;

      • 4°. mobiele hei-installatie met schroefboorpaalmachine.

Artikel 7.7. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid

  • 1 Een certificaat als bedoeld in artikel 7.6 wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen die, met betrekking tot de bediening van een kraan of heistelling van een categorie als genoemd in artikel 7.6, tweede lid zijn opgenomen in de certificatieschema’s van de Stichting Toezicht Certificatie Verticaal Transport te Bennekom, bedoeld in het tweede lid.

  • 2 Voor het verkrijgen van een certificaat als bedoeld in artikel 7.6 zijn de volgende certificatieschema’s van toepassing:

    • a. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele torenkraan van de categorie, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel a, onder 1, het certificatieschema ‘Machinist mobiele torenkraan’, identificatiecode TCVT W4-06/02-2002 of het certificatieschema ‘Machinist Torenkraan’, identificatiecode TCVT W4-02/09-2000;

    • b. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een torenkraan van de categorieën, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel a, onder 2 en 3, het certificatieschema ‘Machinist torenkraan’, identificatiecode TCVT W4-02/09-2000;

    • c. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele kraan van de categorieën, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel b, onder 1 en 2, het certificatieschema ‘Machinist mobiele kraan’, identificatiecode TCVT W4-01/02-2002;

    • d. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele kraan op rupsen van de categorie, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel b, onder 1, het certificatieschema ‘Machinist mobiele hei-installatie’, identificatiecode TCVT W4-03/09-2000 of het certificatieschema ‘Machinist mobiele kraan’, identificatiecode TCVT W4-01/02-2002;

    • e. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele kraan, zijnde een grondverzetmachine met hijsfunctie, van de categorie, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid onderdeel b, onder 3, het certificatieschema ‘Machinist grondverzetmachine met hijsfunctie’, identificatiecode TCVT W4-05/02-2002 of het certificatieschema ‘Machinist mobiele kraan’, identificatiecode TCVT W4-01/02-2002;

    • f. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele kraan, zijnde een autolaadkraan met hijsfunctie, van de categorie, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel b, onder 4, het certificatieschema ‘Machinist autolaadkraan met hijsfunctie’, identificatiecode TCVT W4-04/02-2002 of het certificatieschema ‘Machinist mobiele kraan’, identificatiecode TCVT W4-01/02-2002;

    • g. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele kraan, zijnde een verreiker met hijsfunctie, van de categorie, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel b, onder 5, het certificatieschema ‘Machinist verreiker met hijsfunctie’, identificatiecode TCVT W4-07/11-2002 of het certificatieschema ‘Machinist mobiele kraan’, identificatiecode TCVT W4-01/02-2002;

    • h. indien het betreft een certificaat voor de bediening van mobiele hei-installaties van de categorieën, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel c, onder 1, 2, 3 en 4, het certificatieschema ‘Machinist mobiele hei-installatie’, identificatiecode TCVT W4-03/09-2000.

Artikel 7.8. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat

[Vervallen per 03-12-2004]

Hoofdstuk 8. Veiligheids- en Gezondheidssignalering

Artikel 8.2. Permanente signalering

  • 1 De signalering met betrekking tot een verbod, een waarschuwing en een gebod, alsmede de signalering met betrekking tot de lokalisatie en de identificatie van reddings- of hulpmiddelen geschiedt permanent door middel van borden.

  • 2 De signalering voor de lokalisatie en identificatie van brandbestrijdingsmateriaal geschiedt permanent door middel van borden of een veiligheidskleur.

  • 4 De signalering van gevaren van stoten tegen obstakels en van vallen van personen geschiedt permanent door middel van een veiligheidskleur of borden.

  • 5 De markering van verkeerswegen geschiedt permanent door middel van een veiligheidskleur.

Artikel 8.3. Occasionele signalering

  • 1 De signalering van gevaarlijke gebeurtenissen, de oproep van personen voor een specifieke actie, alsmede de dringende evacuatie van personen geschiedt occasioneel, door middel van een lichtsignaal, een akoestisch signaal of een mondelinge mededeling.

  • 2 Het leiden van personen die handelingen verrichten waarbij een gevaar bestaat, geschiedt occasioneel door middel van hand- of armseinen of mondelinge mededelingen.

Artikel 8.4. Vrije keuze van signalering

  • 1 Bij gelijke doeltreffendheid van de signalering bestaat een vrije keuze tussen:

    • a. de lichtsignalen, de akoestische signalen of de mondelinge mededeling;

    • b. het hand- of armsein of de mondelinge mededeling;

    • c. een veiligheidskleur of een bord voor het signaleren van gevaar van struikelen, of vallen door hoogteverschil.

  • 2 De volgende signaleringswijzen kunnen gelijktijdig worden gebruikt:

    • a. het lichtsignaal en het akoestisch signaal;

    • b. het lichtsignaal en de mondelinge mededeling;

    • c. het hand- of armsein en de mondelinge mededeling.

  • 3 De doeltreffendheid van een signalering mag niet in het gedrang worden gebracht door de aanwezigheid van een andere signalering of van andere factoren die de zicht- of hoorbaarheid verstoren, een slecht ontwerp, een ontoereikend aantal, een slechte plaatsing, een slechte staat of een slechte werking van de signaleringsmiddelen of signaleringsvoorzieningen.

Artikel 8.5. Gebruik van kleuren

Voor zover signalering geschiedt door middel van een veiligheidskleur wordt:

  • a. met de kleur rood aangeduid:

    • 1°. een verbodssignaal;

    • 2°. gevaar of alarm;

    • 3°. identificatie en lokalisatie van brandbestrijdingsmateriaal en brandweeruitrusting;

  • b. met de kleur geel of oranje-geel aangeduid een waarschuwingssignaal;

  • c. met de kleur blauw aangeduid een gebodssignaal;

  • d. met de kleur groen aangeduid:

    • 1°. een reddingssignaal of een eerste hulp-signaal;

    • 2°. een veilige situatie.

Artikel 8.6. Noodinstallatie

Signaleringen die een energiebron behoeven, zijn voorzien van een noodinstallatie voor het geval dat deze energiebron uitvalt, behalve indien het te signaleren gevaar ophoudt te bestaan bij het uitvallen van de energie.

Artikel 8.7. Controle licht- en geluidssignalen

  • 1 De licht- en geluidssignalen zijn voor de ingebruikneming op hun goede werking en reële doeltreffendheid gecontroleerd. Die controle wordt nadien voldoende vaak herhaald.

  • 2 Een licht- of geluidssignaal geeft bij inwerkingstelling het begin van een actie aan: de duur ervan is zo lang als de actie vereist.

  • 3 De licht- en geluidssignalen worden na ieder gebruik onmiddellijk opnieuw in werking gesteld.

Artikel 8.8. Bescherming specifieke werknemers

Indien de betrokken werknemers een beperkt gehoor- of gezichtsvermogen hebben, onder meer door het dragen van individuele beschermende uitrusting, dienen adequate aanvullende maatregelen of vervangingsmaatregelen te worden genomen.

Artikel 8.9. Algemene eisen veiligheidsborden

  • 1 De pictogrammen waarvan veiligheidsborden zijn voorzien, zijn zo eenvoudig mogelijk en voor het begrip overbodige details worden weggelaten.

  • 2 De borden zijn gemaakt van materiaal met een zo groot mogelijke schokvastheid en weerbestendigheid.

  • 3 De borden bezitten dusdanige afmetingen en kleur- en lichttechnische eigenschappen dat zij goed zichtbaar en gemakkelijk te begrijpen zijn.

Artikel 8.10. Soorten borden

  • 1 Verbodsborden kenmerken zich door een ronde vorm, een zwart pictogram op witte achtergrond, rode rand en balk die van links naar rechts over het pictogram loopt onder een hoek van 45° ten opzichte van de horizontale lijn, waarbij de rode kleur ten minste 35% van het oppervlak van het bord beslaat.

  • 2 Waarschuwingsborden kenmerken zich door een driehoekige vorm, een zwart pictogram op gele achtergrond en een zwarte rand, waarbij de gele kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.

  • 3 Gebodsborden kenmerken zich door een ronde vorm, een wit pictogram op blauwe achtergrond, waarbij de blauwe kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.

  • 4 Reddingsborden kenmerken zich door een rechthoekige of vierkante vorm, wit pictogram op groene achtergrond, waarbij de groene kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.

  • 5 Borden in verband met het brandbestrijdingsmateriaal kenmerken zich door een rechthoekige of vierkante vorm en een wit pictogram op rode achtergrond, waarbij de rode kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.

  • 7 De gebruikte pictogrammen mogen licht afwijken van of meer gedetailleerd zijn dan de pictogrammen van de borden, bedoeld in bijlage XIA bij deze regeling. De betekenis ervan is dan evenwel dezelfde en verschillen of aanpassingen maken de betekenis niet onduidelijk.

Artikel 8.11. Plaatsing van borden

  • 1 De borden worden, rekening houdend met eventuele obstakels, op passende hoogte en op een passende plaats ten opzichte van het gezichtsveld geïnstalleerd, hetzij bij de toegang tot een zone waar een algemeen risico bestaat hetzij in de onmiddellijke nabijheid van een bepaald risico of het te signaleren object, en wel op een goed verlichte en gemakkelijk toegankelijke en zichtbare plaats.

  • 2 Bij slechte natuurlijke verlichtingsomstandigheden worden fluorescerende kleuren, reflecterende materialen of kunstlicht gebruikt.

  • 3 Een bord wordt verwijderd zodra de situatie die de aanwezigheid ervan rechtvaardigt, niet meer bestaat.

Artikel 8.12. Reservoirs gevaarlijke stoffen

  • 1 Reservoirs die gebruikt worden bij werkzaamheden met dan wel de opslag van:

    • a. gevaarlijke enkelvoudige stoffen als omschreven in de richtlijn nr. 67/548/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juni 1967 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PbEG L 196), of

    • b. gevaarlijke meervoudige stoffen als omschreven in de richtlijn nr. 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (PbEG L 200), alsmede zichtbare leidingen die de onder a dan wel b, bedoelde stoffen bevatten of waardoor deze stoffen worden getransporteerd, zijn voorzien van de in de onder a dan wel b, bedoelde richtlijnen voorgeschreven gevaarssymbolen.

  • 2 Het vorige lid is niet van toepassing op reservoirs die worden gebruikt bij werkzaamheden van korte duur of die vaak wisselen van inhoud mits er toereikende alternatieve maatregelen worden genomen, met name op het gebied van voorlichting of opleiding, die hetzelfde beschermingsniveau garanderen.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde gevaarssymbolen kunnen:

    • a. worden vervangen door waarschuwingsborden als weergegeven in artikel 8.10 met hetzelfde pictogram of symbool;

    • b. worden aangevuld met extra informatie zoals de naam of de formule van de gevaarlijke stof en met bijzonderheden over de gevaren;

    • c. voor het transport van reservoirs op de arbeidsplaats worden aangevuld met of vervangen door borden die krachtens de Wet milieugevaarlijke stoffen dan wel de Wet vervoer gevaarlijke stoffen van toepassing zijn voor het transport van gevaarlijke stoffen.

Artikel 8.13. Aanbrengen van signalering op reservoirs

De signalering bedoeld in artikel 8.12 wordt aangebracht op de zichtbare zijden in de vorm van hard materiaal, zelfklevend materiaal of verf.

Artikel 8.14. Plaatsing op reservoirs

  • 2 De op leidingen gebruikte gevaarssymbolen en gevaarsbenamingen worden zichtbaar en voldoende herhaald aangebracht in de nabijheid van de meest gevaarlijke plaatsen, zoals kleppen en aansluitingspunten.

Artikel 8.15. Signalering bij opslag gevaarlijke stoffen

  • 1 De signalering van plaatsen, lokalen of afgesloten ruimten die worden gebruikt voor de opslag van aanzienlijke hoeveelheden gevaarlijke stoffen geschiedt door een passend waarschuwingsbord als bedoeld in artikel 8.10 of door gevaarssymbolen en gevaarsbenamingen als bedoeld 8.12 tenzij, rekening houdend met artikel 8.9, derde lid, wat de afmeting betreft, de gevaarssymbolen en gevaarsbenamingen van de afzonderlijke verpakkingen of op de reservoirs ter zake volstaan.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde borden of gevaarssymbolen en gevaarsbenamingen worden bij de opslagruimte of op de toegangsdeur tot de opslagruimte geplaatst.

Artikel 8.16. Wijze van gebruik lichtsignalen

Rekening houdend met de gebruiksomstandigheden veroorzaakt het door een signaal uitgezonden licht een aan de omgeving aangepast lichtcontrast dat niet tot verblinding mag leiden maar voldoende zichtbaar is.

Artikel 8.17. Uniformiteit

  • 1 Het lichtoppervlak dat een signaal uitzendt, is uniform van kleur of bevat een pictogram op een bepaalde achtergrond.

  • 3 Wanneer het signaal een pictogram bevat, voldoet dit aan artikel 8.10.

Artikel 8.18. Bijzondere lichtsignalen

  • 1 Wanneer een voorziening een continu en een onderbroken signaal kan uitzenden, wordt het onderbroken signaal gebruikt om ten opzichte van het continue signaal aan te geven dat het gaat om een situatie die een groter gevaar inhoudt of waarbij de gewenste of verplichte interventie of actie met grotere spoed moet worden uitgevoerd.

