Hoofdstuk 1. Algemene Bepalingen
Paragraaf 1.1. Definities
Artikel 1.1. Definities algemeen
In deze regeling wordt verstaan onder:
- a. besluit:
-
het Arbeidsomstandighedenbesluit;
- b. de minister:
-
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Paragraaf 1.1a. Certificatie
Artikel 1.1a. Jaarverslag
In het jaarverslag van een certificerende instelling, bedoeld in artikel 1.5b, eerste lid, van het besluit worden ten minste de volgende onderwerpen behandeld:
-
a. de door de instelling afgegeven, ingetrokken dan wel geweigerde certificaten;
-
b. wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende accreditaties,
reglementen en procedures;
-
c. wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende taakverdeling;
-
d. wijzigingen in de bestuurssamenstelling;
-
e. wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;
-
f. aan derden uitbestede werkzaamheden;
-
g. structurele knelpunten op het werkveld van de instelling die zich in de uitvoeringspraktijk
hebben voorgedaan;
-
h. het gevoerde overleg en de samenwerking op het werkveld met andere certificerende
instellingen;
-
i. door de instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;
-
j. tegen de beslissingen van de instelling ingediende bezwaren en ingestelde beroepen
en de wijze van afhandeling daarvan;
-
k. een financieel verslag betreffende de activiteiten waarvoor de instelling is aangewezen.
Paragraaf 1.2. Algemene bepalingen over opleidingen
De opleiding wordt gegeven aan de hand van aan de cursisten ter beschikking gesteld
overzichtelijk schriftelijk opleidingsmateriaal van voldoende didactische kwaliteit.
De docenten beschikken voor de onderwerpen die zij tijdens de opleiding behandelen
aantoonbaar over ruime theoretische, praktische en didactische kennis of vaardigheden.
Artikel 1.5. Faciliteiten
Artikel 1.6. Toetsing eindtermen
De opleidingsinstelling overhandigt de cursist die het examen met goed gevolg heeft
afgelegd, een op naam gesteld schriftelijk bewijs, getekend door twee leden van de
examencommissie dan wel het hoofd van de opleidingsinstelling.
Artikel 1.8. Administratie
De opleidingsinstelling voert een deugdelijke administratie waarin de persoonlijke
gegevens van de cursist en de datum waarop het schriftelijk bewijs, bedoeld in artikel 1.7 is uitgereikt in ieder geval zijn opgenomen en waarin de periode is bepaald gedurende
welke de examenopgaven en de uitwerkingen daarvan worden bewaard.
Artikel 1.9
[Vervallen per 01-11-1999]
Paragraaf 1.4. Melding arbeidsongevallen en beroepsziekten
Artikel 1.11. Gegevens beroepsziekten
-
2 De mededeling van een beroepsziekte, bedoeld in artikel 9, derde lid, van de wet omvat ten minste de volgende, niet tot een individuele natuurlijke persoon herleidbare,
gegevens:
-
a. de diagnose;
-
b. het geslacht en het geboortejaar van de werknemer;
-
c. de aard en de mate van de belasting in arbeid of arbeidsomstandigheden;
-
d. de aard van de werkzaamheden ten tijde van het ontstaan van de beroepsziekte;
-
e. het beroep van de werknemer ten tijde van de blootstelling, en
-
f. de economische activiteit van de werkgever ten tijde van de blootstelling.
Paragraaf 1.5. Vrijstelling
Artikel 1.12. Vrijstelling vrijwilligers
Terugwerkende kracht
Voor
dit
artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie
opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
-
1 Ten behoeve van de werkgever die vrijwilligers als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 arbeid laat verrichten wordt ten aanzien van deze vrijwilligers tot 1 juli 2007 vrijstelling
verleend van:
-
– de artikelen 5 en 18 van de wet, behalve voor zover het betreft arbeid met gevaarlijke stoffen en biologische agentia
waarop hoofdstuk 4 van het besluit van toepassing is, en de artikelen 12 tot en met 15 van de wet en
-
– de voorschriften en verboden die zijn opgenomen in het besluit, met uitzondering van
de voorschriften en verboden die zijn opgenomen in hoofdstuk 4 en de volgende artikelen:
-
a. van hoofdstuk 3 van het besluit: de artikelen 3.2, eerste lid, 3.3, 3.4, 3.5, 3.5d, eerste lid, 3.6, eerste lid, 3.16 en 3.17;
-
b. van hoofdstuk 5 van het besluit: de artikelen 5.2 en 5.3, eerste lid;
-
c. van hoofdstuk 6 van het besluit: de artikelen 6.8, eerste tot en met derde, zevende, negende, tiende en elfde lid, 6.11c, tweede lid, 6.12, eerste en tweede lid, 6.13, 6.14, 6.14a, 6.14b, 6.15, 6.15a, 6.16, 6.17, 6.18, 6.19 en 6.20;
-
d. van hoofdstuk 7 van het besluit: de artikelen 7.3, tweede tot en met vierde lid, 7.4, 7.5, tweede, derde en vijfde lid, 7.7, eerste lid, 7.9, 7.11, tweede lid, 7.16, 7.17a, eerste, tweede en vijfde lid, 7.17b, eerste en tweede lid, 7.17c,eerste en tweede lid, 7.18, tweede, derde, vijfde en zesde lid, 7.18a, derde en dertiende lid, 7.18b, eerste lid, 7.22, eerste lid, en 7.32 tot en met 7.35;
-
e. van hoofdstuk 8 van het besluit: de artikelen 8.1, tweede, zevende en achtste lid, en 8.4.
-
3 Van de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, worden ten aanzien van zwangere vrijwilligers
en vrijwilligers tijdens de lactatie tevens de voorschriften en verboden uitgezonderd
die opgenomen zijn in de artikelen 1.42, 3.48, 6.29 en 6.29a van het besluit.
Terugwerkende kracht
Stcrt. 2006, 94, datum inwerkingtreding 17-05-2006, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 15-03-2006.
Vrijstelling vrijwilligers
1 Onder vrijwilliger wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan: de persoon die
niet bij wijze van beroep arbeid verricht voor een privaatrechtelijk of publiekrechtelijk
lichaam dat niet is onderworpen aan de vennootschapsbelasting dan wel voor een sportorganisatie
en die geen werknemer is in de zin van artikel 2 van de Wet op de loonbelasting 1964.
2 Ten behoeve van de werkgever die vrijwilligers arbeid laat verrichten wordt ten aanzien
van deze vrijwilligers tot 1 juli 2007 vrijstelling verleend van:
-
– de artikelen 5 en 18 van de wet, behalve voor zover het betreft arbeid met gevaarlijke
stoffen en biologische agentia waarop hoofdstuk 4 van het besluit van toepassing is,
en de artikelen 12 tot en met 15 van de wet en
-
– de voorschriften en verboden die zijn opgenomen in het besluit, met uitzondering van
de voorschriften en verboden die zijn opgenomen in hoofdstuk 4 en de volgende artikelen:
-
a. van hoofdstuk 3 van het besluit: de artikelen 3.2, eerste lid, 3.3, 3.4, 3.5, 3.5d,
eerste lid, 3.6, eerste lid, 3.16 en 3.17;
-
b. van hoofdstuk 5 van het besluit: de artikelen 5.2 en 5.3, eerste lid;
-
c. van hoofdstuk 6 van het besluit: de artikelen 6.8, eerste tot en met derde, zevende,
negende, tiende en elfde lid, 6.11c, tweede lid, 6.12, eerste en tweede lid, 6.13,
6.14, 6.14a, 6.14b, 6.15, 6.15a, 6.16, 6.17, 6.18, 6.19 en 6.20;
-
d. van hoofdstuk 7 van het besluit: de artikelen 7.3, tweede tot en met vierde lid, 7.4,
7.5, tweede, derde en vijfde lid, 7.7, eerste lid, 7.9, 7.11, tweede lid, 7.16, 7.17a,
eerste, tweede en vijfde lid, 7.17b, eerste en tweede lid, 7.17c,eerste en tweede
lid, 7.18, tweede, derde, vijfde en zesde lid, 7.18a, derde en dertiende lid, 7.18b,
eerste lid, 7.22, eerste lid, en 7.32 tot en met 7.35;
-
e. van hoofdstuk 8 van het besluit: de artikelen 8.1, tweede, zevende en achtste lid,
en 8.4.
3 Van de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, worden ten aanzien van vrijwilligers
die jonger zijn dan 18 jaar tevens de voorschriften en verboden uitgezonderd die opgenomen
zijn in de artikelen 1.37, eerste lid, eerste zin, en tweede lid, 3.46, 6.27 en 7.39
van het besluit.
4 Van de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, worden ten aanzien van zwangere vrijwilligers
en vrijwilligers tijdens de lactatie tevens de voorschriften en verboden uitgezonderd
die opgenomen zijn in de artikelen 1.42, 3.48, 6.29 en 6.29a van het besluit.
Stcrt. 2006, 176, datum inwerkingtreding 13-09-2006, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 15-03-2006.
Vrijstelling vrijwilligers
1 Onder vrijwilliger wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan: de persoon die
niet bij wijze van beroep arbeid verricht voor een privaatrechtelijk of publiekrechtelijk
lichaam dat niet is onderworpen aan de vennootschapsbelasting dan wel voor een sportorganisatie
en die geen werknemer is in de zin van artikel 2 van de Wet op de loonbelasting 1964.
2 Ten behoeve van de werkgever die vrijwilligers arbeid laat verrichten wordt ten aanzien
van deze vrijwilligers tot 1 juli 2007 vrijstelling verleend van:
-
– de artikelen 5 en 18 van de wet, behalve voor zover het betreft arbeid met gevaarlijke
stoffen en biologische agentia waarop hoofdstuk 4 van het besluit van toepassing is,
en de artikelen 12 tot en met 15 van de wet en
-
– de voorschriften en verboden die zijn opgenomen in het besluit, met uitzondering van
de voorschriften en verboden die zijn opgenomen in hoofdstuk 4 en de volgende artikelen:
-
a. van hoofdstuk 3 van het besluit: de artikelen 3.2, eerste lid, 3.3, 3.4, 3.5, 3.5d,
eerste lid, 3.6, eerste lid, 3.16 en 3.17;
-
b. van hoofdstuk 5 van het besluit: de artikelen 5.2 en 5.3, eerste lid;
-
c. van hoofdstuk 6 van het besluit: de artikelen 6.8, eerste tot en met derde, zevende,
negende, tiende en elfde lid, 6.11c, tweede lid, 6.12, eerste en tweede lid, 6.13,
6.14, 6.14a, 6.14b, 6.15, 6.15a, 6.16, 6.17, 6.18, 6.19 en 6.20;
-
d. van hoofdstuk 7 van het besluit: de artikelen 7.3, tweede tot en met vierde lid, 7.4,
7.5, tweede, derde en vijfde lid, 7.7, eerste lid, 7.9, 7.11, tweede lid, 7.16, 7.17a,
eerste, tweede en vijfde lid, 7.17b, eerste en tweede lid, 7.17c,eerste en tweede
lid, 7.18, tweede, derde, vijfde en zesde lid, 7.18a, derde en dertiende lid, 7.18b,
eerste lid, 7.22, eerste lid, en 7.32 tot en met 7.35;
-
e. van hoofdstuk 8 van het besluit: de artikelen 8.1, tweede, zevende en achtste lid,
en 8.4.
3 Van de vrijstelling, bedoeld in het tweede lid, worden ten aanzien van vrijwilligers
die jonger zijn dan 18 jaar tevens de voorschriften en verboden uitgezonderd die opgenomen
zijn in de artikelen 1.37, eerste lid, eerste zin, en tweede lid, 3.46, 6.27 en 7.39
van het besluit.
4 Van de vrijstelling, bedoeld in het tweede lid, worden ten aanzien van zwangere vrijwilligers
en vrijwilligers tijdens de lactatie tevens de voorschriften en verboden uitgezonderd
die opgenomen zijn in de artikelen 1.42, 3.48, 6.29 en 6.29a van het besluit.
Paragraaf 1.6. Fiscale faciliëring arbo-investeringen
[Vervallen per 01-01-2005]
Artikel 1.16. Aanwijzing bedrijfsmiddelen
[Vervallen per 01-01-2005]
Artikel 1.17. Gelijkstelling bedrijfsmiddelen
[Vervallen per 01-01-2005]
Artikel 1.18
[Vervallen per 01-01-2005]
Hoofdstuk 2. Aanvullende voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie, deskundigen
en arbodiensten
Paragraaf 2.1. Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie
Artikel 2.0a. Procedures risico-inventarisatie en -evaluatie
-
1 De procedures voor de systematische identificatie van de ongewenste gebeurtenissen
en de evaluatie van de risico’s van zware ongevallen, bedoeld in artikel 2.5b, eerste
lid, onder a, van het besluit, hebben betrekking op:
-
a. het verrichten van systematisch onderzoek naar de aan een installatie verbonden risico’s
van een zwaar ongeval tijdens het ontwerp, de bouw, het gebruik en het onderhoud van
de installatie, alsmede bij voorgenomen wijzigingen daarvan;
-
b. de criteria voor het bepalen van de methoden voor het onderzoek als bedoeld onder
a;
-
c. de methode voor de evaluatie van de risico’s van zware ongevallen.
-
2 De in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde onderzoeksmethode is afgestemd op de in
dat lid, onderdeel a, bedoelde fasen.
-
3 De methode, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, is geschikt om vast te stellen
welke maatregelen nodig zijn ter voorkoming van zware ongevallen of ter beperking
van de gevolgen daarvan.
Artikel 2.0b. Beschrijving van scenario’s
-
1 De beschrijving van de scenario’s, bedoeld in artikel 2.5b, eerste lid, onder b, van
het besluit, heeft betrekking op de onderdelen van installaties die de grootste risico’s
van een zwaar ongeval met zich meebrengen. De identificatie van de betreffende onderdelen
van de installaties vindt plaats op basis van een gedocumenteerde methode.
-
2 Bij de beschrijving van de scenario’s, bedoeld in het eerste lid, wordt ten minste
in aanmerking genomen welke van de volgende voorvallen deze scenario’s op gang kunnen
brengen: corrosie, erosie, externe belasting, impact, overdruk, onderdruk, lage temperatuur,
hoge temperatuur, trillingen, menselijke fouten tijdens gebruik, wijziging of onderhoud.
Paragraaf 2.2. Taken van deskundigen en arbodiensten
Artikel 2.1. Risico-inventarisatie en -evaluatie
-
1 Bij de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder a, van de wet verricht de deskundige, bedoeld in artikel 2.14a, eerste lid, van het besluit of de arbodienst de volgende werkzaamheden:
-
a. het toetsen of de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, volledig en betrouwbaar is;
-
b. het toetsen of in de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld onder a, de actuele
inzichten op het terrein van arbeidsomstandigheden zijn verwerkt;
-
c. het op basis van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld onder a, uitbrengen
van een advies aan de werkgever. Dit advies gaat in op de in het plan van aanpak,
bedoeld in artikel 5, derde lid, van de wet, voorgestelde wijze waarop de geconstateerde tekortkomingen kunnen worden verholpen
en de prioriteiten en de volgorde waarin de maatregelen worden genomen.
-
2 Bij de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 2.14b, tweede lid, onder b, van het besluit verricht de deskundige, bedoeld in artikel 2.14a, eerste lid, van het besluit of de arbodienst de volgende werkzaamheden:
-
a. het toetsen of het model voor het opstellen van een risico-inventarisatie en -evaluatie,
bedoeld in artikel 2.14b, eerste lid, onder b, van het besluit, volledig en betrouwbaar is;
-
b. het toetsen of in het model, bedoeld onder a, de actuele inzichten op het terrein
van arbeidsomstandigheden in de desbetreffende branche zijn verwerkt;
-
c. het toetsen of het model, bedoeld onder a, adequate aanwijzingen bevat voor het kunnen
opstellen van een plan van aanpak, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de wet.
Artikel 2.2. Ziekteverzuimbegeleiding
Bij de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder b, van de wet ondersteunt de deskundige, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, van het besluit of de arbodienst de werkgever bij het adequaat begeleiden van werknemers die door
ziekte niet in staat zijn om hun arbeid te verrichten teneinde een verantwoorde werkhervatting
te bevorderen. Voor het uitvoeren van deze taak legt de deskundige of de arbodienst
vast:
-
a. op welke wijze deze taak wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij worden gevolgd;
-
b. op welke wijze wordt omgegaan met de gegevens over het verzuim van werknemers;
-
c. op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuen is gewaarborgd.
Artikel 2.3. Arbeidsgezondheidskundig onderzoek
Bij de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel c, onder 1°, van de wet legt de deskundige, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, van het besluit of de arbodienst vast:
-
a. op welke wijze deze taak wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij worden gevolgd;
-
b. op welke wijze de periodiciteit en de inhoud van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek
zijn geregeld;
-
c. hoe met bedrijven afspraken worden gemaakt over de wijze waarop werknemers van het
recht op het arbeidsgezondheidskundig onderzoek gebruik kunnen maken;
-
d. op welke indicaties groepsgewijze arbeidsgezondheidskundige onderzoeken plaats kunnen
vinden;
-
e. op welke wijze wordt omgegaan met de gegevens die uit arbeidsgezondheidskundige onderzoeken
voortvloeien;
-
f. op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuen is gewaarborgd.
Artikel 2.4. Aanstellingskeuring
Bij de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, van de wet legt de deskundige, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, van het besluit of de arbodienst vast:
-
a. op welke wijze de aanstellingskeuring wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij
worden gevolgd;
-
b. op welke wijze wordt omgegaan met de gegevens die uit het onderzoek in het kader van
de aanstellingskeuring voortvloeien;
-
c. op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuen wordt gewaarborgd.
Artikel 2.5. Arbeidsomstandighedenspreekuur
Bij de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder d, van de wet legt de deskundige, bedoeld in artikel 2.14a, derde lid, van het besluit of de arbodienst vast:
-
a. op welke wijze deze taak wordt uitgevoerd;
-
b. welke gegevens uit het arbeidsomstandighedenspreekuur worden vastgelegd;
-
c. op welke wijze wordt geadviseerd ten aanzien van onderwerpen die op het arbeidsomstandighedenspreekuur
aan de orde komen;
-
d. op welke wijze wordt omgegaan met gegevens uit het arbeidsomstandighedenspreekuur
die een relatie hebben met het werk of de werkplek;
-
e. op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuele werknemers die op het arbeidsomstandighedenspreekuur
komen is gewaarborgd.
Artikel 2.6. Melding gegevens
-
1 De arbodienst meldt een wijziging van zijn organisatievorm terstond aan de minister
of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, aan de certificerende
instelling, bedoeld in artikel 2.7.
-
2 Indien zich een wijziging voordoet in de gegevens, bedoeld in de artikelen 2.12, eerste lid, onder a of b, of 2.13, eerste lid, onder a, meldt de arbodienst onderscheidenlijk de werkgever dit zo spoedig mogelijk aan de
minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, aan
de certificerende instelling, bedoeld in het eerste lid.
Paragraaf 2.3. Certificatie
Artikel 2.7. Aanwijzing certificerende instelling
Als certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.14, eerste en tweede lid, van het besluit kan worden aangewezen een instelling die voldoet aan de criteria, opgenomen in het
Reglement Certificatie Arbodiensten van 17 februari 1998 van de Stichting Beheer Certificatie
Arbodiensten.
Artikel 2.8. Medeling inzake certificaat
[Vervallen per 01-07-2005]
Artikel 2.9. Klachtenprocedure
Een certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.7 heeft een procedure voor het behandelen van klachten aangaande de dienstverlening
door arbodiensten. Vastgelegd wordt op welke wijze deze taak wordt uitgevoerd, welke
procedures daarbij worden gevolgd en op welke wijze klachten zo nodig zullen leiden
tot correcties en preventieve maatregelen.
Artikel 2.10. Verrichten controle
Een certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.7 verricht jaarlijks controle bij de arbodienst ten behoeve waarvan door de instelling
een certificaat arbodienst is afgegeven.
Artikel 2.11. Afgifte certificaat arbodienst
-
1 Een certificaat arbodienst als bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld
in artikel 2.7 heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de bijstand bij
de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de wet naar behoren kan worden uitgevoerd, en wordt voldaan aan de artikelen 13, zesde lid, 14, derde lid en 14a, vierde lid, van de wet, de artikelen 2.7 en 2.9 tot en met 2.12 van het besluit, de artikelen 2.1 tot en met 2.6 en 2.12, eerste lid, en bij de uitvoering van taken een kwaliteitssysteem wordt gehanteerd,
dat bewerkstelligt dat aan deze wettelijke vereisten wordt voldaan en dat voldoet
aan normen, waarmee de belanghebbende groeperingen hebben ingestemd.
