Arbeidsomstandighedenregeling

Geraadpleegd op 22-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-04-2011.
Geldend van 01-04-2011 t/m 30-06-2011

Regeling houdende bepalingen ter uitvoering van bij en krachtens de Arbeidsomstandighedenwet en enige andere wetten gestelde regels

Hoofdstuk 1. Algemene Bepalingen

Paragraaf 1.1a. Certificatie

Artikel 1.1a. Jaarverslag

In het jaarverslag van een certificerende instelling, bedoeld in artikel 1.5b, eerste lid, van het besluit worden ten minste de volgende onderwerpen behandeld:

  • a. de door de instelling afgegeven, ingetrokken, geschorste dan wel geweigerde certificaten;

  • b. wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende accreditaties, reglementen en procedures;

  • c. wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende taakverdeling;

  • d. wijzigingen in de bestuurssamenstelling;

  • e. wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;

  • f. aan derden uitbestede werkzaamheden;

  • g. structurele knelpunten op het werkveld van de instelling die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan;

  • h. het gevoerde overleg en de samenwerking op het werkveld met andere certificerende instellingen;

  • i. door de instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;

  • j. tegen de beslissingen van de instelling ingediende bezwaren en ingestelde beroepen en de wijze van afhandeling daarvan;

  • k. een financieel verslag betreffende de activiteiten waarvoor de instelling is aangewezen.

Paragraaf 1.2. Algemene bepalingen over opleidingen

Artikel 1.2. Algemeen

Voor zover in deze regeling regels zijn gesteld over opleidingen zijn de artikelen 1.3 tot en met 1.8 van toepassing.

Artikel 1.3. Materiaal

De opleiding wordt gegeven aan de hand van aan de cursisten ter beschikking gesteld overzichtelijk schriftelijk opleidingsmateriaal van voldoende didactische kwaliteit.

Artikel 1.4. Docenten

De docenten beschikken voor de onderwerpen die zij tijdens de opleiding behandelen aantoonbaar over ruime theoretische, praktische en didactische kennis of vaardigheden.

Artikel 1.5. Faciliteiten

  • 1 De opleidingsinstelling beschikt over adequate opleidingsfaciliteiten.

  • 2 De opleidingsinstelling biedt de opleiding ten minste twee maal per jaar aan en voert haar ten minste eenmaal per jaar uit.

  • 3 De opleidingsinstelling legt de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van alle betrokkenen bij de opleiding schriftelijk vast.

  • 4 De opleidingsinstelling treft adequate maatregelen om de veiligheid van de cursisten zoveel mogelijk te waarborgen.

Artikel 1.6. Toetsing eindtermen

  • 1 De toetsing van de eindtermen vindt plaats door middel van een examen.

  • 2 De opleidingsinstelling neemt de examens af aan de hand van een deugdelijk en op schrift gesteld examenreglement.

Artikel 1.7. Diploma

De opleidingsinstelling overhandigt de cursist die het examen met goed gevolg heeft afgelegd, een op naam gesteld schriftelijk bewijs, getekend door twee leden van de examencommissie dan wel het hoofd van de opleidingsinstelling.

Artikel 1.7a. Buitenlandse getuigschriften en kwalificaties van vakbekwaamheid

  • 1 De aanvraag van een certificaat van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 1.5f, eerste lid, van het besluit, wordt ingediend bij de Minister of, indien de Minister een certificerende instelling heeft aangewezen, bij de certificerende instelling onder overlegging van de volgende bescheiden:

    • a. een naar behoren ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

    • b. een goed leesbare kopie van het identiteitsbewijs van aanvrager;

    • c. een in een betrokken land, bedoeld in artikel 1 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, behaald getuigschrift van een in dat land erkende opleiding en gewaarmerkt door de daartoe bevoegde instantie in dat land;

    • d. voor zover van toepassing, een bewijsstuk gewaarmerkt door de daartoe bevoegde instantie in het betrokken land, bedoeld onder c, waar het getuigschrift is behaald, dat aan het vereiste aantal jaren beroepservaring is voldaan.

    • e. indien de aanvraag en de in de onderdelen c en d bedoelde documenten in een andere dan de Nederlandse, Duitse of Engelse taal zijn gesteld, een, zo mogelijk, door een beëdigd tolk vertaler opgestelde vertaling van die documenten in één van die talen.

  • 2 Het vaststellen dat de aanvrager beschikt over gelijkwaardige kwalificaties als de houder van een krachtens het besluit verstrekt certificaat, bedoeld in artikel 1.5e, eerste lid, van het besluit, en dat sprake is van voldoende beheersing van de Nederlandse taal, bedoeld in artikel 1.5f, tweede lid, van het besluit, geschieden aan de hand van de procedure inzake het beoordelen van buitenlandse opleidingen, zoals opgenomen in de in deze regeling vermelde certificatieschema’s.

Artikel 1.8. Administratie

De opleidingsinstelling voert een deugdelijke administratie waarin de persoonlijke gegevens van de cursist en de datum waarop het schriftelijk bewijs, bedoeld in artikel 1.7 is uitgereikt in ieder geval zijn opgenomen en waarin de periode is bepaald gedurende welke de examenopgaven en de uitwerkingen daarvan worden bewaard.

Paragraaf 1.4. Melding beroepsziekten

Artikel 1.11. Gegevens beroepsziekten

  • 1 In dit artikel wordt verstaan onder beroepsziekte: een ziekte of aandoening als gevolg van een belasting die in overwegende mate in arbeid of arbeidsomstandigheden heeft plaatsgevonden.

  • 2 De mededeling van een beroepsziekte, bedoeld in artikel 9, derde lid, van de wet omvat ten minste de volgende, niet tot een individuele natuurlijke persoon herleidbare, gegevens:

    • a. de diagnose;

    • b. het geslacht en het geboortejaar van de werknemer;

    • c. de aard en de mate van de belasting in arbeid of arbeidsomstandigheden;

    • d. de aard van de werkzaamheden ten tijde van het ontstaan van de beroepsziekte;

    • e. het beroep van de werknemer ten tijde van de blootstelling, en

    • f. de economische activiteit van de werkgever ten tijde van de blootstelling.

Hoofdstuk 2. Aanvullende voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie, deskundigen en arbodiensten

Paragraaf 2.1. Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie

Artikel 2.0. Veiligheidsbeheerssysteem

In het veiligheidsbeheerssysteem, bedoeld in artikel 2.5a, tweede lid, van het besluit komen ten minste de elementen aan de orde, genoemd in bijlage I bij deze regeling.

Artikel 2.0a. Procedures risico-inventarisatie en -evaluatie

  • 1 De procedures voor de systematische identificatie van de ongewenste gebeurtenissen en de evaluatie van de risico’s van zware ongevallen, bedoeld in artikel 2.5b, eerste lid, onder a, van het besluit, hebben betrekking op:

    • a. het verrichten van systematisch onderzoek naar de aan een installatie verbonden risico’s van een zwaar ongeval tijdens het ontwerp, de bouw, het gebruik en het onderhoud van de installatie, alsmede bij voorgenomen wijzigingen daarvan;

    • b. de criteria voor het bepalen van de methoden voor het onderzoek als bedoeld onder a;

    • c. de methode voor de evaluatie van de risico’s van zware ongevallen.

  • 2 De in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde onderzoeksmethode is afgestemd op de in dat lid, onderdeel a, bedoelde fasen.

  • 3 De methode, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, is geschikt om vast te stellen welke maatregelen nodig zijn ter voorkoming van zware ongevallen of ter beperking van de gevolgen daarvan.

Artikel 2.0b. Beschrijving van scenario’s

  • 1 De beschrijving van de scenario’s, bedoeld in artikel 2.5b, eerste lid, onder b, van het besluit, heeft betrekking op de onderdelen van installaties die de grootste risico’s van een zwaar ongeval met zich meebrengen. De identificatie van de betreffende onderdelen van de installaties vindt plaats op basis van een gedocumenteerde methode.

  • 2 Bij de beschrijving van de scenario’s, bedoeld in het eerste lid, wordt ten minste in aanmerking genomen welke van de volgende voorvallen deze scenario’s op gang kunnen brengen: corrosie, erosie, externe belasting, impact, overdruk, onderdruk, lage temperatuur, hoge temperatuur, trillingen, menselijke fouten tijdens gebruik, wijziging of onderhoud.

  • 3 Van elk scenario wordt aangegeven wat de waarschijnlijkheid en het effect is en welke maatregelen getroffen zijn om te voorkomen dat het scenario zich voordoet.

  • 4 Voorts wordt van elk scenario, met inachtneming van de reeds getroffen maatregelen, een samenhangend inzicht geboden in:

    • a. de resterende kans dat een zwaar ongeval geschiedt;

    • b. de ernst van de gevolgen die het ongeval in dat geval zal hebben;

    • c. welke verdere maatregelen technisch mogelijk zijn om de kans op een zwaar ongeval verder te verkleinen tot een daarbij aan te geven niveau;

    • d. een indicatie van de kosten die verbonden zouden zijn aan het treffen van de maatregelen, bedoeld in onderdeel c.

Artikel 2.0c. Intern noodplan

Het intern noodplan, bedoeld in artikel 2.5c van het besluit, bevat ten minste de gegevens en de beschrijvingen, bedoeld in bijlage II bij deze regeling.

Paragraaf 2.2. Taken van deskundigen en arbodiensten

Artikel 2.1. Risico-inventarisatie en -evaluatie

  • 1 Bij de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder a, van de wet verricht de deskundige of de bedrijfarts, bedoeld in artikel 2.14a, eerste lid, van het besluit of de arbodienst de volgende werkzaamheden:

    • a. het toetsen of de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, volledig en betrouwbaar is;

    • b. het toetsen of in de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld onder a, de actuele inzichten op het terrein van arbeidsomstandigheden zijn verwerkt;

    • c. het op basis van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld onder a, uitbrengen van een advies aan de werkgever. Dit advies heeft mede betrekking op de in het plan van aanpak, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de wet, voorgestelde wijze waarop de geconstateerde tekortkomingen kunnen worden verholpen en de prioriteiten en de volgorde waarin de maatregelen worden genomen.

Artikel 2.2. Ziekteverzuimbegeleiding

Bij de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder b, van de wet ondersteunt de bedrijfarts, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, van het besluit of de arbodienst de werkgever bij het adequaat begeleiden van werknemers die door ziekte niet in staat zijn om hun arbeid te verrichten teneinde een verantwoorde werkhervatting te bevorderen. Voor het uitvoeren van deze taak legt de bedrijfarts of de arbodienst vast:

  • a. op welke wijze deze taak wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij worden gevolgd;

  • b. op welke wijze wordt omgegaan met de gegevens over het verzuim van werknemers;

  • c. op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuen is gewaarborgd.

Artikel 2.3. Arbeidsgezondheidskundig onderzoek

Bij de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel c, onder 1°, van de wet legt de bedrijfarts, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, van het besluit of de arbodienst vast:

  • a. op welke wijze deze taak wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij worden gevolgd;

  • b. op welke wijze de periodiciteit en de inhoud van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek zijn geregeld;

  • c. hoe met bedrijven afspraken worden gemaakt over de wijze waarop werknemers van het recht op het arbeidsgezondheidskundig onderzoek gebruik kunnen maken;

  • d. op welke indicaties groepsgewijze arbeidsgezondheidskundige onderzoeken plaats kunnen vinden;

  • e. op welke wijze wordt omgegaan met de gegevens die uit arbeidsgezondheidskundige onderzoeken voortvloeien;

  • f. op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuen is gewaarborgd.

Artikel 2.4. Aanstellingskeuring

Bij de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, van de wet legt de bedrijfarts, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, van het besluit of de arbodienst vast:

  • a. op welke wijze de aanstellingskeuring wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij worden gevolgd;

  • b. op welke wijze wordt omgegaan met de gegevens die uit het onderzoek in het kader van de aanstellingskeuring voortvloeien;

  • c. op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuen wordt gewaarborgd.

Artikel 2.6. Melding gegevens

  • 1 De arbodienst meldt een wijziging van zijn organisatievorm terstond aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bedoeld in artikel 2.7.

  • 2 Indien zich een wijziging voordoet in de gegevens, bedoeld in de artikelen 2.12, eerste lid, onder a of b, of 2.13, eerste lid, onder a, meldt de arbodienst onderscheidenlijk de werkgever dit zo spoedig mogelijk aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bedoeld in het eerste lid.

Paragraaf 2.3. Certificatie

Artikel 2.7. Aanwijzing certificerende instelling

Als certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.14, eerste en tweede lid, van het besluit kan worden aangewezen een instelling die voldoet aan de criteria, opgenomen in de Regeling Certificatie Arbodiensten, 7e versie, d.d. 1 juli 2008, van de Stichting Beheer Certificatieregeling Arbodiensten.

Artikel 2.9. Klachtenprocedure

Een certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.7 heeft een procedure voor het behandelen van klachten aangaande de dienstverlening door arbodiensten. Vastgelegd wordt op welke wijze deze taak wordt uitgevoerd, welke procedures daarbij worden gevolgd en op welke wijze klachten zo nodig zullen leiden tot correcties en preventieve maatregelen.

Artikel 2.10. Verrichten controle

Een certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.7 verricht jaarlijks controle bij de arbodienst ten behoeve waarvan door de instelling een certificaat arbodienst is afgegeven.

Artikel 2.11. Afgifte certificaat arbodienst

  • 3 Een certificaat als bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt afgegeven voor een periode van ten hoogste vier jaar.

Artikel 2.12. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat externe arbodienst

  • 1 Een externe arbodienst verstrekt aan de minister dan wel, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.7 heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bij de aanvraag van een certificaat arbodienst als bedoeld in artikel 2.11, eerste lid, de volgende gegevens:

    • a. met betrekking tot de deskundigen die voor de arbodienst werkzaam zijn:

    • b. met betrekking tot de organisatie-eisen, bedoeld in artikel 2.10 van het besluit:

      • 1º. een actueel bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel en de statuten van de arbodienst, en

      • 2º. een afschrift van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd dan wel van de publiekrechtelijke aanstelling van de bedrijfartsen en de deskundigen in vaste dienst, waarbij de omvang van het dienstverband wordt vermeld;

    • c. met betrekking tot de werkgevers aan wie bijstand wordt verleend:

      • 1º. een lijst van verzorgde bedrijven, waarin opgenomen zijn de namen, adressen en telefoonnummers van die bedrijven en hun vestigingen, de economische hoofdactiviteit en het aantal werknemers per bedrijf of vestiging, en

      • 2º. een overzicht van het totaal aantal verzorgde werknemers.

  • 2 Indien een externe arbodienst niet de in het eerste lid, onder a tot en met c, bedoelde gegevens verstrekt, wordt de aanvraag van het certificaat arbodienst niet in behandeling genomen.

Artikel 2.13. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat interne arbodienst

  • 1 De werkgever verstrekt aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.7 heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bij de aanvraag van een certificaat arbodienst als bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, de volgende gegevens:

    • a. met betrekking tot de deskundigen die voor de arbodienst werkzaam zijn:

    • b. met betrekking tot zijn bedrijf of de vestigingen van zijn bedrijf:

      • 1º. naam, adres en telefoonnummer van het bedrijf of vestigingen, de economische hoofdactiviteit en het aantal werknemers van het bedrijf of van elke vestiging, en

      • 2º. een overzicht van het totaal aantal verzorgde werknemers;

  • 2 Indien de werkgever niet de in het eerste lid, onder a en b, bedoelde gegevens verstrekt, wordt de aanvraag van het certificaat arbodienst niet in behandeling genomen.