  • 2 Wanneer een onderbroken lichtsignaal wordt gebruikt in plaats of ter completering van een geluidssignaal, is de code van het signaal identiek.

  • 3 Een voorziening om een lichtsignaal uit te zenden in geval van groot gevaar, wordt speciaal in het oog gehouden of uitgerust met een reservelamp.

Artikel 8.19. Vereisten geluidssignalen

  • 1 Een geluidssignaal:

    • a. heeft een geluidsniveau dat duidelijk hoger is dan het niveau van het omgevingslawaai, zodat het goed hoorbaar is, doch niet te luid of pijnlijk voor de oren;

    • b. is gemakkelijk herkenbaar;

    • c. is gemakkelijk te onderscheiden van een ander geluidssignaal en andere omgevingsgeluiden.

  • 2 Wanneer een voorziening een geluidssignaal met een variabele en een vaste frequentie kan uitzenden, wordt de variabele frequentie gebruikt om ten opzichte van de vaste frequentie aan te geven dat het gaat om een situatie die een groter gevaar inhoudt of waarbij de gewenste of verplichte interventie of actie met grotere spoed moet worden uitgevoerd.

  • 3 Het geluid van een ontruimingssignaal is continu.

Artikel 8.20. Algemene vereisten inzake de mondelinge mededeling

  • 1 De mondelinge mededeling vindt plaats tussen een spreker of zender en een of meer toehoorders, en wel in de vorm van korte teksten, woordgroepen of afzonderlijke woorden, eventueel gecodeerd.

  • 2 De mondelinge boodschappen zijn zo kort, eenvoudig en duidelijk mogelijk.

  • 3 De mondelinge mededeling is direct door middel van gebruik van de menselijke stem of indirect door middel van de menselijke stem of spraaksynthese, verspreid door een middel ad hoc.

Artikel 8.21. Gebruikte taal

De betrokken personen kennen de gebruikte taal zodanig dat zij de boodschap correct kunnen uitspreken en begrijpen en zich al naar gelang van de boodschap op passende wijze kunnen gedragen op het vlak van de veiligheid of de gezondheid.

Artikel 8.22. Algemene vereisten inzake hand en armseinen

  • 1 Een hand- of armsein is precies en eenvoudig en bestaat uit een breed gebaar.

  • 2 Het gelijktijdig gebruik van beide armen verloopt symmetrisch en geeft slechts één enkel signaal weer.

Artikel 8.23. Seingever

  • 1 De seingever geeft met behulp van hand- en armseinen besturingsinstructies door aan de ontvanger van de seinen.

  • 2 De seingever wijdt zijn aandacht uitsluitend aan het geven van de besturingsinstructies en de veiligheid van de werknemers die zich in de nabijheid bevinden.

  • 3 De seingever kan de gehele besturingsoperatie zien, zonder daarbij door de handeling gehinderd te worden.

  • 4 Wanneer niet aan de in het derde lid, genoemde voorwaarden kan worden voldaan, worden een of meer bijkomende seingevers ingeschakeld.

Artikel 8.24. Ontvanger van seinen

De ontvanger van de seinen zet de in uitvoering zijnde transportbeweging stil om nieuwe instructies te vragen, wanneer hij de ontvangen orders niet met de nodige veiligheidsgaranties kan uitvoeren.

Artikel 8.25. Kenbaarheid seingever

De seingever is makkelijk herkenbaar voor de ontvanger van de seinen.

Artikel 8.26. Voorkomen onduidelijkheid seinen

De in bijlage XIB bij deze regeling opgenomen hand- en armseinen, worden gebruikt in de daarbij vermelde situaties, waarbij deze geen afbreuk doen aan het gebruik van andere van toepassing zijnde codes, met name in bepaalde bedrijvigheidssectoren, waarmee dezelfde handelingen worden aangeduid.

Artikel 8.27. Signalering van obstakels en gevaarlijke plaatsen

  • 1 De signalering van gevaar door stoten tegen obstakels, door vallende voorwerpen of personen, geschiedt door middel van geel, afgewisseld met zwart, of rood afgewisseld met wit, binnen de bebouwde zones van het bedrijf of de inrichting waartoe de werknemer in het kader van zijn werk toegang heeft.

  • 2 De gele en zwarte of rode en witte banden worden onder een hoek van circa 45° aangebracht en hebben ongeveer dezelfde afmetingen.

Artikel 8.28. Afstemming signalering op obstakel of gevaarlijke plaats

De afmetingen van de signalering houden rekening met de afmeting van het gesignaleerde obstakel of de gesignaleerde gevaarlijke plaats.

Artikel 8.29. Vereisten inzake markering van verkeerswegen

  • 1 Wanneer de bescherming van de werknemers dat vereist, worden de verkeerswegen op de arbeidsplaats voor voertuigen duidelijk door doorlopende strepen met een goed zichtbare kleur aangegeven.

  • 2 Bij het aanbrengen van de strepen wordt rekening gehouden met de nodige veiligheidsafstanden tussen de voertuigen die er kunnen rijden en elk voorwerp dat zich in de nabijheid en tussen de voetgangers en de voertuigen kan bevinden.

Hoofdstuk 9. Overgangs- en Slotbepalingen

Artikel 9.1. Vergoeding

  • 2 Voor het bepalen van het tarief per certificaat worden de duur van de onderzoeken, bedoeld in het eerste lid, en het aantal en de soort van de verrichtingen die daarbij worden uitgevoerd alsmede de aard en de hoogte van de bijkomende kosten zo nauwkeurig mogelijk omschreven.

Artikel 9.2. Vergoeding extra kosten certificatie en wijze van betaling

  • 1 Voor zover ten gevolge van een verzoek of handeling dan wel nalaten van de aanvrager van een certificaat als bedoeld in deze regeling, extra kosten worden gemaakt in verband met de afgifte van het certificaat, worden deze kosten doorberekend aan de aanvrager.

  • 2 De kosten verbonden aan de afgifte van een certificaat, voor zover de afgifte gebeurt door de minister, worden bij de aanvraag voldaan door overmaking op gironummer 552712 (Postbank), ten name van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Postbus 90801, 2509 LV te 's-Gravenhage. Indien de minister voor de afgifte van een certificaat een certificerende instelling heeft aangewezen, worden de kosten, verbonden aan de afgifte van het certificaat, bij de aanvraag voldaan overeenkomstig de aanwijzingen van de instelling.

  • 3 Met ingang van 1 december 1999 wordt in het tweede lid “gironummer 552712 (Postbank)” vervangen door: bankrekeningnummer 19.23.21.366 (Rabobank).

Artikel 9.2a. Overgangsbepalingen certificering arbodiensten

[Vervallen per 01-07-2005]

Artikel 9.2b. Overgangsbepaling Commissie voor advies inzake bezwaar en beroep

[Vervallen per 01-07-2005]

Artikel 9.2c. Overgangsbepaling certificering vakbekwaamheid professioneel vuurwerk

[Vervallen per 03-12-2004]

Artikel 9.2d. Overgangsbepaling certificering duikploegleiders

  • 1 Artikel 6.3, eerste lid, geldt ten aanzien van de ploegleider, bedoeld in artikel 6.16, derde lid, van het besluit, met uitzondering van de ploegleider bij de brandweer, niet tot 1 januari 2004 mits de aanvrager van het certificaat duikploegleider blijk heeft gegeven te beschikken over voldoende relevante en actuele kennis en beroepservaring

  • 2 Artikel 6.3, eerste lid, geldt ten aanzien van de ploegleider bij de brandweer niet tot 1 juli 2005 mits de aanvrager van het certificaat duikploegleider blijk heeft gegeven te beschikken over voldoende relevante en actuele kennis en beroepservaring.

Artikel 9.2e. Overgangsbepaling certificering duikerartsen

Artikel 6.3a, eerste lid, onder a en b, geldt niet mits de aanvrager in een periode van een jaar, direct voorafgaand aan de eerste aanvraag van een certificaat als bedoeld in artikel 6.3a, eerste lid, tenminste 10 personen belast met het verrichten van duikarbeid, heeft gekeurd.

Artikel 9.2f. Overgangsbepaling certificering arbeid met asbest en crocidoliet

  • 2 Indien de geldigheidsduur van een certificaat als bedoeld in het eerste lid is verstreken en de instelling die het betreffende certificaat heeft afgegeven op grond van het derde lid is aangewezen als certificerende instelling, kan de geldigheidsduur door deze instelling worden verlengd voor maximaal een periode van een jaar.

  • 3 Behalve indien de aanwijzing, bedoeld in artikel 1.5a van het besluit, is ingetrokken, wordt een instelling tot uiterlijk 1 juli 2007 aangemerkt als een certificerende instelling als bedoeld in artikel 4.54a, derde lid, onderscheidenlijk artikel 4.54d, eerste lid, van het besluit, indien op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 12 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005:

    • a. een of meer certificaten als bedoeld in het eerste lid, afgegeven door de betreffende instelling, van kracht is of zijn;

    • b. een overeenkomst tussen de instelling en de Stichting Certificatie Asbest te Bennekom met betrekking tot de toepassing van een of meer schema’s, bedoeld in artikel 4.27, onderdeel a of b, van kracht is;

    • c. de instelling aan de Europese norm EN 45011 voldoet voor de toepassing van de certificatieschema’s genoemd in het eerste lid;

    • d. de instelling de minister heeft gemeld voor toepassing van dit lid in aanmerking te willen komen en heeft verklaard te voldoen aan de onderdelen a tot en met c.

Artikel 9.3. Intrekking oude op de wet gebaseerde regelingen

[Vervallen per 01-07-2005]

Artikel 9.5. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Arbeidsomstandighedenregeling.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden gepubliceerd.

's-Gravenhage, 12 maart 1997

De

Staatssecretaris

voornoemd,

w.g. F.H.G. de Grave

Bijlage I. behorend bij artikel 1.10

Gegevens ten behoeve van de schriftelijke mededeling van een arbeidsongeval, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998

1. Werkgever

Naam:

Adres:

(geen Postbusnummer)

Postcode en plaats:

Registratienummer Kamer van Koophandel:

(voorzover van toepassing)

Aantal werkzame personen:

2. Getroffene(n)

Naam:

Adres:

Postcode en woonplaats:

Geboortedatum en geslacht:

Nationaliteit:

De getroffene is: werknemer/stagiair/uitzendkracht/leerling/student/overig 1

Datum indiensttreding:

Soort letsel:

Plaats van het letsel:

Noodzaak ziekenhuisopname: ja/nee*

Dodelijke afloop: ja/nee*

Vermoedelijke verzuimduur:

3. Omstandigheden van het arbeidsongeval

Plaats van het arbeidsongeval:

Indien het arbeidsongeval niet plaatsvond op het adres van de werkgever tevens:

Naam bedrijf (voorzover van toepassing):

Adres:

Postcode en plaats:

Datum en tijdstip arbeidsongeval:

Direct voorafgaand aan het arbeidsongeval door getroffene verrichte werkzaamheden:

Aard van het arbeidsongeval:

Eventueel betrokken arbeidsmiddelen of stoffen:

Bijlage IA. , behorend bij artikel 2.0

In het veiligheidsbeheerssysteem, bedoeld in artikel 2.5a, tweede lid, van het besluit komen aan de orde:

  • a. die onderdelen van het algemene managementsysteem waartoe de organisatorische structuur, de verantwoordelijkheden, de gebruiken, de procedures, de toegepaste werkmethoden en productiemethoden en de hulpmiddelen behoren welke het mogelijk maken het beleid ter voorkoming van zware ongevallen te bepalen en uit te voeren;

  • b. de organisatie en het personeel: de taken en verantwoordelijkheden van het personeel dat op alle organisatorische niveaus bij het beheersen van de risico’s van zware ongevallen is betrokken, het onderkennen van de behoeften aan opleiding van dat personeel, de organisatie van die opleiding en de deelname daaraan door het personeel, de aannemers en de onderaannemers;

  • c. de identificatie van de gevaren en de beoordeling van de risico’s van zware ongevallen, bedoeld in artikel 2.5b, eerste lid, van het besluit;

  • d. het toezicht op de uitvoering: de vaststelling en de toepassing van procedures en instructies voor de beheersing van de veiligheid van de bedrijfsvoering, met inbegrip van het onderhoud van de installaties en de tijdelijke onderbrekingen;

  • e. de wijze waarop wordt gehandeld bij wijzigingen: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de planning van wijzigingen met betrekking tot het bedrijf of de inrichting of een onderdeel daarvan of de toegepaste werkmethoden en productiemethoden dan wel met betrekking tot het ontwerpen van nieuwe werkmethoden of productiemethoden;

  • f. de planning voor noodsituaties: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de systematische identificatie van noodsituaties alsmede voor het uitwerken, beoefenen, en toetsen van de noodplannen. Bij het oefenen van noodplannen worden alle werknemers op de locatie betrokken, met inbegrip van relevante aannemers en onderaannemers;

  • g. het toezicht op de prestaties: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de permanente beoordeling van de inachtneming van de doelstellingen van het beleid ter voorkoming van zware ongevallen en van het veiligheidsbeheerssysteem, alsmede de invoering van regelingen voor onderzoek en correctie bij het niet in acht nemen daarvan. Tot deze procedures behoren het systeem voor de melding van zware ongevallen en bijna-ongevallen, met name die waarbij de beschermende maatregelen hebben gefaald, het onderzoek daarnaar en de nazorg, een en ander op grond van de ervaringen uit het verleden;

  • h. audits en beoordeling: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de systematische periodieke evaluatie van het beleid ter voorkoming van zware ongevallen en van de doeltreffendheid en van de deugdelijkheid van het veiligheidsbeheerssysteem alsmede voor de met documenten gestaafde analyse door de werkgever van de resultaten van het gevoerde beleid, van het veiligheidsbeheerssysteem en van de actualisering daarvan.