-
2 Een certificaat arbodienst als bedoeld in artikel 2.14, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld
in artikel 2.7 heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de bijstand bij
de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de wet naar behoren kan worden uitgevoerd, en wordt voldaan aan de artikelen 13, zesde lid, 14, derde lid en 14a, vierde lid, van de wet, de artikelen 2.7, 2.9, 2.11 en 2.12 van het besluit, de artikelen 2.1 tot en met 2.6 en 2.13, eerste lid, en bij de uitvoering van taken een kwaliteitssysteem wordt gehanteerd, dat bewerkstelligt
dat aan deze wettelijke vereisten wordt voldaan en dat voldoet aan normen waarmee
de belanghebbende groeperingen hebben ingestemd.
Artikel 2.12. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat externe arbodienst
-
1 Een externe arbodienst verstrekt aan de minister dan wel, indien de minister een certificerende
instelling als bedoeld in artikel 2.7 heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bij de aanvraag van een certificaat
arbodienst als bedoeld in artikel 2.11, eerste lid, de volgende gegevens:
-
a. met betrekking tot de deskundigen die voor de arbodienst werkzaam zijn:
-
1º. een overzicht van het aantal deskundigen, bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van het besluit;
-
2º. een overzicht van het aantal deskundigen dat per vakgebied, bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit, aan de arbodienst verbonden is, waarbij tevens het aantal formatieplaatsen en de
wijze waarop de deskundigen aan de dienst verbonden zijn, worden vermeld;
-
3º. van elk van de deskundigen een afschrift van het certificaat van vakbekwaamheid,
bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit of een EG-verklaring als bedoeld in artikel 2.8 van het besluit, en
-
4º. het aantal deskundigen op andere vakgebieden en de aard van die deskundigheden;
-
b. met betrekking tot de organisatie-eisen, bedoeld in artikel 2.10 van het besluit:
-
1º. een actueel bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel en de statuten van
de arbodienst, en
-
2º. een afschrift van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd dan wel van de publiekrechtelijke
aanstelling van de deskundigen in vaste dienst, waarbij de omvang van het dienstverband
wordt vermeld;
-
c. met betrekking tot de werkgevers aan wie bijstand wordt verleend:
-
1º. een lijst van verzorgde bedrijven, waarin opgenomen zijn de namen, adressen en telefoonnummers
van die bedrijven en hun vestigingen, de economische hoofdactiviteit en het aantal
werknemers per bedrijf of vestiging, en
-
2º. een overzicht van het totaal aantal verzorgde werknemers.
-
2 Indien een externe arbodienst niet de in het eerste lid, onder a tot en met c, bedoelde
gegevens verstrekt, wordt de aanvraag van het certificaat arbodienst niet in behandeling
genomen.
Artikel 2.12a
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 2.12b
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 2.13. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat interne arbodienst
-
1 De werkgever verstrekt aan de minister of, indien de minister een certificerende
instelling als bedoeld in artikel 2.7 heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bij de aanvraag van een certificaat
arbodienst als bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, de volgende gegevens:
-
2 Indien de werkgever niet de in het eerste lid, onder a en b, bedoelde gegevens verstrekt,
wordt de aanvraag van het certificaat arbodienst niet in behandeling genomen.
Artikel 2.14. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en bedrijfsgeneeskunde
-
1 Een certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en bedrijfsgeneeskunde als bedoeld in
artikel 2.7, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft
aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager een opleiding
heeft gevolgd die voldoet aan de opleidingseisen voor het sociaal-geneeskundig specialisme
arbeid en gezondheid – bedrijfsgeneeskunde, bedoeld in het Besluit Bedrijfsgeneeskunde
van 24 maart 2004 van het College voor Sociale Geneeskunde, die heeft geleid tot registratie
als sociaal-geneeskundige voor arbeid en gezondheid.
Artikel 2.15. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne
Een certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft
aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan
de eisen, bedoeld in versie 1 van de Regelingen SAH, SVK ref.nr. SKO/03034S van de
Stichting voor de Certificatie van Vakbekwaamheid SKO, ten aanzien van arbeidshygiënisten,
vastgesteld per 19 november 2003.
Artikel 2.16. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid veiligheidskunde
Een certificaat van vakbekwaamheid veiligheidskunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft
aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan
de eisen, bedoeld in versie 1 van de Regelingen SAH, SVK ref.nr. SKO/03034S, van de
Stichting voor de Certificatie van Vakbekwaamheid SKO, ten aanzien van veiligheidskundigen,
vastgesteld per 19 november 2003.
Artikel 2.17. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en organisatiekunde
Een certificaat arbeids- en organisatiekunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van het besluit, wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft
aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan
de certificatie-eisen voor arbeids- en organisatiekundigen, bedoeld in versie 1.0
van het Certificatie-schema Persoonscertificatie Arbeids- en Organisatiekunde van
de Stichting Registratie Arbeids- en Organisatiedeskundigen, vastgesteld per 4 januari
2001.
Artikel 2.18. Verstrekken gegevens certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en bedrijfsgeneeskunde,
arbeidshygiëne, veiligheidskunde en arbeids- en organisatiekunde
[Vervallen per 03-12-2004]
Paragraaf 2.4. EG-verklaring
Bij de schriftelijke aanvraag, bedoeld in artikel 2.19, tweede lid, wordt aangegeven dan wel overgelegd:
-
a. een gewaarmerkte kopie van het diploma dan wel de diploma’s, bedoeld in artikel 2 dan wel 3 van de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma’s waarvan gelijkstelling door middel van een EG-verklaring wordt verlangd alsmede een
gewaarmerkte kopie van de daarbij behorende cijferlijst of beoordelingen;
-
b. een overzicht van relevante studiegegevens, in ieder geval bevattende de totale cursusduur,
de bestudeerde hoofdvakken, en eventueel andere vakken, gegevens omtrent gevolgde
stages, gemaakte verslagen en publicaties en, indien beschikbaar, tevens een globale
leerstofomschrijving van deze vakken met de daarbij behorende studietijd;
-
c. een schriftelijke verklaring van een daartoe bevoegde instantie in de lidstaat waar
het diploma is behaald of erkend waaruit blijkt welke bevoegdheid de aanvrager in
de lidstaat op grond van zijn diploma heeft;
-
d. indien de opleiding overwegend buiten de lidstaat is genoten, een bewijsstuk gewaarmerkt
door de daartoe bevoegde instantie in de lidstaat waar het diploma is behaald of erkend,
dat ten minste drie jaren beroepservaring is opgedaan;
-
e. indien de aanvraag en de in dit artikel bedoelde stukken in een andere dan de Nederlandse
of Engelse taal zijn gesteld, een, zo mogelijk, door een beëdigd tolk vertaler opgestelde
vertaling daarvan in één van deze talen.
Artikel 2.22. Proeve van bekwaamheid en aanpassingsstage
-
3 Indien de proeve van bekwaamheid niet met positief resultaat is afgelegd of de aanpassingsstage
negatief is beoordeeld, heeft de aanvrager het recht nog een maal, naar keuze, een
proeve van bekwaamheid af te leggen of een aanpassingsstage te doorlopen.
Paragraaf 2.5. Vrijstelling
[Vervallen per 01-07-2005]
Artikel 2.23. Vrijstelling bijstand arbodienst bij ziekteverzuim
[Vervallen per 01-07-2005]
Artikel 2.24. Vrijstelling bijstand arbodienst bij risico-inventarisatie en -evaluatie
[Vervallen per 01-07-2005]
Artikel 2.25
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 2.26
[Vervallen per 01-11-1999]
Hoofdstuk 3. Bouwproces en winningsindustrieën met behulp van boringen
Paragraaf 3.1. Bouwproces
Paragraaf 3.2. Winningsindustrieën met behulp van boringen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
- a. risico-analyse:
-
systematisch onderzoek van risico's voor de veiligheid en de gezondheid op basis
waarvan een beoordeling van die risico's wordt gemaakt als bedoeld in artikel 5 van de wet;
- b. acceptatiecriteria:
-
de grenzen waarbinnen risico's aanvaardbaar zijn;
- c. prestatienormen:
-
duidelijke en meetbare parameters ten aanzien van die prestaties van een procesinstallatie
of componenten daarvan, van apparatuur en van beheerssystemen, die direct bijdragen
aan de verwezenlijking van veiligheids- en gezondheidsdoelstellingen;
- d. mijnbouwwerk:
-
een werk als bedoeld in artikel 1, onderdeel n, van de Mijnbouwwet;
- e. mijnbouwinstallatie:
-
een installatie als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, onderdeel f, van het besluit;
- f. veiligheids- en gezondheidszorgsysteem:
-
een systeem als bedoeld in artikel 2.42e van het besluit;
- g. veiligheids- en gezondheidsdocument:
-
een document als bedoeld in artikel 2.42f van het besluit.
Artikel 3.2a. Bepaling risico’s en grenzen
-
2 De grenzen in het kader van bepaling van de acceptatiecriteria, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onderdeel b, worden, voor zover mogelijk, kwantitatief bepaald. Voor zover dit niet mogelijk
is, worden deze grenzen kwalitatief bepaald.
Artikel 3.3. Veiligheids- en gezondheidszorgsysteem
Het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem is gebaseerd op een procesgerichte internationaal
erkende norm voor de beheersing van veiligheid, gezondheid, kwaliteitszorg of milieu.
Artikel 3.4. Vastlegging veiligheids- en gezondheidszorgsysteem
Artikel 3.5. Doorlichting veiligheids- en gezondheidszorgsysteem
Artikel 3.6. Veiligheids- en gezondheidsdocument
-
2 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in het eerste lid, is op de mijnbouwwerken,
bedoeld in het eerste lid, aanwezig.
Artikel 3.7. Veiligheids- en gezondheidsdocument voor werkzaamheden
-
1 Voor zover niet reeds bij het opstellen van het veiligheids- en gezondheidsdocument,
bedoeld in artikel 3.6, hiermee rekening is gehouden, wordt er een veiligheids- en gezondheidsdocument opgesteld
voor de volgende bijzondere werkzaamheden:
-
a. het boren van een boorgat;
-
b. het uitvoeren van werkzaamheden in of aan een bestaand boorgat, en
-
c. het gelijktijdig uitvoeren van werkzaamheden op een mijnbouwwerk of op of in de nabijheid
van een mijnbouwinstallatie, indien het gelijktijdig uitvoeren van deze werkzaamheden
een gevaar voor de veiligheid en de gezondheid vormt.
Artikel 3.8. Onderdelen veiligheids- en gezondheidsdocument voor mijnbouwwerken
-
1 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.6, onderdelen a en b, bestaat uit de volgende onderdelen:
-
a. het voorontwerprapport;
-
b. het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik;
-
c. het addendum gebruik;
-
d. het addendum grote wijzigingen, en
-
e. het addendum verlaten en verwijderen.
-
2 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.6, onderdelen c en d, bestaat uit de volgende onderdelen:
-
a. het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik;
-
b. het addendum gebruik, en
-
c. het addendum grote wijzigingen.
Artikel 3.9. Inhoud veiligheids- en gezondheidsdocument voor mijnbouwwerken
Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.6, bevat:
-
a. een duidelijke en nauwkeurige beschrijving van het mijnbouwwerk alsmede van de werkzaamheden
die op het mijnbouwwerk worden uitgevoerd, met inbegrip van een aanduiding van de
voorzieningen die in het ontwerp van het mijnbouwwerk zijn opgenomen ter uitsluiting
of vermindering van de risico's;
-
b. in aanvulling op onderdeel a, de informatie, bedoeld in bijlage IIIA bij deze regeling;
-
c. de informatie, bedoeld in bijlage IIIB bij deze regeling, met betrekking tot het brandbestrijdingsplan;
-
d. de informatie, bedoeld in onderdeel c, is gebaseerd op de opgave, bedoeld in artikel 2.42f, eerste lid, onder a, van het besluit;
-
e. een opgave van de acceptatiecriteria;
-
f. een lijst van alle geïdentificeerde en geanalyseerde risico's, inclusief een samenvatting
van het onderzoek dat in dit kader is verricht voor het mijnbouwwerk op het land of
de vast opgestelde mijnbouwinstallatie als bedoeld in bijlage IIIC bij deze regeling of voor de als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie of
een andere verplaatsbare installatie met behulp waarvan boorgaten worden geboord of
werkzaamheden in een bestaand boorgat worden uitgevoerd, bedoeld in bijlage IIID bij deze regeling;
-
g. een specificatie van de bronnen, die zijn gebruikt bij het identificeren, analyseren
en evalueren van de risico's, met inbegrip van een beschrijving van de wijze waarop
de geschiktheid en betrouwbaarheid van de bronnen is vastgesteld;
-
h. een beoordeling van de doeltreffendheid en geschiktheid van het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem
voor het mijnbouwwerk met inbegrip van de resultaten en de noodzakelijk bevonden wijzigingen
of aanvullingen van dat zorgsysteem;
-
i. een samenvatting, in niet-technische terminologie, van het onderzoek, bedoeld in
bijlage IIIC en IIID bij deze regeling, dat is verricht in het kader van het opstellen van het veiligheids-
en gezondheidsdocument;
-
j. een opgave van de noodzakelijk geachte risicoverminderende maatregelen, inclusief
een samenvatting van al het onderzoek dat in dit kader is verricht;
-
k. een opgave van de prestatienormen;
-
l. de grenzen waarbinnen de op het mijnbouwwerk gebruikte apparatuur en beheerssystemen
normaal kunnen functioneren;
-
m. een actieplan met tijdpad voor de realisatie van de maatregelen, bedoeld in onderdeel
j;
-
n. een toetsing van de vermelde risico's aan de acceptatiecriteria;
-
o. een toetsing van de prestaties van een procesinstallatie of componenten daarvan,
van apparatuur en van beheerssystemen aan de prestatienormen, en
-
p. een schriftelijke verklaring dat de risico's ten minste binnen de van tevoren vastgestelde
acceptatiecriteria en prestatienormen vallen.
Artikel 3.10. Inhoud veiligheids- en gezondheidsdocument voor werkzaamheden
-
2 In het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in het eerste lid, worden de maatregelen,
die noodzakelijk zijn voor het beheersen van risico's, afgestemd op het veiligheids-
en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.6, indien bij het uitvoeren van werkzaamheden gebruik wordt gemaakt van een combinatie
van:
-
a. een vast opgestelde mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel b en een als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c;
-
b. een andere verplaatsbare installatie met behulp waarvan boorgaten worden geboord
of werkzaamheden in een bestaand boorgat worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel d en een vast opgestelde mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel b;
-
c. een als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel c en een andere verplaatsbare installatie met behulp waarvan werkzaamheden in een bestaand
boorgat worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel d, of
-
d. een mijnbouwwerk op het land als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a en een andere verplaatsbare installatie met behulp waarvan boorgaten worden geboord
of werkzaamheden in een bestaand boorgat worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel d.
Artikel 3.11. Toezenden gegevens
-
3 Het addendum gebruik, bedoeld in artikel 3.8, eerste en tweede lid, wordt voor de eerste maal vijf jaar na toezending van het gedetailleerd ontwerp,
opstarten en gebruik en vervolgens eenmaal in de vijf jaar in tweevoud toegezonden
aan een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet.
-
5 Het addendum verlaten en verwijderen, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, wordt acht weken voor het verlaten van een mijnbouwwerk of het verwijderen van een
vast opgestelde mijnbouwinstallatie in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen
ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet.
Artikel 3.12. Toezenden van het veiligheids- en gezondheidsdocument voor werkzaamheden
-
1 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.7, wordt vier weken voor de aanvang van de werkzaamheden in tweevoud toegezonden aan
een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet.
Artikel 3.13. Naleving veiligheids- en gezondheidsdocument
-
2 De werkgever die verantwoordelijk is voor het mijnbouwwerk, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, beoordeelt regelmatig en systematisch de naleving en de doeltreffendheid van het
veiligheids- en gezondheidsdocument.
-
3 Indien de resultaten van de beoordeling, bedoeld in het tweede lid, daartoe aanleiding
geven, herziet de werkgever die verantwoordelijk is voor de arbeidsplaats het veiligheids-
en gezondheidsdocument. De herziene delen van het veiligheids- en gezondheidsdocument
worden, alvorens het gewijzigde veiligheids- en gezondheidsdocument wordt uitgevoerd,
in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet.
Hoofdstuk 4. Gevaarlijke Stoffen
Paragraaf 4.1. Veiligheid aan op of in tankschepen
Artikel 4.1. Algemene bepalingen
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
-
a. brandbare vloeistoffen: vloeistoffen waarvan het vlampunt niet hoger is dan 100°C;
-
b. K0-, K1- en K2-vloeistoffen: brandbare vloeistoffen, met een vlampunt lager of gelijk
aan 55°C, waaronder mede begrepen brandbare gassen, al dan niet in vloeibare vorm,
voor zover niet begrepen onder KT-vloeistoffen;
-
c. K3-vloeistoffen: brandbare vloeistoffen, geen KT-vloeistoffen zijnde, waarvan het
vlampunt hoger is dan 55°C;
-
d. KT-vloeistoffen: brandbare vloeistoffen, waaronder mede begrepen brandbare gassen,
al dan niet in vloeibare vorm, welke gevaar voor vergiftiging, bedwelming of verstikking
kunnen opleveren;
-
e. T-vloeistoffen: vloeistoffen, niet zijnde brandbare vloeistoffen, waaronder mede
begrepen gassen, al dan niet in vloeibare vorm, welke gevaar voor vergiftiging bedwelming
of verstikking kunnen opleveren;
-
f. K1-ruimte: een tot een schip behorende ruimte waarin K0-, K1- of K2-vloeistoffen
en geen KT-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;
-
g. K3-ruimte: een tot een schip behorende ruimte waarin geen andere brandbare vloeistoffen
dan K3-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;
-
h. KT-ruimte:een tot een schip behorende ruimte waarin KT-vloeistoffen of resten daarvan
anders dan in verpakking voorkomen;
-
i. T-ruimte: een tot een schip behorende ruimte waarin T-vloeistoffen en geen KT-vloeistoffen
of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;
-
j. K1-schip: een schip waarvan een of meer van de ladingtanks een K1-ruimte is of voor
het schoonmaken daarvan was;
-
k. K3-schip: een schip, in de ladingtanks waarvan noch andere brandbare vloeistoffen
dan K3-vloeistoffen geen T-vloeistoffen of resten van een van die vloeistoffen anders
dan in verpakking voorkomen;
-
l. KT-schip: een schip waarvan een of meer van de ladingtanks een KT-ruimte is of voor
het schoonmaken daarvan was;
-
m. T-schip: een schip, niet zijnde een K1- of KT-schip, waarvan een of meer van de ladingtanks
een T-ruimte is of voor het schoonmaken daarvan was;
-
n. vuur: vuur, vonkvorming, open licht of elk oppervlak met een temperatuur welke gelijk
is aan of hoger is dan de minimumontstekingstemperatuur van de vloeistoffen of de
gassen die de ladingtanks bevatten of waarvan resten in die tanks voorkomen;
-
o. werk met vuur: werkzaamheden waarbij vuur wordt gebruikt of kan ontstaan;
-
p. koud werk: werkzaamheden waarbij geen vuur wordt gebruikt of kan ontstaan;
-
q. schoonmaken: iedere handeling die gericht is op of verband houdt met het schoon-,
gasvrij- of droogmaken van een K1-, KT-, K3- of T-ruimte;
-
r. ladingzone: de ladingtanks en alle rechtstreeks aan deze tanks grenzende tanks of
andere ruimten, welke als afscheiding dienen tussen de ladingtanks en de overige ruimten
van het schip;
-
s. gasdeskundige: een deskundig persoon als bedoeld in artikel 4.7, derde lid, van het besluit die voldoet aan de artikelen 4.14 en 4.15;
-
t. veiligheids- en gezondheidsverklaring: een door een gasdeskundige na een doeltreffend
onderzoek afgegeven verklaring als bedoeld in artikel 4.7, derde lid, van het besluit, overeenkomstig een van de bij bijlage IVA van deze regeling vastgestelde modellen.
Artikel 4.3. Veiligheidsmaatregelen
Indien zich bij of als gevolg van het verrichten van de werkzaamheden, bedoeld in
artikel 4.7, eerste lid, van het besluit gevaarlijke gassen concentreren en deze door onvoldoende luchtbeweging niet snel
genoeg worden verdund of afgevoerd, worden maatregelen getroffen om deze concentraties
te beperken. Indien dit niet in voldoende mate mogelijk is, worden de tankdeksels
gesloten en de desbetreffende werkzaamheden gestaakt.