Artikel 2.14. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en bedrijfsgeneeskunde

[Vervallen per 01-01-2007]

Artikel 2.15. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne

Een certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen, bedoeld in versie 1 van de Regelingen SAH, SVK ref.nr. SKO/03034S van de Stichting voor de Certificatie van Vakbekwaamheid SKO, ten aanzien van arbeidshygiënisten, vastgesteld per 19 november 2003.

Artikel 2.16. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid veiligheidskunde

Een certificaat van vakbekwaamheid veiligheidskunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen, bedoeld in versie 1 van de Regelingen SAH, SVK ref.nr. SKO/03034S, van de Stichting voor de Certificatie van Vakbekwaamheid SKO, ten aanzien van veiligheidskundigen, vastgesteld per 19 november 2003.

Artikel 2.17. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en organisatiekunde

Een certificaat arbeids- en organisatiekunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van het besluit, wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de certificatie-eisen voor arbeids- en organisatiekundigen, bedoeld in versie 3.0 van het Certificatieschema Persoonscertificatie Arbeids- en Organisatiedeskundigen van de Stichting Registratie Arbeids- en Organisatiedeskundigen, vastgesteld per 26 april 2005.

Artikel 2.18. Verstrekken gegevens certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en bedrijfsgeneeskunde, arbeidshygiëne, veiligheidskunde en arbeids- en organisatiekunde

[Vervallen per 03-12-2004]

Hoofdstuk 3. Bouwproces en winningsindustrieën met behulp van boringen

Paragraaf 3.2. Winningsindustrieën met behulp van boringen

Artikel 3.2. Definities

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. risico-analyse:

systematisch onderzoek van risico's voor de veiligheid en de gezondheid op basis waarvan een beoordeling van die risico's wordt gemaakt als bedoeld in artikel 5 van de wet;

b. acceptatiecriteria:

de grenzen waarbinnen risico's aanvaardbaar zijn;

c. prestatienormen:

duidelijke en meetbare parameters ten aanzien van die prestaties van een procesinstallatie of componenten daarvan, van apparatuur en van beheerssystemen, die direct bijdragen aan de verwezenlijking van veiligheids- en gezondheidsdoelstellingen;

d. mijnbouwwerk:

een werk als bedoeld in artikel 1, onderdeel n, van de Mijnbouwwet;

e. mijnbouwinstallatie:

een installatie als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, onderdeel f, van het besluit;

f. veiligheids- en gezondheidszorgsysteem:

een systeem als bedoeld in artikel 2.42e van het besluit;

g. veiligheids- en gezondheidsdocument:

een document als bedoeld in artikel 2.42f van het besluit.

Artikel 3.2a. Bepaling risico’s en grenzen

  • 1 De risico’s in het kader van de risico-analyse, bedoeld in artikel 3.2, onderdeel a, worden kwalitatief en, voor zover mogelijk, kwantitatief bepaald.

  • 2 De grenzen in het kader van bepaling van de acceptatiecriteria, bedoeld in artikel 3.2, onderdeel b, worden, voor zover mogelijk, kwantitatief bepaald. Voor zover dit niet mogelijk is, worden deze grenzen kwalitatief bepaald.

Artikel 3.3. Veiligheids- en gezondheidszorgsysteem

Het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem is gebaseerd op een procesgerichte internationaal erkende norm voor de beheersing van veiligheid, gezondheid, kwaliteitszorg of milieu.

Artikel 3.4. Vastlegging veiligheids- en gezondheidszorgsysteem

  • 1 Het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem wordt schriftelijk vastgelegd.

  • 2 In de beschrijving van het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem wordt aangegeven wat de onderdelen van dit systeem inhouden en hoe de samenhang is tussen deze onderdelen.

Artikel 3.5. Doorlichting veiligheids- en gezondheidszorgsysteem

  • 1 Het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem wordt regelmatig doorgelicht op basis van internationaal erkende normen voor het doorlichten van zorgsystemen.

  • 2 De aard en de frequentie van de doorlichting wordt zodanig gekozen dat de doeltreffendheid van het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem telkens na een periode van drie jaar kan worden bepaald.

Artikel 3.6. Veiligheids- en gezondheidsdocument

  • 1 Er wordt een veiligheids- en gezondheidsdocument opgesteld voor de volgende mijnbouwwerken:

    • a. ieder mijnbouwwerk op het land;

    • b. iedere vast opgestelde mijnbouwinstallatie;

    • c. iedere als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie, en

    • d. iedere andere verplaatsbare installatie met behulp waarvan boorgaten worden geboord of werkzaamheden in of aan een bestaand boorgat worden uitgevoerd;

  • 2 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in het eerste lid, is op de mijnbouwwerken, bedoeld in het eerste lid, aanwezig.

Artikel 3.7. Veiligheids- en gezondheidsdocument voor werkzaamheden

  • 1 Voor zover niet reeds bij het opstellen van het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.6, hiermee rekening is gehouden, wordt er een veiligheids- en gezondheidsdocument opgesteld voor de volgende bijzondere werkzaamheden:

    • a. het boren van een boorgat;

    • b. het uitvoeren van werkzaamheden in of aan een bestaand boorgat, en

    • c. het gelijktijdig uitvoeren van werkzaamheden op een mijnbouwwerk of op of in de nabijheid van een mijnbouwinstallatie, indien het gelijktijdig uitvoeren van deze werkzaamheden een gevaar voor de veiligheid en de gezondheid vormt.

  • 2 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in het eerste lid, is bij de uit te voeren werkzaamheden aanwezig.

Artikel 3.8. Onderdelen veiligheids- en gezondheidsdocument voor mijnbouwwerken

  • 1 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.6, onderdelen a en b, bestaat uit de volgende onderdelen:

    • a. het voorontwerprapport;

    • b. het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik;

    • c. het addendum gebruik;

    • d. het addendum grote wijzigingen, en

    • e. het addendum verlaten en verwijderen.

  • 2 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.6, onderdelen c en d, bestaat uit de volgende onderdelen:

    • a. het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik;

    • b. het addendum gebruik, en

    • c. het addendum grote wijzigingen.

Artikel 3.9. Inhoud veiligheids- en gezondheidsdocument voor mijnbouwwerken

Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.6, bevat:

  • a. een duidelijke en nauwkeurige beschrijving van het mijnbouwwerk alsmede van de werkzaamheden die op het mijnbouwwerk worden uitgevoerd, met inbegrip van een aanduiding van de voorzieningen die in het ontwerp van het mijnbouwwerk zijn opgenomen ter uitsluiting of vermindering van de risico's;

  • b. in aanvulling op onderdeel a, de informatie, bedoeld in bijlage IV bij deze regeling;

  • c. de informatie, bedoeld in bijlage V bij deze regeling, met betrekking tot het brandbestrijdingsplan;

  • d. de informatie, bedoeld in onderdeel c, is gebaseerd op de opgave, bedoeld in artikel 2.42f, eerste lid, onder a, van het besluit;

  • e. een opgave van de acceptatiecriteria;

  • f. een lijst van alle geïdentificeerde en geanalyseerde risico's, inclusief een samenvatting van het onderzoek dat in dit kader is verricht voor het mijnbouwwerk op het land of de vast opgestelde mijnbouwinstallatie als bedoeld in bijlage VI bij deze regeling of voor de als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie of een andere verplaatsbare installatie met behulp waarvan boorgaten worden geboord of werkzaamheden in een bestaand boorgat worden uitgevoerd, bedoeld in bijlage VII bij deze regeling;

  • g. een specificatie van de bronnen, die zijn gebruikt bij het identificeren, analyseren en evalueren van de risico's, met inbegrip van een beschrijving van de wijze waarop de geschiktheid en betrouwbaarheid van de bronnen is vastgesteld;

  • h. een beoordeling van de doeltreffendheid en geschiktheid van het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem voor het mijnbouwwerk met inbegrip van de resultaten en de noodzakelijk bevonden wijzigingen of aanvullingen van dat zorgsysteem;

  • i. een samenvatting, in niet-technische terminologie, van het onderzoek, bedoeld in bijlage VI en VII bij deze regeling, dat is verricht in het kader van het opstellen van het veiligheids- en gezondheidsdocument;

  • j. een opgave van de noodzakelijk geachte risicoverminderende maatregelen, inclusief een samenvatting van al het onderzoek dat in dit kader is verricht;

  • k. een opgave van de prestatienormen;

  • l. de grenzen waarbinnen de op het mijnbouwwerk gebruikte apparatuur en beheerssystemen normaal kunnen functioneren;

  • m. een actieplan met tijdpad voor de realisatie van de maatregelen, bedoeld in onderdeel j;

  • n. een toetsing van de vermelde risico's aan de acceptatiecriteria;

  • o. een toetsing van de prestaties van een procesinstallatie of componenten daarvan, van apparatuur en van beheerssystemen aan de prestatienormen, en

  • p. een schriftelijke verklaring dat de risico's ten minste binnen de van tevoren vastgestelde acceptatiecriteria en prestatienormen vallen.

Artikel 3.10. Inhoud veiligheids- en gezondheidsdocument voor werkzaamheden

  • 1 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.7, bevat:

    • a. een overzichtstekening waarop de combinaties, bedoeld in het tweede lid, zijn aangegeven;

    • b. een opgave van de acceptatiecriteria;

    • c. een beoordeling en een evaluatie van de gevaren en de daarmee samenhangende risico's die specifiek zijn voor de locatie en voor de werkzaamheden waarop het veiligheids- en gezondheidsdocument betrekking heeft;

    • d. een specificatie van de bronnen, die zijn gebruikt bij het identificeren, analyseren en evalueren van de risico's, met inbegrip van een beschrijving van de wijze waarop de geschiktheid en betrouwbaarheid van de bronnen is vastgesteld;

    • e. een evaluatie van alle beheerssystemen die bijdragen aan de vermindering van de risico's;

    • f. een opgave van de noodzakelijk geachte risicoverminderende maatregelen, inclusief een samenvatting van al het onderzoek dat in dit kader is verricht;

    • g. een opgave van de prestatienormen;

    • h. een toetsing van de vermelde risico's aan de acceptatiecriteria, en

    • i. een toetsing van de prestaties van een procesinstallatie of componenten daarvan, van apparatuur en van beheerssystemen aan de prestatienormen.

Artikel 3.11. Toezenden gegevens

  • 2 Het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik, bedoeld in artikel 3.8, eerste en tweede lid, wordt acht weken voor het in gebruik nemen van een mijnbouwwerk in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.

  • 3 Het addendum gebruik, bedoeld in artikel 3.8, eerste en tweede lid, wordt voor de eerste maal vijf jaar na toezending van het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik en vervolgens eenmaal in de vijf jaar in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.

  • 4 Het addendum verlaten en verwijderen, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, wordt acht weken voor het verlaten van een mijnbouwwerk of het verwijderen van een vast opgestelde mijnbouwinstallatie in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.

  • 5 De informatie, bedoeld in artikel 3.9, onderdeel c, wordt op verzoek van een daartoe aangewezen toezichthouder in tweevoud aan hem toegezonden.

Artikel 3.12. Toezenden van het veiligheids- en gezondheidsdocument voor werkzaamheden

  • 1 Het veiligheids- en gezondheidsdocument voor de bijzondere werkzaamheden, bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, onderdelen a en b, wordt vier weken voor de aanvang van de werkzaamheden in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.

  • 2 Dit veiligheids- en gezondheidsdocument gaat vergezeld van het werkprogramma, bedoeld in artikel 74 van het Mijnbouwbesluit indien het de volgende werkzaamheden betreft:

    • a. het boren van een boorgat;

    • b. het uitvoeren van werkzaamheden in een bestaand boorgat.

Artikel 3.13. Naleving veiligheids- en gezondheidsdocument

  • 2 De werkgever die verantwoordelijk is voor het mijnbouwwerk, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, beoordeelt regelmatig en systematisch de naleving en de doeltreffendheid van het veiligheids- en gezondheidsdocument.

  • 3 Indien de resultaten van de beoordeling, bedoeld in het tweede lid, daartoe aanleiding geven, herziet de werkgever die verantwoordelijk is voor de arbeidsplaats het veiligheids- en gezondheidsdocument. De herziene delen van het veiligheids- en gezondheidsdocument worden, alvorens het gewijzigde veiligheids- en gezondheidsdocument wordt uitgevoerd, in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.

Artikel 3.14. Noodplan

Hoofdstuk 4. Veiligheid tankschepen en gevaarlijke stoffen

Paragraaf 4.1. Veiligheid aan op of in tankschepen

Artikel 4.1. Definities

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. brandbare vloeistoffen: vloeistoffen waarvan het vlampunt niet hoger is dan 100°C;

  • b. K0-, K1- en K2-vloeistoffen: brandbare vloeistoffen, met een vlampunt lager of gelijk aan 55°C, waaronder mede begrepen brandbare gassen, al dan niet in vloeibare vorm, voor zover niet begrepen onder KT-vloeistoffen;

  • c. K3-vloeistoffen: brandbare vloeistoffen, geen KT-vloeistoffen zijnde, waarvan het vlampunt hoger is dan 55°C;

  • d. KT-vloeistoffen: brandbare vloeistoffen, waaronder mede begrepen brandbare gassen, al dan niet in vloeibare vorm, welke gevaar voor vergiftiging, bedwelming of verstikking kunnen opleveren;

  • e. T-vloeistoffen: vloeistoffen, niet zijnde brandbare vloeistoffen, waaronder mede begrepen gassen, al dan niet in vloeibare vorm, welke gevaar voor vergiftiging bedwelming of verstikking kunnen opleveren;

  • f. K1-ruimte: een tot een schip behorende ruimte waarin K0-, K1- of K2-vloeistoffen en geen KT-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;

  • g. K3-ruimte: een tot een schip behorende ruimte waarin geen andere brandbare vloeistoffen dan K3-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;

  • h. KT-ruimte:een tot een schip behorende ruimte waarin KT-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;

  • i. T-ruimte: een tot een schip behorende ruimte waarin T-vloeistoffen en geen KT-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;

  • j. K1-schip: een schip waarvan een of meer van de ladingtanks een K1-ruimte is of voor het schoonmaken daarvan was;

  • k. K3-schip: een schip, in de ladingtanks waarvan noch andere brandbare vloeistoffen dan K3-vloeistoffen geen T-vloeistoffen of resten van een van die vloeistoffen anders dan in verpakking voorkomen;

  • l. KT-schip: een schip waarvan een of meer van de ladingtanks een KT-ruimte is of voor het schoonmaken daarvan was;

  • m. T-schip: een schip, niet zijnde een K1- of KT-schip, waarvan een of meer van de ladingtanks een T-ruimte is of voor het schoonmaken daarvan was;

  • n. vuur: vuur, vonkvorming, open licht of elk oppervlak met een temperatuur welke gelijk is aan of hoger is dan de minimumontstekingstemperatuur van de vloeistoffen of de gassen die de ladingtanks bevatten of waarvan resten in die tanks voorkomen;

  • o. werk met vuur: werkzaamheden waarbij vuur wordt gebruikt of kan ontstaan;

  • p. koud werk: werkzaamheden waarbij geen vuur wordt gebruikt of kan ontstaan;

  • q. schoonmaken: iedere handeling die gericht is op of verband houdt met het schoon-, gasvrij- of droogmaken van een K1-, KT-, K3- of T-ruimte;

  • r. ladingzone: de ladingtanks en alle rechtstreeks aan deze tanks grenzende tanks of andere ruimten, welke als afscheiding dienen tussen de ladingtanks en de overige ruimten van het schip;

  • s. gasdeskundige: een deskundig persoon als bedoeld in artikel 3.5h, derde lid, van het besluit die voldoet aan artikel 4.14;

  • t. veiligheids- en gezondheidsverklaring: een door een gasdeskundige na een doeltreffend onderzoek afgegeven verklaring als bedoeld in artikel 3.5h, derde lid, van het besluit, overeenkomstig een van de bij bijlage IX van deze regeling vastgestelde modellen.