Bijlage IB. , behorend bij artikel 2.0c

Het intern noodplan als bedoeld in artikel 2.5c van het besluit bevat de volgende gegevens en beschrijvingen:

  • a. de naam en functie van de personen die bevoegd zijn om noodprocedures in werking te laten treden en van de persoon die belast is met de leiding en coördinatie van de maatregelen ter bestrijding van een ongeval binnen het bedrijf of inrichting;

  • b. de naam en functie van de persoon die verantwoordelijk is voor de contacten met de voor het externe noodplan verantwoordelijke autoriteiten;

  • c. voor voorzienbare omstandigheden of gebeurtenissen die een doorslaggevende rol kunnen spelen bij het ontstaan van een zwaar ongeval, een beschrijving van de te nemen maatregelen ter beheersing van de toestand of de gebeurtenis en ter beperking van de gevolgen daarvan, met inbegrip van een beschrijving van de beschikbare veiligheidsuitrusting en middelen;

  • d. de maatregelen ter beperking van het risico voor personen binnen het bedrijf of de inrichting, waaronder het alarmsysteem en de gedragsregels bij het afgaan van het alarm;

  • e. de regelingen om de autoriteit die verantwoordelijk is voor het in werking laten treden van het externe noodplan bij een ongeval snel in te lichten, de inlichtingen die onmiddellijk moeten worden verstrekt en de regelingen voor het verstrekken van uitvoeriger inlichtingen, wanneer deze beschikbaar komen;

  • f. de regelingen om de werknemers op te leiden voor het vervullen van de taken die van hen verwacht worden en indien nodig de coördinatie hiervan met de externe hulpdiensten;

  • g. de regelingen voor de verlening van steun aan externe bestrijdingsmaatregelen.

Bijlage III. behorend bij artikel 3.1

Model kennisgeving bouwwerk

  • 1 Aard van het bouwwerk:

  • 2 Volledig adres van de bouwplaats:

    • Telefoon:

    • Fax:

  • 3 Namen en adressen van de betrokken partijen

    • a

      • Opdrachtgever(s)

      • Naam:

      • Adres:

      • Postcode/plaats:

      • Contactpersoon:

      • Telefoon:

      • Fax:

    • b

      • Ontwerpende partij(en)

      • Naam:

      • Adres:

      • Postcode/plaats:

      • Contactpersoon:

      • Telefoon:

      • Fax:

    • c

      • Coördinator(en) in de ontwerpfase

      • Naam:

      • Adres:

      • Postcode/plaats:

      • Contactpersoon:

      • Telefoon:

      • Fax:

    • d

      • Uitvoerende partij(en)

      • Naam:

      • Adres:

      • Postcode/plaats:

      • Contactpersoon:

      • Telefoon:

      • Fax:

    • e

      • Coördinator(en) in de uitvoeringsfase

      • Naam:

      • Adres:

      • Postcode/plaats:

      • Contactpersoon:

      • Telefoon:

      • Fax:

  • 4 Vermoedelijke aanvangsdatum van de bouwwerkzaamheden:

  • 5 Vermoedelijke bouwtijd:

  • 6 Vermoedelijke maximum aantal werknemers dat gelijktijdig op de bouwplaats aanwezig zal zijn:

  • 7 Vermoedelijk aantal werkgevers en zelfstandigen op de bouwplaats:

  • 8 Namen van reeds geselecteerde ondernemingen:

  • 9 Datum van kennisgeving:

  • 10 Handtekening opdrachtgever:

Bijlage IIIA. behorend bij artikel 3.9, onderdeel b

De informatie, bedoeld in artikel 3.9, onderdeel b, betreft voor zover van toepassing:

  • a. een locatiekaart waarop de inter- en intrafieldpijpleidingen alsmede de onder water afgewerkte boorgaten zijn aangeduid;

  • b. algemene tekeningen van ligging en plattegrond van het mijnbouwwerk op het land, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a, of de opbouw en configuratie van de mijnbouwinstallatie, bedoel in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen b, c en d;

  • c. voor- en zijaanzichten van het mijnbouwwerk;

  • d. een stroomdiagram dat het gehele behandelingsproces van delfstoffen omvat met een massabalans;

  • e. tekeningen van pijpen, instrumentatie voor de processystemen en de ondersteunende systemen (deze tekeningen worden alleen op verzoek van een ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet opgestuurd);

  • f. tekeningen van gevarenzones;

  • g. oorzaak- en gevolgtekeningen die behoren bij de alarm- en insluitsystemen;

  • h. tekeningen van de aanleg en situering van brand- en gasdetectiesystemen;

  • i. tekeningen van brandbeschermende voorzieningen;

  • j. tekeningen van reddingsmiddelen en ontsnappingsroutes;

  • k. Heating Ventilation Air Conditioning (HVAC)-tekeningen;

  • l. een diagram van alle oproep-, alarmerings- en communicatiesystemen;

  • m. tekeningen van de indeling van het oproep- en alarmsysteem;

  • n. een beschrijving van het elektrisch systeem aan de hand van een één-lijndiagram waarop de noodsystemen zijn aangegeven;

  • p. de locatie en capaciteit van opslagplaatsen voor gevaarlijke stoffen;

  • q. de locatie van opslagplaatsen voor chemische stoffen, en

  • r. de locatie van opslagplaatsen voor ontplofbare stoffen.

Bijlage IIIB. behorend bij artikel 3.9, onderdeel c

De informatie met betrekking tot het brandbestrijdingsplan, bedoeld in artikel 3.9, onderdeel c, betreft:

  • 1. een plattegrond van het mijnbouwwerk, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, en, voor zover nodig, een situatieschets van elk van de op het mijnbouwwerk aanwezige installaties, verblijven of overige lokalen, waarop zijn aangegeven:

    • a. de plaatsen en ruimten waar stoffen, voor welke verhoogd brandgevaar bestaat, worden verkregen, behandeld, verwerkt, gebezigd, vervoerd of opgeslagen zomede de plaatsen en ruimten, waar stoffen, die direct of indirect gevaar voor ontploffing kunnen veroorzaken, worden verkregen, behandeld, verwerkt, gebezigd, vervoerd of opgeslagen, met de naaste omgeving daarvan;

    • b. de plaatsen, waar gas of vloeistof, eventueel ter verbranding, wordt afgevoerd;

    • c. de plaatsen waar handbediende en automatische brandmeldinstallaties met bijbehorende alarmsignalen zijn geïnstalleerd; de soort signalering dient te worden vermeld;

    • d. de plaatsen, waar brandblusinstallaties of grote blusmiddelen zijn opgesteld, met vermelding van type, soort (handbediend of automatisch) en capaciteit van elk der installaties en middelen;

    • e. het globale aantal en de soort handbrandblusapparaten per ruimte; de plaatsen, waar pompen voor de bluswatervoorziening zijn opgesteld, de capaciteit van deze pompen, de plaatsen waar hydranten en brandslangen aanwezig zijn en brandslangen aan de bluswaterleiding kunnen worden aangesloten;

    • f. indien het brandbestrijdingsplan betrekking heeft op een mijnbouwwerk op het land als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a: de aanwezigheid van vijvers en sloten, indien bluswater zonodig aan het oppervlaktewater zal worden onttrokken;

  • 2. de organisatie van de brandbestrijdingsdienst;

  • 3. de wijze van brandmelding en van alarmering;

  • 4. de regeling van de hulpverlening bij brand of ontploffing;

  • 5. gegevens betreffende ademhalingsbeschermingsmiddelen voor de met het bestrijden van brand belaste personen.

  • 6. Indien het brandbestrijdingsplan betrekking heeft op een mijnbouwwerk op het land als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a moet op de plattegrond, bedoeld in het eerste lid, onder a, bovendien zijn aangegeven de plaats, waar zich een brandweerkazerne bevindt, en moet het plan gegevens bevatten betreffende het aantal en soort van de grote mobiele brandbluseenheden in die kazerne.

Bijlage IIIC. behorend bij artikel 3.9, onderdelen f en i

Het onderzoek, bedoeld in artikel 3.9, onderdelen f en i, met betrekking tot het mijnbouwwerk op het land, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of iedere vast opgestelde mijnbouwinstallatie, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b betreft ten aanzien van:

  • A. het voorontwerprapport:

    • I. het identificeren en evalueren van gevaren en de daarmee samenhangende risico's van de verschillende overwogen ontwerpopties;

    • II. van het gekozen ontwerp:

      • -

        het vaststellen van beheersmaatregelen die risico's uitsluiten of verminderen;

      • -

        het evalueren van risicoverminderende systemen;

      • -

        het vaststellen van noodzakelijke beheerssystemen, en

      • -

        het evalueren van voorlopige berekeningen van overdruk ten gevolge van explosies.

  • B. het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik:

    • -

      het beoordelen van de toepasbaarheid en, indien nodig, het herzien van het voorontwerprapport;

    • -

      het vaststellen van de soort, de kans, de gevolgen, de frequentie en de combinaties van gevaren en de daarmee samenhangende risico's;

    • -

      het aantonen dat de opgeslagen hoeveelheid koolwaterstoffen geminimaliseerd is;

    • -

      het evalueren van definitieve berekeningen van overdruk ten gevolge van explosies;

    • -

      het aantonen van de doeltreffendheid van de geïnstalleerde systemen;

    • -

      het aantonen dat het risico van brand, hittestraling, ontploffing en het vrijkomen van giftige gassen of dampen geminimaliseerd is;

    • -

      het aantonen dat de veiligheidssystemen doeltreffend beschermd zijn;

    • -

      het aantonen dat de algemene preventie principes in het ontwerp zijn meegenomen;

    • -

      het aantonen dat de kans op binnentreden van rook of gas in de accommodatieruimten geminimaliseerd is;

    • -

      het aantonen dat de kwaliteit van de in te ademen lucht in de accommodatieruimten is gewaarborgd;

    • -

      het aantonen dat de evacuatie-, ontsnappings-, en reddingssystemen doeltreffend zijn;

    • -

      het evalueren van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van procedures en beheersmaatregelen gedurende de constructie activiteiten;

    • -

      het evalueren van de bestaande systemen van toezicht ten aanzien van de werkzaamheden;

    • -

      het evalueren van de procedures voor het in gebruik nemen van het boorwerk of de vast opgestelde mijnbouwinstallatie.

  • C. het addendum gebruik:

    • -

      het beoordelen van de toepasbaarheid en, indien nodig, het herzien van het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik;

    • -

      het nagaan of alle aanbevelingen uit doorlichtingen, inspecties of het onderzoek naar voorvallen, ongevallen en klachten zijn uitgevoerd; en

    • -

      het nagaan of alle veranderingen, bevindingen, conclusies en aanbevelingen van de verschillende doorlichtingen en inspecties op schrift zijn vastgelegd.

  • D. het addendum grote wijzigingen:

    • -

      het beoordelen van de toepasbaarheid en, indien nodig, het herzien van het addendum gebruik;

    • -

      het vaststellen van het soort, de kans, de gevolgen, de frequentie en de combinaties van gevaren en de daarmee samenhangende risico's;

    • -

      het uitvoeren van een risico-analyse van de voorgestelde grote wijzigingen;

    • -

      het evalueren van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van procedures en beheersmaatregelen gedurende de constructie activiteiten; en

    • -

      het aantonen van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van alle beheerssystemen.

  • E. het addendum verlaten en verwijderen:

    • -

      het vaststellen van het soort, de kans, de gevolgen, de frequentie en de combinaties van gevaren en de daarmee samenhangende risico's;

    • -

      het uitvoeren van een risico-analyse van de verwijderingsmethoden en -technieken;

    • -

      het aantonen van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van alle beheerssystemen; en

    • -

      het aantonen dat de hoeveelheid koolwaterstoffen, toxische stoffen en chemische stoffen geminimaliseerd is.