-
4 Tijdens het schoonmaken worden aan dek en in de ladingzone geen andere werkzaamheden
verricht dan die welke verband houden met het schoonmaken, tenzij deze werkzaamheden
plaatsvinden tijdens een gesloten schoonmaakproces en uitsluitend betrekking hebben
op laden en lossen. Het schoonmaken en de laad- en loswerkzaamheden:
-
a. vinden volledig gescheiden van elkaar plaats;
-
b. beïnvloeden elkaar niet en
-
c. staan onder voortdurend toezicht.
Tijdens het schoonmaken wordt zo dikwijls als dit nodig is, onderzocht of als gevolg
van vrijkomende vloeistoffen, gassen of dampen gevaar voor brand, ontploffing, bedwelming,
verstikking of vergiftiging ontstaat.
Artikel 4.6. Voorkomen gevaren
-
1 Het schoonmaken van K1-, K3- en KT-ruimten is erop gericht de concentratie van gassen
en dampen onder de onderste explosiegrens te houden of op veilige wijze tot onder
die grens terug te brengen. Indien tijdens het schoonmaken een gassamenstelling optreedt,
welke gevaar oplevert voor een ontploffing, wordt de duur van deze toestand zo kort
mogelijk gehouden. Indien het schoonmaken geschiedt met gebruikmaking van inert gas,
wordt dit op zodanige wijze uitgevoerd, dat een ontplofbaar mengsel niet kan ontstaan.
-
2 Het schoonmaken van K1-, K3-, KT- en T-ruimten wordt zo uitgevoerd, dat binnen en
buiten die ruimten naar redelijke verwachting geen gevaar voor bedwelming, verstikking
of vergiftiging kan ontstaan. Indien het schoonmaken geschiedt met gebruikmaking van
inert gas, wordt dit op zodanige wijze uitgevoerd, dat een ontplofbaar mengsel niet
kan optreden.
Artikel 4.7. Veiligheidsvoorwaarden
-
1 Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt
slechts plaats indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen vuur
aanwezig is noch naar redelijke verwachting kan ontstaan.
-
2 Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt
slechts plaats indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen gevaar
bestaat voor vonkvorming of ontstekingsgevaar door elektrostatische ladingen.
-
3 Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt
slechts plaats indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone niet gerookt
wordt.
-
4 Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt
slechts plaats indien er binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen onbevoegden
kunnen komen.
Artikel 4.8. Veiligheids- en gezondheidsverklaring
De artikelen 4.4, vierde lid, en 4.7 zijn niet van toepassing op K3-ruimten buiten de ladingzone op K1-, KT- en T-schepen
indien met betrekking tot deze schepen een veiligheids- en gezondheidsverklaring als
bedoeld in artikel 4.1, onder t, is afgegeven.
Artikel 4.9. Onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen
-
1 Het onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen van K1-, K3-, KT- of T-schepen vindt
slechts plaats nadat een onderzoek, uitgevoerd overeenkomstig de bij artikel 4.10 gestelde regels heeft plaatsgevonden en in verband met dit onderzoek een volledig
en correct ingevulde veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt aan de werkgever
die de onderhouds-, herstellings-, verbouwings-, of sloopwerkzaamheden zal uitvoeren.
-
2 Het onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen van K1-, K3-, KT- of T-schepen vindt
voorts slechts plaats voor zover die werkzaamheden en de ruimten waarin deze worden
uitgevoerd, zijn vermeld in de in het eerste lid bedoelde veiligheids- en gezondheidsverklaring
als zijnde toegestaan.
-
4 Bij de aanvraag worden alle inlichtingen verstrekt, welke met het oog op de afgifte
van de veiligheids- en gezondheidsverklaring van belang zijn, terwijl desverlangd
nadere inlichtingen ter zake worden verstrekt.
Artikel 4.10. Onderzoek gasdeskundige
-
2 De gasdeskundige strekt dit onderzoek uit over alle ruimten ten aanzien waarvan hij
dit in verband met de aard van de te verrichten werkzaamheden noodzakelijk acht. Bij
het onderzoek betrekt de gasdeskundige zo nodig een goed geoutilleerd laboratorium.
Hij maakt gebruik van deugdelijke, in goede staat verkerende meet- en andere hulpapparatuur.
-
5 Hij reikt een veiligheids- en gezondheidsverklaring voor het verrichten van werk met
vuur in een deel van de ladingzone van K1- en KT-schepen slechts uit, indien hem ten
minste zes uren na de in het vierde lid bedoelde vaststelling uit een doeltreffend
onderzoek is gebleken, dat de in dat lid vermelde ruimten nog steeds voldoen aan de
daarbij gestelde eisen.
-
6 In afwijking van het vierde lid reikt hij een veiligheids- en gezondheidsverklaring
voor het verrichten van werk met vuur in de ladingzone van K1- en KT-schepen slechts
uit, indien hij heeft vastgesteld, dat:
-
a. de gehele ladingzone veilig voor mensen als bedoeld in het derde lid, onder b, en
veilig voor vuur als bedoeld in het derde lid, onder c, is, en
-
b. de toestand waarin andere dan de onder a bedoelde ruimten zich bevinden en de wijze
waarop zij zijn afgesloten, zodanig zijn dat de in de veiligheids- en gezondheidsverklaring
aangewezen werkzaamheden veilig uitgevoerd kunnen worden en indien hem ten minste
zes uren na die vaststelling uit een doeltreffend onderzoek is gebleken, dat geen
wijziging heeft plaatsgevonden in de onder a en b bedoelde toestand.
Artikel 4.11. Werken met vuur zonder veiligheids- en gezondheidsverklaring
Werk met vuur boven dan wel in een deel van de ladingzone aan een K1- of KT-schip
dat niet veilig voor vuur is als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder c en waarbij in afwijking van artikel 4.9 niet de daartoe vereiste veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt is alleen
dan toegestaan indien:
-
a. de aard van de werkzaamheden, de plaats of plaatsen waar deze werkzaamheden zullen
worden uitgevoerd en de periode waarin zij zullen worden verricht, nauwkeurig zijn
aangeduid door de reparateur;
-
b. de plaatsen waar vonken of gloeiende metaaldelen kunnen neerkomen door de werkzaamheden,
nauwkeurig zijn aangeduid door de reparateur;
-
c. de plaatsen waar aanmerkelijke temperatuurverhoging kan optreden als gevolg van de
werkzaamheden, nauwkeurig zijn aangeduid door de reparateur;
-
d. door een gasdeskundige een gedagtekende verklaring is uitgereikt waaruit blijkt dat
op de onder a tot en met c bedoelde plaatsen de resten van brandbare vloeistoffen
zijn verwijderd, zodat geen brandgevaar bestaat;
-
e. door een gasdeskundige een volledig en juist ingevulde veiligheids- en gezondheidsverklaring
is afgegeven waaruit blijkt dat ruimten waarin gewerkt moet worden en aangrenzende
ruimten veilig voor mensen zijn of geïnertiseerd als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder b.
Artikel 4.12. Werken met vuur zonder veiligheids- en gezondheidsverklaring, binnen
25 meter van de ladingzone
-
1 Binnen 25 meter van de ladingzone op een K1, of KT-schip dat niet veilig voor vuur
is als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder c, en waarvoor, in afwijking van artikel 4.9 niet de daartoe vereiste veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt, is
de aanwezigheid van vuur slechts toegestaan indien door een gasdeskundige voor de
aanvang van de werkzaamheden een verklaring is afgegeven waaruit blijkt, dat de ladingzone
veilig voor mensen is als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder b.
-
2 De aanwezigheid van vuur, bedoeld in het eerste lid, is voorts toegestaan indien
blijkt uit de verklaring, bedoeld in voornoemd lid, dat:
-
a. de brandbare gassen in de atmosfeer van de ladingzone nergens een concentratie van
meer dan 20% van de onderste explosiegrens vormen, of
-
b. de toestand van de in de ladingzone aanwezige atmosfeer zodanig is dat bij verdunning
daarvan met lucht geen brandbaar of explosief mengsel ontstaat.
Artikel 4.13. Melding werkzaamheden
Indien de situaties, bedoeld in de artikelen 4.11 en 4.12, zich voordoen ontvangt de in artikel 24, eerste lid, van de wet daartoe aangewezen ambtenaar voor de aanvang van de werkzaamheden een volledig en
juist ingevuld meldingsformulier overeenkomstig het bij bijlage IVB bij deze regeling vastgestelde model.
Een certificaat van vakbekwaamheid gasdeskundige als bedoeld in artikel 4.7, vierde lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft
aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan
de eisen, bedoeld in versie 1 van de Regeling SGT ref.nr. SKO/03035/S van de Stichting
voor de Certificatie van Vakbekwaamheid SKO, vastgesteld per 19 november 2003.
Artikel 4.15. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat
[Vervallen per 03-12-2004]
Paragraaf 4.2. Veilig werken met explosieven
Een certificaat van vakbekwaamheid springmeester als bedoeld in artikel 4.8, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft
aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan
de eisen, bedoeld in versie 1 van de Regeling SPR ref.nr. SKO/03036/S van de Stichting
voor de Certificatie van Vakbekwaamheid SKO, vastgesteld per 19 november 2003.
Artikel 4.17. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat
[Vervallen per 03-12-2004]
Paragraaf 4.2a. Veilig werken met professioneel vuurwerk
Artikel 4.17a. Definities
-
2 Voor de toepassing van deze paragraaf wordt consumentenvuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit, dat wordt bestemd voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling of dat wordt
bewerkt ten behoeve van een evenement of voorstelling aangemerkt als groot vuurwerk.
Artikel 4.17b. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid professioneel vuurwerk
-
1 Een certificaat van vakbekwaamheid professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 4.8a, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft
aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan
de eisen, bedoeld in het document Certificatie-eisen Vuurwerkdeskundige versie 1 van
Kiwa Certificatie en Keuringen N.V, vastgesteld per 14 februari 2002.
-
2 Een bewijs van vakbekwaamheid dat, met betrekking tot het veilig werken met professioneel
vuurwerk, door een lidstaat van de Europese Unie anders dan Nederland of een andere
staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte
of de Zwitserse bondsstaat is voorgeschreven en dat naar het oordeel van de minister
of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende
instelling, qua vereist niveau van vakbekwaamheid gelijkwaardig is, wordt gelijkgesteld
aan het certificaat van vakbekwaamheid, bedoeld in het eerste lid.
-
3 De beoordeling van gelijkwaardigheid, bedoeld in het tweede lid, vindt plaats aan
de hand van de procedure Beoordeling buitenlandse opleidingen in het kader van de
persoonscertificatie Vuurwerkdeskundige van Kiwa Certificatie en Keuringen NV, met
kenmerk 02-41, vastgesteld per 25 september 2002.
Artikel 4.17c. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat
[Vervallen per 03-12-2004]
Paragraaf 4.3. Verbod recirculatie
Artikel 4.18. Verbod recirculatie
-
1 Het is verboden lucht die, als gevolg van werkzaamheden of de aanwezigheid van een
stof op de arbeidsplaats, een stof als bedoeld in het vierde lid bevat, opnieuw in
circulatie te brengen naar een arbeidsplaats waar de betreffende stof niet aanwezig
is.
-
2 Het is verboden de lucht, bedoeld in het eerste lid, opnieuw op dezelfde arbeidsplaats
in circulatie te brengen, tenzij de werkgever aantoont dat de concentratie van een
stof als bedoeld in het vierde lid in de lucht die wordt toegevoerd aan de arbeidsplaats,
ten hoogste één tiende deel van de voor die stof vastgestelde grenswaarde bedraagt.
-
3 Indien voor een stof als bedoeld in het vierde lid geen grenswaarde is vastgesteld,
bedraagt, voor de toepassing van het tweede lid, de concentratie van de stof in de
lucht die wordt toegevoerd aan de arbeidsplaats ten hoogste één tiende deel van de
door de werkgever naar de huidige stand van de wetenschap en inzichten vastgestelde
waarde.
Paragraaf 4.4. Wettelijke grenswaarden
Artikel 4.19. Gevaarlijke stoffen
De resultaten van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het besluit worden voor elke stof waarvoor overeenkomstig het eerste lid een grenswaarde is vastgesteld,
getoetst aan die grenswaarde. De toetsing vindt plaats volgens een voor dat doel geschikte
genormaliseerde methode.
Artikel 4.20. Kankerverwekkende en mutagene stoffen
-
2 De resultaten van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het besluit worden voor elke stof waarvoor overeenkomstig het eerste lid een grenswaarde is vastgesteld,
getoetst aan die grenswaarde. De toetsing vindt plaats volgens een voor dat doel geschikte
genormaliseerde methode.
Paragraaf 4.4a. Nadere voorschriften over het werken met lood
Artikel 4.20a. Meetfrequentie en analyse van lood in de lucht
-
1 In het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, van het besluit wordt de concentratie van lood in de lucht om de drie maanden gemeten. Er kan worden
volstaan met eenmaal per jaar meten, indien er geen verandering in de werkmethoden
en de omstandigheden van de blootstelling plaatsvindt, en
-
a. het loodgehalte in het bloed van geen enkele werknemer, gemeten overeenkomstig artikel
4.10b van het besluit, meer bedraagt dan 60 µg/100 ml bloed, of
-
b. uit twee opeenvolgende voorafgaande metingen is gebleken, dat de concentratie van
lood in de lucht minder bedraagt dan 100 µg/m3 lucht of dat de omstandigheden van de blootstelling niet merkbaar variëren.
-
2 De bepaling van de concentratie van lood in de lucht, als bedoeld in het eerste lid,
geschiedt met behulp van de atomaire arbsorptiespectrometrie of een andere analysemethode,
die gelijkwaardige resultaten oplevert.
Artikel 4.20b. Controle van lood in het bloed
-
2 De frequentie van het meten van het loodgehalte in bloed kan worden teruggebracht
tot eenmaal per jaar, indien het loodgehalte van geen enkele werknemer meer bedraagt
dan 50 µg/100 ml bloed en uit de twee opeenvolgende voorafgaande metingen is gebleken
dat de concentratie van lood in de lucht minder bedraagt dan 100 µg/m³ lucht.
-
4 De resultaten van de meting, bedoeld in het eerste lid, worden getoetst aan de grenswaarde,
bedoeld in artikel 4.19a. De toetsing vindt plaats volgens een voor dat doel geschikte genormaliseerde methode.
Paragraaf 4.4b. Aanwijzing kankerverwekkende processen
Als kankerverwekkende processen, bedoeld in artikel 4.11, onderdeel c, onder 2°, van het besluit worden de processen waarbij de volgende mengsels van stoffen vrijkomen aangewezen:
-
a. dieselmotoremissies;
-
b. een mengsel van N-[3-hydroxy-2-(2-methylacryloylaminomethoxy)-propoxymethyl]-2-methylacrylamide
en N-[2,3-bis-(2-methylacryloylaminomethoxy)propoxymethyl]-2-methylacrylamide en methacrylamide
en 2-methyl-N-(2-methylacryloylaminomethoxymethyl)acrylamide en N-(2,3-dihydroxypropoxymethyl)-2-methylacrylamide,
of;
-
c. C.I. Basic Violet 3 met 0,1% of meer Michlers keton.
Paragraaf 4.5. Meetmethodes asbest
Artikel 4.22. Monsterneming
Monsters worden genomen uit de individuele ademzone van de werknemers, dat wil zeggen
binnen een halve bol met een straal van 300 mm frontaal voor het gezicht en gemeten
vanaf het midden van een lijn, die de oren verbindt.
Artikel 4.23. Te gebruiken materialen
Bij monsterneming wordt gebruik gemaakt van:
-
a. membraanfilters van gemengde esters van cellulose of cellulosenitraat, met een poriëngrootte
van 0,8 tot 1,2 micrometer met gedrukte vierkanten en een doorsnede van 25 mm en een
optimale belasting van 100/400 vezels per mm²;
-
b. een open filterhouder, voorzien van een cilindervormige kap die zich tussen 33 en
44 mm voor het filter bevindt, waardoor een cirkelvormig oppervlak van ten minste
20 mm doorsnee wordt blootgesteld, waarvan de kap bij het gebruik naar beneden is
gericht;
-
c. een draagbaar pompje met batterijvoeding dat de werknemer tijdens de monsterneming
meedraagt, waarvan de luchtsnelheid regelmatig is en wordt afgesteld op 1 liter per
minuut ± 5%; deze luchtsnelheid blijft tijdens de periode van de monsterneming gehandhaafd
binnen ± 10% van aanvankelijke stroomsnelheid, waarbij voor de duur van de monsterneming
een marge van 2% is toegestaan.
Artikel 4.24. Vezeltelling
-
2 De microscoop wordt aan het begin van de dag van gebruik opgesteld volgens de voorschriften
van de fabrikant, waarbij de waarnemingsgrens wordt gecontroleerd aan de hand van
een fase-contrastproefplaatje. De codes op de AIA-proefglaasjes of op de blokken op
het HSE/NLP/Mark 2 proefglaasje zijn bij gebruik volgens de door de fabrikant aangegeven
wijze zichtbaar tot aan code 5 respectievelijk blok 5.
Artikel 4.25. Voorschriften bij telling
Telling van de vezels op het filter, bedoeld in artikel 4.24, vindt plaats volgens de onderstaande voorschriften:
-
a. alleen telbare vezels worden geteld; onder telbare vezel wordt verstaan een vezel
die voldoet aan de definitie van een vezel, bedoeld in artikel 4.37, eerste lid, onder e, van het besluit die geen deeltje met een maximum diameter groter dan 3 micrometer raakt;
-
b. telbare vezels waarvan de twee uiteinden zich binnen de graticulezone bevinden, worden
als één vezel geteld;
-
c. telbare vezels waarvan zich één uiteinde binnen de graticulezone bevindt, worden als
een halve vezel geteld;
-
d. een vezelcluster dat over zijn lengte op één of meer plaatsen stevig en niet gespleten
schijnt te zijn maar dat op andere plaatsen in afzonderlijke vezels uiteen schijnt
te vallen, is één telbare vezel indien het voldoet aan de definitie van een vezel,
bedoeld in artikel 4.37, eerste lid, onder e, van het besluit; de diameter wordt gemeten dwars door het niet-gespleten deel en niet door het gespleten
deel;
-
e. bij vezelclusters in de vorm van een bundel, waarin de afzonderlijke vezels elkaar
raken of kruisen, worden deze vezels apart geteld indien zij voldoende van elkaar
kunnen worden onderscheiden om vast te stellen dat zij voldoen aan de definitie van
een vezel; wanneer dit niet het geval is, dan is de bundel een telbare vezel, indien
hij als geheel aan de definitie voldoet;
-
f. het filter dan wel een deel daarvan wordt op een voorwerpglaasje geplaatst, doorzichtig
gemaakt volgens de acetontriacetinemethode en met een dekglaasje bedekt;
-
g. graticulezones waar zal worden geteld, worden a-select in het hele blootgestelde oppervlak
van het filter gekozen;
-
h. indien meer dan een achtste van een graticulezone is bedekt met een vezelcluster dan
wel deeltjes wordt de graticulezone overgeslagen en wordt een andere zone geteld;
-
i. er worden 100 vezels geteld, waarbij minimaal 20 graticulezones worden onderzocht
of er worden 100 graticulezones onderzocht.
Paragraaf 4.6. Certificatiebepalingen arbeid met asbest en crocidoliet
Artikel 4.27. Afgifte certificaten
Een certificaat wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling
heeft aangewezen, door een certificerende instelling, afgegeven indien:
-
a. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54a, derde lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het SCA Certificatieschema SBC-BRL
5052, ‘Asbestinventarisatie’, 1998-06-01;
-
b. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het SCA Certificatieschema SBC-BRL
5050 ‘Asbestverwijdering’, 1999-06-01;
-
c. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54d, derde lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het SCA Certificatieschema SC-510
‘Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering’, juli 2005.