Artikel 4.2. Toepassingsgebied

Deze paragraaf is van toepassing op de in artikel 3.5h, eerste lid, van het besluit bedoelde werkzaamheden op K1-, K3-, KT- of T-schepen.

Artikel 4.3. Veiligheidsmaatregelen

Indien zich bij of als gevolg van het verrichten van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 3.5h, eerste lid, van het besluit gevaarlijke gassen concentreren en deze door onvoldoende luchtbeweging niet snel genoeg worden verdund of afgevoerd, worden maatregelen getroffen om deze concentraties te beperken. Indien dit niet in voldoende mate mogelijk is, worden de tankdeksels gesloten en de desbetreffende werkzaamheden gestaakt.

Artikel 4.4. Schoonmaken

  • 1 Alvorens werknemers de schoon te maken ruimten betreden, is vastgesteld dat zulks zonder gevaar voor de veiligheid en gezondheid kan geschieden.

  • 2 Een schoon te maken ruimte wordt niet betreden zolang als gevolg van werkzaamheden in een aangrenzende ruimte de temperatuur van de schotten aanmerkelijk hoger kan worden dan de omgevingstemperatuur.

  • 3 Een schoon te maken ruimte wordt evenmin betreden zolang in een aangrenzende ruimte een explosief mengsel aanwezig is en deze ruimte niet is gesloten.

  • 4 Tijdens het schoonmaken worden aan dek en in de ladingzone geen andere werkzaamheden verricht dan die welke verband houden met het schoonmaken, tenzij deze werkzaamheden plaatsvinden tijdens een gesloten schoonmaakproces en uitsluitend betrekking hebben op laden en lossen. Het schoonmaken en de laad- en loswerkzaamheden:

    • a. vinden volledig gescheiden van elkaar plaats;

    • b. beïnvloeden elkaar niet en

    • c. staan onder voortdurend toezicht.

Artikel 4.5. Onderzoek

Tijdens het schoonmaken wordt zo dikwijls als dit nodig is, onderzocht of als gevolg van vrijkomende vloeistoffen, gassen of dampen gevaar voor brand, ontploffing, bedwelming, verstikking of vergiftiging ontstaat.

Artikel 4.6. Voorkomen gevaren

  • 1 Het schoonmaken van K1-, K3- en KT-ruimten is erop gericht de concentratie van gassen en dampen onder de onderste explosiegrens te houden of op veilige wijze tot onder die grens terug te brengen. Indien tijdens het schoonmaken een gassamenstelling optreedt, welke gevaar oplevert voor een ontploffing, wordt de duur van deze toestand zo kort mogelijk gehouden. Indien het schoonmaken geschiedt met gebruikmaking van inert gas, wordt dit op zodanige wijze uitgevoerd, dat een ontplofbaar mengsel niet kan ontstaan.

  • 2 Het schoonmaken van K1-, K3-, KT- en T-ruimten wordt zo uitgevoerd, dat binnen en buiten die ruimten naar redelijke verwachting geen gevaar voor bedwelming, verstikking of vergiftiging kan ontstaan. Indien het schoonmaken geschiedt met gebruikmaking van inert gas, wordt dit op zodanige wijze uitgevoerd, dat een ontplofbaar mengsel niet kan optreden.

Artikel 4.7. Veiligheidsvoorwaarden

  • 1 Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen vuur aanwezig is noch naar redelijke verwachting kan ontstaan.

  • 2 Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen gevaar bestaat voor vonkvorming of ontstekingsgevaar door elektrostatische ladingen.

  • 3 Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone niet gerookt wordt.

  • 4 Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien er binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen onbevoegden kunnen komen.

  • 5 De ladingtanks in de gehele ladingzone van K1,- K3- en KT-schepen worden niet geopend dan nadat aan het eerste tot en met vierde lid is voldaan.

  • 6 De ladingtanks in de gehele ladingzone van T-schepen worden niet geopend dan nadat aan het vierde lid is voldaan.

Artikel 4.8. Veiligheids- en gezondheidsverklaring

De artikelen 4.4, vierde lid, en 4.7 zijn niet van toepassing op K3-ruimten buiten de ladingzone op K1-, KT- en T-schepen indien met betrekking tot deze schepen een veiligheids- en gezondheidsverklaring als bedoeld in artikel 4.1, onder t, is afgegeven.

Artikel 4.9. Onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen

  • 1 Het onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen van K1-, K3-, KT- of T-schepen vindt slechts plaats nadat een onderzoek, uitgevoerd overeenkomstig de bij artikel 4.10 gestelde regels heeft plaatsgevonden en in verband met dit onderzoek een volledig en correct ingevulde veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt aan de werkgever die de onderhouds-, herstellings-, verbouwings-, of sloopwerkzaamheden zal uitvoeren.

  • 2 Het onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen van K1-, K3-, KT- of T-schepen vindt voorts slechts plaats voor zover die werkzaamheden en de ruimten waarin deze worden uitgevoerd, zijn vermeld in de in het eerste lid bedoelde veiligheids- en gezondheidsverklaring als zijnde toegestaan.

  • 3 Een veiligheids- en gezondheidsverklaring als bedoeld in het eerste lid wordt bij een gasdeskundige aangevraagd.

  • 4 Bij de aanvraag worden alle inlichtingen verstrekt, welke met het oog op de afgifte van de veiligheids- en gezondheidsverklaring van belang zijn, terwijl desverlangd nadere inlichtingen ter zake worden verstrekt.

Artikel 4.10. Onderzoek gasdeskundige

  • 1 Het in artikel 4.9 bedoelde onderzoek wordt ingesteld door de gasdeskundige, die de uitslag van dat onderzoek vermeldt op de door hem uit te reiken veiligheids- en gezondheidsverklaring.

  • 2 De gasdeskundige strekt dit onderzoek uit over alle ruimten ten aanzien waarvan hij dit in verband met de aard van de te verrichten werkzaamheden noodzakelijk acht. Bij het onderzoek betrekt de gasdeskundige zo nodig een goed geoutilleerd laboratorium. Hij maakt gebruik van deugdelijke, in goede staat verkerende meet- en andere hulpapparatuur.

  • 3 Hij stelt vast of de te onderzoeken ruimten:

    • a. K1-, KT-, K3- of T-ruimten zijn;

    • b. veilig voor mensen zijn in die zin, dat:

      • 1º. werknemers die ruimten zonder gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen kunnen betreden, en

      • 2º. geen gevaar voor bedwelming, verstikking, vergiftiging of letsel bestaat, met dien verstande dat een ruimte ten aanzien waarvan het voorgaande niet is gebleken, op de veiligheids- en gezondheidsverklaring wordt aangeduid als “niet veilig voor mensen”;

    • c. veilig voor vuur zijn in die zin, dat:

      • 1º. de resten van brandbare vloeistoffen daaruit zijn verwijderd zodat geen gevaar bestaat voor brand;

      • 2º. eventueel nog aanwezige brandbare gassen of dampen nergens een concentratie in de lucht vormen, welke hoger ligt dan 20% van de onderste explosiegrens;

      • 3º. de aangrenzende ruimten hetzij voldoen aan het onder 1° en 2° gestelde, hetzij tot de top zijn gevuld met water waarop zich geen K0-, K1-, K2- of KT-vloeistoffen bevinden, hetzij op andere wijze brand- en explosie-veilig zijn gemaakt,

      met dien verstande, dat een ruimte ten aanzien waarvan het voorgaande niet is gebleken, op de veiligheids- en gezondheidsverklaring wordt aangeduid als “niet veilig voor vuur”.

  • 4 De gasdeskundige reikt een veiligheids- en gezondheidsverklaring uit, indien hij heeft vastgesteld, dat:

    • a. de ruimten waarin koud werk moet worden verricht, veilig voor mensen zijn;

    • b. de ruimten waarin werk met vuur moet worden verricht, zowel veilig voor mensen als veilig voor vuur zijn;

    • c. de toestand waarin andere dan de onder a en b bedoelde ruimten zich bevinden en de wijze waarop zij zijn afgesloten, zodanig zijn dat de in de verklaring aangewezen werkzaamheden zonder gevaar voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers uitgevoerd kunnen worden.

  • 5 Hij reikt een veiligheids- en gezondheidsverklaring voor het verrichten van werk met vuur in een deel van de ladingzone van K1- en KT-schepen slechts uit, indien hem ten minste zes uren na de in het vierde lid bedoelde vaststelling uit een doeltreffend onderzoek is gebleken, dat de in dat lid vermelde ruimten nog steeds voldoen aan de daarbij gestelde eisen.

  • 6 In afwijking van het vierde lid reikt hij een veiligheids- en gezondheidsverklaring voor het verrichten van werk met vuur in de ladingzone van K1- en KT-schepen slechts uit, indien hij heeft vastgesteld, dat:

    • a. de gehele ladingzone veilig voor mensen als bedoeld in het derde lid, onder b, en veilig voor vuur als bedoeld in het derde lid, onder c, is, en

    • b. de toestand waarin andere dan de onder a bedoelde ruimten zich bevinden en de wijze waarop zij zijn afgesloten, zodanig zijn dat de in de veiligheids- en gezondheidsverklaring aangewezen werkzaamheden veilig uitgevoerd kunnen worden en indien hem ten minste zes uren na die vaststelling uit een doeltreffend onderzoek is gebleken, dat geen wijziging heeft plaatsgevonden in de onder a en b bedoelde toestand.

  • 7 Een veiligheids- en gezondheidsverklaring is niet van toepassing op leidingen in of buiten het tankschip en is alleen geldig als zij volledig en juist is ingevuld en zolang de toestand op grond waarvan de verklaring is verleend ongewijzigd is.

Artikel 4.11. Werken met vuur zonder veiligheids- en gezondheidsverklaring

Werk met vuur boven dan wel in een deel van de ladingzone aan een K1- of KT-schip dat niet veilig voor vuur is als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder c en waarbij in afwijking van artikel 4.9 niet de daartoe vereiste veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt is alleen dan toegestaan indien:

  • a. de aard van de werkzaamheden, de plaats of plaatsen waar deze werkzaamheden zullen worden uitgevoerd en de periode waarin zij zullen worden verricht, nauwkeurig zijn aangeduid door de reparateur;

  • b. de plaatsen waar vonken of gloeiende metaaldelen kunnen neerkomen door de werkzaamheden, nauwkeurig zijn aangeduid door de reparateur;

  • c. de plaatsen waar aanmerkelijke temperatuurverhoging kan optreden als gevolg van de werkzaamheden, nauwkeurig zijn aangeduid door de reparateur;

  • d. door een gasdeskundige een gedagtekende verklaring is uitgereikt waaruit blijkt dat op de onder a tot en met c bedoelde plaatsen de resten van brandbare vloeistoffen zijn verwijderd, zodat geen brandgevaar bestaat;

  • e. door een gasdeskundige een volledig en juist ingevulde veiligheids- en gezondheidsverklaring is afgegeven waaruit blijkt dat ruimten waarin gewerkt moet worden en aangrenzende ruimten veilig voor mensen zijn of geïnertiseerd als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder b.

Artikel 4.12. Werken met vuur zonder veiligheids- en gezondheidsverklaring, binnen 25 meter van de ladingzone

  • 1 Binnen 25 meter van de ladingzone op een K1, of KT-schip dat niet veilig voor vuur is als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder c, en waarvoor, in afwijking van artikel 4.9 niet de daartoe vereiste veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt, is de aanwezigheid van vuur slechts toegestaan indien door een gasdeskundige voor de aanvang van de werkzaamheden een verklaring is afgegeven waaruit blijkt, dat de ladingzone veilig voor mensen is als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder b.

  • 2 De aanwezigheid van vuur, bedoeld in het eerste lid, is voorts toegestaan indien blijkt uit de verklaring, bedoeld in voornoemd lid, dat:

  • a. de brandbare gassen in de atmosfeer van de ladingzone nergens een concentratie van meer dan 20% van de onderste explosiegrens vormen, of

  • b. de toestand van de in de ladingzone aanwezige atmosfeer zodanig is dat bij verdunning daarvan met lucht geen brandbaar of explosief mengsel ontstaat.

Artikel 4.13. Melding werkzaamheden

Indien de situaties, bedoeld in de artikelen 4.11 en 4.12, zich voordoen ontvangt de daartoe aangewezen toezichthouder voor de aanvang van de werkzaamheden een volledig en juist ingevuld meldingsformulier overeenkomstig het bij bijlage X bij deze regeling vastgestelde model.

Artikel 4.14. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid gasdeskundige

Een certificaat van vakbekwaamheid gasdeskundige als bedoeld in artikel 3.5h, vierde lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen, bedoeld in versie 1 van de Regeling SGT ref.nr. SKO/03035/S van de Stichting voor de Certificatie van Vakbekwaamheid SKO, vastgesteld per 19 november 2003.

Artikel 4.15. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat

[Vervallen per 03-12-2004]

Paragraaf 4.2. Veilig werken met explosieven

Artikel 4.16. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid springmeester

Een certificaat van vakbekwaamheid springmeester als bedoeld in artikel 4.8, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen, bedoeld in de regeling SPR ref. nr. REG/SPR/20/001 van de Stichting voor certificatie van vakbekwaamheid Hobéon SKO, vastgesteld per 3 juni 2010.

Artikel 4.17. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat

[Vervallen per 03-12-2004]

Paragraaf 4.2a. Veilig werken met professioneel vuurwerk

Artikel 4.17a. Definities

  • 1 In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    a. groot vuurwerk:

    professioneel vuurwerk dat bestemd is voor gebruik buiten tijdens een evenement of voorstelling;

    b. pyrotechnische speciale effecten:

    professioneel vuurwerk dat bestemd is voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling met geringe publieksafstanden en waarvan door de fabrikant of importeur is aangegeven dat het voor dit gebruik geschikt is.

  • 2 Voor de toepassing van deze paragraaf wordt consumentenvuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit, dat wordt bestemd voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling of dat wordt bewerkt ten behoeve van een evenement of voorstelling aangemerkt als groot vuurwerk.

Artikel 4.17b. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid professioneel vuurwerk

Een certificaat van vakbekwaamheid professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 4.9, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen, bedoeld in het document Certificatie-eisen Vuurwerkdeskundige versie 1 van Kiwa Certificatie en Keuringen N.V, vastgesteld per 14 februari 2002.

Artikel 4.17c. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat

[Vervallen per 03-12-2004]

Artikel 4.17d. Gegevens werkplan professioneel vuurwerk

Het werkplan, bedoeld in artikel 4.9, eerste lid, van het besluit omvat tenminste de gegevens, bedoeld in bijlage XI bij deze regeling.

Paragraaf 4.2b. Opsporen conventionele explosieven

Artikel 4.17e. Afgifte procescertificaat opsporen conventionele explosieven

  • 1 Een procescertificaat opsporen conventionele explosieven als bedoeld in artikel 4.10, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen gesteld in bijlage XII bij deze regeling.

  • 2 Een certificaat dat, met betrekking tot het opsporen van conventionele explosieven, door een lidstaat van de Europese Unie anders dan Nederland of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of de Zwitserse bondsstaat is voorgeschreven en dat naar het oordeel van de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, voor wat betreft de aan het proces van opsporing, de organisatie en het management van personeel en middelen gestelde eisen ten minste gelijkwaardig is, wordt gelijkgesteld aan het procescertificaat, bedoeld in het eerste lid.