Bijlage IIID. behorend bij artikel 3.9, onderdelen f en i

Het onderzoek, bedoeld in artikel 3.9, onderdelen f en i, met betrekking tot iedere als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel c en iedere andere verplaatsbare installatie met behulp waarvan boorgaten worden geboord of werkzaamheden in of aan een bestaand boorgat worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel d betreft ten aanzien van:

  • A. het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik:

    • -

      het vaststellen van het soort, de kans, de gevolgen, de frequentie en de combinaties van gevaren en de daarmee samenhangende risico's;

    • -

      het aantonen dat de opgeslagen hoeveelheid koolwaterstoffen geminimaliseerd is;

    • -

      het aantonen van de doeltreffendheid van de geïnstalleerde systemen;

    • -

      het aantonen dat het risico van brand, hittestraling, ontploffing en het vrijkomen van giftige gassen of dampen geminimaliseerd is;

    • -

      het evalueren van definitieve berekeningen van overdruk ten gevolge van explosies;

    • -

      het aantonen dat de veiligheidssystemen doeltreffend beschermd zijn;

    • -

      het aantonen dat de algemene preventie principes in het ontwerp zijn meegenomen;

    • -

      het aantonen dat de kans op binnentreden van rook of gas in de accommodatieruimten geminimaliseerd is;

    • -

      het aantonen dat de kwaliteit van de in te ademen lucht in de accommodatieruimten is gewaarborgd;

    • -

      het aantonen dat de evacuatie-, ontsnappings-, en reddingssystemen doeltreffend zijn;

    • -

      het evalueren van de bestaande systemen van toezicht ten aanzien van de werkzaamheden;

    • -

      het evalueren van de procedures voor het in gebruik nemen en het verwijderen van de als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel c of andere verplaatsbare mijnbouwinstallatie met behulp waarvan boorgaten worden geboord of werkzaamheden in een bestaand boorgat worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel d;

  • B. het addendum gebruik:

    • -

      het beoordelen van de toepasbaarheid en, indien nodig, het herzien van het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik;

    • -

      het nagaan of alle aanbevelingen uit doorlichtingen, inspecties of het onderzoek naar voorvallen, ongevallen en klachten zijn uitgevoerd; en

    • -

      het nagaan of alle veranderingen, bevindingen, conclusies en aanbevelingen van de verschillende doorlichtingen en inspecties op schrift zijn vastgelegd.

  • C. het addendum grote wijzigingen:

    • -

      het beoordelen van de toepasbaarheid en, indien nodig, het herzien van het addendum gebruik;

    • -

      het vaststellen van het soort, de kans, de gevolgen, de frequentie en de combinaties van gevaren en de daarmee samenhangende risico's;

    • -

      het uitvoeren van een risico-analyse van de voorgestelde grote wijzigingen;

    • -

      het evalueren van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van de procedure en de beheersmaatregelen gedurende de constructieactiviteiten; en

    • -

      het aantonen van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van alle beheerssystemen.

Bijlage IIIE. behorend bij artikel 3.14

De informatie met betrekking tot het noodplan, bedoeld in artikel 3.14, betreft:

  • a. een beschrijving van de organisatiestructuur van de werkgever en de en verantwoordelijke personen in geval van nood alsmede een overzicht van hun taken en bevoegdheden;

  • b. een beschrijving van de organisatie van de personen belast met het gebruik van en het geoefend zijn in het gebruik van evacuatie-, ontsnappings- en reddingsmiddelen alsmede de personen belast met speciale taken bij het evacueren en redden van personen op een mijnbouwinstallatie;

  • c. de wijze van alarmering;

  • d. de regeling van de hulpverlening;

  • e. het aantal, soort en type evacuatie-, ontsnappings-, en reddingsmiddelen, alsmede de persoonlijke reddingsmiddelen die op de mijnbouwinstallatie in gebruik zijn;

  • f. de criteria voor de capaciteit van bijstandschepen en helikopters, inclusief de reactietijd daarvan;

  • g. het aantal personen, dat ervaren is in het gebruik van het materieel, bedoeld in onderdeel e en f van deze bijlage;

  • h. een schematische overzichtstekening waarop de evacuatie-, ontsnappings- en reddingsmiddelen op de mijnbouwinstallatie zijn aangegeven;

  • i. het soort en de frequentie van de te houden oefeningen;

  • j. de te nemen maatregelen ter verzekering van de veiligheid en gezondheid van met reddingswerk belaste personen, met name met het oog op de aan het verrichten van reddingswerk in een atmosfeer, waarin verstikkende of giftige gassen aanwezig zijn, of in een met radioactieve stoffen besmette atmosfeer verbonden gevaren.

Bijlage IVA. behorend bij artikel 4.1, onder t

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 10

Toestand van de ladingzone

  • -

    De gehele ladingzone is niet veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    De ladingtanks zijn gesloten.

Ligplaats

Niet aan de werf of het reparatiebedrijf.

Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke verwachting kunnen ontstaan

Toegestane werkzaamheden

  • 1 Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2 Werk met vuur tenminste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 11

Toestand van de ladingzone

  • -

    De gehele ladingzone is niet veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    De ladingtanks zijn gesloten en verzegeld.

Ligplaats

Het schip mag naar de werf of het reparatiebedrijf. Echter alleen naar een veilige ligplaats (= een ligplaats waar binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen vuur aanwezig is of naar redelijke verwachting kan ontstaan).

Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke verwachting kunnen ontstaan.

Toegestane werkzaamheden

  • 1 Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2 Werk met vuur ten minste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/1

Toestand van de ladingzone

  • -

    Een gedeelte van de ruimten binnen de ladingzone is niet veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    Een gedeelte van de ruimten binnen de ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig voor vuur

  • -

    Een gedeelte van de ladingzone is aangemerkt als zijnde veilig voor mensen en veilig voor vuur.

In het laatste geval is de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/1 een voorloper van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/2.

Deze Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/2 kan pas worden uitgereikt indien sinds de uitreiking van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/1 ten minste 6 uren zijn verstreken. In deze periode mag zich geen wijziging voordoen in de toestand van de gehele ladingzone.

Ligplaats

Het schip mag naar de werf of het reparatiebedrijf.

Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke verwachting kunnen ontstaan.

Toegestane werkzaamheden

  • 1 Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2 Koud werk in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.

  • 3 Werk met vuur ten minste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/2

Toestand van de ladingzone

  • -

    Een gedeelte van de ruimten binnen de ladingzone is niet veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    Een gedeelte van de ruimten binnen de ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig voor vuur

  • -

    Een gedeelte van de ladingzone is zowel veilig voor mensen als veilig voor vuur.

De Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/2 kan pas worden uitgereikt indien gebleken is dat de ruimten waarin met vuur moet worden gewerkt veilig voor mensen en veilig voor vuur zijn gebleven, terwijl ook in de toestand van de andere ruimten binnen de ladingzone geen wijziging mag zijn opgetreden.

Daarnaast moeten er ten minste 6 uren verstreken zijn na het uitreiken van de bijbehorende Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/1.

Ligplaats

Het schip mag naar de werf of het reparatiebedrijf.

Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke verwachting kunnen ontstaan.

Toegestane werkzaamheden

  • 1 Koud werk boven of buiten de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2 Koud werk in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.

  • 3 Werk met vuur in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.

  • 4 Werk met vuur ten minste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1

Toestand van de ladingzone

  • -

    De gehele ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

Aangezien echter de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1 de voorloper is van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/2 zal men er voor zorg moeten dragen dat de gehele ladingzone veilig voor vuur is. De Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/2 kan pas worden uitgereikt indien sinds de uitreiking van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1 ten minste 6 uren zijn verstreken. In deze periode mag zich geen wijziging voordoen in de toestand van de gehele ladingzone.

Ligplaats

Het schip mag naar de werf of het reparatiebedrijf. Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke verwachting kunnen ontstaan.

Toegestane werkzaamheden

  • 1 Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2 Koud werk in de gehele ladingzone.

  • 3 Werk met vuur ten minste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/2

Toestand van de ladingzone

  • -

    De gehele ladingzone is veilig voor mensen en veilig voor vuur.

Deze vastgestelde toestand is ongewijzigd gebleven na de uitreiking van de bijbehorende Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1. Daarnaast moeten er ten minste 6 uren verstreken zijn na het uitreiken van de bijbehorende Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1.

Ligplaats

Het schip mag overal ligplaats nemen

Toegestane werkzaamheden

  • 1 Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2 Koud werk in de gehele ladingzone.

  • 3 Werk met vuur in, boven en buiten de gehele ladingzone echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 20

Toestand van de ladingzone

  • -

    De ladingzone is geheel of gedeeltelijk veilig voor mensen en veilig voor vuur.

Ligplaats

Het schip mag overal ligplaats nemen

Toegestane werkzaamheden

  • 1 Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2 Koud werk in gehele, of in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.

  • 3 Werk met vuur in besloten ruimten buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 4 Werk met vuur boven en buiten de gehele ladingzone.

  • 5 Werk met vuur in de gehele, of in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 31

Toestand van de ladingzone

  • -

    De gehele ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

Ligplaats

Het schip mag overal ligplaats nemen

Toegestane werkzaamheden

  • 1 Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2 Koud werk in de gehele ladingzone.

  • 3 Werk met vuur buiten of boven de ladingzone echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 32

Toestand van de ladingzone

  • -

    Een gedeelte van de ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    Het resterende gedeelte van de ladingzone is veilig voor mensen en veilig voor vuur.

Ligplaats

Het schip mag overal ligplaats nemen.

Toegestane werkzaamheden

  • 1 Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2 Koud werk in de gehele ladingzone.

  • 3 Werk met vuur buiten of boven de ladingzone, echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 4 Werk met vuur in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 33

Toestand van de ladingzone

  • -

    De gehele ladingzone is veilig voor mensen en veilig voor vuur.

Ligplaats

Het schip mag overal ligplaats nemen.

Toegestane werkzaamheden

  • 1 Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2 Koud werk in de gehele ladingzone.

  • 3 Werk met vuur in, boven of buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring A/30

Toestand van de ladingzone

  • -

    De K3-ruimten buiten de ladingzone zijn veilig voor vuur.

De toestand van de ruimten binnen de ladingzone wordt op deze Veiligheids- en gezondheidsverklaring niet opgenomen.

Toegestane werkzaamheden

  • 1 Koud werk in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2 Werk met vuur in K3-ruimten buiten de ladingzone.

De Veiligheids- en gezondheidsverklaring A/30 is een zogenaamde “Combinatie Veiligheids- en gezondheidsverklaring”. Dat betekent, dat een Veiligheids- en gezondheidsverklaring A/30 nooit alleen afgegeven mag worden. Altijd zal dit moeten gebeuren in combinatie met een Veiligheids- en gezondheidsverklaring, welke de toestand van de ladingzone aangeeft.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring A4

Deze Veiligheids- en gezondheidsverklaring is bedoeld om een Veiligheids- en gezondheidsverklaring welke zijn geldigheid heeft verloren weer geldig te maken

Toestand van de ladingzone

De toestand van de ladingzone is gelijk aan de toestand zoals die vermeld wordt op de Veiligheids- en gezondheidsverklaring die door het uitreiken van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring A4 zijn geldigheid herkrijgt.

De modellen, bedoeld in deze bijlage, liggen ter inzage in de bibliotheek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Bijlage IVB. behorend bij de artikelen 4.11, 4.12 en 4.13

Als model meldingsformulier, behorend bij artikel 4.11 en 4.13 wordt vastgesteld Model A.

Dit model betreft reparatiewerkzaamheden aan, op of in tankschepen waarbij werk met vuur boven de ladingzone en/of werk met vuur in een deel van de ladingzone plaatsvindt zonder dat de daartoe voorgeschreven veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt.

Als model meldingsformulier, behorend bij artikel 4.12 en 4.13 wordt vastgesteld Model B.

Dit model betreft afwijking van de voorwaarde op de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 10-11-12/1-12/2 en 13/1 dat binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen vuur aanwezig mag zijn noch naar redelijke verwachting kan ontstaan.

Reparatiewerkzaamheden aan of op tankschepen waarbij werk met vuur buiten de ladingzone, echter binnen 25 meter van die ladingzone, plaatsvindt zonder dat de daartoe voorgeschreven veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt

De modellen, bedoeld in deze bijlage, liggen ter inzage in de bibliotheek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Bijlage VB. behorend bij artikel 4.17d

Gegevens op te nemen in het werkplan professioneel vuurwerk, bedoeld in artikel 4.8a, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit

1. Werkzaamheden

  • A. Algemeen

    • a. de locatie (adres), de datum(s) en het (de) tijdstip(pen) waarop of waartussen het professioneel vuurwerk tot ontbranding wordt gebracht;

    • b. een omschrijving van de locatie (de indeling en inrichting) waar het tot ontbranding brengen zal plaatsvinden, met daarin aangegeven de punten waar (welke soort) professioneel vuurwerk tot ontbranding wordt gebracht;

    • c. de wijze van plaatsing en de ondergrond waarop wordt geplaatst;

    • d. de plaats waar op de onder a bedoelde locatie de opbouw, montage of assemblage van het professioneel vuurwerk plaatsvindt;

    • e. de plaats waar op de onder a bedoelde locatie professioneel vuurwerk tijdelijk wordt opgeslagen, voorafgaand aan de onder d bedoelde werkzaamheden en het tot ontbranding brengen ervan;

    • f. de naam van de persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 4.8a van het Arbeidsomstandighedenbesluit met betrekking tot de soort arbeid die hij verricht, en onder wiens voortdurend toezicht ter plaatse van het tot ontbranding brengen van het professioneel vuurwerk het tijdelijk opslaan, opbouwen, installeren, monteren, assembleren, afsteken en na ontbranding verwijderen van het vuurwerk plaatsvindt;

    • g. de namen, taken en opleiding van de personen, bedoeld in artikel 3.3.6, eerste lid, onder b, van het Vuurwerkbesluit door wie onder toezicht van de onder f bedoelde persoon het professioneel vuurwerk tijdelijk wordt opgeslagen, wordt opgebouwd, geïnstalleerd, gemonteerd, geassembleerd, tot ontbranding gebracht en na ontbranding verwijderd;

  • B. Specifiek

    • Groot vuurwerk

      • a. een opgave van de soorten groot vuurwerk die tot ontbranding worden gebracht, onder vermelding per soort van aantallen en de bijbehorende standaard veiligheidsafstand per soort;