Artikel 4.28. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat
[Vervallen per 03-12-2004]
Paragraaf 4.7. Bijzondere voorschriften asbest
[Vervallen per 01-03-2006]
Artikel 4.29. Vrijstelling verwerken, bewerken en in voorraad houden
[Vervallen per 05-03-2005]
Artikel 4.30. Uitzonderingen slopen
[Vervallen per 01-03-2006]
Paragraaf 4.8. Werken met zandsteen
[Vervallen per 03-12-2004]
Artikel 4.31. Afgifte certificaat zandsteenbedrijf
[Vervallen per 03-12-2004]
Artikel 4.32. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat
[Vervallen per 03-12-2004]
Paragraaf 4.8a. Vluchtige organische stoffen
Artikel 4.32a. Lijmen en verven in binnensituaties
-
2 Het eerste lid, onder b, is niet van toepassing op handelingen in woningen of andere
gebouwen, bestaande uit:
-
a. het voorbewerken van muren of andere bestanddelen van de betreffende woningen of
andere gebouwen op plaatsen waar deze muren of andere bestanddelen ernstig verontreinigd
zijn door brand- of rookschade of door nicotineaanslag;
-
b. het voorbewerken in de zin van versterken van sterk poreuze of poederende bestanddelen
van de betreffende woningen of andere gebouwen;
-
c. het repareren met behulp van verf of lak van beschadigingen aan stalen constructies
bij nieuwbouw van woningen of andere gebouwen;
-
d. het geheel of gedeeltelijk herstellen van historische afwerkings- of toplagen in
een techniek die gelijk is aan of overeenkomt met die historische afwerking, waarbij
deze herstelwerkzaamheden gericht zijn op herstel of instandhouding van een architectuurhistorische
eenheid binnen een beschermd monument in de zin van de Monumentenwet 1988;
-
e. het aanbrengen van traditioneel imitatieschilderwerk, zoals marmer- en houtnerfschilderwerk,
alsmede het vergulden met behulp van goudverf, exclusief de voorbewerking;
-
f. het aanbrengen van een product op beglazingskit in gebouwen voorzover deze opgeleverd
zijn voor 1 januari 2001, teneinde deze kit geschikt te maken voor de toepassing van
watergedragen verfproducten.
-
3 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder
a, bevatten ten hoogste 5 gram vluchtige organische stoffen per kilogram product.
-
4 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder
b, voor zover het betreft het aanbrengen van muurverf, bevatten ten hoogste 75 gram
vluchtige organische stoffen per liter product.
-
5 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder
b, voor zover het betreft het aanbrengen van overige verf en andere genoemde producten,
zijn watergedragen, uitsluitend met water te verdunnen, en bevatten ten hoogste 125
gram vluchtige organische stoffen per liter product.
-
6 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder
c, bevatten ten hoogste 125 gram vluchtige organische stoffen per liter product.
Artikel 4.32b. Offsetdrukken
-
2 Het vochtwater dat wordt gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid,
onder a, bevat ten hoogste 8 volumeprocenten isopropylalcohol of andere mono-alcoholen
bij automatische doseersystemen en ten hoogste 10 volumeprocenten bij handmatige doseersystemen
en bij rotatie-offsetpersen die voor het eerst in gebruik zijn genomen vóór 1 januari
1985.
-
3 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder
b, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten
met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C en hebben een vlampunt van
ten minste 55 °C.
-
4 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder
c, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten
met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C.
Artikel 4.32c. Zeefdrukken
-
2 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder
a, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten
met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C en hebben een vlampunt van
ten minste 21 °C.
-
3 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder
b, bevatten ten hoogste 150 gram vluchtige organische stoffen per kilogram product.
Artikel 4.32d. Illustratiediepdrukken
-
2 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, bevatten
ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met
een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C en hebben een vlampunt van ten
minste 55 °C.
Artikel 4.32e. Verpakkingsdiepdrukken en flexodrukken
-
4 Het derde lid is niet van toepassing op de producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden,
bedoeld in het tweede lid, onder c, d en e, indien daarbij bijzondere eisen aan de
kwaliteit of bestendigheid van het gefabriceerde product worden gesteld, mits op jaarbasis
het gewicht van de vluchtige organische stoffen van de producten die worden gebruikt
bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder c, d en e, ten hoogste 80%
bedraagt van het gewicht van de opgebrachte vaste stof.
Artikel 4.32f. Herstellen autoschade
-
1 In dit artikel wordt verstaan onder motorrijtuig: een personenauto, een bestelauto,
een motorrijwiel, een autobus of een kampeerauto als bedoeld in artikel 2, onder b, c, d, e onderscheidenlijk g, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting
1994 of een vrachtauto als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wet goederenvervoer over de weg.
-
4 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, bevatten
in gebruiks- of spuitklare vorm, ten hoogste het gehalte aan vluchtige organische
stoffen dat met betrekking tot deze producten is vastgesteld bij bijlage VIIIA bij deze regeling.
Artikel 4.32g. Coating van timmerwerk in binnensituaties
-
3 Coatings die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder
a en b, bevatten ten hoogste 150 gram vluchtige organische stoffen per liter gebruiksklaar
product.
-
4 Het derde lid is niet van toepassing op het aanbrengen van een coating op delen van
de in het tweede lid genoemde producten, voorzover die producten zijn vervaardigd
van houtsoorten waarbij door het aanbrengen van een coating, als bedoeld in het derde
lid, inhoudstoffen kunnen vrijkomen.
Artikel 4.32h. Gelijkstelling vervangende producten
Met de in de artikelen 4.32a, derde tot en met zesde lid, 4.32b, tweede tot en met vierde lid, 4.32c, tweede en derde lid, 4.32d, tweede lid, 4.32e, derde lid, 4.32f, vierde lid en 4.32g, derde lid, bedoelde producten worden gelijkgesteld producten, die rechtmatig zijn vervaardigd
en in de handel zijn gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel
rechtmatig zijn vervaardigd in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese
Unie, die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, en
die voldoen aan eisen die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig
is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.
Artikel 4.33
[Vervallen per 19-04-2002]
Artikel 4.34
[Vervallen per 19-04-2002]
Artikel 4.35
[Vervallen per 19-04-2002]
Artikel 4.36
[Vervallen per 19-04-2002]
Artikel 4.37
[Vervallen per 19-04-2002]
Artikel 4.38
[Vervallen per 19-04-2002]
Artikel 4.39
[Vervallen per 19-04-2002]
Artikel 4.40
[Vervallen per 19-04-2002]
Artikel 4.41
[Vervallen per 19-04-2002]
Artikel 4.41a
[Vervallen per 01-09-2000]
Artikel 4.41b
[Vervallen per 01-09-2000]
Artikel 4.42
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 4.43
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 4.44
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 4.45
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 4.46
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 4.47
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 4.48
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 4.49
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 4.50
[Vervallen per 01-11-1999]
Hoofdstuk 5. Beeldschermarbeid
Artikel 5.1. Apparatuur en meubilair
Apparatuur en meubilair, in gebruik bij het verrichten van beeldschermwerk, voldoen
aan ergonomische eisen, waarbij in ieder geval in acht wordt genomen dat:
-
a. de tekens op het beeldscherm voldoende scherp, duidelijk van vorm en voldoende groot
zijn, met voldoende afstand tussen de tekens en de regels;
-
b. het beeld op het scherm stabiel is;
-
c. de luminantie van of het contrast tussen de tekens en de achtergrond gemakkelijk door
de gebruiker is bij te stellen;
-
d. het beeldscherm vrij te plaatsen en gemakkelijk verstelbaar en kantelbaar is;
-
e. het beeldscherm vrij is van voor de gebruiker hinderlijke glans en spiegelingen;
-
f. het toetsenbord hellend kan worden geplaatst en geen geheel vormt met het beeldscherm;
-
g. er voor het toetsenbord voldoende ruimte is voor handen en armen van de gebruiker;
-
h. het toetsenbord een mat oppervlak heeft;
-
i. de indeling van het toetsenbord en de vorm van de toetsen zijn gericht op vergemakkelijking
van het gebruik;
-
j. de symbolen op de toetsen voldoende contrastrijk zijn en vanuit een normale werkhouding
voldoende leesbaar;
-
k. de werktafel of het werkvlak een comfortabele houding van de gebruiker mogelijk maakt
en een reflectiearm oppervlak heeft, voldoende groot is en een flexibele opstelling
van beeldscherm, toetsenbord, documenten en accessoires mogelijk maakt;
-
l. een voor het werk noodzakelijke documenthouder stabiel en regelbaar is, en zodanig
geplaatst dat oncomfortabele hoofd- en oogbewegingen tot een minimum zijn beperkt.
Artikel 5.2. Inrichting van de werkplek
De omgeving waarin het beeldschermwerk wordt verricht en de inrichting van de werkplek
voldoen aan ergonomische eisen, waarbij in ieder geval in acht wordt genomen dat:
-
a. de verlichting van de werkruimte zorgt voor voldoende licht en een passend contrast
tussen beeldscherm en omgeving, rekening houdende met de aard van het werk en de visuele
behoeften van de gebruiker;
-
b. mogelijke verblinding en hinderlijke reflecties op de werkplek worden vermeden;
-
c. er geen directe verblinding en hinderlijke reflecties op het beeldscherm optreden;
-
d. de ramen zijn uitgerust met passende instelbare helderheidswering om de intensiteit
van het licht dat op de werkplek valt te verminderen;
-
e. het geluid dat de apparatuur voortbrengt geen verstoring van de aandacht en het gesproken
woord veroorzaakt;
-
f. de apparatuur geen voor de werknemers hinderlijke warmte voortbrengt;
-
g. de vochtigheidsgraad steeds toereikend is.
Artikel 5.3. Programmatuur
De programmatuur die wordt gebruikt bij het verrichten van beeldschermwerk voldoet
aan ergonomische eisen, waarbij in ieder geval in acht wordt genomen dat:
-
a. de programmatuur is aangepast aan de te verrichten taak;
-
b. de programmatuur gemakkelijk te gebruiken en aan te passen is aan het kennis- en ervaringsniveau
van de gebruiker;
-
c. er zonder medeweten van de gebruiker geen gebruik wordt gemaakt van een kwantitatief
of kwalitatief controlemechanisme;
-
d. de systemen de gebruiker gegevens verschaffen over de werking ervan;
-
e. de systemen de informatie zichtbaar maken in een vorm en een tempo die zijn aangepast
aan de gebruiker.
Hoofdstuk 6. Arbeid onder overdruk
Paragraaf 6.1. Certificatie
ArtikelAanwijzingscriteria certificerende instelling 6.1
-
2 Als certificerende instelling als bedoeld in artikel 6.16, derde lid, zesde lid, onderscheidenlijk zevende lid, van het besluit, is aangewezen een instelling die:
-
a. op grond van een daartoe door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
vastgestelde regeling een examen behorend bij de opleiding duikploegleider, duiker
of duikmedische begeleiding bij de brandweer afneemt;
-
b. op grond van een daartoe door de Minister van Defensie vastgestelde regeling een
opleiding duikploegleider, duiker of duikmedische begeleiding bij het Ministerie van
Defensie verzorgt en de bijbehorende examens afneemt.
Artikel 6.2. Verstrekken gegevens
Een certificerende instelling als bedoeld in artikel 6.1, eerste en derde lid verstrekt aan de minister op diens verzoek alle informatie met betrekking tot de
door haar verzorgde opleiding en stelt hem tijdig op de hoogte van voorgenomen wijzigingen
van de inhoud van de opleiding en het bijbehorende examen.
Artikel 6.3. Afgifte certificaat duikploegleider, duikarbeid en duikmedische begeleiding
-
1 Een certificaat duikploegleider, duikarbeid of duikmedische begeleiding als bedoeld
in artikel 6.16, derde lid, zesde lid, onderscheidenlijk zevende lid, van het besluit wordt door de instelling, bedoeld in artikel 6.1, tweede lid en derde lid, afgegeven indien de cursist met goed gevolg het examen, behorend bij de opleiding,
bedoeld in de laatstgenoemde artikelleden, heeft afgelegd. Het certificaat wordt aangemerkt
als een schriftelijk bewijs als bedoeld in artikel 1.7.
-
2 Een certificaat duikploegleider, duikarbeid of duikmedische begeleiding als bedoeld
in het eerste lid, dat door een lidstaat van de Europese Unie anders dan Nederland
of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische
Ruimte of de Zwitserse bondsstaat is voorgeschreven en dat naar oordeel van de minister
of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende
instelling, qua vereist niveau van vakbekwaamheid gelijkwaardig is, wordt gelijkgesteld
aan de certificaten, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 6.3a. Afgifte certificaat duikerarts
-
1 Een certificaat als bedoeld in artikel 6.14a, derde lid, van het besluit, wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft
aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager:
-
a. in het bezit is van het certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en bedrijfsgeneeskunde,
bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit;
-
b. met goed gevolg het examen, behorend bij de opleiding, bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, heeft afgelegd, en
-
c. blijk heeft gegeven over voldoende relevante en actuele kennis en beroepservaring
te beschikken.
-
2 Een certificaat als bedoeld in het eerste lid is geldig voor een periode van ten
hoogste twee jaar; na afloop van die periode kan de geldigheidsduur van een certificaat
op aanvraag telkens met ten hoogste twee jaar worden verlengd, indien de aanvrager
kan aantonen dat hij de noodzakelijke kennis heeft bijgehouden en in de afgelopen
periode nodige ervaring als duikerarts heeft gehad.
-
3 De aanvrager van een certificaat verstrekt aan de minister of, indien de minister
een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, de relevante
gegevens met betrekking tot opleiding, diploma's en kennis en beroepservaring als
bedoeld in het eerste lid.
-
5 Een certificaat of een ander bekwaamheidsdocument voor duikerartsen dat door een lidstaat
van de Europese Unie anders dan Nederland of een andere staat die partij is bij de
Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of de Zwitserse bondsstaat
is voorgeschreven en dat naar oordeel van de minister of, indien de minister een certificerende
instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, qua vereist niveau van
vakbekwaamheid ten minste gelijkwaardig is, wordt gelijkgesteld aan het certificaat,
bedoeld in het eerste lid.
Voor de afgifte van een certificaat als bedoeld in de artikelen 6.3 en 6.3a is een vergoeding verschuldigd van ten hoogste € 273, bijkomende kosten en BTW alsmede
opleidings- en examenkosten daaronder niet begrepen.
Paragraaf 6.2. Opleidingen
Artikel 6.5. Categorieën opleidingen
Paragraaf 6.3. Arbeidsgezondheidskundig onderzoek duikers
Paragraaf 6.4. Vrijstelling
ArtikelVrijstelling certificaat duikarbeid leerlingen 6.8
Als sportduikbrevet als bedoeld in artikel 6.31, tweede lid, van het besluit wordt aangewezen een geldig brevet NOB**, afgegeven door de Nederlandse onderwatersportbond,
dan wel een naar het oordeel van de minister gelijkwaardig brevet.
Hoofdstuk 7. Arbeidsmiddelen
Paragraaf 7.1. Certificatie hijskranen
[Vervallen per 01-09-2003]
Artikel 7.1. Definities
[Vervallen per 01-09-2003]
Artikel 7.2. Onderzoeken en beproevingen categorieën hijskranen
[Vervallen per 01-09-2003]
Artikel 7.3. Afgifte certificaat van goedkeuring
[Vervallen per 01-09-2003]
Paragraaf 7.2. Hijs- en hefwerktuigen en hijs- en hefgereedschappen aan boord van
schepen
Artikel 7.4. Modellen certificaten beproevingen en onderzoekingen
Als modellen van de certificaten, bedoeld in artikel 7.29, negende lid, van het besluit worden vastgesteld de modellen van de certificaten, bedoeld in artikel 25, derde
lid, van het Verdrag betreffende de arbeidsveiligheid en gezondheid in havenarbeid
(1979).
Artikel 7.5. Model register
Als model van het register, bedoeld in artikel 7.29, tiende lid, van het besluit wordt vastgesteld het model, bedoeld in artikel 25, tweede lid, van het Verdrag betreffende
de arbeidsveiligheid en gezondheid in havenarbeid (1979).
Paragraaf 7.3. Certificatie machinisten hijskranen en funderingsmachines
Artikel 7.6. Categorieën torenkranen, mobiele kranen en mobiele hei-installaties
-
1 Een persoon is in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in
artikel 7.32, eerste lid, onder a, van het besluit indien hij een torenkraan, mobiele kraan of mobiele hei-installatie als omschreven
in de onderdelen a tot en met c, bedient:
- a. torenkraan:
-
torenvormige hijskraan waarvan het maximumbedrijfslastmoment 10 tonmeter of meer bedraagt
of de giek 20 meter of hoger boven het vlak van de ondersteuning van de kraan bevestigd
is;
- b. mobiele kraan:
-
verrijdbare, niet aan een vaste baan gebonden hijskraan die geen torenkraan is en
waarvan het maximumbedrijfslastmoment 10 ton-meter of meer bedraagt, met uitzondering
van:
-
1º. een op een voertuig bevestigde laadkraan die uitsluitend ingericht is of althans uitsluitend
wordt gebruikt voor het laden en lossen van de laadbak van het voertuig of een samenstel
van voertuigen;
-
2º. een grondverzetmachine die ontgravingen maakt en direct daarop aansluitend leidingwerk
in die ontgravingen legt of ten behoeve van het uitvoeren van grondverzetwerkzaamheden
ondersteuningsschotten plaatst;
- c. mobiele hei-installatie:
-
verrijdbare of verrolbare funderingsmachine die is ingericht of bestemd om palen of
andere langwerpige voorwerpen in de grond te maken, te drijven of daaruit te verwijderen
alsmede om met een en ander rechtstreeks verband houdende verrichtingen uit te voeren,
met inbegrip van het met een maximumbedrijfslastmoment van 10 tonmeter of meer verplaatsen
van lasten.
Artikel 7.7. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid
-
1 Een certificaat als bedoeld in artikel 7.6 wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft
aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan
de eisen die, met betrekking tot de bediening van een kraan of heistelling van een
categorie als genoemd in artikel 7.6, tweede lid zijn opgenomen in de certificatieschema’s van de Stichting Toezicht Certificatie
Verticaal Transport te Bennekom, bedoeld in het tweede lid.
Artikel 7.8. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat
[Vervallen per 03-12-2004]
Artikel 7.9
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 7.10
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 7.11
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 7.12
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 7.13
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 7.14
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 7.15
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 7.16
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 7.17
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 7.18
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 7.19
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 7.20
[Vervallen per 01-11-1999]
Hoofdstuk 8. Veiligheids- en Gezondheidssignalering
Artikel 8.2. Permanente signalering
-
1 De signalering met betrekking tot een verbod, een waarschuwing en een gebod, alsmede
de signalering met betrekking tot de lokalisatie en de identificatie van reddings-
of hulpmiddelen geschiedt permanent door middel van borden.
Artikel 8.3. Occasionele signalering
-
1 De signalering van gevaarlijke gebeurtenissen, de oproep van personen voor een specifieke
actie, alsmede de dringende evacuatie van personen geschiedt occasioneel, door middel
van een lichtsignaal, een akoestisch signaal of een mondelinge mededeling.
Artikel 8.4. Vrije keuze van signalering
-
3 De doeltreffendheid van een signalering mag niet in het gedrang worden gebracht door
de aanwezigheid van een andere signalering of van andere factoren die de zicht- of
hoorbaarheid verstoren, een slecht ontwerp, een ontoereikend aantal, een slechte plaatsing,
een slechte staat of een slechte werking van de signaleringsmiddelen of signaleringsvoorzieningen.
Artikel 8.5. Gebruik van kleuren
Voor zover signalering geschiedt door middel van een veiligheidskleur wordt:
-
a. met de kleur rood aangeduid:
-
b. met de kleur geel of oranje-geel aangeduid een waarschuwingssignaal;
-
c. met de kleur blauw aangeduid een gebodssignaal;
-
d. met de kleur groen aangeduid:
Artikel 8.6. Noodinstallatie
Signaleringen die een energiebron behoeven, zijn voorzien van een noodinstallatie
voor het geval dat deze energiebron uitvalt, behalve indien het te signaleren gevaar
ophoudt te bestaan bij het uitvallen van de energie.
Artikel 8.7. Controle licht- en geluidssignalen
Artikel 8.8. Bescherming specifieke werknemers
Indien de betrokken werknemers een beperkt gehoor- of gezichtsvermogen hebben, onder
meer door het dragen van individuele beschermende uitrusting, dienen adequate aanvullende
maatregelen of vervangingsmaatregelen te worden genomen.
Artikel 8.9. Algemene eisen veiligheidsborden
Artikel 8.10. Soorten borden
-
1 Verbodsborden kenmerken zich door een ronde vorm, een zwart pictogram op witte achtergrond,
rode rand en balk die van links naar rechts over het pictogram loopt onder een hoek
van 45° ten opzichte van de horizontale lijn, waarbij de rode kleur ten minste 35%
van het oppervlak van het bord beslaat.
-
2 Waarschuwingsborden kenmerken zich door een driehoekige vorm, een zwart pictogram
op gele achtergrond en een zwarte rand, waarbij de gele kleur ten minste 50% van het
oppervlak van het bord beslaat.
Artikel 8.11. Plaatsing van borden
-
1 De borden worden, rekening houdend met eventuele obstakels, op passende hoogte en
op een passende plaats ten opzichte van het gezichtsveld geïnstalleerd, hetzij bij
de toegang tot een zone waar een algemeen risico bestaat hetzij in de onmiddellijke
nabijheid van een bepaald risico of het te signaleren object, en wel op een goed verlichte
en gemakkelijk toegankelijke en zichtbare plaats.