Paragraaf 4.4. Wettelijke grenswaarden

Artikel 4.19. Gevaarlijke stoffen

  • 2

De resultaten van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het besluit worden voor elke stof waarvoor overeenkomstig het eerste lid en artikel 4.3, tweede lid, van het besluit een grenswaarde is vastgesteld, getoetst aan die grenswaarde. De toetsing vindt plaats volgens een voor dat doel geschikte genormaliseerde methode.

Artikel 4.20. Kankerverwekkende en mutagene stoffen

Paragraaf 4.4a. Nadere voorschriften over het werken met lood

Artikel 4.20a. Meetfrequentie en analyse van lood in de lucht

  • 1 In het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, van het besluit wordt de concentratie van lood in de lucht om de drie maanden gemeten. Er kan worden volstaan met eenmaal per jaar meten, indien er geen verandering in de werkmethoden en de omstandigheden van de blootstelling plaatsvindt, en

    • a. het loodgehalte in het bloed van geen enkele werknemer, gemeten overeenkomstig artikel 4.10b van het besluit, meer bedraagt dan 60 µg/100 ml bloed, of

    • b. uit twee opeenvolgende voorafgaande metingen is gebleken, dat de concentratie van lood in de lucht minder bedraagt dan 100 µg/m3 lucht of dat de omstandigheden van de blootstelling niet merkbaar variëren.

  • 2 De bepaling van de concentratie van lood in de lucht, als bedoeld in het eerste lid, geschiedt met behulp van de atomaire arbsorptiespectrometrie of een andere analysemethode, die gelijkwaardige resultaten oplevert.

Artikel 4.20b. Controle van lood in het bloed

  • 1 In het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2 van het besluit, worden de werknemers ten minste tweemaal per jaar in de gelegenheid gesteld tot het meten van het loodgehalte in het bloed.

  • 2 De frequentie van het meten van het loodgehalte in bloed kan worden teruggebracht tot eenmaal per jaar, indien het loodgehalte van geen enkele werknemer meer bedraagt dan 50 µg/100 ml bloed en uit de twee opeenvolgende voorafgaande metingen is gebleken dat de concentratie van lood in de lucht minder bedraagt dan 100 µg/m³ lucht.

  • 4 De resultaten van de meting, bedoeld in het eerste lid, worden getoetst aan de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.19a. De toetsing vindt plaats volgens een voor dat doel geschikte genormaliseerde methode.

Paragraaf 4.4b. Kankerverwekkende processen

Artikel 4.20c. Aanwijzing

Als kankerverwekkende processen, bedoeld in artikel 4.11, onderdeel c, onder 2°, van het besluit worden de processen waarbij de volgende mengsels van stoffen vrijkomen aangewezen:

  • a. dieselmotoremissies;

  • b. een mengsel van N-[3-hydroxy-2-(2-methylacryloylaminomethoxy)-propoxymethyl]-2-methylacrylamide en N-[2,3-bis-(2-methylacryloylaminomethoxy)propoxymethyl]-2-methylacrylamide en methacrylamide en 2-methyl-N-(2-methylacryloylaminomethoxymethyl)acrylamide en N-(2,3-dihydroxypropoxymethyl)-2-methylacrylamide, of;

  • c. C.I. Basic Violet 3 met 0,1% of meer Michlers keton.

Paragraaf 4.5. Meetmethodes asbest

Artikel 4.22. Monsterneming

Monsters worden genomen uit de individuele ademzone van de werknemers, dat wil zeggen binnen een halve bol met een straal van 300 mm frontaal voor het gezicht en gemeten vanaf het midden van een lijn, die de oren verbindt.

Artikel 4.23. Te gebruiken materialen

Bij monsterneming wordt gebruik gemaakt van:

  • a. membraanfilters van gemengde esters van cellulose of cellulosenitraat, met een poriëngrootte van 0,8 tot 1,2 micrometer met gedrukte vierkanten en een doorsnede van 25 mm en een optimale belasting van 100/400 vezels per mm²;

  • b. een open filterhouder, voorzien van een cilindervormige kap die zich tussen 33 en 44 mm voor het filter bevindt, waardoor een cirkelvormig oppervlak van ten minste 20 mm doorsnee wordt blootgesteld, waarvan de kap bij het gebruik naar beneden is gericht;

  • c. een draagbaar pompje met batterijvoeding dat de werknemer tijdens de monsterneming meedraagt, waarvan de luchtsnelheid regelmatig is en wordt afgesteld op 1 liter per minuut ± 5%; deze luchtsnelheid blijft tijdens de periode van de monsterneming gehandhaafd binnen ± 10% van aanvankelijke stroomsnelheid, waarbij voor de duur van de monsterneming een marge van 2% is toegestaan.

Artikel 4.24. Vezeltelling

  • 1 De voor de vezeltelling te gebruiken binoculaire microscoop heeft de volgende kenmerken:

    • a. Koehler-verlichting;

    • b. onder de voorwerptafel is een centreerring, een Abbe- of achromatische fasecontrastcondensor ingebouwd, waarbij het fasecontrast onafhankelijk van het mechanisme van de condensorcentrering wordt ingesteld;

    • c. een positief par-focaal achromatisch fasecontrastobjectief, met een vergroting van 40 maal en met een numerieke opening van 0,65 tot 0,70 en een fase-ring-absorptie van 65 tot 85%;

    • d. een algeheel gecompenseerd oculair met een vergroting van 12,5;

    • e. ten minste één oculair is geschikt voor een graticule en moet te focussen zijn;

    • f. een Walton-Beckett ringvormige oculairgraticule met een zichtbare diameter in het objectvlak van 100 micrometer, ± 2 micrometer, bij gebruik van het gespecificeerde objectief en oculair, en geverifieerd met een micrometer op een voorwerptafel.

  • 2 De microscoop wordt aan het begin van de dag van gebruik opgesteld volgens de voorschriften van de fabrikant, waarbij de waarnemingsgrens wordt gecontroleerd aan de hand van een fase-contrastproefplaatje. De codes op de AIA-proefglaasjes of op de blokken op het HSE/NLP/Mark 2 proefglaasje zijn bij gebruik volgens de door de fabrikant aangegeven wijze zichtbaar tot aan code 5 respectievelijk blok 5.

Artikel 4.25. Voorschriften bij telling

Telling van de vezels op het filter, bedoeld in artikel 4.24, vindt plaats volgens de onderstaande voorschriften:

  • a. alleen telbare vezels worden geteld; onder telbare vezel wordt verstaan een vezel die voldoet aan de definitie van een vezel, bedoeld in artikel 4.37, eerste lid, onder c, van het besluit die geen deeltje met een maximum diameter groter dan 3 micrometer raakt;

  • b. telbare vezels waarvan de twee uiteinden zich binnen de graticulezone bevinden, worden als één vezel geteld;

  • c. telbare vezels waarvan zich één uiteinde binnen de graticulezone bevindt, worden als een halve vezel geteld;

  • d. een vezelcluster dat over zijn lengte op één of meer plaatsen stevig en niet gespleten schijnt te zijn maar dat op andere plaatsen in afzonderlijke vezels uiteen schijnt te vallen, is één telbare vezel indien het voldoet aan de definitie van een vezel, bedoeld in artikel 4.37, eerste lid, onder c, van het besluit; de diameter wordt gemeten dwars door het niet-gespleten deel en niet door het gespleten deel;

  • e. bij vezelclusters in de vorm van een bundel, waarin de afzonderlijke vezels elkaar raken of kruisen, worden deze vezels apart geteld indien zij voldoende van elkaar kunnen worden onderscheiden om vast te stellen dat zij voldoen aan de definitie van een vezel; wanneer dit niet het geval is, dan is de bundel een telbare vezel, indien hij als geheel aan de definitie voldoet;

  • f. het filter dan wel een deel daarvan wordt op een voorwerpglaasje geplaatst, doorzichtig gemaakt volgens de acetontriacetinemethode en met een dekglaasje bedekt;

  • g. graticulezones waar zal worden geteld, worden a-select in het hele blootgestelde oppervlak van het filter gekozen;

  • h. indien meer dan een achtste van een graticulezone is bedekt met een vezelcluster dan wel deeltjes wordt de graticulezone overgeslagen en wordt een andere zone geteld;

  • i. er worden 100 vezels geteld, waarbij minimaal 20 graticulezones worden onderzocht of er worden 100 graticulezones onderzocht.

Artikel 4.26. Berekening

  • 1 Het gemiddelde aantal vezels per graticulezone wordt berekend door het aantal getelde vezels te delen door het aantal onderzochte graticulezones. De bijdrage tot het tellen als gevolg van vlekken op het filter en verontreiniging wordt beneden 3 vezels per 100 graticulezones gehouden en wordt gemeten met behulp van blancofilters.

  • 2 De concentratie van vezels in de lucht is (het gemiddeld aantal vezels per graticulezone x de gehele blootgestelde zone van het filter)/(graticulezone x doorgeleid luchtvolume).

Paragraaf 4.6. Certificatiebepalingen arbeid met asbest

Artikel 4.27. Afgifte certificaten

Een certificaat wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, door een certificerende instelling, afgegeven indien:

  • a. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54a, vierde lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het SCA Certificatieschema SC-540 /2007 Asbestinventarisatie;

  • b. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het SCA Certificatieschema SC-530 /febr. 2008 Asbestverwijdering;

  • c. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54d, vijfde lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het SCA Certificatieschema SC-510 ‘Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering’, juli 2005;

  • d. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54d, zevende lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het SCA Certificatieschema SC-520 ‘Deskundig Asbestverwijderaar (DAV)’, augustus 2006.

Artikel 4.28. Nadere criteria en voorschriften voor de aanwijzing en het (blijven) functioneren als certificerende instelling in het werkveld asbest

Als certificerende instelling als bedoeld in de artikelen 4.54a, vierde lid, en 4.54d, eerste, vijfde en zevende lid, van het besluit, kan worden aangewezen de instelling die voldoet en blijft voldoen aan de criteria en voorschriften, zoals opgenomen in bijlage XIIIA bij deze regeling.

Paragraaf 4.8a. Vluchtige organische stoffen

Artikel 4.32a. Lijmen en verven in binnensituaties

  • 1 In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • a. producten: lijmen, verven, lakken, beitsen, vernissen, vulmiddelen, olie- of wasachtige producten, impregneermiddelen en vloercoatings die vluchtige organische stoffen als bedoeld in artikel 4.62a van het besluit bevatten;

    • b. bestanddelen van woningen of andere gebouwen: alle objecten die in woningen of andere gebouwen aanwezig zijn en die door hun aard, vorm, gewicht of afmetingen daaruit redelijkerwijs niet kunnen worden verwijderd. Onder bestanddelen van woningen en andere gebouwen worden niet verstaan objecten die worden vervaardigd, hersteld of onderhouden in het kader van een productieproces, onderscheidenlijk reparatie of onderhoud, voor zover het vervaardigen, herstel of onderhoud wordt verricht op een daartoe adequaat ingerichte arbeidsplaats.

  • 2 Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen handelingen in woningen of andere gebouwen, bestaande uit:

    • a. het lijmen van bekleding op vloeren, trappen, wanden of plafonds van woningen of andere gebouwen, daaronder mede begrepen de voorbewerking;

    • b. het aanbrengen van producten in woningen of andere gebouwen of op bestanddelen van woningen of andere gebouwen, daaronder mede begrepen de voorbewerking.

  • 3 Het tweede lid, onder b, is niet van toepassing op:

    • a. metalen bestanddelen van gebouwen ten aanzien waarvan toepassing van producten op grond van de in bijlage XIV bij deze regeling beschreven omstandigheden is toegestaan;

    • b. het voorbewerken van muren en plafonds van woningen of andere gebouwen op plaatsen waar deze muren en plafonds ernstig verontreinigd zijn door brand- of rookschade of aanslag als gevolg van het roken van tabakswaren;

    • c. het voorbewerken in de zin van versterken van sterk poreuze of poederende bestanddelen van woningen of andere gebouwen;

    • d. het repareren met behulp van verf of lak van beschadigingen aan stalen constructies bij nieuwbouw van woningen of andere gebouwen;

    • e. het herstellen van historische afwerkings- of toplagen in een techniek die gelijk is aan of overeenkomt met die historische afwerking, waarbij herstelwerkzaamheden gericht zijn op herstel of instandhouding van een architectuurhistorische eenheid binnen een beschermd monument in de zin van de Monumentenwet 1988;

    • f. het aanbrengen van traditioneel imitatieschilderwerk, zoals marmer- en houtnerfschilderwerk, alsmede het vergulden met behulp van goudverf. Onder aanbrengen wordt niet verstaan de voorbewerking;

    • g. het aanbrengen van een product op beglazingskit in gebouwen voor zover deze opgeleverd zijn voor 1 januari 2001, teneinde deze kit geschikt te maken voor de toepassing van watergedragen verfproducten.

  • 4 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder a, bevatten ten hoogste 5 gram vluchtige organische stoffen per kilogram gebruiksklaar product.

  • 5 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder b, voor zover het betreft het aanbrengen van muurverf, bevatten ten hoogste 60 gram vluchtige organische stoffen per liter gebruiksklaar product.

  • 6 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder b, voor zover het andere werkzaamheden betreft dan het aanbrengen van muurverf, bevatten ten hoogste 100 gram vluchtige organische stoffen per liter gebruiksklaar product. Indien het bij de producten, bedoeld in de eerste zin, gaat om producten op epoxybasis, wordt benzylalcohol uitgezonderd bij het bepalen van het gewicht van de vluchtige organische stoffen.

Artikel 4.32aa. Tijdelijke regeling sportvloercoatings

  • 1 In afwijking van artikel 4.32a, zesde lid, eerste zin, geldt voor niet-gepigmenteerde coatings voor sportvloeren en belijningsverf voor sportvloeren, dat deze ten hoogste 400 gram vluchtige organische stoffen per liter gebruiksklaar product mag bevatten.

  • 3 Dit artikel vervalt met ingang van 1 augustus 2015.

Artikel 4.32ab. Tijdelijke regeling vloercoatings op basis van MMA

  • 1 In aanvulling op artikel 4.32a, derde lid, is artikel 4.32a, tweede lid, onder b, niet van toepassing op het gebruik van vloercoatings op basis van methylmethacrylaat, voor zover het betreft het repareren en onderhouden van een bestaande vloer in een woning of een gebouw, mits de ingebruikname en volledige chemische en mechanische bestendigheid van die vloer noodzakelijk zijn binnen 7 dagen na het aanbrengen van de vloercoating en dit, onder de gegeven omstandigheden, niet mogelijk is met producten als bedoeld in artikel 4.32a, zesde lid.

  • 2 Dit artikel vervalt met ingang van 1 augustus 2015.

Artikel 4.32b. Offsetdrukken

  • 1 Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen:

    • a. het drukken met behulp van een offsetpers;

    • b. het dagelijks reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij offsetdruk;

    • c. het niet-dagelijks reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij offsetdruk.

  • 2 Het vochtwater dat wordt gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder a, bevat ten hoogste 8 volumeprocenten isopropylalcohol of andere mono-alcoholen bij automatische doseersystemen en ten hoogste 10 volumeprocenten bij handmatige doseersystemen en bij rotatie-offsetpersen die voor het eerst in gebruik zijn genomen vóór 1 januari 1985.

  • 3 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder b, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C en hebben een vlampunt van ten minste 55 °C.

  • 4 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder c, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C.

Artikel 4.32c. Zeefdrukken

  • 1 Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen:

    • a. het reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij zeefdruk;

    • b. het zeefdrukken van papier en karton dat is bestemd voor toepassingen in binnenruimten en dat zwaarder is dan 135 gram per vierkante meter.