      • b. de volgorde waarin het groot vuurwerk tot ontbranding wordt gebracht en de wijze waarop en, indien dit door middel van elektrische apparatuur plaatsvindt, met welke apparatuur;

      • c. de tijd die voor het tijdelijk opslaan en het opbouwen van het evenement benodigd is tot het moment van ontsteking en de tijd die nodig is voor het afbreken van het evenement na afloop van ontsteking;

    • Pyrotechnische speciale effecten

      een opgave van de soorten pyrotechnische speciale effecten die tot ontbranding worden gebracht onder vermelding van de hoeveelheden en de bijbehorende standaard veiligheidsafstanden per soort tot publiek en brandbare objecten;

2. Risico’s

  • a. een systematische beschrijving van de risico's van de werkzaamheden inclusief een inschatting van de kans op mogelijke ongevallen veroorzaakt door het afval en de weigeraars die het gevolg zijn van de werkzaamheden. Daarnaast een systematische beschrijving van de effecten van mogelijke ongevallen;

  • b. bij de beschrijving van de risico's wordt, als het groot vuurwerk betreft, de invloed van weersomstandigheden in acht genomen;

3. Maatregelen

  • A. Algemeen

    • a. de plaatsen waar de brandweer, de politie en de EHBO- of andere hulpdiensten aanwezig zijn;

    • b. de beschikbare brandbeveiligings- en brandblusmiddelen en de plaatsen waar deze middelen zijn opgesteld;

    • c. de op de onder 2 genoemde risico’s afgestemde maatregelen ter verkleining van de kans op een ongeval voor de personen door wie en onder wiens toezicht het vuurwerk wordt opgebouwd, geïnstalleerd, gemonteerd, geassembleerd, tot ontbranding gebracht en na ontbranding verwijderd;

    • d. de op de onder 2 genoemde risico’s afgestemde beschermingsmiddelen voor de personen door wie en onder wiens toezicht het vuurwerk wordt opgebouwd, geïnstalleerd, gemonteerd, geassembleerd, tot ontbranding gebracht en na ontbranding verwijderd.

  • B. Specifiek

    Groot vuurwerk

    • a. een kaart met daarop aangegeven de gebieden waar groot vuurwerk of overblijfselen daarvan kunnen neerkomen, de lijnen waarachter het publiek dient te blijven en de beschikbare vluchtroutes voor het publiek en de onder 1A, onder f en g bedoelde personen;

    • b. het markeren en afzetten van het gebied binnen de beschreven veiligheidsafstanden gerekend vanaf de plaats waar het groot vuurwerk tot ontbranding wordt gebracht;

    • c. de wijze waarop de locatie binnen de onder 4b genoemde lijnen wordt bewaakt en is afgebakend; d. een specifieke beschrijving van de weersomstandigheden waarbij het evenement (of onderdelen daarvan) geen doorgang zal vinden;

4. Ondertekening

Ondertekening van het werkplan door een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 4.8a van het Arbeidsomstandighedenbesluit met betrekking tot de soort arbeid die wordt verricht.

Bijlage VI. behorend bij artikel 4.19, eerste lid

Lijst van wettelijke grenswaarden op grond van artikel 4.9 van het Arbeidsomstandighedenbesluit

Verklaring van de gebruikte letters en aanduidingen

CAS nummer

Om eenduidige identificatie te vergemakkelijken is bij elke stof het zogenoemde CAS nummer opgenomen, dat wil zeggen het nummer waaronder de stof door de "Chemical Abstract Service" is geregistreerd.

TGG

Tijd Gewogen Gemiddelde.

H (Huidopname)

Stoffen die relatief gemakkelijk door de huid kunnen worden opgenomen, hetgeen een substantiële bijdrage kan betekenen aan de totale inwendige blootstelling, hebben in de lijst een H-aanduiding. Bij deze stoffen moeten naast maatregelen tegen inademing ook adequate maatregelen ter voorkoming van huidcontact worden genomen.

Inhaleerbaar / respirabel stof

Voor stoffen die ook als deeltjes/aerosolen kunnen voorkomen geldt dat de grenswaarde betrekking heeft op de deeltjes bemonsterd als "inhaleerbaar stof", tenzij anders vermeld. Voor nadere definiëring van inhaleerbaar en respirabel stof en meetaspecten hiervan wordt verwezen naar NEN-norm NEN-EN 481: 1994.

Respirabele vezels

Respirabele vezels worden als volgt gedefinieerd: vezels die langer zijn dan 5 micrometer, met een diameter kleiner dan 3 micrometer en die een lengte/breedte-verhouding hebben van meer dan 3/1. Voor minerale wolvezels geldt nog het extra criterium dat de vezels korter moeten zijn dan 200 micrometer.

De hieronder vermelde grenswaarden gelden bij een temperatuur van 20° C en een druk van 101,3 kPa.

ISO-naam van de stof

CAS nummer

TGG 8 uur

mg/m3

TGG 15 min

mg/m3

H 2

Acetoncyaanhydrine

75-86-5

3,5

35

H

Allyl-2,3-epoxypropylether

106-92-3

0,5

Aniline

62-53-3

1

H

p-Aramide vezels 3

24938-64-5;

1 4

25035-37-4;

26125-61-1

Arseen en -verbindingen (als As) 5:

combinatie van alle anorganische verbindingen

0,05

0,1

wateroplosbare anorganische verbindingen

0,025

0,05

Bisfenol A

80-05-7

5 6

10 7

Bisfenol A

1675-54-3

5 8

diclycidylether 9

10 10

Broommethaan

74-83-9

1

H

1-Butanol

71-36-3

45

2-Butanon

78-93-3

590

900

H

2-(2-Butoxy-ethoxy)ethanol

112-34-5

50

H

iso-Butylmethacrylaat

97-86-9

59

n-Butylmethacrylaat

97-88-1

59

Cadmium en anorganische verbindingen (als Cd) 11

7440-43-9

0,005

Calciumsulfaat (respirable vezels)

10101-41-4

0,512

   

Carbonylfluoride en PTFE- pyrolyseproducten (als F)

353-50-4

1

Chloor

7782-50-5

-

1,5

2-Chloor-1,3-butadieen

126-99-8

18

H

Chloordioxide

10049-04-4

0,3

Chloorethaan

75-00-3

268

Chloorfluorkoolwaterstoffen:

1-chloor-1,1-difluorethaan

75-68-3

8380

chloordifluormethaan

75-45-6

3600

chloorpentafluorethaan

76-15-3

6460

chloortrifluormethaan

75-72-9

8700

dichloordifluormethaan

75-71-8

5040

dichloorfluormethaan

75-43-4

43

1,2-dichloor-1,1,2,2-

76-14-2

7130

tetrafluorethaan

tetrachloordifluorethaan

76-12-0

850

trichloorfluormethaan

75-69-4

5600

1,1,2-trichloor-1,2,2-

76-13-1

1170

trifluorethaan

Chloroform

67-66-3

5

25

Chroom en chroomverbindingen 13

bij enkelvoudige blootstelling:

Chroom-metallisch

7740-47-3

0,5

Cr(III)-verbindingen

0,5

1

Cr(III)-verbindingen (wateroplosbaar)

0,06

bij gecombineerde blootstelling:

zonder differentiatie naar type chroomverbinding 14

0,01

Cyclohexaan

110-82-7

875

Cyclohexanol

108-93-0

1

Cyclohexanon

108-94-1

50

H

Cyclohexylamine 15

108-91-8

5

         

1,2-Diaminoethaan 16

107-15-3

18

1,4-Dichloorbenzeen

106-46-7

150

300

1,1-Dichloorethaan

75-34-3

400

Dichloormethaan

75-09-2

350

1750

Dicyaan (oxalonitril)

460-19-6

217

   

Difenylamine

122-39-4

0,7 18

Difenylmethaan-4,4'- diisocyanaat

101-68-8

0,05

0,21

Dimethylamine

124-40-3

1,8

Dimethylformamide

68-12-2

15

H

1,4-Dioxaan

123-91-1

40

80

H

Distikstofmonoxide 19

10024-97-2

152

Enfluraan 20

13838-16-9

153

2-(2-Ethoxy-ethoxy)ethanol

111-90-0

180

H

ethyl-L-lactaat

       

Ethylacetaat

141-78-6

550

1100

Ethylacrylaat

140-88-5

20

H

Ethylamine

75-04-7

9

Ethylbenzeen

100-41-4

215

H

Ethyleenthioureum 21

96-45-7

0,024

Ethylmethacrylaat

97-63-2

48

Fenol

108-95-2

8

H

Fluor

7782-41-4

0,5

Fluoriden (anorganische,oplosbare) (als F)

3,5

Fluorwaterstof (als F)

7664-39-3

2,5

Formamide

75-12-7

16

Fosfine

7803-51-2

0,14

0,28

Ftaalzuuranhydride

85-44-9

1

2

Ftalaatverbindingen 22

5 23

10 24

Glycidylmethacrylaat

106-91-2

0,24

Halothaan

151-67-7

0,4125

   

n-Heptaan

142-82-5

1200

1600

2-Heptanon

110-43-0

233

3-Heptanon

106-35-4

163

Hexaan-isomeren (m.u.v. n-Hexaan):

2,2-dimethylbutaan

75-83-2

2,3-dimethylbutaan

79-29-8

2-methylpentaan

107-83-5

3-methylpentaan

96-14-0

n-Hexaan

110-54-3

90

Hexafluoraceton

684-16-2

0,05

 

H

Hexamethyleen diisocyanaat

822-06-0

0,04

0,14

1,6-Hexanolactam:

105-60-2

damp

20

stof

1

2-Hexanon

591-78-6

2

H

Houtstof 26 (niet allergeen)

2

2-Hydroxyethylacrylaat

818-61-1

0,24

2-Hydroxyethylmethacrylaat

868-77-9

0,24

2-Hydroxypropylmethacrylaat

923-26-2

0,24

Isofluraan 27

26675-46-7

153

Isoforondiisocyanaat

4098-71-9

0,05

0,19

2-Isopropoxyethanol

109-59-1

44

H

Isopropylglycidylether

4016-14-2

0,5

Koolmonoxide 28

630-08-0

29

Kwik (metaal) 29

7439-97-6

0,05

0,5

Kwikalkylverbindingen (als Hg) 30

0,01

0,02

H

Kwikverbindingen organisch

(fenylkwik en -verbindingen)

0,01

0,03

H

Kwikzouten anorganisch

0,05

0,15

H

n-butyl-L-lactaat

138-22-7

20

   

2-ethylhexyl-L-lactaat

186817-80-1

4

   

ethyl-L-lactaat

97-64-3

20

   

isobutyl-L-lactaat

702-84-0

20

   

isopropyl-L-lacaat

63697-00-7

20

   

propyl-L-lacaat

53651-69-7

20

   

Lasrook

3,5 31

lindaan/HCH gamma-isomeer

58-89-9

4(µg/m3)

 

H

Lood en anorganische

7439-92-1

0,15

loodverbindingen

Mangaan en -verbindingen (als Mn)

7439-96-5

1

3

2-Methoxyethanol

109-86-4

1

H

2-(Methoxyethoxy)-ethanol

111-77-3

45

H

2-Methoxyethylacetaat

110-49-6

1,5

H

1-Methoxy-2-propanol 32

107-98-2

375

1-Methoxy-2-propylacetaat 33

108-65-6

550

Methylacrylaat

96-33-3

18

H

1-Methylbutylacetaat

626-38-0

530

2-Methylbutylacetaat

620-11-1

530

Methylchloride

74-87-3

52

Methylcyclohexanol (alle isomeren)

25639-42-3

50 34

5-Methyl-2-hexanon

110-12-3

233

5-Methyl-3-heptanon

541-85-5

133

Methylmethacrylaat 35

80-62-6

40

4-Methyl-2-pentanon

108-10-1

104

Methyl-tert-butylether

1634-04-4

180

360

Minerale wolvezels 36, waaronder glaswol, steenwol

2 37

en superfijne glasvezels

Naftaleen diisocyanaat

3173-72-6

0,04

0,18

n-Pentaan

109-66-0

1800

Pentaerythritol

115-77-5

5 38

10 39

iso-Pentylacetaat

123-92-2

530

n-Pentylacetaat

628-63-7

530

tert-Pentylacetaat

625-16-1

530

perchloormethylmercaptaan

594-42-3

0,01

   

Polyvinylchloride (stof)

9002-86-2

2,5 40

2-Propanol

67-63-0

650

2-Propoxyethanol

2807-30-9

44

H

2-iso-Propoxyethanol

109-59-1

44

H

2-Propoxyethylacetaat

20706-25-6

60

H

Pyridine

110-86-1

0,9

Respirabel PVC-stof

9002-86-2

0,541

   

Seleenhexafluoride (als Se)

7783-79-1

0,2

Seleenwaterstof (als Se)

5-7-7783

0,1

Seleen en -verbindingen (als Se)

7782-49-2

0,1

Stikstofdioxide

10102-44-0

4

Styreen

100-42-5

107

Talk (vrij van asbestvezels)

14807-96-6

1 42

o-, m- en p-terfenyl (mengsel)

26140-60-3

0,5

   

Tetrachloorethyleen

127-18-4

138

 

H

Tetrahydrofuraan

109-99-9

300

H

Tetramethylsuccinonitril 43

3333-52-6

0,2

   

Thallium en in water oplosbare thalliumverbindingen

7440-28-0

0,0244

 

H

Thioureum

62-56-6

0,5

H

Tolueen

108-88-3

150

2,6-Tolueendiisocyanaat

91-08-7

0,04

0,15

2,4-Tolueendiisocyanaat

584-84-9

0,04

0,15

1,1,1-Trichloorethaan

71-55-6

555

Trichloorethyleen

79-01-6

190

538

Trichloorfenoxyazijnzuur (2,4,5-T)

93-76-5

1

 

H

Triethylamine

121-44-8

4,2

12,6

H

Trimethylamine

75-50-3

1

Vanadium-oxides (als V)

0,01

0,03

Vanadium-halides (als V)

0,01

0,03

Vanadium-sulfaat (als V)

1344-64-5

0,01

0,03

Vanadaten (als V)

0,01

0,03

Vanadium-metaal (als V)

7440-62-2

0,5

Vanadium-legeringen (als V)

0,5

Vanadium-carbide (als V)

12070-10-9

0,5

Xyleen 45 (o-, m-, p-isomeren)

1330-20-7

210

442

IJzerpantacarbonyl

13463-40-6

0,05

(gemeten als FE)

       

IJzerzout van dicyclopentadieen

102-54-5

0,146

   
         

Zwaveldioxide

5-9-7446

5

Zwavelkoolstof

75-15-0

30

H

Bijlage VII. behorend bij artikel 4.20 eerste lid

Lijst van wettelijke grenswaarden voor kankerverwekkende stoffen op grond van artikel 4.16 van het Arbeidsomstandighedenbesluit

Verklaring van de gebruikte letters en aanduidingen

CAS nummer

Om eenduidige identificatie te vergemakkelijken is bij elke stof het zogenoemde CAS nummer opgenomen, dat wil zeggen het nummer waaronder de stof door de "Chemical Abstract Service" is geregistreerd.