Artikel 8.12. Reservoirs gevaarlijke stoffen
-
2 Het vorige lid is niet van toepassing op reservoirs die worden gebruikt bij werkzaamheden
van korte duur of die vaak wisselen van inhoud mits er toereikende alternatieve maatregelen
worden genomen, met name op het gebied van voorlichting of opleiding, die hetzelfde
beschermingsniveau garanderen.
Artikel 8.13. Aanbrengen van signalering op reservoirs
De signalering bedoeld in artikel 8.12 wordt aangebracht op de zichtbare zijden in de vorm van hard materiaal, zelfklevend
materiaal of verf.
Artikel 8.14. Plaatsing op reservoirs
Artikel 8.15. Signalering bij opslag gevaarlijke stoffen
-
1 De signalering van plaatsen, lokalen of afgesloten ruimten die worden gebruikt voor
de opslag van aanzienlijke hoeveelheden gevaarlijke stoffen geschiedt door een passend
waarschuwingsbord als bedoeld in artikel 8.10 of door gevaarssymbolen en gevaarsbenamingen als bedoeld 8.12 tenzij, rekening houdend met artikel 8.9, derde lid, wat de afmeting betreft, de gevaarssymbolen en gevaarsbenamingen van de afzonderlijke
verpakkingen of op de reservoirs ter zake volstaan.
Artikel 8.16. Wijze van gebruik lichtsignalen
Rekening houdend met de gebruiksomstandigheden veroorzaakt het door een signaal uitgezonden
licht een aan de omgeving aangepast lichtcontrast dat niet tot verblinding mag leiden
maar voldoende zichtbaar is.
Artikel 8.17. Uniformiteit
Artikel 8.18. Bijzondere lichtsignalen
-
1 Wanneer een voorziening een continu en een onderbroken signaal kan uitzenden, wordt
het onderbroken signaal gebruikt om ten opzichte van het continue signaal aan te geven
dat het gaat om een situatie die een groter gevaar inhoudt of waarbij de gewenste
of verplichte interventie of actie met grotere spoed moet worden uitgevoerd.
Artikel 8.19. Vereisten geluidssignalen
-
1 Een geluidssignaal:
-
a. heeft een geluidsniveau dat duidelijk hoger is dan het niveau van het omgevingslawaai,
zodat het goed hoorbaar is, doch niet te luid of pijnlijk voor de oren;
-
b. is gemakkelijk herkenbaar;
-
c. is gemakkelijk te onderscheiden van een ander geluidssignaal en andere omgevingsgeluiden.
-
2 Wanneer een voorziening een geluidssignaal met een variabele en een vaste frequentie
kan uitzenden, wordt de variabele frequentie gebruikt om ten opzichte van de vaste
frequentie aan te geven dat het gaat om een situatie die een groter gevaar inhoudt
of waarbij de gewenste of verplichte interventie of actie met grotere spoed moet worden
uitgevoerd.
Artikel 8.20. Algemene vereisten inzake de mondelinge mededeling
-
1 De mondelinge mededeling vindt plaats tussen een spreker of zender en een of meer
toehoorders, en wel in de vorm van korte teksten, woordgroepen of afzonderlijke woorden,
eventueel gecodeerd.
Artikel 8.21. Gebruikte taal
De betrokken personen kennen de gebruikte taal zodanig dat zij de boodschap correct
kunnen uitspreken en begrijpen en zich al naar gelang van de boodschap op passende
wijze kunnen gedragen op het vlak van de veiligheid of de gezondheid.
Artikel 8.22. Algemene vereisten inzake hand en armseinen
Artikel 8.24. Ontvanger van seinen
De ontvanger van de seinen zet de in uitvoering zijnde transportbeweging stil om nieuwe
instructies te vragen, wanneer hij de ontvangen orders niet met de nodige veiligheidsgaranties
kan uitvoeren.
Artikel 8.25. Kenbaarheid seingever
De seingever is makkelijk herkenbaar voor de ontvanger van de seinen.
Artikel 8.26. Voorkomen onduidelijkheid seinen
De in bijlage XIB bij deze regeling opgenomen hand- en armseinen, worden gebruikt in de daarbij vermelde
situaties, waarbij deze geen afbreuk doen aan het gebruik van andere van toepassing
zijnde codes, met name in bepaalde bedrijvigheidssectoren, waarmee dezelfde handelingen
worden aangeduid.
Artikel 8.27. Signalering van obstakels en gevaarlijke plaatsen
-
1 De signalering van gevaar door stoten tegen obstakels, door vallende voorwerpen of
personen, geschiedt door middel van geel, afgewisseld met zwart, of rood afgewisseld
met wit, binnen de bebouwde zones van het bedrijf of de inrichting waartoe de werknemer
in het kader van zijn werk toegang heeft.
Artikel 8.28. Afstemming signalering op obstakel of gevaarlijke plaats
De afmetingen van de signalering houden rekening met de afmeting van het gesignaleerde
obstakel of de gesignaleerde gevaarlijke plaats.
Artikel 8.29. Vereisten inzake markering van verkeerswegen
Hoofdstuk 9. Overgangs- en Slotbepalingen
-
1 Voor de certificatie-onderzoeken in verband met de afgifte van een certificaat als
bedoeld in artikel 2.11, 2.14 tot en met 2.17, 4.14, 4.164.17b, 4.27, 4.31, 7.3, 7.7 en een certificaat als bedoeld in artikel 7.29, negende lid, van het besluit is een vergoeding verschuldigd van ten hoogste € 182 per uur, bijkomende kosten en
BTW daaronder niet begrepen.
-
2 Voor het bepalen van het tarief per certificaat worden de duur van de onderzoeken,
bedoeld in het eerste lid, en het aantal en de soort van de verrichtingen die daarbij
worden uitgevoerd alsmede de aard en de hoogte van de bijkomende kosten zo nauwkeurig
mogelijk omschreven.
Artikel 9.2. Vergoeding extra kosten certificatie en wijze van betaling
-
1 Voor zover ten gevolge van een verzoek of handeling dan wel nalaten van de aanvrager
van een certificaat als bedoeld in deze regeling, extra kosten worden gemaakt in verband
met de afgifte van het certificaat, worden deze kosten doorberekend aan de aanvrager.
-
2 De kosten verbonden aan de afgifte van een certificaat, voor zover de afgifte gebeurt
door de minister, worden bij de aanvraag voldaan door overmaking op gironummer 552712
(Postbank), ten name van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Postbus
90801, 2509 LV te 's-Gravenhage. Indien de minister voor de afgifte van een certificaat
een certificerende instelling heeft aangewezen, worden de kosten, verbonden aan de
afgifte van het certificaat, bij de aanvraag voldaan overeenkomstig de aanwijzingen
van de instelling.
Artikel 9.2a. Overgangsbepalingen certificering arbodiensten
[Vervallen per 01-07-2005]
Artikel 9.2b. Overgangsbepaling Commissie voor advies inzake bezwaar en beroep
[Vervallen per 01-07-2005]
Artikel 9.2c. Overgangsbepaling certificering vakbekwaamheid professioneel vuurwerk
[Vervallen per 03-12-2004]
Artikel 9.2d. Overgangsbepaling certificering duikploegleiders
-
1
Artikel 6.3, eerste lid, geldt ten aanzien van de ploegleider, bedoeld in artikel 6.16, derde lid, van het besluit, met uitzondering van de ploegleider bij de brandweer, niet tot 1 januari 2004 mits
de aanvrager van het certificaat duikploegleider blijk heeft gegeven te beschikken
over voldoende relevante en actuele kennis en beroepservaring
-
2
Artikel 6.3, eerste lid, geldt ten aanzien van de ploegleider bij de brandweer niet tot 1 juli 2005 mits
de aanvrager van het certificaat duikploegleider blijk heeft gegeven te beschikken
over voldoende relevante en actuele kennis en beroepservaring.
Artikel 9.2e. Overgangsbepaling certificering duikerartsen
Artikel 6.3a, eerste lid, onder a en b, geldt niet mits de aanvrager in een periode van een jaar, direct voorafgaand aan
de eerste aanvraag van een certificaat als bedoeld in artikel 6.3a, eerste lid, tenminste 10 personen belast met het verrichten van duikarbeid, heeft gekeurd.
Artikel 9.2f. Overgangsbepaling certificering arbeid met asbest en crocidoliet
-
2 Indien de geldigheidsduur van een certificaat als bedoeld in het eerste lid is verstreken
en de instelling die het betreffende certificaat heeft afgegeven op grond van het
derde lid is aangewezen als certificerende instelling, kan de geldigheidsduur door
deze instelling worden verlengd voor maximaal een periode van een jaar.
-
3 Behalve indien de aanwijzing, bedoeld in artikel 1.5a van het besluit, is ingetrokken, wordt een instelling tot uiterlijk 1 juli 2007 aangemerkt als een
certificerende instelling als bedoeld in artikel 4.54a, derde lid, onderscheidenlijk artikel 4.54d, eerste lid, van het besluit, indien op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 12 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005:
-
a. een of meer certificaten als bedoeld in het eerste lid, afgegeven door de betreffende
instelling, van kracht is of zijn;
-
b. een overeenkomst tussen de instelling en de Stichting Certificatie Asbest te Bennekom
met betrekking tot de toepassing van een of meer schema’s, bedoeld in artikel 4.27, onderdeel a of b, van kracht is;
-
c. de instelling aan de Europese norm EN 45011 voldoet voor de toepassing van de certificatieschema’s
genoemd in het eerste lid;
-
d. de instelling de minister heeft gemeld voor toepassing van dit lid in aanmerking te
willen komen en heeft verklaard te voldoen aan de onderdelen a tot en met c.
Artikel 9.3. Intrekking oude op de wet gebaseerde regelingen
[Vervallen per 01-07-2005]
Artikel 9.4
[Vervallen per 01-11-1999]
Deze regeling wordt aangehaald als: Arbeidsomstandighedenregeling.
Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden gepubliceerd.
1. Werkgever
Naam:
Adres:
(geen Postbusnummer)
Postcode en plaats:
Registratienummer Kamer van Koophandel:
(voorzover van toepassing)
Aantal werkzame personen:
2. Getroffene(n)
Naam:
Adres:
Postcode en woonplaats:
Geboortedatum en geslacht:
Nationaliteit:
De getroffene is: werknemer/stagiair/uitzendkracht/leerling/student/overig
Datum indiensttreding:
Soort letsel:
Plaats van het letsel:
Noodzaak ziekenhuisopname: ja/nee*
Dodelijke afloop: ja/nee*
Vermoedelijke verzuimduur:
3. Omstandigheden van het arbeidsongeval
Plaats van het arbeidsongeval:
Indien het arbeidsongeval niet plaatsvond op het adres van de werkgever tevens:
Naam bedrijf (voorzover van toepassing):
Adres:
Postcode en plaats:
Datum en tijdstip arbeidsongeval:
Direct voorafgaand aan het arbeidsongeval door getroffene verrichte werkzaamheden:
Aard van het arbeidsongeval:
Eventueel betrokken arbeidsmiddelen of stoffen:
Bijlage IA. , behorend bij artikel 2.0
In het veiligheidsbeheerssysteem, bedoeld in artikel 2.5a, tweede lid, van het besluit
komen aan de orde:
-
a. die onderdelen van het algemene managementsysteem waartoe de organisatorische structuur,
de verantwoordelijkheden, de gebruiken, de procedures, de toegepaste werkmethoden
en productiemethoden en de hulpmiddelen behoren welke het mogelijk maken het beleid
ter voorkoming van zware ongevallen te bepalen en uit te voeren;
-
b. de organisatie en het personeel: de taken en verantwoordelijkheden van het personeel
dat op alle organisatorische niveaus bij het beheersen van de risico’s van zware ongevallen
is betrokken, het onderkennen van de behoeften aan opleiding van dat personeel, de
organisatie van die opleiding en de deelname daaraan door het personeel, de aannemers
en de onderaannemers;
-
c. de identificatie van de gevaren en de beoordeling van de risico’s van zware ongevallen,
bedoeld in artikel 2.5b, eerste lid, van het besluit;
-
d. het toezicht op de uitvoering: de vaststelling en de toepassing van procedures en
instructies voor de beheersing van de veiligheid van de bedrijfsvoering, met inbegrip
van het onderhoud van de installaties en de tijdelijke onderbrekingen;
-
e. de wijze waarop wordt gehandeld bij wijzigingen: de vaststelling en de toepassing
van procedures voor de planning van wijzigingen met betrekking tot het bedrijf of
de inrichting of een onderdeel daarvan of de toegepaste werkmethoden en productiemethoden
dan wel met betrekking tot het ontwerpen van nieuwe werkmethoden of productiemethoden;
-
f. de planning voor noodsituaties: de vaststelling en de toepassing van procedures voor
de systematische identificatie van noodsituaties alsmede voor het uitwerken, beoefenen,
en toetsen van de noodplannen. Bij het oefenen van noodplannen worden alle werknemers
op de locatie betrokken, met inbegrip van relevante aannemers en onderaannemers;
-
g. het toezicht op de prestaties: de vaststelling en de toepassing van procedures voor
de permanente beoordeling van de inachtneming van de doelstellingen van het beleid
ter voorkoming van zware ongevallen en van het veiligheidsbeheerssysteem, alsmede
de invoering van regelingen voor onderzoek en correctie bij het niet in acht nemen
daarvan. Tot deze procedures behoren het systeem voor de melding van zware ongevallen
en bijna-ongevallen, met name die waarbij de beschermende maatregelen hebben gefaald,
het onderzoek daarnaar en de nazorg, een en ander op grond van de ervaringen uit het
verleden;
-
h. audits en beoordeling: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de systematische
periodieke evaluatie van het beleid ter voorkoming van zware ongevallen en van de
doeltreffendheid en van de deugdelijkheid van het veiligheidsbeheerssysteem alsmede
voor de met documenten gestaafde analyse door de werkgever van de resultaten van het
gevoerde beleid, van het veiligheidsbeheerssysteem en van de actualisering daarvan.
Bijlage IB. , behorend bij artikel 2.0c
Het intern noodplan als bedoeld in artikel 2.5c van het besluit bevat de volgende
gegevens en beschrijvingen:
-
a. de naam en functie van de personen die bevoegd zijn om noodprocedures in werking te
laten treden en van de persoon die belast is met de leiding en coördinatie van de
maatregelen ter bestrijding van een ongeval binnen het bedrijf of inrichting;
-
b. de naam en functie van de persoon die verantwoordelijk is voor de contacten met de
voor het externe noodplan verantwoordelijke autoriteiten;
-
c. voor voorzienbare omstandigheden of gebeurtenissen die een doorslaggevende rol kunnen
spelen bij het ontstaan van een zwaar ongeval, een beschrijving van de te nemen maatregelen
ter beheersing van de toestand of de gebeurtenis en ter beperking van de gevolgen
daarvan, met inbegrip van een beschrijving van de beschikbare veiligheidsuitrusting
en middelen;
-
d. de maatregelen ter beperking van het risico voor personen binnen het bedrijf of de
inrichting, waaronder het alarmsysteem en de gedragsregels bij het afgaan van het
alarm;
-
e. de regelingen om de autoriteit die verantwoordelijk is voor het in werking laten treden
van het externe noodplan bij een ongeval snel in te lichten, de inlichtingen die onmiddellijk
moeten worden verstrekt en de regelingen voor het verstrekken van uitvoeriger inlichtingen,
wanneer deze beschikbaar komen;
-
f. de regelingen om de werknemers op te leiden voor het vervullen van de taken die van
hen verwacht worden en indien nodig de coördinatie hiervan met de externe hulpdiensten;
-
g. de regelingen voor de verlening van steun aan externe bestrijdingsmaatregelen.
Bijlage II. , behorend bij artikel 1.16
[Vervallen per 01-01-2005]
Bijlage III. behorend bij artikel 3.1
Model kennisgeving bouwwerk
-
1 Aard van het bouwwerk:
-
2 Volledig adres van de bouwplaats:
-
3 Namen en adressen van de betrokken partijen
-
a
-
Opdrachtgever(s)
-
Naam:
-
Adres:
-
Postcode/plaats:
-
Contactpersoon:
-
Telefoon:
-
Fax:
-
b
-
Ontwerpende partij(en)
-
Naam:
-
Adres:
-
Postcode/plaats:
-
Contactpersoon:
-
Telefoon:
-
Fax:
-
c
-
d
-
Uitvoerende partij(en)
-
Naam:
-
Adres:
-
Postcode/plaats:
-
Contactpersoon:
-
Telefoon:
-
Fax:
-
e
-
4 Vermoedelijke aanvangsdatum van de bouwwerkzaamheden:
-
5 Vermoedelijke bouwtijd:
-
6 Vermoedelijke maximum aantal werknemers dat gelijktijdig op de bouwplaats aanwezig
zal zijn:
-
7 Vermoedelijk aantal werkgevers en zelfstandigen op de bouwplaats:
-
8 Namen van reeds geselecteerde ondernemingen:
-
9 Datum van kennisgeving:
-
10 Handtekening opdrachtgever:
De informatie, bedoeld in artikel 3.9, onderdeel b, betreft voor zover van toepassing:
-
a. een locatiekaart waarop de inter- en intrafieldpijpleidingen alsmede de onder water
afgewerkte boorgaten zijn aangeduid;
-
b. algemene tekeningen van ligging en plattegrond van het mijnbouwwerk op het land,
bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a, of de opbouw en configuratie van de mijnbouwinstallatie, bedoel in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen b, c en d;
-
c. voor- en zijaanzichten van het mijnbouwwerk;
-
d. een stroomdiagram dat het gehele behandelingsproces van delfstoffen omvat met een
massabalans;
-
e. tekeningen van pijpen, instrumentatie voor de processystemen en de ondersteunende
systemen (deze tekeningen worden alleen op verzoek van een ambtenaar als bedoeld in
artikel 24 van de wet opgestuurd);
-
f. tekeningen van gevarenzones;
-
g. oorzaak- en gevolgtekeningen die behoren bij de alarm- en insluitsystemen;
-
h. tekeningen van de aanleg en situering van brand- en gasdetectiesystemen;
-
i. tekeningen van brandbeschermende voorzieningen;
-
j. tekeningen van reddingsmiddelen en ontsnappingsroutes;
-
k. Heating Ventilation Air Conditioning (HVAC)-tekeningen;
-
l. een diagram van alle oproep-, alarmerings- en communicatiesystemen;
-
m. tekeningen van de indeling van het oproep- en alarmsysteem;
-
n. een beschrijving van het elektrisch systeem aan de hand van een één-lijndiagram waarop
de noodsystemen zijn aangegeven;
-
p. de locatie en capaciteit van opslagplaatsen voor gevaarlijke stoffen;
-
q. de locatie van opslagplaatsen voor chemische stoffen, en
-
r. de locatie van opslagplaatsen voor ontplofbare stoffen.
De informatie met betrekking tot het brandbestrijdingsplan, bedoeld in artikel 3.9, onderdeel c, betreft:
-
1. een plattegrond van het mijnbouwwerk, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, en, voor zover nodig, een situatieschets van elk van de op het mijnbouwwerk aanwezige
installaties, verblijven of overige lokalen, waarop zijn aangegeven:
-
a. de plaatsen en ruimten waar stoffen, voor welke verhoogd brandgevaar bestaat, worden
verkregen, behandeld, verwerkt, gebezigd, vervoerd of opgeslagen zomede de plaatsen
en ruimten, waar stoffen, die direct of indirect gevaar voor ontploffing kunnen veroorzaken,
worden verkregen, behandeld, verwerkt, gebezigd, vervoerd of opgeslagen, met de naaste
omgeving daarvan;
-
b. de plaatsen, waar gas of vloeistof, eventueel ter verbranding, wordt afgevoerd;
-
c. de plaatsen waar handbediende en automatische brandmeldinstallaties met bijbehorende
alarmsignalen zijn geïnstalleerd; de soort signalering dient te worden vermeld;
-
d. de plaatsen, waar brandblusinstallaties of grote blusmiddelen zijn opgesteld, met
vermelding van type, soort (handbediend of automatisch) en capaciteit van elk der
installaties en middelen;
-
e. het globale aantal en de soort handbrandblusapparaten per ruimte; de plaatsen, waar
pompen voor de bluswatervoorziening zijn opgesteld, de capaciteit van deze pompen,
de plaatsen waar hydranten en brandslangen aanwezig zijn en brandslangen aan de bluswaterleiding
kunnen worden aangesloten;
-
f. indien het brandbestrijdingsplan betrekking heeft op een mijnbouwwerk op het land
als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a: de aanwezigheid van vijvers en sloten, indien bluswater zonodig aan het oppervlaktewater
zal worden onttrokken;
-
2. de organisatie van de brandbestrijdingsdienst;
-
3. de wijze van brandmelding en van alarmering;
-
4. de regeling van de hulpverlening bij brand of ontploffing;
-
5. gegevens betreffende ademhalingsbeschermingsmiddelen voor de met het bestrijden van
brand belaste personen.