  • 2 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder a, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C en hebben een vlampunt van ten minste 21 °C.

  • 3 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder b, bevatten ten hoogste 150 gram vluchtige organische stoffen per kilogram product.

Artikel 4.32d. Illustratiediepdrukken

  • 2 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C en hebben een vlampunt van ten minste 55 °C.

Artikel 4.32e. Verpakkingsdiepdrukken en flexodrukken

  • 1 In dit artikel wordt verstaan onder:

    a. lakkeren:

    het aanbrengen van een lak op een flexibel materiaal of van een kleefstof op een flexibel materiaal ten behoeve van de latere afsluiting van dat materiaal;

    b. lamineren of cacheren:

    het hechten van twee of meer flexibele materialen tot een laminaat.

  • 2 Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen:

    • a. het drukken, lakkeren, lamineren of cacheren met behulp van een verpakkingsdiepdrukpers, flexopers, lakkeer-, lamineer- of cacheermachine die niet is aangesloten op een afzuigsysteem;

    • b. het reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld onder a, tenzij deze werkzaamheden worden uitgevoerd met behulp van een afgesloten installatie of een installatie die wordt afgezogen;

    • c. het lamineren of cacheren met behulp van een lamineer- of cacheermachine die niet is aangesloten op een installatie voor terugwinning of vernietiging van vluchtige organische stoffen;

    • d. het drukken of lakkeren van papier en karton met behulp van een flexodrukpers of lakkeermachine die niet is aangesloten op een installatie voor terugwinning of vernietiging van vluchtige organische stoffen;

    • e. het reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld onder c en d, tenzij deze werkzaamheden worden uitgevoerd met behulp van een afgesloten installatie of een installatie die wordt afgezogen.

  • 3 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, bevatten ten hoogste 50 gram vluchtige organische stoffen per kilogram product.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing op de producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder c, d en e, indien daarbij bijzondere eisen aan de kwaliteit of bestendigheid van het gefabriceerde product worden gesteld, mits op jaarbasis het gewicht van de vluchtige organische stoffen van de producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder c, d en e, ten hoogste 80% bedraagt van het gewicht van de opgebrachte vaste stof.

Artikel 4.32f. Herstellen autoschade

  • 2 Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen:

    • a. het aanbrengen of toepassen van primer, surfacer, sealer of 1- en 2-laags aflaksystemen of van speciale dan wel overige producten als bedoeld in bijlage XV bij deze regeling, ten behoeve van het herstellen van lakschade of vernieuwing van laklagen op onderdelen van motorrijtuigen;

    • b. het reinigen van gereedschappen die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld onder a, of oppervlakken van onderdelen van motorrijtuigen ten behoeve van de herstel- of vernieuwingswerkzaamheden, bedoeld onder a.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing op werkzaamheden ten behoeve van het herstellen van lakschade of het vernieuwen van laklagen op onderdelen van motorrijtuigen die zijn gebouwd vóór 1970;

  • 4 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, bevatten in gebruiks- of spuitklare vorm, ten hoogste het gehalte aan vluchtige organische stoffen dat met betrekking tot deze producten is vastgesteld bij bijlage XV bij deze regeling.

Artikel 4.32g. Coating van timmerwerk in binnensituaties

  • 1 In dit artikel wordt verstaan onder coating: een product dat opgebracht wordt op een oppervlak om een decoratief, beschermend of ander functioneel effect te verkrijgen.

  • 2 Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen werkzaamheden in binnensituaties bestaande uit:

    • a. het aanbrengen van een coating op delen van nieuw vervaardigde buitendeuren, kozijnen, ramen, binnenspouwbladen, gevelvullende elementen en overig geveltimmerwerk, voorzover zij zijn vervaardigd van hout of een daarmee gelijk te stellen of vergelijkbaar materiaal, als onderdeel van het productieproces;

    • b. het aanbrengen van een coating op delen van nieuw vervaardigde binnentrappen, voorzover zij zijn vervaardigd van hout of een daarmee gelijk te stellen of vergelijkbaar materiaal, als onderdeel van het productieproces.

  • 3 Coatings die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder a en b, bevatten ten hoogste 150 gram vluchtige organische stoffen per liter gebruiksklaar product.

Artikel 4.32h. Gelijkstelling vervangende producten

Met de in de artikelen 4.32a vierde tot en met zesde lid, 4.32b, tweede tot en met vierde lid, 4.32c, tweede en derde lid, 4.32d, tweede lid, 4.32e, derde lid, 4.32f, vierde lid en 4.32g, derde lid, bedoelde producten worden gelijkgesteld producten, die rechtmatig zijn vervaardigd en in de handel zijn gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel rechtmatig zijn vervaardigd in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, en die voldoen aan eisen die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.

Paragraaf 4.9.

Hoofdstuk 5. Beeldschermarbeid

Artikel 5.1. Apparatuur en meubilair

Apparatuur en meubilair, in gebruik bij het verrichten van beeldschermwerk, voldoen in ieder geval aan de volgende voorschriften:

  • a. de tekens op het beeldscherm zijn voldoende scherp, duidelijk van vorm en voldoende groot, met voldoende afstand tussen de tekens en de regels;

  • b. het beeld op het beeldscherm is stabiel;

  • c. de luminantie van of het contrast tussen de tekens en de achtergrond is gemakkelijk door de gebruiker bij te stellen;

  • d. het beeldscherm is vrij te plaatsen en gemakkelijk verstelbaar en kantelbaar;

  • e. het beeldscherm is vrij van voor de gebruiker hinderlijke glans en spiegelingen;

  • f. het toetsenbord kan hellend worden geplaatst en vormt geen geheel met het beeldscherm;

  • g. er is voor het toetsenbord voldoende ruimte voor handen en armen van de gebruiker;

  • h. het toetsenbord heeft een mat oppervlak;

  • i. de indeling van het toetsenbord en de vorm van de toetsen zijn gericht op vergemakkelijking van het gebruik;

  • j. de symbolen op de toetsen zijn voldoende contrastrijk en vanuit een normale werkhouding voldoende leesbaar;

  • k. de werktafel of het werkvlak maakt een comfortabele houding van de gebruiker mogelijk en heeft een reflectiearm oppervlak, is voldoende groot en maakt een flexibele opstelling van beeldscherm, toetsenbord, documenten en accessoires mogelijk;

  • l. een voor het werk noodzakelijke documenthouder is stabiel en regelbaar en zodanig geplaatst dat oncomfortabele hoofd- en oogbewegingen tot een minimum zijn beperkt;

  • m. de werkstoel is stabiel, heeft een in hoogte verstelbare zitting en een rugleuning, waarvan de hoogte en hellingshoek verstelbaar zijn en geeft de gebruiker bewegingsvrijheid en een comfortabele werkhouding;

  • n. indien de gebruiker dat wenst wordt een voetensteun aangebracht.

Artikel 5.2. Inrichting van de beeldschermwerkplek

De omgeving waarin het beeldschermwerk wordt verricht en de inrichting van de beeldschermwerkplek voldoen in ieder geval aan de volgende voorschriften:

  • a. de verlichting van de werkruimte of de beeldschermwerkplek zorgt voor voldoende licht en een passend contrast tussen beeldscherm en omgeving, rekening houdende met de aard van het werk en de visuele behoeften van de gebruiker;

  • b. mogelijke verblinding en hinderlijke reflecties op het beeldscherm of op apparaten door kunstmatige lichtbronnen zijn vermeden;

  • c. er treden door raam- en andere openingen, wanden en apparaten geen directe verblinding en hinderlijke reflecties op het beeldscherm op;

  • d. de ramen zijn uitgerust met passende instelbare helderheidswering om de intensiteit van het licht dat op de beeldschermwerkplek valt te verminderen;

  • e. het geluid dat de apparatuur voortbrengt veroorzaakt geen verstoring van de aandacht en het gesproken woord;

  • f. de apparatuur brengt geen voor de werknemers hinderlijke warmte voort;

  • g. de vochtigheidsgraad is steeds toereikend.

Artikel 5.3. Programmatuur

De programmatuur die wordt gebruikt bij het verrichten van beeldschermwerk voldoet in ieder geval aan de volgende voorschriften:

  • a. de programmatuur is aangepast aan de te verrichten taak;

  • b. de programmatuur is gemakkelijk te gebruiken en aan te passen aan het kennis- en ervaringsniveau van de gebruiker;

  • c. er wordt zonder medeweten van de gebruiker geen gebruik gemaakt van een kwantitatief of kwalitatief controlemechanisme;

  • d. de systemen verschaffen de gebruiker gegevens over de werking ervan;

  • e. de systemen maken de informatie zichtbaar in een vorm en een tempo die zijn aangepast aan de gebruiker;

  • f. bij de verwerking van informatie door de gebruiker worden de beginselen van de ergonomie toegepast.

Hoofdstuk 6. Arbeid onder overdruk

Paragraaf 6.1. Certificatie

ArtikelAanwijzingscriteria certificerende instelling 6.1

  • 2 Als certificerende instelling als bedoeld in artikel 6.16, derde lid, zesde lid, onderscheidenlijk zevende lid, van het besluit, is aangewezen een instelling die:

    • a. op grond van een daartoe door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgestelde regeling een examen behorend bij de opleiding duikploegleider, duiker of duikmedische begeleiding bij de brandweer afneemt;

    • b. op grond van een daartoe door de Minister van Defensie vastgestelde regeling een opleiding duikploegleider, duiker of duikmedische begeleiding bij het Ministerie van Defensie verzorgt en de bijbehorende examens afneemt.

  • 3 Als certificerende instelling als bedoeld in het tweede lid kan tevens worden aangewezen een opleidingsinstelling die een opleiding verzorgt die tot doel heeft personen op te leiden die uit hoofde van een bedrijf of beroep:

    • a. arbeid als duikploegleider verrichten of zullen gaan verrichten;

    • b. duikarbeid verrichten of zullen gaan verrichten;

    • c. duikers adequaat medisch begeleiden of zullen gaan begeleiden,

      en die voldoet aan de artikelen 1.3 tot en met 1.8 en de artikelen 6.2, 6.3, 6.4, 6.5, en 6.6

Artikel 6.2. Verstrekken gegevens

Een certificerende instelling als bedoeld in artikel 6.1, eerste en derde lid verstrekt aan de minister op diens verzoek alle informatie met betrekking tot de door haar verzorgde opleiding en stelt hem tijdig op de hoogte van voorgenomen wijzigingen van de inhoud van de opleiding en het bijbehorende examen.

Artikel 6.3. Afgifte certificaat duikploegleider, duikarbeid en duikmedische begeleiding

  • 2 Een certificaat als bedoeld in het eerste lid wordt afgegeven voor een periode van ten hoogste 2 jaar.

  • 3 Op het certificaat worden de volgende gegevens vermeld:

    • a. de categorie duikploegleider, duikarbeid onderscheidenlijk duikmedische begeleiding;

    • b. de geldigheidsduur;

    • c. de geldigheidsvoorwaarden.

Artikel 6.3a. Afgifte certificaat duikerarts

  • 1 Een certificaat als bedoeld in artikel 6.14a, derde lid, van het besluit, wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager:

  • 2 Een certificaat als bedoeld in het eerste lid is geldig voor een periode van ten hoogste twee jaar; na afloop van die periode kan de geldigheidsduur van een certificaat op aanvraag telkens met ten hoogste twee jaar worden verlengd, indien de aanvrager kan aantonen dat hij de noodzakelijke kennis heeft bijgehouden en in de afgelopen periode nodige ervaring als duikerarts heeft gehad.

  • 3 De aanvrager van een certificaat verstrekt aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, de relevante gegevens met betrekking tot opleiding, diploma's en kennis en beroepservaring als bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Op de certificaten, bedoeld in het eerste lid, worden de volgende gegevens vermeld:

    • a. de categorie duikerarts;

    • b. de geldigheidsduur, en

    • c. de geldigheidsvoorwaarden.

Artikel 6.4. Vergoeding

Voor de afgifte van een certificaat als bedoeld in de artikelen 6.3 en 6.3a is een vergoeding verschuldigd van ten hoogste € 273, bijkomende kosten en BTW alsmede opleidings- en examenkosten daaronder niet begrepen.

Paragraaf 6.2. Opleidingen

Artikel 6.5. Categorieën opleidingen

  • 2 Een opleiding als bedoeld in artikel 6.1, tweede en derde lid, omvat:

    • a. een of meer van de volgende opleidingen tot duikploegleider:

      • een opleiding duikploegleider;

      • een opleiding duikploegleider bij de brandweer;

      • een opleiding duikploegleider bij duikarbeid als bedoeld in onderdeel b, onder 4°;

    • b. een of meer van de volgende categorieën van duikarbeid:

      • duikarbeid met Self-contained Underwater Breathing Apparatus (SCUBA), met uitzondering van duikarbeid als bedoeld onder 4°;

      • duikarbeid met Surface Supply Equipment;

      • duikarbeid met droge duikklok;

      • duikarbeid met Self-contained Underwater Breathing Apparatus (SCUBA) in aquaria, zwembaden of vergelijkbare omstandigheden als bedoeld in bijlage XVI bij deze regeling, of

    • c. een of meer van de volgende categorieën van duikmedische begeleiding bij duikarbeid:

Artikel 6.6. Eindtermen

Een opleiding als bedoeld in artikel 6.5 leidt ten minste op tot de eindtermen behorende bij de desbetreffende categorie arbeid als duikploegleider, duikarbeid, duikmedische begeleiding respectievelijk uitvoering van onderzoeken als bedoeld in artikel 6.14a, eerste en tweede lid, van het besluit, bedoeld in bijlage XVI bij deze regeling.

Paragraaf 6.3. Arbeidsgezondheidskundig onderzoek duikers

Artikel 6.7. Inhoud arbeidsgezondheidskundig onderzoek

Het arbeidsgezondheidskundig onderzoek, bedoeld in artikel 6.14a, eerste en tweede lid, van het besluit, vindt plaats met inachtneming van het bepaalde in bijlage XVII bij deze regeling.

Paragraaf 6.4. Vrijstelling

ArtikelVrijstelling certificaat duikarbeid leerlingen 6.8

Als sportduikbrevet als bedoeld in artikel 6.31, tweede lid, van het besluit wordt aangewezen een geldig brevet NOB**, afgegeven door de Nederlandse onderwatersportbond, dan wel een naar het oordeel van de minister gelijkwaardig brevet.

Hoofdstuk 7. Arbeidsmiddelen

Paragraaf 7.2. Hijs- en hefwerktuigen en hijs- en hefgereedschappen aan boord van schepen

Artikel 7.4. Modellen certificaten beproevingen en onderzoekingen

Als modellen van de certificaten, bedoeld in artikel 7.29, negende lid, van het besluit worden vastgesteld de modellen van de certificaten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van het Verdrag betreffende de arbeidsveiligheid en gezondheid in havenarbeid (1979).

Artikel 7.5. Model register

Als model van het register, bedoeld in artikel 7.29, tiende lid, van het besluit wordt vastgesteld het model, bedoeld in artikel 25, tweede lid, van het Verdrag betreffende de arbeidsveiligheid en gezondheid in havenarbeid (1979).