TGG

Tijd Gewogen Gemiddelde.

H (Huidopname)

Stoffen die relatief gemakkelijk door de huid kunnen worden opgenomen, hetgeen een substantiële bijdrage kan betekenen aan de totale inwendige blootstelling, hebben in de lijst een H-aanduiding. Bij deze stoffen moeten naast maatregelen tegen inademing ook adequate maatregelen ter voorkoming van huidcontact worden genomen.

Inhaleerbaar / respirabel stof

Voor stoffen die ook als deeltjes/aerosolen kunnen voorkomen geldt dat de grenswaarde betrekking heeft op de deeltjes bemonsterd als "inhaleerbaar stof", tenzij anders vermeld. Voor nadere definiëring van inhaleerbaar en respirabel stof en meetaspecten hiervan wordt verwezen naar NEN-norm NEN-EN 481: 1994.

Respirabele vezels

Respirabele vezels worden als volgt gedefinieerd: vezels die langer zijn dan 5 micrometer, met een diameter kleiner dan 3 micrometer en die een lengte/breedte-verhouding hebben van meer dan 3/1. Voor minerale wolvezels geldt nog het extra criterium dat de vezels korter moeten zijn dan 200 micrometer.

De hieronder vermelde grenswaarden gelden bij een temperatuur van 20° C en een druk van 101,3 kPa.

ISO-naam van de stof

CAS nummer

TGG 8 uur

mg/m3

TGG 15 min

mg/m3

H

Aflatoxines

0,005 47

Arseenpentoxide (als As)

1303-28-2

0,025

0,05

Arseentrioxide (als As)

1327-53-3

0,025

0,05

Arseenzuur (als As)

7778-39-4

0,025

0,05

in water oplosbare zouten van arseenzuur

0,025

0,05

(als As)

in water onoplosbare zouten van arseenzuur

0,05

0,1

(als As)

Bariumchromaat (als Cr)

10294-40-3

0,025

Benzeen

71-43-2

3,25

H

Benzine 48

240

480

1,3-Butadieen

106-99-0

46,2

Cadmiumchloride (als

10108-64-2

0,005

Cd)

Cadmiumoxide

1306-19-0

0,005

(rook)(als Cd)

Cadmiumsulfaat (als

10124-36-4

0,005

Cd)

Calciumchromaat (als Cr)

13765-19-0

0,01

Carbadox

5-7-6804

0,003

Chroom III chromaat (als Cr)

24613-89-6

0,01

Chroom (VI)-oplosbare verbindingen

0,025

0,05

H

Chroomtrioxide (als Cr)

1333-82-0

0,025

0,05

1,2-Dibroomethaan

106-93-4

0,002

1,2-Dichloorethaan

107-06-2

7 49

2,2'-Dichloor-4,4'-

101-14-4

0,02 50

H

Methyleendianiline

Epichloorhydrine

106-89-8

1,9 51

1,2-Epoxypropaan

75-56-9

6 52

Ethyleenoxide

75-21-8

0,84

Hardhoutstof 53

2

Hexachloorbenzeen

118-74-1

0,03

Keramische vezels

0,5 54

Loodchromaat (als Cr)

7758-97-6

0,025

2-Methylaziridine

75-55-8

0,6 55, 56

4,4'-

101-77-9

0,2

H

Methyleendianiline

2-Nitropropaan

79-46-9

0,036 57

N-nitrosodimethylamin

e 62-75-9

0,001 58

Silicium(di)oxide:

kwarts

14808-60-7

0,075 59

cristoballiet

14464-46-1

0,075 60

tridymiet

15468-32-3

0,075 61

Strontiumchromaat (al Cr)

s 7789-06-2

0,01

1,2,3-Trichloorpropaa

n 96-18-4

0,108

H

Vinylbromide

593-60-2

0,012

Vinylchloridemonomeer

75-01-4

7,77

Zinkchromaat (als Cr)

13530-65-9

0,01

Bijlage VIIIA. behorend bij artikel 4.32f, tweede lid, onder a en vierde lid

Maximale hoeveelheid vluchtige organische stoffen (VOS) in producten toegestaan bij het herstellen van lakschade of het vernieuwen van laklagen op onderdelen van motorrijtuigen

Groepen

VOS 62 in het gebruiks-/spuitklare mengsel

Spuitenreinigers

850 gr/liter

Oppervlaktereinigers

200 gr/liter

Washprimers

780 gr/liter

Primer surfacer,

540 gr/liter

1 of 2 component

 

Sealer

540 gr/liter

1-laags aflaksysteem

420 gr/liter

en chassiscoating

 

2-laagsaflaksysteem bestaande uit:

420 gr/liter 63

basiskleurlak en blanke lak

 

Speciale producten 64

840 gr/liter

Overige producten 65

150 gr/liter

Bijlage IX. Arboregeling behorend bij artikel 6.6

  • A. A. Eindtermen ten aanzien van de afgifte van een certificaat duikarbeid met betrekking tot de soort arbeid die wordt verricht:

    Bij de duikopleiding voor de categorie duikarbeid waartoe de cursist wordt opgeleid worden in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:

    Duikarbeid categorie A als bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, onderdeel b, onder 1:

    • -

      elementaire natuurkunde, fysiologie, en kennis van duikerziekten en de daaraan verbonden EHBO-procedures;

    • -

      werking en onderhoud van, en duiken met diverse SCUBA-apparatuur volgens het navolgende schema:

      • *

        op een diepte tot 20 meter: ten minste 700 minuten inwatertijd waarvan ten minste 300 minuten op een diepte tussen 10 en 20 meter, en

      • *

        op een diepte van 20 meter of meer: ten minste 200 minuten inwatertijd met ten minste een duik tot op een diepte van meer dan 28 meter;

    • -

      decompressiemethoden;

    • -

      theorie met betrekking tot onderwatertechniek en -veiligheid;

    • -

      bijzondere gevaren onder water en veiligheidsprocedures;

    • -

      zeemanschap bestaande uit: nautische theorie en elementaire meteorologie;

    • -

      onderwatercommunicatie en -navigatie;

    • -

      schiemanswerk en tuigage (rigging);

    • -

      inspectie en rapportage;

    • -

      zoek- en werkmethoden;

    • -

      gebruik van de hefballon (lifting);

    • -

      relevante wet- en regelgeving.

    Duikarbeid categorie B als bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, onderdeel b, onder 2:

    • -

      De vaardigheden genoemd bij categorie A, uitgebreid met voor het gebruik van luchtvoorziening van de oppervlakte relevante theorie alsmede werking en onderhoud van, en duiken met diverse duikapparatuur met luchtvoorziening van de oppervlakte (SSE), zodanig dat de duikminuten van categorie A en B te zamen ten minste de volgende tijd bedragen:

      • *

        op een diepte tot 20 meter: ten minste 1600 minuten inwatertijd waarvan ten minste 400 minuten tussen 10 en 20 meter,

      • *

        op een diepte tussen 20 en 40 meter: ten minste 250 minuten inwatertijd waarvan ten minste 100 minuten op een diepte tussen 30 en 40 meter in ten minste acht duiken met een bodemtijd van ten minste 10 minuten per duik, en

      • *

        op een diepte tussen 40 en 50 meter: ten minste 150 minuten waarvan ten minste drie duiken in open water en met een totale bodemtijd van ten minste 75 minuten;

    • -

      decompressiemethoden, inclusief werking en bediening van de decompressietank; - meer uitgebreide kennis van schiemanswerk en tuigage (rigging);

    • -

      werken met de videocamera;

    • -

      theorie en gebruik van mechanisch, hydraulisch en elektrisch onderwatergereedschap;

    • -

      duiken uit de natte duikklok en daarbij optreden als duiker en bellman met de daarbij behorende noodprocedures;

    • -

      theorie met betrekking tot dynamische positioneringssystemen;

    • -

      theorie en gebruik van het heetwaterpak;

    • -

      relevante regelgeving.

    Duikarbeid categorie C als bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, onderdeel b, onder 3:

    Voor de opleiding van deze categorie duikarbeid geldt als minimale vooropleidingseis ten minste één jaar in het bezit zijn van een duikcertificaat categorie B alsmede ten minste 50 uren duikarbeid hebben verricht van deze categorie.

    Daarnaast worden de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:

    • -

      natuurkunde, fysiologie en kennis van duikerziekten met de daaraan verbonden EHBO-procedures voor mengselgasduiken;

    • -

      theorie met betrekking tot decompressietank (gassystemen, gasbewaking, brandbestrijding, sanitaire systemen, communicatie en noodprocedures);

    • -

      het bedienen van een decompressietank en het uitvoeren van alle hiervoor noodzakelijke procedures;

    • -

      werken als lid van de oppervlakte- en de duikploeg bij zowel bounce- als verzadigingsduiken;

    • -

      het uitvoeren als duiker en bellman van procedures voor in- en uitsluizen (lock-out) en vervoer onder druk (transport under pressure (TUP)) volgens het vereiste programma;

    • -

      het uitvoeren van ten minste drie bounceduiken met de duikklok tot respectievelijk 55, 75 en 100 meter;

    • -

      het uitvoeren van ten minste één saturatieduik;

    • -

      theorie met betrekking tot de duikklok (gassystemen, scrubbers, verwarming, communicatie en het ballasten);

    • -

      het bedienen van de droge duikklok inclusief het uitvoeren van de noodzakelijke controles en noodprocedures;

    • -

      theorie met betrekking tot gasterugwinningssystemen en overlevingsapparatuur;

    • -

      relevante regelgeving.

  • B. B. Eindtermen ten aanzien van de afgifte van een certificaat duikmedische begeleiding met betrekking tot de soort arbeid die wordt verricht

    De volgende leerdoelstellingen worden onderscheiden en onderwezen:

    Ten aanzien van het certificaat EHBO duikarbeid, bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, onderdeel c, onder 1:

    • -

      EHBO en cardiopulmonaire resuscitatie;

    • -

      specifieke medische risico's met betrekking tot het duiken;

    • -

      natuurkundige aspecten;

    • -

      anatomie en fysiologie;

    • -

      pathologie en duikerziekten;

    • -

      diagnostiek;

    • -

      preventie;

    • -

      benodigde minimum praktijkervaring.

    Ten aanzien van het certificaat MAD A, bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, onderdeel c, onder 2:

    • -

      EHBO en cardiopulmonaire resuscitatie;

    • -

      specifieke medische risico's met betrekking tot het duiken;

    • -

      natuurkundige aspecten;

    • -

      anatomie en fysiologie;

    • -

      pathologie en duikerziekten;

    • -

      diagnostiek;

    • -

      neurologisch onderzoek;

    • -

      behandeling (decompressieziekten en longembolie);

    • -

      gebruik zuurstofkoffer;

    • -

      preventie;

    • -

      benodigde minimum praktijkervaring.

    Voor de opleiding tot dit certificaat geldt als eis een EHBO-diploma met cardiopulmonaire resuscitatie aantekening.

    Ten aanzien van het certificaat MAD B, bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, onderdeel c, onder 3:

    • -

      uitgebreid lichamelijk onderzoek;

    • -

      subcutaan, intramusculair en intraveneus injecteren;

    • -

      hechten van wonden;

    • -

      uitvoering thoraxpunctie;

    • -

      inbrenging blaascatheter;

    • -

      inbrenging intraveneus infuus en uitvoering infuusbeleid;

    • -

      kunstmatig mechanisch beademen;

    • -

      intuberen;

    • -

      inbrenging maagsonde;

    • -

      rectale ontluchting;

    • -

      benodigde minimum praktijkervaring.