-
6. Indien het brandbestrijdingsplan betrekking heeft op een mijnbouwwerk op het land
als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a moet op de plattegrond, bedoeld in het eerste lid, onder a, bovendien zijn aangegeven
de plaats, waar zich een brandweerkazerne bevindt, en moet het plan gegevens bevatten
betreffende het aantal en soort van de grote mobiele brandbluseenheden in die kazerne.
Het onderzoek, bedoeld in artikel 3.9, onderdelen f en i, met betrekking tot het mijnbouwwerk op het land, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of iedere vast opgestelde mijnbouwinstallatie, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b betreft ten aanzien van:
-
A. het voorontwerprapport:
-
B. het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik:
- -
het beoordelen van de toepasbaarheid en, indien nodig, het herzien van het voorontwerprapport;
- -
het vaststellen van de soort, de kans, de gevolgen, de frequentie en de combinaties
van gevaren en de daarmee samenhangende risico's;
- -
het aantonen dat de opgeslagen hoeveelheid koolwaterstoffen geminimaliseerd is;
- -
het evalueren van definitieve berekeningen van overdruk ten gevolge van explosies;
- -
het aantonen van de doeltreffendheid van de geïnstalleerde systemen;
- -
het aantonen dat het risico van brand, hittestraling, ontploffing en het vrijkomen
van giftige gassen of dampen geminimaliseerd is;
- -
het aantonen dat de veiligheidssystemen doeltreffend beschermd zijn;
- -
het aantonen dat de algemene preventie principes in het ontwerp zijn meegenomen;
- -
het aantonen dat de kans op binnentreden van rook of gas in de accommodatieruimten
geminimaliseerd is;
- -
het aantonen dat de kwaliteit van de in te ademen lucht in de accommodatieruimten
is gewaarborgd;
- -
het aantonen dat de evacuatie-, ontsnappings-, en reddingssystemen doeltreffend zijn;
- -
het evalueren van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van procedures en beheersmaatregelen
gedurende de constructie activiteiten;
- -
het evalueren van de bestaande systemen van toezicht ten aanzien van de werkzaamheden;
- -
het evalueren van de procedures voor het in gebruik nemen van het boorwerk of de
vast opgestelde mijnbouwinstallatie.
-
C. het addendum gebruik:
- -
het beoordelen van de toepasbaarheid en, indien nodig, het herzien van het gedetailleerd
ontwerp, opstarten en gebruik;
- -
het nagaan of alle aanbevelingen uit doorlichtingen, inspecties of het onderzoek
naar voorvallen, ongevallen en klachten zijn uitgevoerd; en
- -
het nagaan of alle veranderingen, bevindingen, conclusies en aanbevelingen van de
verschillende doorlichtingen en inspecties op schrift zijn vastgelegd.
-
D. het addendum grote wijzigingen:
- -
het beoordelen van de toepasbaarheid en, indien nodig, het herzien van het addendum
gebruik;
- -
het vaststellen van het soort, de kans, de gevolgen, de frequentie en de combinaties
van gevaren en de daarmee samenhangende risico's;
- -
het uitvoeren van een risico-analyse van de voorgestelde grote wijzigingen;
- -
het evalueren van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van procedures en beheersmaatregelen
gedurende de constructie activiteiten; en
- -
het aantonen van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van alle beheerssystemen.
-
E. het addendum verlaten en verwijderen:
- -
het vaststellen van het soort, de kans, de gevolgen, de frequentie en de combinaties
van gevaren en de daarmee samenhangende risico's;
- -
het uitvoeren van een risico-analyse van de verwijderingsmethoden en -technieken;
- -
het aantonen van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van alle beheerssystemen;
en
- -
het aantonen dat de hoeveelheid koolwaterstoffen, toxische stoffen en chemische stoffen
geminimaliseerd is.
Bijlage IIIE. behorend bij artikel 3.14
De informatie met betrekking tot het noodplan, bedoeld in artikel 3.14, betreft:
-
a. een beschrijving van de organisatiestructuur van de werkgever en de en verantwoordelijke
personen in geval van nood alsmede een overzicht van hun taken en bevoegdheden;
-
b. een beschrijving van de organisatie van de personen belast met het gebruik van en
het geoefend zijn in het gebruik van evacuatie-, ontsnappings- en reddingsmiddelen
alsmede de personen belast met speciale taken bij het evacueren en redden van personen
op een mijnbouwinstallatie;
-
c. de wijze van alarmering;
-
d. de regeling van de hulpverlening;
-
e. het aantal, soort en type evacuatie-, ontsnappings-, en reddingsmiddelen, alsmede
de persoonlijke reddingsmiddelen die op de mijnbouwinstallatie in gebruik zijn;
-
f. de criteria voor de capaciteit van bijstandschepen en helikopters, inclusief de reactietijd
daarvan;
-
g. het aantal personen, dat ervaren is in het gebruik van het materieel, bedoeld in
onderdeel e en f van deze bijlage;
-
h. een schematische overzichtstekening waarop de evacuatie-, ontsnappings- en reddingsmiddelen
op de mijnbouwinstallatie zijn aangegeven;
-
i. het soort en de frequentie van de te houden oefeningen;
-
j. de te nemen maatregelen ter verzekering van de veiligheid en gezondheid van met reddingswerk
belaste personen, met name met het oog op de aan het verrichten van reddingswerk in
een atmosfeer, waarin verstikkende of giftige gassen aanwezig zijn, of in een met
radioactieve stoffen besmette atmosfeer verbonden gevaren.
Bijlage IV
[Vervallen per 01-11-1999]
Veiligheids- en gezondheidsverklaring 10
Toestand van de ladingzone
Ligplaats
Niet aan de werf of het reparatiebedrijf.
Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke
verwachting kunnen ontstaan
Toegestane werkzaamheden
-
1 Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.
-
2 Werk met vuur tenminste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.
Veiligheids- en gezondheidsverklaring 11
Toestand van de ladingzone
Ligplaats
Het schip mag naar de werf of het reparatiebedrijf. Echter alleen naar een veilige
ligplaats (= een ligplaats waar binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone
geen vuur aanwezig is of naar redelijke verwachting kan ontstaan).
Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke
verwachting kunnen ontstaan.
Toegestane werkzaamheden
-
1 Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.
-
2 Werk met vuur ten minste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.
Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/1
Toestand van de ladingzone
- -
Een gedeelte van de ruimten binnen de ladingzone is niet veilig voor mensen en niet
veilig voor vuur.
- -
Een gedeelte van de ruimten binnen de ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig
voor vuur
- -
Een gedeelte van de ladingzone is aangemerkt als zijnde veilig voor mensen en veilig
voor vuur.
In het laatste geval is de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/1 een voorloper
van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/2.
Deze Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/2 kan pas worden uitgereikt indien
sinds de uitreiking van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/1 ten minste 6
uren zijn verstreken. In deze periode mag zich geen wijziging voordoen in de toestand
van de gehele ladingzone.
Ligplaats
Het schip mag naar de werf of het reparatiebedrijf.
Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke
verwachting kunnen ontstaan.
Toegestane werkzaamheden
-
1 Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.
-
2 Koud werk in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden
is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand
bepaald.
-
3 Werk met vuur ten minste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.
Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/2
Toestand van de ladingzone
- -
Een gedeelte van de ruimten binnen de ladingzone is niet veilig voor mensen en niet
veilig voor vuur.
- -
Een gedeelte van de ruimten binnen de ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig
voor vuur
- -
Een gedeelte van de ladingzone is zowel veilig voor mensen als veilig voor vuur.
De Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/2 kan pas worden uitgereikt indien gebleken
is dat de ruimten waarin met vuur moet worden gewerkt veilig voor mensen en veilig
voor vuur zijn gebleven, terwijl ook in de toestand van de andere ruimten binnen de
ladingzone geen wijziging mag zijn opgetreden.
Daarnaast moeten er ten minste 6 uren verstreken zijn na het uitreiken van de bijbehorende
Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/1.
Ligplaats
Het schip mag naar de werf of het reparatiebedrijf.
Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke
verwachting kunnen ontstaan.
Toegestane werkzaamheden
-
1 Koud werk boven of buiten de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.
-
2 Koud werk in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden
is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand
bepaald.
-
3 Werk met vuur in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven
werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand
van die toestand bepaald.
-
4 Werk met vuur ten minste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.
Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1
Toestand van de ladingzone
Aangezien echter de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1 de voorloper is van
de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/2 zal men er voor zorg moeten dragen dat
de gehele ladingzone veilig voor vuur is. De Veiligheids- en gezondheidsverklaring
13/2 kan pas worden uitgereikt indien sinds de uitreiking van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring
13/1 ten minste 6 uren zijn verstreken. In deze periode mag zich geen wijziging voordoen
in de toestand van de gehele ladingzone.
Ligplaats
Het schip mag naar de werf of het reparatiebedrijf. Binnen de 25 meter van de ladingzone
mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke verwachting kunnen ontstaan.
Toegestane werkzaamheden
-
1 Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.
-
2 Koud werk in de gehele ladingzone.
-
3 Werk met vuur ten minste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.
Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/2
Toestand van de ladingzone
Deze vastgestelde toestand is ongewijzigd gebleven na de uitreiking van de bijbehorende
Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1. Daarnaast moeten er ten minste 6 uren
verstreken zijn na het uitreiken van de bijbehorende Veiligheids- en gezondheidsverklaring
13/1.
Ligplaats
Het schip mag overal ligplaats nemen
Toegestane werkzaamheden
-
1 Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.
-
2 Koud werk in de gehele ladingzone.
-
3 Werk met vuur in, boven en buiten de gehele ladingzone echter niet in K3-ruimten buiten
de ladingzone.
Veiligheids- en gezondheidsverklaring 20
Toestand van de ladingzone
Ligplaats
Het schip mag overal ligplaats nemen
Toegestane werkzaamheden
-
1 Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.
-
2 Koud werk in gehele, of in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van
aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt
aan de hand van die toestand bepaald.
-
3 Werk met vuur in besloten ruimten buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten
buiten de ladingzone.
-
4 Werk met vuur boven en buiten de gehele ladingzone.
-
5 Werk met vuur in de gehele, of in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn
van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt
aan de hand van die toestand bepaald.
Veiligheids- en gezondheidsverklaring 31
Toestand van de ladingzone
Ligplaats
Het schip mag overal ligplaats nemen
Toegestane werkzaamheden
-
1 Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.
-
2 Koud werk in de gehele ladingzone.
-
3 Werk met vuur buiten of boven de ladingzone echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.
Veiligheids- en gezondheidsverklaring 32
Toestand van de ladingzone
Ligplaats
Het schip mag overal ligplaats nemen.
Toegestane werkzaamheden
-
1 Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.
-
2 Koud werk in de gehele ladingzone.
-
3 Werk met vuur buiten of boven de ladingzone, echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.
-
4 Werk met vuur in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven
werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand
van die toestand bepaald.
Veiligheids- en gezondheidsverklaring 33
Toestand van de ladingzone
Ligplaats
Het schip mag overal ligplaats nemen.
Toegestane werkzaamheden
-
1 Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.
-
2 Koud werk in de gehele ladingzone.
-
3 Werk met vuur in, boven of buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten buiten
de ladingzone.
Veiligheids- en gezondheidsverklaring A/30
Toestand van de ladingzone
De toestand van de ruimten binnen de ladingzone wordt op deze Veiligheids- en gezondheidsverklaring
niet opgenomen.
Toegestane werkzaamheden
De Veiligheids- en gezondheidsverklaring A/30 is een zogenaamde “Combinatie Veiligheids-
en gezondheidsverklaring”. Dat betekent, dat een Veiligheids- en gezondheidsverklaring
A/30 nooit alleen afgegeven mag worden. Altijd zal dit moeten gebeuren in combinatie
met een Veiligheids- en gezondheidsverklaring, welke de toestand van de ladingzone
aangeeft.
Veiligheids- en gezondheidsverklaring A4
Deze Veiligheids- en gezondheidsverklaring is bedoeld om een Veiligheids- en gezondheidsverklaring
welke zijn geldigheid heeft verloren weer geldig te maken
Toestand van de ladingzone
De toestand van de ladingzone is gelijk aan de toestand zoals die vermeld wordt op
de Veiligheids- en gezondheidsverklaring die door het uitreiken van de Veiligheids-
en gezondheidsverklaring A4 zijn geldigheid herkrijgt.
De modellen, bedoeld in deze bijlage, liggen ter inzage in de bibliotheek van het
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Als model meldingsformulier, behorend bij artikel 4.11 en 4.13 wordt vastgesteld Model A.
Dit model betreft reparatiewerkzaamheden aan, op of in tankschepen waarbij werk met
vuur boven de ladingzone en/of werk met vuur in een deel van de ladingzone plaatsvindt
zonder dat de daartoe voorgeschreven veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt.
Als model meldingsformulier, behorend bij artikel 4.12 en 4.13 wordt vastgesteld Model B.
Dit model betreft afwijking van de voorwaarde op de Veiligheids- en gezondheidsverklaring
10-11-12/1-12/2 en 13/1 dat binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen
vuur aanwezig mag zijn noch naar redelijke verwachting kan ontstaan.
Reparatiewerkzaamheden aan of op tankschepen waarbij werk met vuur buiten de ladingzone,
echter binnen 25 meter van die ladingzone, plaatsvindt zonder dat de daartoe voorgeschreven
veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt
De modellen, bedoeld in deze bijlage, liggen ter inzage in de bibliotheek van het
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
[Vervallen per 03-12-2004]
Eindtermen van de opleiding gasdeskundige
[Vervallen per 03-12-2004]
[Vervallen per 03-12-2004]
Eindtermen opleidingen professioneel vuurwerk
1. Werkzaamheden
-
A.
Algemeen
-
a. de locatie (adres), de datum(s) en het (de) tijdstip(pen) waarop of waartussen het
professioneel vuurwerk tot ontbranding wordt gebracht;
-
b. een omschrijving van de locatie (de indeling en inrichting) waar het tot ontbranding
brengen zal plaatsvinden, met daarin aangegeven de punten waar (welke soort) professioneel
vuurwerk tot ontbranding wordt gebracht;
-
c. de wijze van plaatsing en de ondergrond waarop wordt geplaatst;
-
d. de plaats waar op de onder a bedoelde locatie de opbouw, montage of assemblage van
het professioneel vuurwerk plaatsvindt;
-
e. de plaats waar op de onder a bedoelde locatie professioneel vuurwerk tijdelijk wordt
opgeslagen, voorafgaand aan de onder d bedoelde werkzaamheden en het tot ontbranding
brengen ervan;
-
f. de naam van de persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid
professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 4.8a van het Arbeidsomstandighedenbesluit met betrekking tot de soort arbeid die hij verricht, en onder wiens voortdurend toezicht
ter plaatse van het tot ontbranding brengen van het professioneel vuurwerk het tijdelijk
opslaan, opbouwen, installeren, monteren, assembleren, afsteken en na ontbranding
verwijderen van het vuurwerk plaatsvindt;
-
g. de namen, taken en opleiding van de personen, bedoeld in artikel 3.3.6, eerste lid, onder b, van het Vuurwerkbesluit door wie onder toezicht van de onder f bedoelde persoon het professioneel vuurwerk
tijdelijk wordt opgeslagen, wordt opgebouwd, geïnstalleerd, gemonteerd, geassembleerd,
tot ontbranding gebracht en na ontbranding verwijderd;
-
B.
Specifiek
-
Groot vuurwerk
-
a. een opgave van de soorten groot vuurwerk die tot ontbranding worden gebracht, onder
vermelding per soort van aantallen en de bijbehorende standaard veiligheidsafstand
per soort;
-
b. de volgorde waarin het groot vuurwerk tot ontbranding wordt gebracht en de wijze waarop
en, indien dit door middel van elektrische apparatuur plaatsvindt, met welke apparatuur;
-
c. de tijd die voor het tijdelijk opslaan en het opbouwen van het evenement benodigd
is tot het moment van ontsteking en de tijd die nodig is voor het afbreken van het
evenement na afloop van ontsteking;
-
Pyrotechnische speciale effecten
een opgave van de soorten pyrotechnische speciale effecten die tot ontbranding worden
gebracht onder vermelding van de hoeveelheden en de bijbehorende standaard veiligheidsafstanden
per soort tot publiek en brandbare objecten;
2. Risico’s
-
a. een systematische beschrijving van de risico's van de werkzaamheden inclusief een
inschatting van de kans op mogelijke ongevallen veroorzaakt door het afval en de weigeraars
die het gevolg zijn van de werkzaamheden. Daarnaast een systematische beschrijving
van de effecten van mogelijke ongevallen;
-
b. bij de beschrijving van de risico's wordt, als het groot vuurwerk betreft, de invloed
van weersomstandigheden in acht genomen;
3. Maatregelen
-
A.
Algemeen
-
a. de plaatsen waar de brandweer, de politie en de EHBO- of andere hulpdiensten aanwezig
zijn;
-
b. de beschikbare brandbeveiligings- en brandblusmiddelen en de plaatsen waar deze middelen
zijn opgesteld;
-
c. de op de onder 2 genoemde risico’s afgestemde maatregelen ter verkleining van de
kans op een ongeval voor de personen door wie en onder wiens toezicht het vuurwerk
wordt opgebouwd, geïnstalleerd, gemonteerd, geassembleerd, tot ontbranding gebracht
en na ontbranding verwijderd;
-
d. de op de onder 2 genoemde risico’s afgestemde beschermingsmiddelen voor de personen
door wie en onder wiens toezicht het vuurwerk wordt opgebouwd, geïnstalleerd, gemonteerd,
geassembleerd, tot ontbranding gebracht en na ontbranding verwijderd.
-
B.
Specifiek
Groot vuurwerk
-
a. een kaart met daarop aangegeven de gebieden waar groot vuurwerk of overblijfselen
daarvan kunnen neerkomen, de lijnen waarachter het publiek dient te blijven en de
beschikbare vluchtroutes voor het publiek en de onder 1A, onder f en g bedoelde personen;
-
b. het markeren en afzetten van het gebied binnen de beschreven veiligheidsafstanden
gerekend vanaf de plaats waar het groot vuurwerk tot ontbranding wordt gebracht;
-
c. de wijze waarop de locatie binnen de onder 4b genoemde lijnen wordt bewaakt en is
afgebakend; d. een specifieke beschrijving van de weersomstandigheden waarbij het
evenement (of onderdelen daarvan) geen doorgang zal vinden;
4. Ondertekening
Ondertekening van het werkplan door een persoon die in het bezit is van een certificaat
van vakbekwaamheid professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 4.8a van het Arbeidsomstandighedenbesluit met betrekking tot de soort arbeid die wordt verricht.
Verklaring van de gebruikte letters en aanduidingen
CAS nummer
Om eenduidige identificatie te vergemakkelijken is bij elke stof het zogenoemde CAS
nummer opgenomen, dat wil zeggen het nummer waaronder de stof door de "Chemical Abstract
Service" is geregistreerd.
TGG
Tijd Gewogen Gemiddelde.
H (Huidopname)
Stoffen die relatief gemakkelijk door de huid kunnen worden opgenomen, hetgeen een
substantiële bijdrage kan betekenen aan de totale inwendige blootstelling, hebben
in de lijst een H-aanduiding. Bij deze stoffen moeten naast maatregelen tegen inademing
ook adequate maatregelen ter voorkoming van huidcontact worden genomen.
Inhaleerbaar / respirabel stof
Voor stoffen die ook als deeltjes/aerosolen kunnen voorkomen geldt dat de grenswaarde
betrekking heeft op de deeltjes bemonsterd als "inhaleerbaar stof", tenzij anders
vermeld. Voor nadere definiëring van inhaleerbaar en respirabel stof en meetaspecten
hiervan wordt verwezen naar NEN-norm NEN-EN 481: 1994.
Respirabele vezels
Respirabele vezels worden als volgt gedefinieerd: vezels die langer zijn dan 5 micrometer,
met een diameter kleiner dan 3 micrometer en die een lengte/breedte-verhouding hebben
van meer dan 3/1. Voor minerale wolvezels geldt nog het extra criterium dat de vezels
korter moeten zijn dan 200 micrometer.
De hieronder vermelde grenswaarden gelden bij een temperatuur van 20° C en een druk
van 101,3 kPa.