Paragraaf 7.3. Certificatie machinisten hijskranen en funderingsmachines

Artikel 7.6. Categorieën torenkranen, mobiele kranen en mobiele hei-installaties

  • 1 Een persoon is in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 7.32, eerste lid, onder a, van het besluit indien hij een torenkraan, mobiele kraan of mobiele hei-installatie als omschreven in de onderdelen a tot en met c, bedient:

    a. torenkraan:

    torenvormige hijskraan waarvan het maximumbedrijfslastmoment 10 tonmeter of meer bedraagt of de giek 20 meter of hoger boven het vlak van de ondersteuning van de kraan bevestigd is;

    b. mobiele kraan:

    verrijdbare, niet aan een vaste baan gebonden hijskraan die geen torenkraan is en waarvan het maximumbedrijfslastmoment 10 ton-meter of meer bedraagt, met uitzondering van:

    • 1º. een op een voertuig bevestigde laadkraan die uitsluitend ingericht is of althans uitsluitend wordt gebruikt voor het laden en lossen van de laadbak van het voertuig of een samenstel van voertuigen;

    • 2º. een grondverzetmachine die ontgravingen maakt en direct daarop aansluitend leidingwerk in die ontgravingen legt of ten behoeve van het uitvoeren van grondverzetwerkzaamheden ondersteuningsschotten plaatst;

    c. mobiele hei-installatie:

    verrijdbare of verrolbare funderingsmachine die is ingericht of bestemd om palen of andere langwerpige voorwerpen in de grond te maken, te drijven of daaruit te verwijderen alsmede om met een en ander rechtstreeks verband houdende verrichtingen uit te voeren, met inbegrip van het met een maximumbedrijfslastmoment van 10 tonmeter of meer verplaatsen van lasten.

  • 2 Met betrekking tot een certificaat als bedoeld in het eerste lid, worden onderscheiden

    • a. een certificaat van vakbekwaamheid voor machinisten van torenkranen, onderverdeeld in de categorieën:

      • 1°. mobiele torenkraan;

      • 2°. toptorenkraan;

      • 3°. loopkattorenkraan;

    • b. een certificaat van vakbekwaamheid voor machinisten van mobiele kranen, onderverdeeld in de categorieën:

      • 1°. mobiele kraan op rupsen;

      • 2°. autotruck/ruwterreinkraan/wegterreinkraan;

      • 3°. grondverzetmachine met hijsfunctie;

      • 4°. autolaadkraan;

      • verreiker met hijsfunctie.

    • c. een certificaat van vakbekwaamheid voor machinisten van mobiele hei-installaties, onderverdeeld in de categorieën:

      • 1°. mobiele hei-installatie met leiders;

      • 2°. mobiele hei-installatie met makelaar en tafel;

      • 3°. mobiele hei-installatie met trilblok;

      • 4°. mobiele hei-installatie met schroefboorpaalmachine.

Artikel 7.7. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid

  • 1 Een certificaat als bedoeld in artikel 7.6 wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen die, met betrekking tot de bediening van een kraan of heistelling van een categorie als genoemd in artikel 7.6, tweede lid zijn opgenomen in de certificatieschema’s van de Stichting Toezicht Certificatie Verticaal Transport te Bennekom, bedoeld in het tweede lid.

  • 2 Voor het verkrijgen van een certificaat als bedoeld in artikel 7.6 zijn de volgende certificatieschema’s van toepassing:

    • a. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele torenkraan van de categorie, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel a, onder 1, het certificatieschema ‘Machinist mobiele torenkraan’, identificatiecode TCVT W4-06/08-080 of het certificatieschema ‘Machinist Torenkraan’, identificatiecode TCVT W4-02/08-076;

    • b. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een torenkraan van de categorieën, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel a, onder 2 en 3, het certificatieschema ‘Machinist torenkraan’, identificatiecode TCVT W4-02/08-076;

    • c. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele kraan van de categorieën, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel b, onder 1 en 2, het certificatieschema ‘Machinist mobiele kraan’, identificatiecode TCVT W4-01/07-258;

    • d. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele kraan op rupsen van de categorie, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel b, onder 1, het certificatieschema ‘Machinist mobiele hei-installatie’, identificatiecode TCVT W4-03/08-077 of het certificatieschema ‘Machinist mobiele kraan’, identificatiecode TCVT W4-01/07-258;

    • e. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele kraan, zijnde een grondverzetmachine met hijsfunctie, van de categorie, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid onderdeel b, onder 3, het certificatieschema ‘Machinist grondverzetmachine met hijsfunctie’, identificatiecode TCVT W4-05/08-079 of het certificatieschema ‘Machinist mobiele kraan’, identificatiecode TCVT W4-01/07-258;

    • f. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele kraan, zijnde een autolaadkraan met hijsfunctie, van de categorie, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel b, onder 4, het certificatieschema ‘Machinist autolaadkraan met hijsfunctie’, identificatiecode TCVT W4-04/08-078 of het certificatieschema ‘Machinist mobiele kraan’, identificatiecode TCVT W4-01/07-258;

    • g. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele kraan, zijnde een verreiker met hijsfunctie, van de categorie, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel b, onder 5, het certificatieschema ‘Machinist verreiker met hijsfunctie’, identificatiecode TCVT W4-07/08-081 of het certificatieschema ‘Machinist mobiele kraan’, identificatiecode TCVT W4-01/07-258;

    • h. indien het betreft een certificaat voor de bediening van mobiele hei-installaties van de categorieën, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel c, onder 1, 2, 3 en 4, het certificatieschema ‘Machinist mobiele hei-installatie’, identificatiecode TCVT W4-03/08-077.

Artikel 7.8. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat

[Vervallen per 03-12-2004]

Hoofdstuk 8. Veiligheids- en Gezondheidssignalering

Artikel 8.2. Permanente signalering

  • 1 De signalering met betrekking tot een verbod, een waarschuwing en een gebod, alsmede de signalering met betrekking tot de lokalisatie en de identificatie van reddings- of hulpmiddelen geschiedt permanent door middel van borden.

  • 2 De signalering voor de lokalisatie en identificatie van brandbestrijdingsmateriaal geschiedt permanent door middel van borden of een veiligheidskleur.

  • 4 De signalering van gevaren van stoten tegen obstakels en van vallen van personen geschiedt permanent door middel van een veiligheidskleur of borden.

  • 5 De markering van verkeerswegen geschiedt permanent door middel van een veiligheidskleur.

Artikel 8.3. Occasionele signalering

  • 1 De signalering van gevaarlijke gebeurtenissen, de oproep van personen voor een specifieke actie, alsmede de dringende evacuatie van personen geschiedt occasioneel, door middel van een lichtsignaal, een akoestisch signaal of een mondelinge mededeling.

  • 2 Het leiden van personen die handelingen verrichten waarbij een gevaar bestaat, geschiedt occasioneel door middel van hand- of armseinen of mondelinge mededelingen.

Artikel 8.4. Vrije keuze van signalering

  • 1 Bij gelijke doeltreffendheid van de signalering bestaat een vrije keuze tussen:

    • a. de lichtsignalen, de akoestische signalen of de mondelinge mededeling;

    • b. het hand- of armsein of de mondelinge mededeling;

    • c. een veiligheidskleur of een bord voor het signaleren van gevaar van struikelen, of vallen door hoogteverschil.

  • 2 De volgende signaleringswijzen kunnen gelijktijdig worden gebruikt:

    • a. het lichtsignaal en het akoestisch signaal;

    • b. het lichtsignaal en de mondelinge mededeling;

    • c. het hand- of armsein en de mondelinge mededeling.

  • 3 De doeltreffendheid van een signalering mag niet in het gedrang worden gebracht door de aanwezigheid van een andere signalering of van andere factoren die de zicht- of hoorbaarheid verstoren, een slecht ontwerp, een ontoereikend aantal, een slechte plaatsing, een slechte staat of een slechte werking van de signaleringsmiddelen of signaleringsvoorzieningen.

Artikel 8.5. Gebruik van kleuren

Voor zover signalering geschiedt door middel van een veiligheidskleur wordt:

  • a. met de kleur rood aangeduid:

    • 1°. een verbodssignaal;

    • 2°. gevaar of alarm;

    • 3°. identificatie en lokalisatie van brandbestrijdingsmateriaal en brandweeruitrusting;

  • b. met de kleur geel of oranje-geel aangeduid een waarschuwingssignaal;

  • c. met de kleur blauw aangeduid een gebodssignaal;

  • d. met de kleur groen aangeduid:

    • 1°. een reddingssignaal of een eerste hulp-signaal;

    • 2°. een veilige situatie.

Artikel 8.6. Noodinstallatie

Signaleringen die een energiebron behoeven, zijn voorzien van een noodinstallatie voor het geval dat deze energiebron uitvalt, behalve indien het te signaleren gevaar ophoudt te bestaan bij het uitvallen van de energie.

Artikel 8.7. Controle licht- en geluidssignalen

  • 1 De licht- en geluidssignalen zijn voor de ingebruikneming op hun goede werking en reële doeltreffendheid gecontroleerd. Die controle wordt nadien voldoende vaak herhaald.

  • 2 Een licht- of geluidssignaal geeft bij inwerkingstelling het begin van een actie aan: de duur ervan is zo lang als de actie vereist.

  • 3 De licht- en geluidssignalen worden na ieder gebruik onmiddellijk opnieuw in werking gesteld.

Artikel 8.8. Bescherming specifieke werknemers

Indien de betrokken werknemers een beperkt gehoor- of gezichtsvermogen hebben, onder meer door het dragen van individuele beschermende uitrusting, dienen adequate aanvullende maatregelen of vervangingsmaatregelen te worden genomen.

Artikel 8.9. Algemene eisen veiligheidsborden

  • 1 De pictogrammen waarvan veiligheidsborden zijn voorzien, zijn zo eenvoudig mogelijk en voor het begrip overbodige details worden weggelaten.

  • 2 De borden zijn gemaakt van materiaal met een zo groot mogelijke schokvastheid en weerbestendigheid.

  • 3 De borden bezitten dusdanige afmetingen en kleur- en lichttechnische eigenschappen dat zij goed zichtbaar en gemakkelijk te begrijpen zijn.

Artikel 8.10. Soorten borden

  • 1 Verbodsborden kenmerken zich door een ronde vorm, een zwart pictogram op witte achtergrond, rode rand en balk die van links naar rechts over het pictogram loopt onder een hoek van 45° ten opzichte van de horizontale lijn, waarbij de rode kleur ten minste 35% van het oppervlak van het bord beslaat.

  • 2 Waarschuwingsborden kenmerken zich door een driehoekige vorm, een zwart pictogram op gele achtergrond en een zwarte rand, waarbij de gele kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.

  • 3 Gebodsborden kenmerken zich door een ronde vorm, een wit pictogram op blauwe achtergrond, waarbij de blauwe kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.

  • 4 Reddingsborden kenmerken zich door een rechthoekige of vierkante vorm, wit pictogram op groene achtergrond, waarbij de groene kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.

  • 5 Borden in verband met het brandbestrijdingsmateriaal kenmerken zich door een rechthoekige of vierkante vorm en een wit pictogram op rode achtergrond, waarbij de rode kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.

  • 6 De in bijlage XVIII bij deze regeling opgenomen borden, worden gebruikt in de daarbij vermelde situaties.

  • 7 De gebruikte pictogrammen mogen licht afwijken van of meer gedetailleerd zijn dan de pictogrammen van de borden, bedoeld in bijlage XVIII bij deze regeling. De betekenis ervan is dan evenwel dezelfde en verschillen of aanpassingen maken de betekenis niet onduidelijk.

Artikel 8.11. Plaatsing van borden

  • 1 De borden worden, rekening houdend met eventuele obstakels, op passende hoogte en op een passende plaats ten opzichte van het gezichtsveld geïnstalleerd, hetzij bij de toegang tot een zone waar een algemeen risico bestaat hetzij in de onmiddellijke nabijheid van een bepaald risico of het te signaleren object, en wel op een goed verlichte en gemakkelijk toegankelijke en zichtbare plaats.

  • 2 Bij slechte natuurlijke verlichtingsomstandigheden worden fluorescerende kleuren, reflecterende materialen of kunstlicht gebruikt.

  • 3 Een bord wordt verwijderd zodra de situatie die de aanwezigheid ervan rechtvaardigt, niet meer bestaat.

Artikel 8.12. Reservoirs gevaarlijke stoffen

  • 1 Reservoirs die gebruikt worden bij werkzaamheden met dan wel de opslag van:

    • a. gevaarlijke enkelvoudige stoffen als omschreven in de richtlijn nr. 67/548/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juni 1967 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PbEG L 196), of

    • b. gevaarlijke meervoudige stoffen als omschreven in de richtlijn nr. 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (PbEG L 200), alsmede zichtbare leidingen die de onder a dan wel b, bedoelde stoffen bevatten of waardoor deze stoffen worden getransporteerd, zijn voorzien van de in de onder a dan wel b, bedoelde richtlijnen voorgeschreven gevaarssymbolen.

  • 2 Het vorige lid is niet van toepassing op reservoirs die worden gebruikt bij werkzaamheden van korte duur of die vaak wisselen van inhoud mits er toereikende alternatieve maatregelen worden genomen, met name op het gebied van voorlichting of opleiding, die hetzelfde beschermingsniveau garanderen.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde gevaarssymbolen kunnen:

    • a. worden vervangen door waarschuwingsborden als weergegeven in artikel 8.10 met hetzelfde pictogram of symbool;

    • b. worden aangevuld met extra informatie zoals de naam of de formule van de gevaarlijke stof en met bijzonderheden over de gevaren;

    • c. voor het transport van reservoirs op de arbeidsplaats worden aangevuld met of vervangen door borden die krachtens de titel 9.2 van de Wet milieubeheer dan wel de Wet vervoer gevaarlijke stoffen van toepassing zijn voor het transport van gevaarlijke stoffen.

Artikel 8.13. Aanbrengen van signalering op reservoirs

De signalering bedoeld in artikel 8.12 wordt aangebracht op de zichtbare zijden in de vorm van hard materiaal, zelfklevend materiaal of verf.

Artikel 8.14. Plaatsing op reservoirs

  • 2 De op leidingen gebruikte gevaarssymbolen en gevaarsbenamingen worden zichtbaar en voldoende herhaald aangebracht in de nabijheid van de meest gevaarlijke plaatsen, zoals kleppen en aansluitingspunten.

Artikel 8.15. Signalering bij opslag gevaarlijke stoffen

  • 1 De signalering van plaatsen, lokalen of afgesloten ruimten die worden gebruikt voor de opslag van aanzienlijke hoeveelheden gevaarlijke stoffen geschiedt door een passend waarschuwingsbord als bedoeld in artikel 8.10 of door gevaarssymbolen en gevaarsbenamingen als bedoeld 8.12 tenzij, rekening houdend met artikel 8.9, derde lid, wat de afmeting betreft, de gevaarssymbolen en gevaarsbenamingen van de afzonderlijke verpakkingen of op de reservoirs ter zake volstaan.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde borden of gevaarssymbolen en gevaarsbenamingen worden bij de opslagruimte of op de toegangsdeur tot de opslagruimte geplaatst.

Artikel 8.16. Wijze van gebruik lichtsignalen

Rekening houdend met de gebruiksomstandigheden veroorzaakt het door een signaal uitgezonden licht een aan de omgeving aangepast lichtcontrast dat niet tot verblinding mag leiden maar voldoende zichtbaar is.

Artikel 8.17. Uniformiteit

  • 1 Het lichtoppervlak dat een signaal uitzendt, is uniform van kleur of bevat een pictogram op een bepaalde achtergrond.

  • 3 Wanneer het signaal een pictogram bevat, voldoet dit aan artikel 8.10.

Artikel 8.18. Bijzondere lichtsignalen

  • 1 Wanneer een voorziening een continu en een intermitterend signaal kan uitzenden, wordt het intermitterende signaal gebruikt om ten opzichte van het continue signaal aan te geven dat het gaat om een situatie die een groter gevaar inhoudt of waarbij de gewenste of verplichte interventie of actie met grotere spoed moet worden uitgevoerd.