    Voor de opleiding tot dit certificaat geldt als eis een geldig certificaat MAD A

  • C. C. Eindtermen ten aanzien van de afgifte van een certificaat duikploegleider

    De volgende leerdoelstellingen worden onderscheiden en onderwezen:

    • 1. Wetgeving

    • 2. `Natuurkunde

      • Theorie gassen (zuurstof, nitrox);

      • Praktijk gassen (ademgasmeting, zuurstofniveau, gasanalyse-apparatuur);

      • Produktinformatiebladen.

    • 3. Duikmedische kennis/vaardigheden

      • Noodzakelijke EHBO-middelen en personeel;

      • Ongevalsmanagement.

    • 4. Operationele zaken

      • Veiligheid en gezondheid;

      • Kwaliteitszorg;

      • Documentatie en registratie;

      • Materieelbeheer;

      • Uitvoering, contractbewaking en organisatie;

    • 5. Leidinggeven, waaronder leidinggeven in crisissituaties.

    Vooropleidingseisen duikploegleidersopleiding

    • 1. minimumleeftijd: 24 jaar;

    • 2. certificaat duikarbeid met betrekking tot de soort arbeid die wordt verricht of equivalent;

    • 3. MAD-A-certificaat of equivalent;

    • 4. minimaal 2 jaar ervaring als luchtduiker en tenminste 100 werkduiken;

    • 5. in de 2 jaar voorafgaand aan de cursus tenminste 30 werkduiken hebben gemaakt, of aan tenminste 30 werkduiken leiding hebben gegeven, of een combinatie van beide.

  • D. Vooropleidingseisen duikploegleidersopleiding bij de brandweer

    • 1. minimumleeftijd: 24 jaar;

    • 2. in het bezit zijn van het rijksdiploma brandweerduiker;

    • 3. minimaal twee jaar ervaring als brandweerduiker en ten minste 20 oefenduiken met een totale onderwatertijd van ten minste 600 minuten;

    • 4. in de twee jaar voorafgaand aan de opleiding:

      • a. ten minste 20 oefenduiken met een totale onderwatertijd van ten minste 600 minuten, of

      • b. ten minste aan 20 werkduiken leiding hebben gegeven, of

      • c. een combinatie van de onderdelen a en b.

  • E. D. Eindtermen ten aanzien van de afgifte van certificaten duikerarts met betrekking tot de soort arbeid die wordt verricht

    Deze eindtermen zijn samengesteld in overeenstemming met "Training standards for Diving and Hyperbaric medicine" van de "Joint Medical Subcommittee" van de "European Diving Technology Committee" (EDTC).

    1. Categorieën certificaten:

    • I. certificaat duikerarts A

    • II. certificaat duikerarts B

    2. Eindtermen per categorie

    I

    II

    1

    Fysiologie en Pathologie

    66

    Hyperbare fysica

    B

    C

    - gaswetten en gevolgen op de anatomie

    Duikmedische fysiologie

    B

    C

    - functionele anatomie

    - longfunctie

    - gehoor- en evenwicht

    - warmteregulatie.

    Hyperbare pathofysiologie

    B

    C

    - duikreflex

    - blackout mechanisme inclusief apneu

    - psychologie

    - arbeid en uithoudingsvermogen onder water

    - decompressie theorie en ontstaan van bellen

    Hyperbare pathologie

    B

    C

    - acute aandoeningen (barotraumata,decompressieziekte)

    - chronische aandoeningen (lange termijn effecten)

    Hyperbare zuurstof en behandelingstabellen

    -

    C

    Zuurstofintoxicatie

    A

    C

    Inerte-gaseffecten (narcose, HPNS)

    A

    C

    Medicamenten onder druk

    B

    C

    Overige pathologie (hypothermie, verdrinking,

    A

    C

    ongevallen onder water)

    Dodelijke duikongevallen

    A

    C

           

    2

    Duiktechnologie en veiligheid

    Kennis van operationele

    A

    B

    duikprocedures

    Kennis van duikapparatuur

    A

    C

    Kennis van duiktabellen

    A

    C

    Wetgeving en standaards

    B

    C

    Veiligheidsplanning en monitoring

    A

    C

           

    3

    Duikmedische geschiktheid

    Medische criteria en contraindicaties voor

    C

    C

    duikmedische geschiktheid

    Diagnostisch onderzoek van de duiker

    C

    C

    Wetgeving en standaards van de

    C

    C

    duikmedische keuring nationaal en

    internationaal

           

    4

    Duikongevallen

    Duikongevallen en -incidenten

    A

    C

    Behandeling van duikongevallen

    A

    C

    Revalidatie en vervolg na een duikongeval

    B

    C

           

    5

    Overig

    Duikmedisch onderzoek nationaal en internationaal

    -

    C

           

    6

    Praktische training

    Duikmedische geschiktheid voor werken onder overdruk

    -

    +

    Praktische ervaring in de eerste hulp bij duikongevallen ter

    -

    +

    plaatse

    Praktische ervaring in de behandeling van duikongevallen

    -

    +

    Introductie en demonstratie professioneel duiken

    +

    +

    Demonstratie behandeling duikongeval in compressiefaciliteit

    +

    +

    De duur van de cursus is minimaal voor:

    I

    25 lesuren + 3 praktijk uren

    II

    60 lesuren + praktijkstage

    3. Kwaliteitscontrole

    Ter vernieuwing van het certificaat zijn nodig:

    • I. minimaal tien keuringen per jaar en deelname aan minimaal een herhalingscursus per twee jaar;

    • II. continue ervaring op duikmedisch gebied en deelname aan en/of participatie in een cursus of congres.

Bijlage IXA. behorend bij artikel 6.7

Met betrekking tot het arbeidsgezondheidskundig onderzoek van personen die duikarbeid, caissonarbeid, of overige arbeid onder overdruk verrichten:

Een persoon die wordt belast met het verrichten van duikarbeid, caissonarbeid en overige arbeid onder overdruk:

  • -

    moet onbelemmerd zijn werkzaamheden onder overdruk kunnen uitvoeren, onder fysiek zware omstandigheden kunnen zwemmen/lopen, communiceren en de verantwoordelijkheid psychisch aankunnen;

  • -

    mag zichzelf of een ander lid van het team niet in gevaar brengen door een medische aandoening bij werkzaamheden onder overdruk zoals bewustzijnsverlies, oriëntatieverlies of paniekaanval;

  • -

    mag geen aandoening hebben die ten gevolge van arbeid onder overdruk kan verergeren;

  • -

    mag geen aandoening hebben die aanleiding kan geven tot het ontstaan van een duikerziekte zoals decompressieziekte of barotrauma.

De keuring voor aanvang van de arbeid onder overdruk dient door een duikerarts met het certificaat duikerarts B uitgevoerd te worden in een voldoende toegerust centrum om alle aspecten te kunnen onderzoeken. Periodieke keuringen kunnen ook door artsen met het certificaat duikerarts A worden uitgevoerd. Na een doorgemaakte duikerziekte - zoals decompressieziekte, luchtembolie of aandoening genoemd als absolute contra-indicatie dient het medisch onderzoek plaats te vinden door een duikerarts met het certificaat duikerarts B.

Ten minste dienen de volgende aspecten onderzocht te worden:

CI

Onderzoek/Biometrie

1

Infectieziekten

- indien

R

onbehandeld

2

Endocriene organen

- diabetes mellitus

A

3

Psychische aandoeningen

- Psychosyndromen en psychotische

A

toestandsbeelden

- claustrofobie

A

4

Zenuwstelsel

* baseline

- episoden van bewustzijnsverlies, convulsies,

neurologische status

gezichtsverlies, verlies motoriek

* visus

en/of oriëntatie

A

- duizeligheid

A

- epilepsie

A

5

Tractus circulatorius

* ergometrie

- septumdefecten

A

- angina pectoris

A

- decompensatio

A

cordis

- myocard infarct

A

- arrythmiën

R

- hypertensie

R

6

Tractus respiratorius

* 1ste keuring : X-thorax

- luchtembolie

A

* longfunctieonderzoek

- CARA

A

7

Tractus digestivus

- hiatus herniae/abdominale hernia

R

- acute en/of chronische hepatitis of -

A

pancreatitis

- haemorrhoiden

R

8

Tractus urogenitalis

* urineonderzoek

- aandoeningen met abnormale

A

nierfunctie

9

Keel-Neus-Oor

* toonaudiogram

- chronische otitis media

A

- middenoor plastieken

A

- M. Ménière

A

- mastoiditis

A

- gebitstoestand (losse elementen)

R

10

Haematologie

* volledig

- thallassaemia major

A

bloedbeeld incl. Hb,

Ht en leucocyten

* glucose

* sikkelcel

uitsluiten op indicatie

11

Overige aandoeningen

- maligniteit

R

CI (contraindicatie): A = absoluut, R = relatief (meestal tot correctie)

Bijlage XIA. behorend bij artikel 8.10

1. Verbodsborden

Intrinsieke kenmerken:

  • -

    rond;

  • -

    zwart pictogram op witte achtergrond, rode rand en balk die van links naar rechts over het pictogram loopt onder een hoek van 45° ten opzichte van de horizontale lijn. De rode kleur beslaat ten minste 35% van het oppervlak van het bord.

Bijlage 52019.png
Verboden te roken
Bijlage 52020.png
Vuur, open vlam en roken verboden
Bijlage 52021.png
Verboden voor voetgangers
Bijlage 52022.png
Verboden met water te blussen
Bijlage 52023.png
Geen drinkwater
Bijlage 52024.png
Geen toegang voor onbevoegden
Bijlage 52025.png
Verboden voor transportvoertuigen
Bijlage 52026.png
Niet aanraken

2. Waarschuwingsborden

Intrinsieke kenmerken:

  • -

    driehoekig;

  • -

    zwart pictogram op gele achtergrond, zwarte rand. De gele kleur beslaat ten minste 50% van het oppervlak van het bord.

Bijlage 52027.png
Ontvlambare stoffen of hoge temperatuur
Bijlage 52028.png
Explosieve stoffen
Bijlage 52029.png
Giftige stoffen
Bijlage 52030.png
Bijtende stoffen
Bijlage 52031.png
Radioactieve stoffen of ioniserende straling
Bijlage 52032.png
Hangende lasten
Bijlage 52033.png
Transportvoertuigen
Bijlage 52034.png
Gevaar voor elektrische spanning
Bijlage 52035.png
Gevaar
Bijlage 52036.png
Laserstraal
Bijlage 52037.png
Oxiderende stoffen
Bijlage 52038.png
Niet-ioniserende straling
Bijlage 52039.png
Belangrijk magnetisch veld
Bijlage 52040.png
Struikelen
Bijlage 52041.png
Vallen door hoogteverschil
Bijlage 52042.png
Biologisch risico
Bijlage 52043.png
Lage temperatuur
Bijlage 52044.png
Schadelijke of irriterende stoffen 67
Bijlage 52045.png
Explosieve atmosfeer

3. Gebodsborden

Intrinsieke kenmerken:

  • -

    rond;

  • -

    wit pictogram op blauwe achtergrond. De blauwe kleur beslaat ten minste 50% van het oppervlak van het bord

Bijlage 52046.png
Oogbescherming verplicht
Bijlage 52047.png
Veiligheidshelm verplicht
Bijlage 52048.png
Gehoorbescherming verplicht
Bijlage 52049.png
Adembescherming verplicht
Bijlage 52050.png
Veiligheidsschoenen verplicht
Bijlage 52051.png
Veiligheidshandschoenen verplicht
Bijlage 52052.png
Veiligheidspak verplicht
Bijlage 52053.png
Gelaatsbescherming verplicht
Bijlage 52054.png
Individueel harnas verplicht
Bijlage 52055.png
Verplichte oversteekplaats (voetgangers)
Bijlage 52056.png
Algemeen gebod (eventueel samen met een ander bord

4. Reddingsborden

Intrinsieke kenmerken:

  • -

    rechthoekig of vierkant;

  • -

    wit pictogram op groene achtergrond. De groene kleur beslaat ten minste 50% van het oppervlak van het bord.

Bijlage 52057.png
Vluchtweg-nooduitgang
Bijlage 52058.png
Te volgen richting Wordt tezamen met één van de onderstaande borden gebruikt
Bijlage 52059.png
Eerste hulp
Bijlage 52060.png
Brancard
Bijlage 52061.png
Veiligheidsdouche
Bijlage 52062.png
Ogen spoelen
Bijlage 52063.png
Telefoon voor redding en eerste hulp

5. Borden in verband met het brandbestrijdingsmateriaal

Intrinsieke kenmerken:

  • -

    rechthoekig of vierkant;

  • -

    wit pictogram op rode achtergrond. De rode kleur beslaat ten minste 50% van het oppervlak van het bord.