ISO-naam van de stof
|
CAS nummer
|
TGG 8 uur
mg/m3
|
TGG 15 min
mg/m3
|
H
|
Acetoncyaanhydrine
|
75-86-5
|
3,5
|
35
|
H
|
Allyl-2,3-epoxypropylether
|
106-92-3
|
0,5
|
|
|
Aniline
|
62-53-3
|
1
|
|
H
|
p-Aramide vezels
|
24938-64-5;
|
1
|
|
|
|
25035-37-4;
|
|
|
|
|
26125-61-1
|
|
|
|
Arseen en -verbindingen (als As) :
|
|
|
|
|
combinatie van alle anorganische verbindingen
|
|
0,05
|
0,1
|
|
wateroplosbare anorganische verbindingen
|
|
0,025
|
0,05
|
|
|
|
|
|
|
Bisfenol A
|
80-05-7
|
5
|
|
|
|
|
10
|
|
|
Bisfenol A
|
1675-54-3
|
5
|
|
|
diclycidylether
|
|
10
|
|
|
Broommethaan
|
74-83-9
|
1
|
|
H
|
1-Butanol
|
71-36-3
|
|
45
|
|
2-Butanon
|
78-93-3
|
590
|
900
|
H
|
2-(2-Butoxy-ethoxy)ethanol
|
112-34-5
|
50
|
|
H
|
iso-Butylmethacrylaat
|
97-86-9
|
59
|
|
|
n-Butylmethacrylaat
|
97-88-1
|
59
|
|
|
|
|
|
|
|
Cadmium en anorganische verbindingen (als Cd)
|
7440-43-9
|
0,005
|
|
|
Calciumsulfaat (respirable vezels)
|
10101-41-4
|
0,5
|
|
|
Carbonylfluoride en PTFE- pyrolyseproducten (als F)
|
353-50-4
|
|
1
|
|
Chloor
|
7782-50-5
|
-
|
1,5
|
|
2-Chloor-1,3-butadieen
|
126-99-8
|
18
|
|
H
|
Chloordioxide
|
10049-04-4
|
|
0,3
|
|
Chloorethaan
|
75-00-3
|
268
|
|
|
Chloorfluorkoolwaterstoffen:
|
|
|
|
|
1-chloor-1,1-difluorethaan
|
75-68-3
|
8380
|
|
|
chloordifluormethaan
|
75-45-6
|
3600
|
|
|
chloorpentafluorethaan
|
76-15-3
|
6460
|
|
|
chloortrifluormethaan
|
75-72-9
|
8700
|
|
|
dichloordifluormethaan
|
75-71-8
|
5040
|
|
|
dichloorfluormethaan
|
75-43-4
|
43
|
|
|
1,2-dichloor-1,1,2,2-
|
76-14-2
|
7130
|
|
|
tetrafluorethaan
|
|
|
|
|
tetrachloordifluorethaan
|
76-12-0
|
850
|
|
|
trichloorfluormethaan
|
75-69-4
|
|
5600
|
|
1,1,2-trichloor-1,2,2-
|
76-13-1
|
1170
|
|
|
trifluorethaan
|
|
|
|
|
Chloroform
|
67-66-3
|
5
|
25
|
|
Chroom en chroomverbindingen
|
|
|
|
|
bij enkelvoudige blootstelling:
|
|
|
|
|
Chroom-metallisch
|
7740-47-3
|
0,5
|
|
|
Cr(III)-verbindingen
|
|
0,5
|
1
|
|
Cr(III)-verbindingen (wateroplosbaar)
|
|
0,06
|
|
|
bij gecombineerde blootstelling:
|
|
|
|
|
zonder differentiatie naar type chroomverbinding
|
|
|
0,01
|
|
Cyclohexaan
|
110-82-7
|
875
|
|
|
Cyclohexanol
|
108-93-0
|
1
|
|
|
Cyclohexanon
|
108-94-1
|
|
50
|
H
|
Cyclohexylamine
|
108-91-8
|
5
|
|
|
|
|
|
|
|
1,2-Diaminoethaan
|
107-15-3
|
18
|
|
|
1,4-Dichloorbenzeen
|
106-46-7
|
150
|
300
|
|
1,1-Dichloorethaan
|
75-34-3
|
400
|
|
|
Dichloormethaan
|
75-09-2
|
350
|
1750
|
|
Dicyaan (oxalonitril)
|
460-19-6
|
2
|
|
|
Difenylamine
|
122-39-4
|
0,7
|
|
|
Difenylmethaan-4,4'- diisocyanaat
|
101-68-8
|
0,05
|
0,21
|
|
Dimethylamine
|
124-40-3
|
1,8
|
|
|
Dimethylformamide
|
68-12-2
|
15
|
|
H
|
1,4-Dioxaan
|
123-91-1
|
40
|
80
|
H
|
Distikstofmonoxide
|
10024-97-2
|
152
|
|
|
|
|
|
|
|
Enfluraan
|
13838-16-9
|
153
|
|
|
2-(2-Ethoxy-ethoxy)ethanol
|
111-90-0
|
180
|
|
H
|
ethyl-L-lactaat
|
|
|
|
|
Ethylacetaat
|
141-78-6
|
550
|
1100
|
|
Ethylacrylaat
|
140-88-5
|
20
|
|
H
|
Ethylamine
|
75-04-7
|
9
|
|
|
Ethylbenzeen
|
100-41-4
|
215
|
|
H
|
Ethyleenthioureum
|
96-45-7
|
0,024
|
|
|
Ethylmethacrylaat
|
97-63-2
|
48
|
|
|
|
|
|
|
|
Fenol
|
108-95-2
|
8
|
|
H
|
Fluor
|
7782-41-4
|
|
0,5
|
|
Fluoriden (anorganische,oplosbare) (als F)
|
|
|
3,5
|
|
Fluorwaterstof (als F)
|
7664-39-3
|
|
2,5
|
|
Formamide
|
75-12-7
|
16
|
|
|
Fosfine
|
7803-51-2
|
0,14
|
0,28
|
|
Ftaalzuuranhydride
|
85-44-9
|
1
|
2
|
|
Ftalaatverbindingen
|
|
5
|
|
|
|
|
10
|
|
|
|
|
|
|
|
Glycidylmethacrylaat
|
106-91-2
|
0,24
|
|
|
|
|
|
|
|
Halothaan
|
151-67-7
|
0,41
|
|
|
n-Heptaan
|
142-82-5
|
1200
|
1600
|
|
2-Heptanon
|
110-43-0
|
233
|
|
|
3-Heptanon
|
106-35-4
|
163
|
|
|
Hexaan-isomeren (m.u.v. n-Hexaan):
|
|
|
|
|
2,2-dimethylbutaan
|
75-83-2
|
|
|
|
2,3-dimethylbutaan
|
79-29-8
|
|
|
|
2-methylpentaan
|
107-83-5
|
|
|
|
3-methylpentaan
|
96-14-0
|
|
|
|
n-Hexaan
|
110-54-3
|
90
|
|
|
Hexafluoraceton
|
684-16-2
|
0,05
|
|
H
|
Hexamethyleen diisocyanaat
|
822-06-0
|
0,04
|
0,14
|
|
1,6-Hexanolactam:
|
105-60-2
|
|
|
|
damp
|
|
20
|
|
|
stof
|
|
1
|
|
|
2-Hexanon
|
591-78-6
|
2
|
|
H
|
Houtstof (niet allergeen)
|
|
2
|
|
|
2-Hydroxyethylacrylaat
|
818-61-1
|
0,24
|
|
|
2-Hydroxyethylmethacrylaat
|
868-77-9
|
0,24
|
|
|
2-Hydroxypropylmethacrylaat
|
923-26-2
|
0,24
|
|
|
|
|
|
|
|
Isofluraan
|
26675-46-7
|
153
|
|
|
Isoforondiisocyanaat
|
4098-71-9
|
0,05
|
0,19
|
|
2-Isopropoxyethanol
|
109-59-1
|
44
|
|
H
|
Isopropylglycidylether
|
4016-14-2
|
0,5
|
|
|
|
|
|
|
|
Koolmonoxide
|
630-08-0
|
29
|
|
|
Kwik (metaal)
|
7439-97-6
|
0,05
|
0,5
|
|
Kwikalkylverbindingen (als Hg)
|
|
0,01
|
0,02
|
H
|
Kwikverbindingen organisch
(fenylkwik en -verbindingen)
|
|
0,01
|
0,03
|
H
|
|
|
|
|
Kwikzouten anorganisch
|
|
0,05
|
0,15
|
H
|
|
|
|
|
|
n-butyl-L-lactaat
|
138-22-7
|
20
|
|
|
2-ethylhexyl-L-lactaat
|
186817-80-1
|
4
|
|
|
ethyl-L-lactaat
|
97-64-3
|
20
|
|
|
isobutyl-L-lactaat
|
702-84-0
|
20
|
|
|
isopropyl-L-lacaat
|
63697-00-7
|
20
|
|
|
propyl-L-lacaat
|
53651-69-7
|
20
|
|
|
Lasrook
|
|
3,5
|
|
|
lindaan/HCH gamma-isomeer
|
58-89-9
|
4(µg/m3)
|
|
H
|
Lood en anorganische
|
7439-92-1
|
0,15
|
|
|
loodverbindingen
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Mangaan en -verbindingen (als Mn)
|
7439-96-5
|
1
|
3
|
|
2-Methoxyethanol
|
109-86-4
|
1
|
|
H
|
2-(Methoxyethoxy)-ethanol
|
111-77-3
|
45
|
|
H
|
2-Methoxyethylacetaat
|
110-49-6
|
1,5
|
|
H
|
1-Methoxy-2-propanol
|
107-98-2
|
375
|
|
|
1-Methoxy-2-propylacetaat
|
108-65-6
|
550
|
|
|
Methylacrylaat
|
96-33-3
|
18
|
|
H
|
1-Methylbutylacetaat
|
626-38-0
|
|
530
|
|
2-Methylbutylacetaat
|
620-11-1
|
|
530
|
|
Methylchloride
|
74-87-3
|
52
|
|
|
Methylcyclohexanol (alle isomeren)
|
25639-42-3
|
50
|
|
|
5-Methyl-2-hexanon
|
110-12-3
|
233
|
|
|
5-Methyl-3-heptanon
|
541-85-5
|
133
|
|
|
Methylmethacrylaat
|
80-62-6
|
40
|
|
|
4-Methyl-2-pentanon
|
108-10-1
|
104
|
|
|
Methyl-tert-butylether
|
1634-04-4
|
180
|
360
|
|
Minerale wolvezels , waaronder glaswol, steenwol
|
|
2
|
|
|
en superfijne glasvezels
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Naftaleen diisocyanaat
|
3173-72-6
|
0,04
|
0,18
|
|
|
|
|
|
|
n-Pentaan
|
109-66-0
|
1800
|
|
|
Pentaerythritol
|
115-77-5
|
5
|
|
|
|
|
10
|
|
|
iso-Pentylacetaat
|
123-92-2
|
|
530
|
|
n-Pentylacetaat
|
628-63-7
|
|
530
|
|
tert-Pentylacetaat
|
625-16-1
|
|
530
|
|
perchloormethylmercaptaan
|
594-42-3
|
0,01
|
|
|
Polyvinylchloride (stof)
|
9002-86-2
|
2,5
|
|
|
2-Propanol
|
67-63-0
|
650
|
|
|
2-Propoxyethanol
|
2807-30-9
|
44
|
|
H
|
2-iso-Propoxyethanol
|
109-59-1
|
44
|
|
H
|
2-Propoxyethylacetaat
|
20706-25-6
|
60
|
|
H
|
Pyridine
|
110-86-1
|
0,9
|
|
|
|
|
|
|
|
Respirabel PVC-stof
|
9002-86-2
|
0,5
|
|
|
|
|
|
|
|
Seleenhexafluoride (als Se)
|
7783-79-1
|
0,2
|
|
|
Seleenwaterstof (als Se)
|
5-7-7783
|
0,1
|
|
|
Seleen en -verbindingen (als Se)
|
7782-49-2
|
0,1
|
|
|
Stikstofdioxide
|
10102-44-0
|
4
|
|
|
Styreen
|
100-42-5
|
107
|
|
|
|
|
|
|
|
Talk (vrij van asbestvezels)
|
14807-96-6
|
1
|
|
|
o-, m- en p-terfenyl (mengsel)
|
26140-60-3
|
0,5
|
|
|
Tetrachloorethyleen
|
127-18-4
|
138
|
|
H
|
Tetrahydrofuraan
|
109-99-9
|
300
|
|
H
|
Tetramethylsuccinonitril
|
3333-52-6
|
0,2
|
|
|
Thallium en in water oplosbare thalliumverbindingen
|
7440-28-0
|
0,02
|
|
H
|
Thioureum
|
62-56-6
|
0,5
|
|
H
|
Tolueen
|
108-88-3
|
150
|
|
|
2,6-Tolueendiisocyanaat
|
91-08-7
|
0,04
|
0,15
|
|
2,4-Tolueendiisocyanaat
|
584-84-9
|
0,04
|
0,15
|
|
1,1,1-Trichloorethaan
|
71-55-6
|
555
|
|
|
Trichloorethyleen
|
79-01-6
|
190
|
538
|
|
Trichloorfenoxyazijnzuur (2,4,5-T)
|
93-76-5
|
1
|
|
H
|
Triethylamine
|
121-44-8
|
4,2
|
12,6
|
H
|
Trimethylamine
|
75-50-3
|
1
|
|
|
|
|
|
|
|
Vanadium-oxides (als V)
|
|
0,01
|
0,03
|
|
Vanadium-halides (als V)
|
|
0,01
|
0,03
|
|
Vanadium-sulfaat (als V)
|
1344-64-5
|
0,01
|
0,03
|
|
Vanadaten (als V)
|
|
0,01
|
0,03
|
|
Vanadium-metaal (als V)
|
7440-62-2
|
0,5
|
|
|
Vanadium-legeringen (als V)
|
|
0,5
|
|
|
Vanadium-carbide (als V)
|
12070-10-9
|
0,5
|
|
|
|
|
|
|
|
Xyleen (o-, m-, p-isomeren)
|
1330-20-7
|
210
|
442
|
|
IJzerpantacarbonyl
|
13463-40-6
|
0,05
|
|
|
(gemeten als FE)
|
|
|
|
|
IJzerzout van dicyclopentadieen
|
102-54-5
|
0,1
|
|
|
|
|
|
|
|
Zwaveldioxide
|
5-9-7446
|
5
|
|
|
Zwavelkoolstof
|
75-15-0
|
30
|
|
H
|
Verklaring van de gebruikte letters en aanduidingen
CAS nummer
Om eenduidige identificatie te vergemakkelijken is bij elke stof het zogenoemde CAS
nummer opgenomen, dat wil zeggen het nummer waaronder de stof door de "Chemical Abstract
Service" is geregistreerd.
TGG
Tijd Gewogen Gemiddelde.
H (Huidopname)
Stoffen die relatief gemakkelijk door de huid kunnen worden opgenomen, hetgeen een
substantiële bijdrage kan betekenen aan de totale inwendige blootstelling, hebben
in de lijst een H-aanduiding. Bij deze stoffen moeten naast maatregelen tegen inademing
ook adequate maatregelen ter voorkoming van huidcontact worden genomen.
Inhaleerbaar / respirabel stof
Voor stoffen die ook als deeltjes/aerosolen kunnen voorkomen geldt dat de grenswaarde
betrekking heeft op de deeltjes bemonsterd als "inhaleerbaar stof", tenzij anders
vermeld. Voor nadere definiëring van inhaleerbaar en respirabel stof en meetaspecten
hiervan wordt verwezen naar NEN-norm NEN-EN 481: 1994.
Respirabele vezels
Respirabele vezels worden als volgt gedefinieerd: vezels die langer zijn dan 5 micrometer,
met een diameter kleiner dan 3 micrometer en die een lengte/breedte-verhouding hebben
van meer dan 3/1. Voor minerale wolvezels geldt nog het extra criterium dat de vezels
korter moeten zijn dan 200 micrometer.
De hieronder vermelde grenswaarden gelden bij een temperatuur van 20° C en een druk
van 101,3 kPa.
ISO-naam van de stof
|
CAS nummer
|
TGG 8 uur
mg/m3
|
TGG 15 min
mg/m3
|
H
|
Aflatoxines
|
|
0,005
|
|
|
Arseenpentoxide (als As)
|
1303-28-2
|
0,025
|
0,05
|
|
Arseentrioxide (als As)
|
1327-53-3
|
0,025
|
0,05
|
|
Arseenzuur (als As)
|
7778-39-4
|
0,025
|
0,05
|
|
in water oplosbare zouten van arseenzuur
|
|
0,025
|
0,05
|
|
(als As)
|
|
|
|
|
in water onoplosbare zouten van arseenzuur
|
|
0,05
|
0,1
|
|
(als As)
|
|
|
|
|
Bariumchromaat (als Cr)
|
10294-40-3
|
|
0,025
|
|
Benzeen
|
71-43-2
|
3,25
|
|
H
|
Benzine
|
|
240
|
480
|
|
1,3-Butadieen
|
106-99-0
|
46,2
|
|
|
Cadmiumchloride (als
|
10108-64-2
|
0,005
|
|
|
Cd)
|
|
|
|
|
Cadmiumoxide
|
1306-19-0
|
0,005
|
|
|
(rook)(als Cd)
|
|
|
|
|
Cadmiumsulfaat (als
|
10124-36-4
|
0,005
|
|
|
Cd)
|
|
|
|
|
Calciumchromaat (als Cr)
|
13765-19-0
|
|
0,01
|
|
Carbadox
|
5-7-6804
|
0,003
|
|
|
Chroom III chromaat (als Cr)
|
24613-89-6
|
|
0,01
|
|
Chroom (VI)-oplosbare verbindingen
|
|
0,025
|
0,05
|
H
|
Chroomtrioxide (als Cr)
|
1333-82-0
|
0,025
|
0,05
|
|
1,2-Dibroomethaan
|
106-93-4
|
0,002
|
|
|
1,2-Dichloorethaan
|
107-06-2
|
7
|
|
|
2,2'-Dichloor-4,4'-
|
101-14-4
|
0,02
|
|
H
|
Methyleendianiline
|
|
|
|
|
Epichloorhydrine
|
106-89-8
|
1,9
|
|
|
1,2-Epoxypropaan
|
75-56-9
|
6
|
|
|
Ethyleenoxide
|
75-21-8
|
0,84
|
|
|
Hardhoutstof
|
|
2
|
|
|
Hexachloorbenzeen
|
118-74-1
|
0,03
|
|
|
Keramische vezels
|
|
0,5
|
|
|
Loodchromaat (als Cr)
|
7758-97-6
|
|
0,025
|
|
2-Methylaziridine
|
75-55-8
|
0,6 ,
|
|
|
4,4'-
|
101-77-9
|
0,2
|
|
H
|
Methyleendianiline
|
|
|
|
|
2-Nitropropaan
|
79-46-9
|
0,036
|
|
|
N-nitrosodimethylamin
|
e 62-75-9
|
0,001
|
|
|
Silicium(di)oxide:
|
|
|
|
|
kwarts
|
14808-60-7
|
0,075
|
|
|
cristoballiet
|
14464-46-1
|
0,075
|
|
|
tridymiet
|
15468-32-3
|
0,075
|
|
|
Strontiumchromaat (al Cr)
|
s 7789-06-2
|
|
0,01
|
|
1,2,3-Trichloorpropaa
|
n 96-18-4
|
0,108
|
|
H
|
Vinylbromide
|
593-60-2
|
0,012
|
|
|
Vinylchloridemonomeer
|
75-01-4
|
7,77
|
|
|
Zinkchromaat (als Cr)
|
13530-65-9
|
|
0,01
|
|
[Vervallen per 03-12-2004]
Opleiding deskundig toezicht asbestsloop
Maximale hoeveelheid vluchtige organische stoffen (VOS) in producten toegestaan bij
het herstellen van lakschade of het vernieuwen van laklagen op onderdelen van motorrijtuigen
Groepen
|
VOS in het gebruiks-/spuitklare mengsel
|
Spuitenreinigers
|
850 gr/liter
|
Oppervlaktereinigers
|
200 gr/liter
|
Washprimers
|
780 gr/liter
|
Primer surfacer,
|
540 gr/liter
|
1 of 2 component
|
|
Sealer
|
540 gr/liter
|
1-laags aflaksysteem
|
420 gr/liter
|
en chassiscoating
|
|
2-laagsaflaksysteem bestaande uit:
|
420 gr/liter
|
basiskleurlak en blanke lak
|
|
Speciale producten
|
840 gr/liter
|
Overige producten
|
150 gr/liter
|
Bijlage IX. Arboregeling behorend bij artikel 6.6
-
A. A. Eindtermen ten aanzien van de afgifte van een certificaat duikarbeid met betrekking
tot de soort arbeid die wordt verricht:
Bij de duikopleiding voor de categorie duikarbeid waartoe de cursist wordt opgeleid
worden in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:
Duikarbeid categorie A als bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, onderdeel b, onder 1:
- -
elementaire natuurkunde, fysiologie, en kennis van duikerziekten en de daaraan verbonden
EHBO-procedures;
- -
werking en onderhoud van, en duiken met diverse SCUBA-apparatuur volgens het navolgende
schema:
- *
op een diepte tot 20 meter: ten minste 700 minuten inwatertijd waarvan ten minste
300 minuten op een diepte tussen 10 en 20 meter, en
- *
op een diepte van 20 meter of meer: ten minste 200 minuten inwatertijd met ten minste
een duik tot op een diepte van meer dan 28 meter;
- -
decompressiemethoden;
- -
theorie met betrekking tot onderwatertechniek en -veiligheid;
- -
bijzondere gevaren onder water en veiligheidsprocedures;
- -
zeemanschap bestaande uit: nautische theorie en elementaire meteorologie;
- -
onderwatercommunicatie en -navigatie;
- -
schiemanswerk en tuigage (rigging);
- -
inspectie en rapportage;
- -
zoek- en werkmethoden;
- -
gebruik van de hefballon (lifting);
- -
relevante wet- en regelgeving.