  • 2 Wanneer een intermitterend lichtsignaal wordt gebruikt in plaats of ter completering van een geluidssignaal, is de code van het signaal identiek.

  • 3 Een voorziening om een lichtsignaal uit te zenden in geval van groot gevaar, wordt speciaal in het oog gehouden of uitgerust met een reservelamp.

  • 4 De duur en de frequentie van de flitsen van een intermitterend lichtsignaal zijn zodanig dat:

    • a. de boodschap van het signaal goed wordt begrepen, en

    • b. er voorkomen wordt dat verwarring ontstaat tussen verschillende lichtsignalen of tussen een continu en een intermitterend lichtsignaal.

Artikel 8.19. Vereisten geluidssignalen

  • 1 Een geluidssignaal:

    • a. heeft een geluidsniveau dat duidelijk hoger is dan het niveau van het omgevingslawaai, zodat het goed hoorbaar is, doch niet te luid of pijnlijk voor de oren;

    • b. is gemakkelijk herkenbaar;

    • c. is gemakkelijk te onderscheiden van een ander geluidssignaal en andere omgevingsgeluiden.

  • 2 Wanneer een voorziening een geluidssignaal met een variabele en een vaste frequentie kan uitzenden, wordt de variabele frequentie gebruikt om ten opzichte van de vaste frequentie aan te geven dat het gaat om een situatie die een groter gevaar inhoudt of waarbij de gewenste of verplichte interventie of actie met grotere spoed moet worden uitgevoerd.

  • 3 Het geluid van een ontruimingssignaal is continu.

Artikel 8.20. Algemene vereisten inzake de mondelinge mededeling

  • 1 De mondelinge mededeling vindt plaats tussen een spreker of zender en een of meer toehoorders, en wel in de vorm van korte teksten, woordgroepen of afzonderlijke woorden, eventueel gecodeerd.

  • 2 De mondelinge boodschappen zijn zo kort, eenvoudig en duidelijk mogelijk.

  • 3 De taalvaardigheid van de spreker en het gehoorvermogen van de toehoorder zijn voldoende om een ondubbelzinnige communicatie tot stand te brengen.

  • 4 De mondelinge mededeling is direct door middel van gebruik van de menselijke stem of indirect door middel van de menselijke stem of spraaksynthese, verspreid door een middel ad hoc.

  • 5 Indien de mondelinge mededeling wordt gebruikt in plaats van of ter aanvulling van hand- of armseinen en er geen codes worden gebruikt, worden met name de volgende woorden gebruikt:

    • a. start, om het begin van een commando aan te duiden;

    • b. stop, om een beweging te onderbreken of te beëindigen;

    • c. einde, om de werkzaamheden stop te zetten;

    • d. hijsen, om een last te doen hijsen;

    • e. vieren, om een last te doen vieren;

    • f. vooruit, achteruit, naar rechts, naar links, in combinatie met het juiste hand- of armsein, om een beweging in een bepaalde richting te doen plaatsvinden;

    • g. gevaar, om een noodstop af te dwingen;

    • h. snel, om een beweging te versnellen.

Artikel 8.21. Gebruikte taal

De betrokken personen kennen de gebruikte taal zodanig dat zij de boodschap correct kunnen uitspreken en begrijpen en zich al naar gelang van de boodschap op passende wijze kunnen gedragen op het vlak van de veiligheid of de gezondheid.

Artikel 8.22. Algemene vereisten inzake hand en armseinen

  • 1 Een hand- of armsein is precies en eenvoudig en bestaat uit een breed gebaar.

  • 2 Het gelijktijdig gebruik van beide armen verloopt symmetrisch en geeft slechts één enkel signaal weer.

Artikel 8.23. Seingever

  • 1 De seingever geeft met behulp van hand- en armseinen besturingsinstructies door aan de ontvanger van de seinen.

  • 2 De seingever wijdt zijn aandacht uitsluitend aan het geven van de besturingsinstructies en de veiligheid van de werknemers die zich in de nabijheid bevinden.

  • 3 De seingever kan de gehele besturingsoperatie zien, zonder daarbij door de handeling gehinderd te worden.

  • 4 Wanneer niet aan de in het derde lid, genoemde voorwaarden kan worden voldaan, worden een of meer bijkomende seingevers ingeschakeld.

Artikel 8.24. Ontvanger van seinen

De ontvanger van de seinen zet de in uitvoering zijnde transportbeweging stil om nieuwe instructies te vragen, wanneer hij de ontvangen orders niet met de nodige veiligheidsgaranties kan uitvoeren.

Artikel 8.25. Kenbaarheid seingever

De seingever is makkelijk herkenbaar voor de ontvanger van de seinen.

Artikel 8.26. Voorkomen onduidelijkheid seinen

De in bijlage XIX bij deze regeling opgenomen hand- en armseinen, worden gebruikt in de daarbij vermelde situaties, waarbij deze geen afbreuk doen aan het gebruik van andere van toepassing zijnde codes, met name in bepaalde bedrijvigheidssectoren, waarmee dezelfde handelingen worden aangeduid.

Artikel 8.27. Signalering van obstakels en gevaarlijke plaatsen

  • 1 De signalering van gevaar door stoten tegen obstakels, door vallende voorwerpen of personen, geschiedt door middel van geel, afgewisseld met zwart, of rood afgewisseld met wit, binnen de bebouwde zones van het bedrijf of de inrichting waartoe de werknemer in het kader van zijn werk toegang heeft.

  • 2 De gele en zwarte of rode en witte banden worden onder een hoek van circa 45° aangebracht en hebben ongeveer dezelfde afmetingen.

Artikel 8.28. Afstemming signalering op obstakel of gevaarlijke plaats

De afmetingen van de signalering houden rekening met de afmeting van het gesignaleerde obstakel of de gesignaleerde gevaarlijke plaats.

Artikel 8.29. Vereisten inzake markering van verkeerswegen

  • 1 Wanneer de bescherming van de werknemers dat vereist, worden de verkeerswegen op de arbeidsplaats voor voertuigen duidelijk door doorlopende strepen met een goed zichtbare kleur aangegeven.

  • 2 Bij het aanbrengen van de strepen wordt rekening gehouden met de nodige veiligheidsafstanden tussen de voertuigen die er kunnen rijden en elk voorwerp dat zich in de nabijheid en tussen de voetgangers en de voertuigen kan bevinden.

Hoofdstuk 8a. Strafbare feiten en overtredingen

Artikel 8.29a. Strafbaar feiten

Als strafbaar feit wordt aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften en verboden welke zijn opgenomen in de artikelen 2.0, 2.0a, 2.0b en 2.0c.

Artikel 8.29b. Overtredingen; eerste categorie

Als overtreding ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van de eerste categorie, wordt aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften welke zijn opgenomen in de artikelen 3.4, 3.5, 3.11, 3.12, 3.13, 3.14, 4.4, vierde lid, 4.5, 4.9, derde en vierde lid, 4.13, 4.19, tweede lid, 4.20, tweede lid, 4.20a, 4.20b, eerste, derde, vierde en vijfde lid, 4.22 tot en met 4.26, 5.1 tot en met 5.3, 8.2, 8.3, 8.4, derde lid, 8.5 tot en met 8.11, 8.12, eerste en tweede lid, 8.13 tot en met 8.29.

Artikel 8.29c. Overtredingen; tweede categorie

Als overtreding ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van de tweede categorie, wordt aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften welke zijn opgenomen in de de artikelen 4.3, 4.4, eerste tot en met derde lid, 4.6, 4.7, 4.9, eerste en tweede lid, 4.11, 4.12 en 4.17d.

Hoofdstuk 9. Overgangs- en Slotbepalingen

Artikel 9.1. Vergoeding

  • 2 Voor het bepalen van het tarief per certificaat worden de duur van de onderzoeken, bedoeld in het eerste lid, en het aantal en de soort van de verrichtingen die daarbij worden uitgevoerd alsmede de aard en de hoogte van de bijkomende kosten zo nauwkeurig mogelijk omschreven.

Artikel 9.2. Vergoeding extra kosten certificatie en wijze van betaling

  • 1 Voor zover ten gevolge van een verzoek of handeling dan wel nalaten van de aanvrager van een certificaat als bedoeld in deze regeling, extra kosten worden gemaakt in verband met de afgifte van het certificaat, worden deze kosten doorberekend aan de aanvrager.

  • 2 De kosten verbonden aan de afgifte van een certificaat, voor zover de afgifte gebeurt door de minister, worden bij de aanvraag voldaan door overmaking op bankrekeningnummer 19.23.21.366 (Rabobank), ten name van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Postbus 90801, 2509 LV te 's-Gravenhage. Indien de minister voor de afgifte van een certificaat een certificerende instelling heeft aangewezen, worden de kosten, verbonden aan de afgifte van het certificaat, bij de aanvraag voldaan overeenkomstig de aanwijzingen van de instelling.

Artikel 9.2a

De afgifte van een certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne door de Stichting voor de Certificatie van Vakbekwaamheid SKO in de periode van 1 november 1999 tot 3 november 2006 wordt aangemerkt als de afgifte van een certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne als bedoeld in artikel 2.15.

Artikel 9.2b. Overgangsbepaling Commissie voor advies inzake bezwaar en beroep

[Vervallen per 01-07-2005]

Artikel 9.2c. Overgangsbepaling certificering vakbekwaamheid professioneel vuurwerk

[Vervallen per 03-12-2004]

Artikel 9.2d. Overgangsbepaling certificering duikploegleiders

[Vervallen per 01-01-2007]

Artikel 9.2e. Overgangsbepaling certificering duikerartsen

[Vervallen per 01-01-2007]

Artikel 9.2f. Overgangsbepaling certificering arbeid met asbest

  • 2 Indien de geldigheidsduur van een certificaat als bedoeld in het eerste lid is verstreken en de instelling die het betreffende certificaat heeft afgegeven op grond van het derde lid is aangewezen als certificerende instelling, kan de geldigheidsduur door deze instelling worden verlengd voor maximaal een periode van een jaar.

  • 3 Behalve indien de aanwijzing, bedoeld in artikel 1.5a van het besluit, is ingetrokken, wordt een instelling tot uiterlijk 1 juli 2007 aangemerkt als een certificerende instelling als bedoeld in artikel 4.54a, vierde lid, onderscheidenlijk artikel 4.54d, eerste lid, van het besluit, indien op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 12 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005:

    • a. een of meer certificaten als bedoeld in het eerste lid, afgegeven door de betreffende instelling, van kracht is of zijn;

    • b. een overeenkomst tussen de instelling en de Stichting Certificatie Asbest te Bennekom met betrekking tot de toepassing van een of meer schema’s, bedoeld in artikel 4.27, onderdeel a of b, van kracht is;

    • c. de instelling aan de Europese norm EN 45011 voldoet voor de toepassing van de certificatieschema’s genoemd in het eerste lid;

    • d. de instelling de minister heeft gemeld voor toepassing van dit lid in aanmerking te willen komen en heeft verklaard te voldoen aan de onderdelen a tot en met c.

Artikel 9.3. Intrekking oude op de wet gebaseerde regelingen

[Vervallen per 01-07-2005]

Artikel 9.5. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Arbeidsomstandighedenregeling.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden gepubliceerd.

's-Gravenhage, 12 maart 1997

De

Staatssecretaris

voornoemd,

w.g. F.H.G. de Grave

Bijlage I. , behorend bij artikel 2.0

In het veiligheidsbeheerssysteem, bedoeld in artikel 2.5a, tweede lid, van het besluit komen aan de orde:

  • a. die onderdelen van het algemene managementsysteem waartoe de organisatorische structuur, de verantwoordelijkheden, de gebruiken, de procedures, de toegepaste werkmethoden en productiemethoden en de hulpmiddelen behoren welke het mogelijk maken het beleid ter voorkoming van zware ongevallen te bepalen en uit te voeren;

  • b. de organisatie en het personeel: de taken en verantwoordelijkheden van het personeel dat op alle organisatorische niveaus bij het beheersen van de risico’s van zware ongevallen is betrokken, het onderkennen van de behoeften aan opleiding van dat personeel, de organisatie van die opleiding en de deelname daaraan door het personeel, de aannemers en de onderaannemers;

  • c. de identificatie van de gevaren en de beoordeling van de risico’s van zware ongevallen, bedoeld in artikel 2.5b, eerste lid, van het besluit;

  • d. het toezicht op de uitvoering: de vaststelling en de toepassing van procedures en instructies voor de beheersing van de veiligheid van de bedrijfsvoering, met inbegrip van het onderhoud van de installaties en de tijdelijke onderbrekingen;

  • e. de wijze waarop wordt gehandeld bij wijzigingen: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de planning van wijzigingen met betrekking tot het bedrijf of de inrichting of een onderdeel daarvan of de toegepaste werkmethoden en productiemethoden dan wel met betrekking tot het ontwerpen van nieuwe werkmethoden of productiemethoden;

  • f. de planning voor noodsituaties: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de systematische identificatie van noodsituaties alsmede voor het uitwerken, beoefenen, en toetsen van de noodplannen. Bij het oefenen van noodplannen worden alle werknemers op de locatie betrokken, met inbegrip van relevante aannemers en onderaannemers;

  • g. het toezicht op de prestaties: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de permanente beoordeling van de inachtneming van de doelstellingen van het beleid ter voorkoming van zware ongevallen en van het veiligheidsbeheerssysteem, alsmede de invoering van regelingen voor onderzoek en correctie bij het niet in acht nemen daarvan. Tot deze procedures behoren het systeem voor de melding van zware ongevallen en bijna-ongevallen, met name die waarbij de beschermende maatregelen hebben gefaald, het onderzoek daarnaar en de nazorg, een en ander op grond van de ervaringen uit het verleden;

  • h. audits en beoordeling: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de systematische periodieke evaluatie van het beleid ter voorkoming van zware ongevallen en van de doeltreffendheid en van de deugdelijkheid van het veiligheidsbeheerssysteem alsmede voor de met documenten gestaafde analyse door de werkgever van de resultaten van het gevoerde beleid, van het veiligheidsbeheerssysteem en van de actualisering daarvan.

Bijlage II. , behorend bij artikel 2.0c

Het intern noodplan als bedoeld in artikel 2.5c van het besluit bevat de volgende gegevens en beschrijvingen:

  • a. de naam en functie van de personen die bevoegd zijn om noodprocedures in werking te laten treden en van de persoon die belast is met de leiding en coördinatie van de maatregelen ter bestrijding van een ongeval binnen het bedrijf of inrichting;

  • b. de naam en functie van de persoon die verantwoordelijk is voor de contacten met de voor het externe noodplan verantwoordelijke autoriteiten;

  • c. voor voorzienbare omstandigheden of gebeurtenissen die een doorslaggevende rol kunnen spelen bij het ontstaan van een zwaar ongeval, een beschrijving van de te nemen maatregelen ter beheersing van de toestand of de gebeurtenis en ter beperking van de gevolgen daarvan, met inbegrip van een beschrijving van de beschikbare veiligheidsuitrusting en middelen;

  • d. de maatregelen ter beperking van het risico voor personen binnen het bedrijf of de inrichting, waaronder het alarmsysteem en de gedragsregels bij het afgaan van het alarm;

  • e. de regelingen om de autoriteit die verantwoordelijk is voor het in werking laten treden van het externe noodplan bij een ongeval snel in te lichten, de inlichtingen die onmiddellijk moeten worden verstrekt en de regelingen voor het verstrekken van uitvoeriger inlichtingen, wanneer deze beschikbaar komen;

  • f. de regelingen om de werknemers op te leiden voor het vervullen van de taken die van hen verwacht worden en indien nodig de coördinatie hiervan met de externe hulpdiensten;

  • g. de regelingen voor de verlening van steun aan externe bestrijdingsmaatregelen.