Bijlage 52064.png
Brandslang
Bijlage 52065.png
Ladder
Bijlage 52066.png
Blusapparaat
Bijlage 52067.png
Telefoon voor brandbestrijding
Bijlage 52068.png
Te volgen richting (wordt tezamen met één van de bovenstaande borden gebruikt)

Bijlage XIB. behorend bij artikel 8.26

Hand en armseinen

A. Algemene Gebaren

Betekenis

Beschrijving

Illustratie

BEGIN

Pas op! Begin van commando

Beide armen zijn horizontaal gestrekt met de handpalmen naar boven

Bijlage 52069.png

STOP

Onderbreking

Einde van de beweging

 De rechterhand is opgeheven en de rechterhandpalm naar voren gehouden

Bijlage 52070.png

EINDE

Einde van de werkzaamheden

Beide handen zijn ter hoogte van de borst samengevoegd

Bijlage 52071.png

B. Verticale bewegingen

Betekenis

Beschrijving

Illustratie

HIJSEN

Met de opgeheven rechterarm en naar voren gebrachte rechterhandpalm wordt traag een cirkelbeweging gemaakt

Bijlage 52072.png

VIEREN

Met de naar beneden gerichte rechterarm en naar binnen gehouden rechterhandpalm wordt traag een cirkelbeweging gemaakt

Bijlage 52073.png

VERTICALE AFSTAND

De afstand wordt met de handen aangegeven

Bijlage 52074.png

C. Horizontale bewegingen

Betekenis

Beschrijving

Illustratie

VOORUIT

Beide armen worden gebogen, palmen worden naar binnen gehouden en met de voorarmen worden trage bewegingen naar het lichaam toe gemaakt

Bijlage 52075.png

ACHTERUIT

Beide armen worden gebogen, beide handpalmen worden naar buiten gehouden, met de voorarmen worden trage beweging van het lichaam af gemaakt

Bijlage 52076.png

NAAR RECHTS

ten opzichte van de signaalgever

Met de ongeveer horizontaal gestrekte rechterarm en de naar beneden gehouden rechterhandpalm worden trage, richting aanwijzende bewegingen gemaakt

Bijlage 52077.png

NAAR LINKS

ten opzichte van de signaalgever

Met de ongeveer horizontaal gestrekte linkerarm en de naar beneden gehouden linkerhandpalm worden trage richtingaanwijzende bewegingen gemaakt

Bijlage 52078.png

HORIZONTALE AFSTAND

De afstand wordt met de handen aangegeven

Bijlage 52079.png

D. Gevaar

Betekenis

Beschrijving

Illustratie

GEVAAR

Beide handen opgeheven, handpalmen naar voren

Bijlage 52080.png

SNELLE BEWEGING

De gecodeerde, bevelende gebaren ter aangeving van de beweging worden zeer snel uitgevoerd

 

TRAGE BEWEGING

De gecodeerde, bevelende gebaren ter aangeving van de bewegingen worden zeer langzaam uitgevoerd

 
  1. doorhalen wat niet van toepassing is ^ [1]
  2. Huidnotatie ^ [2]
  3. Betreft alleen respirabele vezels. ^ [3]
  4. Respirabele vezels per cm3 lucht, 8 uur. Deze waarde geldt vanaf 1-3-1999 ^ [4]
  5. Betreft alleen de verbindingen voorzover niet voorkomend op de SZW-lijst van kankerverwekkende stoffen ^ [5]
  6. Voor respirabel stof. ^ [6]
  7. Voor inhaleerbaar stof ^ [7]
  8. Voor respirabel stof. ^ [8]
  9. Deze stof kan overgevoeligheid veroorzaken. Huidcontact dient daarom vermeden te worden ^ [9]
  10. Voor inhaleerbaar stof ^ [10]
  11. Voor inhaleerbaar stof. Betreft alleen de verbindingen voorzover niet voorkomend op de SZW-lijst van kankerverwekkende stoffen ^ [11]
  12. Deze waarde treedt in werking met ingang van 1 maart 2004. ^ [12]
  13. Betreft alleen de verbindingen voorzover niet voorkomend op de SZW-lijst van kankerverwekkende stoffen ^ [13]
  14. Wanneer aannemelijk kan worden gemaakt dat er grotendeels sprake is van oplosbare verbindingen, kan de normstelling voor chroom (VI)-oplosbare verbindingen worden toegepast (zie hiervoor bijlage VI bij deze regeling). ^ [14]
  15. Deze waarde geldt met ingang van 1 januari 2004. Tot die datum blijven de bestuurlijke grenswaarden van kracht. ^ [15]
  16. Deze stof kan overgevoeligheid veroorzaken. Huidcontact dient daarom vermeden te worden ^ [16]
  17. Deze waarde treedt in werking met ingang van 1 maart 2004. ^ [17]
  18. Deze waarde geldt vanaf 1-3-1999. ^ [18]
  19. Bij gelijktijdige blootstelling aan verschillende narcosegassen moet de som van alle afzonderlijke blootstellingsconcentraties als fractie van de afzonderlijke grenswaarden, kleiner zijn dan één. Deze additieregel treedt in werking met ingang van 1 mei 2000. ^ [19]
  20. Bij gelijktijdige blootstelling aan verschillende narcosegassen moet de som van alle afzonderlijke blootstellingsconcentraties als fractie van de afzonderlijke grenswaarden, kleiner zijn dan één. Deze waarde geldt met ingang van 1 mei 2000. ^ [20]
  21. Deze waarde geldt met ingang van 1 juni 2001. ^ [21]
  22. Betreft o-ftaalzuur en al zijn esters, met uitzondering van (esters van) de gehydrogeneerde vorm van o-ftaalzuur ^ [22]
  23. Voor respirabel stof. ^ [23]
  24. Voor inhaleerbaar stof. ^ [24]
  25. Deze waarde treedt in werking met ingang van 1 maart 2004. ^ [25]
  26. Betreft houtstof exclusief stof van hardhout. Zie voor de grenswaarde voor hardhoutstof bijlage VI van de Arbeidsomstandighedenregeling. ^ [26]
  27. Bij gelijktijdige blootstelling aan verschillende narcosegassen moet de som van alle afzonderlijke blootstellingsconcentraties als fractie van de afzonderlijke grenswaarden, kleiner zijn dan één. Deze waarde geldt met ingang van 1 mei 2000. ^ [27]
  28. Voor arbeidsperioden korter dan 8 uur per dag zijn de volgende concentraties toegestaan:
    • maximaal 174 mg/m3 gedurende 15 minuten;
    • maximaal 139 mg/m3 gedurende 30 minuten;
    • maximaal 70 mg/m3 gedurende 60 minuten;
    mits gedurende de werkdag bij de arbeid geen verdere blootstelling plaatsvindt. ^ [28]
  29. Voor vrouwen in de vruchtbare leeftijd geldt een wettelijke grenswaarde van 0,025 mg/m3 als TGG 8 uur. Kortdurende blootstelling gedurende 15 minuten aan maximaal 0,5 mg/m3 is toegestaan, mits het 8-uurs gemiddelde niet wordt overschreden. ^ [29]
  30. Vrouwen in de vruchtbare leeftijd dienen blootstelling zoveel mogelijk te vermijden. ^ [30]
  31. Deze waarde geldt met ingang van 1 januari 2003. ^ [31]
  32. Mits het commercieel product niet meer dan 5% van de β-isomeer bevat. ^ [32]
  33. Mits het commercieel product niet meer dan 5% van de β-isomeer bevat. ^ [33]
  34. Deze waarde geldt met ingang van 1 april 2002. ^ [34]
  35. Deze waarde geldt met ingang van 1 december 2001. ^ [35]
  36. Betreft alleen respirabele vezels. ^ [36]
  37. Respirabele vezels per cm3 lucht, TGG 8 uur. ^ [37]
  38. Voor respirabel stof. Deze waarde geldt vanaf 1-3-1999. ^ [38]
  39. Voor inhaleerbaar stof. Deze waarde geldt vanaf 1-3-1999. ^ [39]
  40. Voor inhaleerbaar stof. ^ [40]
  41. Deze waarde treedt in werking met ingang van 1 januari 2007. ^ [41]
  42. Voor respirabel talkstof. ^ [42]
  43. Tetramethylsuccinonitril is een stof die ontstaat als azobisisobutyronitril (AIBIN) ontleedt ten gevolge van verhitting. ^ [43]
  44. Deze waarde treedt in werking met ingang van 1 maart 2004. ^ [44]
  45. Blootstelling van zwangere vrouwen aan xyleen dient vermeden te worden. ^ [45]
  46. Deze waarde treedt in werking met ingang van 1 maart 2004. ^ [46]
  47. µg/m3. ^ [47]
  48. Als brandstof voor verbrandingsmotoren. ^ [48]
  49. Deze waarde geldt niet in perioden waarin productieprocessen worden stilgelegd en opnieuw worden opgestart ten behoeve van het plegen van onderhoud aan de installatie. Tijdens deze perioden dient de blootstellingsconcentratie zo laag mogelijk te zijn, maar in elk geval lager dan 20 mg/m3 (als TGG 8 uur), waarbij tevens aanvullende maatregelen genomen dienen te worden om de gezondheidsrisico's van blootstelling voor de betrokken werknemers zoveel mogelijk te beperken. Deze waarde geldt vanaf 1-3-1999. ^ [49]
  50. Deze waarde geldt met ingang van 1 april 2002. ^ [50]
  51. Deze waarde geldt niet in perioden waarin productieprocessen worden stilgelegd en opnieuw worden opgestart ten behoeve van het plegen van onderhoud aan de installatie. Tijdens deze perioden dient de blootstellingsconcentratie zo laag mogelijk te zijn, maar in elk geval lager dan 20 mg/m3 (als TGG 8 uur), waarbij tevens aanvullende maatregelen genomen dienen te worden om de gezondheidsrisico's van blootstelling voor de betrokken werknemers zoveel mogelijk te beperken. Deze waarde geldt vanaf 1-3-1999. ^ [51]
  52. Deze waarde geldt niet in perioden waarin productieprocessen worden stilgelegd en opnieuw worden opgestart ten behoeve van het plegen van onderhoud aan de installatie. Tijdens deze perioden dient de blootstellingsconcentratie zo laag mogelijk te zijn, maar in elk geval lager dan 19 mg/m3 (als TGG 8 uur), waarbij tevens aanvullende maatregelen genomen dienen te worden om de gezondheidsrisico's van blootstelling voor de betrokken werknemers zoveel mogelijk te beperken. Deze waarde treedt in werkin g met ingang van 1 april 2003. ^ [52]
  53. Definitie van hardhout volgens de International Agency for Research on Cancer (IARC) van hout op basis van botanische krakteristiek: hout van bedektzadigen=hardhout. ^ [53]
  54. Respirabele vezels per cm3 lucht, TGG 8 uur. ^ [54]
  55. µg/m3. ^ [55]
  56. Deze waarde geldt met ingang van 1 juni 2001. ^ [56]
  57. Deze waarde geldt met ingang van 1 juni 2001. Tot deze datum geldt een waarde van 3,6 mg/m3 ^ [57]
  58. Deze waarde geldt met ingang van 1 januari 2002. ^ [58]
  59. Voor respirabel stof. Voor de bouwnijverheid geldt een wettelijke grenswaarde van 0,15 mg/m3. ^ [59]
  60. Voor respirabel stof. ^ [60]
  61. Voor respirabel stof. ^ [61]
  62. Het VOS-gehalte is bepaald conform de methodiek ASTM – D 3960-96 voor gebruiksklare mengsels. ^ [62]
  63. Het gemiddelde wordt bepaald door het VOSgehalte per laag te hanteren in de formule (a. L1 + b.L2)/ ( a + b) Dit gemiddelde is gelijk aan of minder dan 420 gram/liter spuitklaar product. Hierbij is L1 het VOS-gehalte van de basiskleurlaag en L2 het VOS-gehalte van de blanke lak, waarbij a en b staan voor de aangemaakte hoeveelheid in gram van resp. L1 en L2. De hoeveelheden hebben betrekking op spuitklare producten en géén van de lagen mag méér VOS bevatten dan 480 gr/liter. ^ [63]
  64. Speciale producten zijn bedoeld voor speciale behandelingen (zoals bijvoorbeeld motorfietskleuren en speciale designkleuren waar inkten voor worden gebruikt die niet met een gewone basecoat gemaakt kunnen worden) en speciale toepassingen (bijvoorbeeld moeilijk hechtende ondergronden). Deze groep producten betreft ook additieven die worden toegevoegd aan bestaande producten om speciale effecten te realiseren zoals ruwheid, mattering, etc. Dit betekent dat producten waar deze specifieke additieven aan zijn toegevoegd het maximum gehalte aan VOS/liter van dat product kunnen overschrijden. Speciale reinigers (siliconen, lakverwijdering) zijn toegevoegd omdat zij niet onder de aangegeven spuitreinigers en oppervlaktereinigers vallen. De groep speciale producten bevat elastificeermiddelen, (ver)harders, versnellers/activeerders, vertragers, matteringsmiddelen, structuurmiddelen, effectmiddelen, antisiliconen, basisverf en inkt ten behoeve van speciale kleuren (design), matte lak, hechtprimer voor speciale kunststof- of metaalondergronden (waar geen gewone (wash)primer gebruikt kan worden), spuitbussen, uitspuitverdunning, kunststofreiniger, siliconenverwijderaar en lakverwijderaar. ^ [64]
  65. 4 Overige producten zijn: polijst- en poetsmiddelen, vulmiddelen, kitten, lijmen en plamuren. ^ [65]
  66. A = basis kennis; B = uitgebreide kennis; C = kennis op expert niveau. ^ [66]
  67. Bij wijze van uitzondering mag de achtergrond van dit bord oranje zijn, als de kleur gerechtvaardigd is omdat er een soortgelijk bord bestaat voor het wegverkeer. ^ [67]