Duikarbeid categorie B als bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, onderdeel b, onder 2:
- -
De vaardigheden genoemd bij categorie A, uitgebreid met voor het gebruik van luchtvoorziening
van de oppervlakte relevante theorie alsmede werking en onderhoud van, en duiken met
diverse duikapparatuur met luchtvoorziening van de oppervlakte (SSE), zodanig dat
de duikminuten van categorie A en B te zamen ten minste de volgende tijd bedragen:
- *
op een diepte tot 20 meter: ten minste 1600 minuten inwatertijd waarvan ten minste
400 minuten tussen 10 en 20 meter,
- *
op een diepte tussen 20 en 40 meter: ten minste 250 minuten inwatertijd waarvan ten
minste 100 minuten op een diepte tussen 30 en 40 meter in ten minste acht duiken met
een bodemtijd van ten minste 10 minuten per duik, en
- *
op een diepte tussen 40 en 50 meter: ten minste 150 minuten waarvan ten minste drie
duiken in open water en met een totale bodemtijd van ten minste 75 minuten;
- -
decompressiemethoden, inclusief werking en bediening van de decompressietank; - meer
uitgebreide kennis van schiemanswerk en tuigage (rigging);
- -
werken met de videocamera;
- -
theorie en gebruik van mechanisch, hydraulisch en elektrisch onderwatergereedschap;
- -
duiken uit de natte duikklok en daarbij optreden als duiker en bellman met de daarbij
behorende noodprocedures;
- -
theorie met betrekking tot dynamische positioneringssystemen;
- -
theorie en gebruik van het heetwaterpak;
- -
relevante regelgeving.
Duikarbeid categorie C als bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, onderdeel b, onder 3:
Voor de opleiding van deze categorie duikarbeid geldt als minimale vooropleidingseis
ten minste één jaar in het bezit zijn van een duikcertificaat categorie B alsmede
ten minste 50 uren duikarbeid hebben verricht van deze categorie.
Daarnaast worden de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:
- -
natuurkunde, fysiologie en kennis van duikerziekten met de daaraan verbonden EHBO-procedures
voor mengselgasduiken;
- -
theorie met betrekking tot decompressietank (gassystemen, gasbewaking, brandbestrijding,
sanitaire systemen, communicatie en noodprocedures);
- -
het bedienen van een decompressietank en het uitvoeren van alle hiervoor noodzakelijke
procedures;
- -
werken als lid van de oppervlakte- en de duikploeg bij zowel bounce- als verzadigingsduiken;
- -
het uitvoeren als duiker en bellman van procedures voor in- en uitsluizen (lock-out)
en vervoer onder druk (transport under pressure (TUP)) volgens het vereiste programma;
- -
het uitvoeren van ten minste drie bounceduiken met de duikklok tot respectievelijk
55, 75 en 100 meter;
- -
het uitvoeren van ten minste één saturatieduik;
- -
theorie met betrekking tot de duikklok (gassystemen, scrubbers, verwarming, communicatie
en het ballasten);
- -
het bedienen van de droge duikklok inclusief het uitvoeren van de noodzakelijke controles
en noodprocedures;
- -
theorie met betrekking tot gasterugwinningssystemen en overlevingsapparatuur;
- -
relevante regelgeving.
-
B. B. Eindtermen ten aanzien van de afgifte van een certificaat duikmedische begeleiding
met betrekking tot de soort arbeid die wordt verricht
De volgende leerdoelstellingen worden onderscheiden en onderwezen:
Ten aanzien van het certificaat EHBO duikarbeid, bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, onderdeel c, onder 1:
- -
EHBO en cardiopulmonaire resuscitatie;
- -
specifieke medische risico's met betrekking tot het duiken;
- -
natuurkundige aspecten;
- -
anatomie en fysiologie;
- -
pathologie en duikerziekten;
- -
diagnostiek;
- -
preventie;
- -
benodigde minimum praktijkervaring.
Ten aanzien van het certificaat MAD A, bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, onderdeel c, onder 2:
- -
EHBO en cardiopulmonaire resuscitatie;
- -
specifieke medische risico's met betrekking tot het duiken;
- -
natuurkundige aspecten;
- -
anatomie en fysiologie;
- -
pathologie en duikerziekten;
- -
diagnostiek;
- -
neurologisch onderzoek;
- -
behandeling (decompressieziekten en longembolie);
- -
gebruik zuurstofkoffer;
- -
preventie;
- -
benodigde minimum praktijkervaring.
Voor de opleiding tot dit certificaat geldt als eis een EHBO-diploma met cardiopulmonaire
resuscitatie aantekening.
Ten aanzien van het certificaat MAD B, bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, onderdeel c, onder 3:
- -
uitgebreid lichamelijk onderzoek;
- -
subcutaan, intramusculair en intraveneus injecteren;
- -
hechten van wonden;
- -
uitvoering thoraxpunctie;
- -
inbrenging blaascatheter;
- -
inbrenging intraveneus infuus en uitvoering infuusbeleid;
- -
kunstmatig mechanisch beademen;
- -
intuberen;
- -
inbrenging maagsonde;
- -
rectale ontluchting;
- -
benodigde minimum praktijkervaring.
Voor de opleiding tot dit certificaat geldt als eis een geldig certificaat MAD A
-
C. C. Eindtermen ten aanzien van de afgifte van een certificaat duikploegleider
De volgende leerdoelstellingen worden onderscheiden en onderwezen:
Vooropleidingseisen duikploegleidersopleiding
-
1. minimumleeftijd: 24 jaar;
-
2. certificaat duikarbeid met betrekking tot de soort arbeid die wordt verricht of equivalent;
-
3. MAD-A-certificaat of equivalent;
-
4. minimaal 2 jaar ervaring als luchtduiker en tenminste 100 werkduiken;
-
5. in de 2 jaar voorafgaand aan de cursus tenminste 30 werkduiken hebben gemaakt, of
aan tenminste 30 werkduiken leiding hebben gegeven, of een combinatie van beide.
-
D. Vooropleidingseisen duikploegleidersopleiding bij de brandweer
-
1. minimumleeftijd: 24 jaar;
-
2. in het bezit zijn van het rijksdiploma brandweerduiker;
-
3. minimaal twee jaar ervaring als brandweerduiker en ten minste 20 oefenduiken met een
totale onderwatertijd van ten minste 600 minuten;
-
4. in de twee jaar voorafgaand aan de opleiding:
-
a. ten minste 20 oefenduiken met een totale onderwatertijd van ten minste 600 minuten,
of
-
b. ten minste aan 20 werkduiken leiding hebben gegeven, of
-
c. een combinatie van de onderdelen a en b.
-
E. D. Eindtermen ten aanzien van de afgifte van certificaten duikerarts met betrekking
tot de soort arbeid die wordt verricht
Deze eindtermen zijn samengesteld in overeenstemming met "Training standards for Diving
and Hyperbaric medicine" van de "Joint Medical Subcommittee" van de "European Diving
Technology Committee" (EDTC).
1. Categorieën certificaten:
2. Eindtermen per categorie
|
|
I
|
II
|
1
|
Fysiologie en Pathologie
|
|
|
|
Hyperbare fysica
|
B
|
C
|
|
- gaswetten en gevolgen op de anatomie
|
|
|
|
Duikmedische fysiologie
|
B
|
C
|
|
- functionele anatomie
|
|
|
|
- longfunctie
|
|
|
|
- gehoor- en evenwicht
|
|
|
|
- warmteregulatie.
|
|
|
|
Hyperbare pathofysiologie
|
B
|
C
|
|
- duikreflex
|
|
|
|
- blackout mechanisme inclusief apneu
|
|
|
|
- psychologie
|
|
|
|
- arbeid en uithoudingsvermogen onder water
|
|
|
|
- decompressie theorie en ontstaan van bellen
|
|
|
|
Hyperbare pathologie
|
B
|
C
|
|
- acute aandoeningen (barotraumata,decompressieziekte)
|
|
|
|
- chronische aandoeningen (lange termijn effecten)
|
|
|
|
Hyperbare zuurstof en behandelingstabellen
|
-
|
C
|
|
Zuurstofintoxicatie
|
A
|
C
|
|
Inerte-gaseffecten (narcose, HPNS)
|
A
|
C
|
|
Medicamenten onder druk
|
B
|
C
|
|
Overige pathologie (hypothermie, verdrinking,
|
A
|
C
|
|
ongevallen onder water)
|
|
|
|
Dodelijke duikongevallen
|
A
|
C
|
|
|
|
|
2
|
Duiktechnologie en veiligheid
|
|
|
|
Kennis van operationele
|
A
|
B
|
|
duikprocedures
|
|
|
|
Kennis van duikapparatuur
|
A
|
C
|
|
Kennis van duiktabellen
|
A
|
C
|
|
Wetgeving en standaards
|
B
|
C
|
|
Veiligheidsplanning en monitoring
|
A
|
C
|
|
|
|
|
3
|
Duikmedische geschiktheid
|
|
|
|
Medische criteria en contraindicaties voor
|
C
|
C
|
|
duikmedische geschiktheid
|
|
|
|
Diagnostisch onderzoek van de duiker
|
C
|
C
|
|
Wetgeving en standaards van de
|
C
|
C
|
|
duikmedische keuring nationaal en
|
|
|
|
internationaal
|
|
|
|
|
|
|
4
|
Duikongevallen
|
|
|
|
Duikongevallen en -incidenten
|
A
|
C
|
|
Behandeling van duikongevallen
|
A
|
C
|
|
Revalidatie en vervolg na een duikongeval
|
B
|
C
|
|
|
|
|
5
|
Overig
|
|
|
|
Duikmedisch onderzoek nationaal en internationaal
|
-
|
C
|
|
|
|
|
6
|
Praktische training
|
|
|
|
Duikmedische geschiktheid voor werken onder overdruk
|
-
|
+
|
|
Praktische ervaring in de eerste hulp bij duikongevallen ter
|
-
|
+
|
|
plaatse
|
|
|
|
Praktische ervaring in de behandeling van duikongevallen
|
-
|
+
|
|
Introductie en demonstratie professioneel duiken
|
+
|
+
|
|
Demonstratie behandeling duikongeval in compressiefaciliteit
|
+
|
+
|
|
|
|
|
De duur van de cursus is minimaal voor:
I
|
25 lesuren + 3 praktijk uren
|
II
|
60 lesuren + praktijkstage
|
3. Kwaliteitscontrole
Ter vernieuwing van het certificaat zijn nodig:
-
I. minimaal tien keuringen per jaar en deelname aan minimaal een herhalingscursus per
twee jaar;
-
II. continue ervaring op duikmedisch gebied en deelname aan en/of participatie in een
cursus of congres.
Bijlage IXA. behorend bij artikel 6.7
Met betrekking tot het arbeidsgezondheidskundig onderzoek van personen die duikarbeid,
caissonarbeid, of overige arbeid onder overdruk verrichten:
Een persoon die wordt belast met het verrichten van duikarbeid, caissonarbeid en
overige arbeid onder overdruk:
- -
moet onbelemmerd zijn werkzaamheden onder overdruk kunnen uitvoeren, onder fysiek
zware omstandigheden kunnen zwemmen/lopen, communiceren en de verantwoordelijkheid
psychisch aankunnen;
- -
mag zichzelf of een ander lid van het team niet in gevaar brengen door een medische
aandoening bij werkzaamheden onder overdruk zoals bewustzijnsverlies, oriëntatieverlies
of paniekaanval;
- -
mag geen aandoening hebben die ten gevolge van arbeid onder overdruk kan verergeren;
- -
mag geen aandoening hebben die aanleiding kan geven tot het ontstaan van een duikerziekte
zoals decompressieziekte of barotrauma.
De keuring voor aanvang van de arbeid onder overdruk dient door een duikerarts met
het certificaat duikerarts B uitgevoerd te worden in een voldoende toegerust centrum
om alle aspecten te kunnen onderzoeken. Periodieke keuringen kunnen ook door artsen
met het certificaat duikerarts A worden uitgevoerd. Na een doorgemaakte duikerziekte
- zoals decompressieziekte, luchtembolie of aandoening genoemd als absolute contra-indicatie
dient het medisch onderzoek plaats te vinden door een duikerarts met het certificaat
duikerarts B.
Ten minste dienen de volgende aspecten onderzocht te worden:
|
|
CI
|
Onderzoek/Biometrie
|
|
|
|
|
1
|
Infectieziekten
|
|
|
|
- indien
|
R
|
|
|
onbehandeld
|
|
|
2
|
Endocriene organen
|
|
|
|
- diabetes mellitus
|
A
|
|
3
|
Psychische aandoeningen
|
|
|
|
|
|
|
|
- Psychosyndromen en psychotische
|
A
|
|
|
toestandsbeelden
|
|
|
|
- claustrofobie
|
A
|
|
4
|
Zenuwstelsel
|
|
* baseline
|
|
- episoden van bewustzijnsverlies, convulsies,
|
|
neurologische status
|
|
gezichtsverlies, verlies motoriek
|
|
* visus
|
|
en/of oriëntatie
|
A
|
|
|
- duizeligheid
|
A
|
|
|
- epilepsie
|
A
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
5
|
Tractus circulatorius
|
|
* ergometrie
|
|
- septumdefecten
|
A
|
|
|
- angina pectoris
|
A
|
|
|
- decompensatio
|
A
|
|
|
cordis
|
|
|
|
- myocard infarct
|
A
|
|
|
- arrythmiën
|
R
|
|
|
- hypertensie
|
R
|
|
6
|
Tractus respiratorius
|
|
* 1ste keuring : X-thorax
|
|
- luchtembolie
|
A
|
* longfunctieonderzoek
|
|
- CARA
|
A
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
7
|
Tractus digestivus
|
|
|
|
- hiatus herniae/abdominale hernia
|
R
|
|
|
- acute en/of chronische hepatitis of -
|
A
|
|
|
pancreatitis
|
|
|
|
- haemorrhoiden
|
R
|
|
8
|
Tractus urogenitalis
|
|
* urineonderzoek
|
|
- aandoeningen met abnormale
|
A
|
|
|
nierfunctie
|
|
|
9
|
Keel-Neus-Oor
|
|
* toonaudiogram
|
|
- chronische otitis media
|
A
|
|
|
- middenoor plastieken
|
A
|
|
|
- M. Ménière
|
A
|
|
|
- mastoiditis
|
A
|
|
|
- gebitstoestand (losse elementen)
|
R
|
|
10
|
Haematologie
|
|
* volledig
|
|
- thallassaemia major
|
A
|
bloedbeeld incl. Hb,
|
|
|
|
Ht en leucocyten
|
|
|
|
* glucose
|
|
|
|
* sikkelcel
|
|
|
|
uitsluiten op indicatie
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
11
|
Overige aandoeningen
|
|
|
|
- maligniteit
|
R
|
|
CI (contraindicatie): A = absoluut, R = relatief (meestal tot correctie)
Bijlage IXB
[Vervallen per 01-01-2003]
Bijlage XA
[Vervallen per 01-09-2003]
[Vervallen per 14-05-2005]
Bijlage XIA. behorend bij artikel 8.10
1. Verbodsborden
Intrinsieke kenmerken:
Verboden te roken
Vuur, open vlam en roken verboden
Verboden voor voetgangers
Verboden met water te blussen
Geen drinkwater
Geen toegang voor onbevoegden
Verboden voor transportvoertuigen
Niet aanraken
2. Waarschuwingsborden
Intrinsieke kenmerken:
Ontvlambare stoffen of hoge temperatuur
Explosieve stoffen
Giftige stoffen
Bijtende stoffen
Radioactieve stoffen of ioniserende straling
Hangende lasten
Transportvoertuigen
Gevaar voor elektrische spanning
Gevaar
Laserstraal
Oxiderende stoffen
Niet-ioniserende straling
Belangrijk magnetisch veld
Struikelen
Vallen door hoogteverschil
Biologisch risico
Lage temperatuur
Schadelijke of irriterende stoffen
Explosieve atmosfeer
3. Gebodsborden
Intrinsieke kenmerken:
Oogbescherming verplicht
Veiligheidshelm verplicht
Gehoorbescherming verplicht
Adembescherming verplicht
Veiligheidsschoenen verplicht
Veiligheidshandschoenen verplicht
Veiligheidspak verplicht
Gelaatsbescherming verplicht
Individueel harnas verplicht
Verplichte oversteekplaats (voetgangers)
Algemeen gebod (eventueel samen met een ander bord
4. Reddingsborden
Intrinsieke kenmerken:
Vluchtweg-nooduitgang
Te volgen richting Wordt tezamen met één van de onderstaande borden gebruikt
Eerste hulp
Brancard
Veiligheidsdouche
Ogen spoelen
Telefoon voor redding en eerste hulp
5. Borden in verband met het brandbestrijdingsmateriaal
Intrinsieke kenmerken:
Brandslang
Ladder
Blusapparaat
Telefoon voor brandbestrijding
Te volgen richting (wordt tezamen met één van de bovenstaande borden gebruikt)
Bijlage XIB. behorend bij artikel 8.26
Hand en armseinen
A. Algemene Gebaren
|
Betekenis
|
Beschrijving
|
Illustratie
|
BEGIN
Pas op! Begin van commando
|
Beide armen zijn horizontaal gestrekt met de handpalmen naar boven
|
|
STOP
Onderbreking
Einde van de beweging
|
De rechterhand is opgeheven en de rechterhandpalm naar voren gehouden
|
|
EINDE
Einde van de werkzaamheden
|
Beide handen zijn ter hoogte van de borst samengevoegd
|
|
B. Verticale bewegingen
|
Betekenis
|
Beschrijving
|
Illustratie
|
HIJSEN
|
Met de opgeheven rechterarm en naar voren gebrachte rechterhandpalm wordt traag een
cirkelbeweging gemaakt
|
|
VIEREN
|
Met de naar beneden gerichte rechterarm en naar binnen gehouden rechterhandpalm wordt
traag een cirkelbeweging gemaakt
|
|
VERTICALE AFSTAND
|
De afstand wordt met de handen aangegeven
|
|
C. Horizontale bewegingen
|
Betekenis
|
Beschrijving
|
Illustratie
|
VOORUIT
|
Beide armen worden gebogen, palmen worden naar binnen gehouden en met de voorarmen
worden trage bewegingen naar het lichaam toe gemaakt
|
|
ACHTERUIT
|
Beide armen worden gebogen, beide handpalmen worden naar buiten gehouden, met de
voorarmen worden trage beweging van het lichaam af gemaakt
|
|
NAAR RECHTS
ten opzichte van de signaalgever
|
Met de ongeveer horizontaal gestrekte rechterarm en de naar beneden gehouden rechterhandpalm
worden trage, richting aanwijzende bewegingen gemaakt
|
|
NAAR LINKS
ten opzichte van de signaalgever
|
Met de ongeveer horizontaal gestrekte linkerarm en de naar beneden gehouden linkerhandpalm
worden trage richtingaanwijzende bewegingen gemaakt
|
|
HORIZONTALE AFSTAND
|
De afstand wordt met de handen aangegeven
|
|
D. Gevaar
|
Betekenis
|
Beschrijving
|
Illustratie
|
GEVAAR
|
Beide handen opgeheven, handpalmen naar voren
|
|
SNELLE BEWEGING
|
De gecodeerde, bevelende gebaren ter aangeving van de beweging worden zeer snel uitgevoerd
|
|
TRAGE BEWEGING
|
De gecodeerde, bevelende gebaren ter aangeving van de bewegingen worden zeer langzaam
uitgevoerd
|
|