Bijlage III. behorend bij artikel 3.1

Model kennisgeving bouwwerk

  • 1 Aard van het bouwwerk:

  • 2 Volledig adres van de bouwplaats:

    • Telefoon:

    • Fax:

  • 3 Namen en adressen van de betrokken partijen

    • a

      • Opdrachtgever(s)

      • Naam:

      • Adres:

      • Postcode/plaats:

      • Contactpersoon:

      • Telefoon:

      • Fax:

    • b

      • Ontwerpende partij(en)

      • Naam:

      • Adres:

      • Postcode/plaats:

      • Contactpersoon:

      • Telefoon:

      • Fax:

    • c

      • Coördinator(en) in de ontwerpfase

      • Naam:

      • Adres:

      • Postcode/plaats:

      • Contactpersoon:

      • Telefoon:

      • Fax:

    • d

      • Uitvoerende partij(en)

      • Naam:

      • Adres:

      • Postcode/plaats:

      • Contactpersoon:

      • Telefoon:

      • Fax:

    • e

      • Coördinator(en) in de uitvoeringsfase

      • Naam:

      • Adres:

      • Postcode/plaats:

      • Contactpersoon:

      • Telefoon:

      • Fax:

  • 4 Vermoedelijke aanvangsdatum van de bouwwerkzaamheden:

  • 5 Vermoedelijke bouwtijd:

  • 6 Vermoedelijke maximum aantal werknemers dat gelijktijdig op de bouwplaats aanwezig zal zijn:

  • 7 Vermoedelijk aantal werkgevers en zelfstandigen op de bouwplaats:

  • 8 Namen van reeds geselecteerde ondernemingen:

  • 9 Datum van kennisgeving:

  • 10 Handtekening opdrachtgever:

Bijlage IV. behorend bij artikel 3.9, onderdeel b

De informatie, bedoeld in artikel 3.9, onderdeel b, betreft voor zover van toepassing:

  • a. een locatiekaart waarop de inter- en intrafieldpijpleidingen alsmede de onder water afgewerkte boorgaten zijn aangeduid;

  • b. algemene tekeningen van ligging en plattegrond van het mijnbouwwerk op het land, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a, of de opbouw en configuratie van de mijnbouwinstallatie, bedoel in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen b, c en d;

  • c. voor- en zijaanzichten van het mijnbouwwerk;

  • d. een stroomdiagram dat het gehele behandelingsproces van delfstoffen omvat met een massabalans;

  • e. tekeningen van pijpen, instrumentatie voor de processystemen en de ondersteunende systemen (deze tekeningen worden alleen op verzoek van een toezichthouder opgestuurd);

  • f. tekeningen van gevarenzones;

  • g. oorzaak- en gevolgtekeningen die behoren bij de alarm- en insluitsystemen;

  • h. tekeningen van de aanleg en situering van brand- en gasdetectiesystemen;

  • i. tekeningen van brandbeschermende voorzieningen;

  • j. tekeningen van reddingsmiddelen en ontsnappingsroutes;

  • k. Heating Ventilation Air Conditioning (HVAC)-tekeningen;

  • l. een diagram van alle oproep-, alarmerings- en communicatiesystemen;

  • m. tekeningen van de indeling van het oproep- en alarmsysteem;

  • n. een beschrijving van het elektrisch systeem aan de hand van een één-lijndiagram waarop de noodsystemen zijn aangegeven;

  • p. de locatie en capaciteit van opslagplaatsen voor gevaarlijke stoffen;

  • q. de locatie van opslagplaatsen voor chemische stoffen, en

  • r. de locatie van opslagplaatsen voor ontplofbare stoffen.

Bijlage V. behorend bij artikel 3.9, onderdeel c

De informatie met betrekking tot het brandbestrijdingsplan, bedoeld in artikel 3.9, onderdeel c, betreft:

  • 1. een plattegrond van het mijnbouwwerk, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, en, voor zover nodig, een situatieschets van elk van de op het mijnbouwwerk aanwezige installaties, verblijven of overige lokalen, waarop zijn aangegeven:

    • a. de plaatsen en ruimten waar stoffen, voor welke verhoogd brandgevaar bestaat, worden verkregen, behandeld, verwerkt, gebezigd, vervoerd of opgeslagen zomede de plaatsen en ruimten, waar stoffen, die direct of indirect gevaar voor ontploffing kunnen veroorzaken, worden verkregen, behandeld, verwerkt, gebezigd, vervoerd of opgeslagen, met de naaste omgeving daarvan;

    • b. de plaatsen, waar gas of vloeistof, eventueel ter verbranding, wordt afgevoerd;

    • c. de plaatsen waar handbediende en automatische brandmeldinstallaties met bijbehorende alarmsignalen zijn geïnstalleerd; de soort signalering dient te worden vermeld;

    • d. de plaatsen, waar brandblusinstallaties of grote blusmiddelen zijn opgesteld, met vermelding van type, soort (handbediend of automatisch) en capaciteit van elk der installaties en middelen;

    • e. het globale aantal en de soort handbrandblusapparaten per ruimte; de plaatsen, waar pompen voor de bluswatervoorziening zijn opgesteld, de capaciteit van deze pompen, de plaatsen waar hydranten en brandslangen aanwezig zijn en brandslangen aan de bluswaterleiding kunnen worden aangesloten;

    • f. indien het brandbestrijdingsplan betrekking heeft op een mijnbouwwerk op het land als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a: de aanwezigheid van vijvers en sloten, indien bluswater zonodig aan het oppervlaktewater zal worden onttrokken;

  • 2. de organisatie van de brandbestrijdingsdienst;

  • 3. de wijze van brandmelding en van alarmering;

  • 4. de regeling van de hulpverlening bij brand of ontploffing;

  • 5. gegevens betreffende ademhalingsbeschermingsmiddelen voor de met het bestrijden van brand belaste personen.

  • 6. Indien het brandbestrijdingsplan betrekking heeft op een mijnbouwwerk op het land als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a moet op de plattegrond, bedoeld in het eerste lid, onder a, bovendien zijn aangegeven de plaats, waar zich een brandweerkazerne bevindt, en moet het plan gegevens bevatten betreffende het aantal en soort van de grote mobiele brandbluseenheden in die kazerne.

Bijlage VI. behorend bij artikel 3.9, onderdelen f en i

Het onderzoek, bedoeld in artikel 3.9, onderdelen f en i, met betrekking tot het mijnbouwwerk op het land, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of iedere vast opgestelde mijnbouwinstallatie, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b betreft ten aanzien van:

  • A. het voorontwerprapport:

    • I. het identificeren en evalueren van gevaren en de daarmee samenhangende risico's van de verschillende overwogen ontwerpopties;

    • II. van het gekozen ontwerp:

      • -

        het vaststellen van beheersmaatregelen die risico's uitsluiten of verminderen;

      • -

        het evalueren van risicoverminderende systemen;

      • -

        het vaststellen van noodzakelijke beheerssystemen, en

      • -

        het evalueren van voorlopige berekeningen van overdruk ten gevolge van explosies.

  • B. het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik:

    • -

      het beoordelen van de toepasbaarheid en, indien nodig, het herzien van het voorontwerprapport;

    • -

      het vaststellen van de soort, de kans, de gevolgen, de frequentie en de combinaties van gevaren en de daarmee samenhangende risico's;

    • -

      het aantonen dat de opgeslagen hoeveelheid koolwaterstoffen geminimaliseerd is;

    • -

      het evalueren van definitieve berekeningen van overdruk ten gevolge van explosies;

    • -

      het aantonen van de doeltreffendheid van de geïnstalleerde systemen;

    • -

      het aantonen dat het risico van brand, hittestraling, ontploffing en het vrijkomen van giftige gassen of dampen geminimaliseerd is;

    • -

      het aantonen dat de veiligheidssystemen doeltreffend beschermd zijn;

    • -

      het aantonen dat de algemene preventie principes in het ontwerp zijn meegenomen;

    • -

      het aantonen dat de kans op binnentreden van rook of gas in de accommodatieruimten geminimaliseerd is;

    • -

      het aantonen dat de kwaliteit van de in te ademen lucht in de accommodatieruimten is gewaarborgd;

    • -

      het aantonen dat de evacuatie-, ontsnappings-, en reddingssystemen doeltreffend zijn;

    • -

      het evalueren van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van procedures en beheersmaatregelen gedurende de constructie activiteiten;

    • -

      het evalueren van de bestaande systemen van toezicht ten aanzien van de werkzaamheden;

    • -

      het evalueren van de procedures voor het in gebruik nemen van het boorwerk of de vast opgestelde mijnbouwinstallatie.

  • C. het addendum gebruik:

    • -

      het beoordelen van de toepasbaarheid en, indien nodig, het herzien van het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik;

    • -

      het nagaan of alle aanbevelingen uit doorlichtingen, inspecties of het onderzoek naar voorvallen, ongevallen en klachten zijn uitgevoerd; en

    • -

      het nagaan of alle veranderingen, bevindingen, conclusies en aanbevelingen van de verschillende doorlichtingen en inspecties op schrift zijn vastgelegd.

  • D. het addendum grote wijzigingen:

    • -

      het beoordelen van de toepasbaarheid en, indien nodig, het herzien van het addendum gebruik;

    • -

      het vaststellen van het soort, de kans, de gevolgen, de frequentie en de combinaties van gevaren en de daarmee samenhangende risico's;

    • -

      het uitvoeren van een risico-analyse van de voorgestelde grote wijzigingen;

    • -

      het evalueren van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van procedures en beheersmaatregelen gedurende de constructie activiteiten; en

    • -

      het aantonen van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van alle beheerssystemen.

  • E. het addendum verlaten en verwijderen:

    • -

      het vaststellen van het soort, de kans, de gevolgen, de frequentie en de combinaties van gevaren en de daarmee samenhangende risico's;

    • -

      het uitvoeren van een risico-analyse van de verwijderingsmethoden en -technieken;

    • -

      het aantonen van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van alle beheerssystemen; en

    • -

      het aantonen dat de hoeveelheid koolwaterstoffen, toxische stoffen en chemische stoffen geminimaliseerd is.

Bijlage VII. behorend bij artikel 3.9, onderdelen f en i

Het onderzoek, bedoeld in artikel 3.9, onderdelen f en i, met betrekking tot iedere als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel c en iedere andere verplaatsbare installatie met behulp waarvan boorgaten worden geboord of werkzaamheden in of aan een bestaand boorgat worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel d betreft ten aanzien van:

  • A. het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik:

    • -

      het vaststellen van het soort, de kans, de gevolgen, de frequentie en de combinaties van gevaren en de daarmee samenhangende risico's;

    • -

      het aantonen dat de opgeslagen hoeveelheid koolwaterstoffen geminimaliseerd is;

    • -

      het aantonen van de doeltreffendheid van de geïnstalleerde systemen;

    • -

      het aantonen dat het risico van brand, hittestraling, ontploffing en het vrijkomen van giftige gassen of dampen geminimaliseerd is;

    • -

      het evalueren van definitieve berekeningen van overdruk ten gevolge van explosies;

    • -

      het aantonen dat de veiligheidssystemen doeltreffend beschermd zijn;

    • -

      het aantonen dat de algemene preventie principes in het ontwerp zijn meegenomen;

    • -

      het aantonen dat de kans op binnentreden van rook of gas in de accommodatieruimten geminimaliseerd is;

    • -

      het aantonen dat de kwaliteit van de in te ademen lucht in de accommodatieruimten is gewaarborgd;

    • -

      het aantonen dat de evacuatie-, ontsnappings-, en reddingssystemen doeltreffend zijn;

    • -

      het evalueren van de bestaande systemen van toezicht ten aanzien van de werkzaamheden;

    • -

      het evalueren van de procedures voor het in gebruik nemen en het verwijderen van de als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel c of andere verplaatsbare mijnbouwinstallatie met behulp waarvan boorgaten worden geboord of werkzaamheden in een bestaand boorgat worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel d;

  • B. het addendum gebruik:

    • -

      het beoordelen van de toepasbaarheid en, indien nodig, het herzien van het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik;

    • -

      het nagaan of alle aanbevelingen uit doorlichtingen, inspecties of het onderzoek naar voorvallen, ongevallen en klachten zijn uitgevoerd; en

    • -

      het nagaan of alle veranderingen, bevindingen, conclusies en aanbevelingen van de verschillende doorlichtingen en inspecties op schrift zijn vastgelegd.

  • C. het addendum grote wijzigingen:

    • -

      het beoordelen van de toepasbaarheid en, indien nodig, het herzien van het addendum gebruik;

    • -

      het vaststellen van het soort, de kans, de gevolgen, de frequentie en de combinaties van gevaren en de daarmee samenhangende risico's;

    • -

      het uitvoeren van een risico-analyse van de voorgestelde grote wijzigingen;

    • -

      het evalueren van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van de procedure en de beheersmaatregelen gedurende de constructieactiviteiten; en

    • -

      het aantonen van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van alle beheerssystemen.

Bijlage VIII. behorend bij artikel 3.14

De informatie met betrekking tot het noodplan, bedoeld in artikel 3.14, betreft:

  • a. een beschrijving van de organisatiestructuur van de werkgever en de en verantwoordelijke personen in geval van nood alsmede een overzicht van hun taken en bevoegdheden;

  • b. een beschrijving van de organisatie van de personen belast met het gebruik van en het geoefend zijn in het gebruik van evacuatie-, ontsnappings- en reddingsmiddelen alsmede de personen belast met speciale taken bij het evacueren en redden van personen op een mijnbouwinstallatie;

  • c. de wijze van alarmering;

  • d. de regeling van de hulpverlening;

  • e. het aantal, soort en type evacuatie-, ontsnappings-, en reddingsmiddelen, alsmede de persoonlijke reddingsmiddelen die op de mijnbouwinstallatie in gebruik zijn;

  • f. de criteria voor de capaciteit van bijstandschepen en helikopters, inclusief de reactietijd daarvan;

  • g. het aantal personen, dat ervaren is in het gebruik van het materieel, bedoeld in onderdeel e en f van deze bijlage;

  • h. een schematische overzichtstekening waarop de evacuatie-, ontsnappings- en reddingsmiddelen op de mijnbouwinstallatie zijn aangegeven;

  • i. het soort en de frequentie van de te houden oefeningen;

  • j. de te nemen maatregelen ter verzekering van de veiligheid en gezondheid van met reddingswerk belaste personen, met name met het oog op de aan het verrichten van reddingswerk in een atmosfeer, waarin verstikkende of giftige gassen aanwezig zijn, of in een met radioactieve stoffen besmette atmosfeer verbonden gevaren.

Bijlage IX. behorend bij artikel 4.1, onder t

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 10

Toestand van de ladingzone

  • -

    De gehele ladingzone is niet veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    De ladingtanks zijn gesloten.

Ligplaats

Niet aan de werf of het reparatiebedrijf.

Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke verwachting kunnen ontstaan

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Werk met vuur tenminste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 11

Toestand van de ladingzone

  • -

    De gehele ladingzone is niet veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    De ladingtanks zijn gesloten en verzegeld.

Ligplaats

Het schip mag naar de werf of het reparatiebedrijf. Echter alleen naar een veilige ligplaats (= een ligplaats waar binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen vuur aanwezig is of naar redelijke verwachting kan ontstaan).

Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke verwachting kunnen ontstaan.

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Werk met vuur ten minste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/1

Toestand van de ladingzone

  • -

    Een gedeelte van de ruimten binnen de ladingzone is niet veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    Een gedeelte van de ruimten binnen de ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig voor vuur

  • -

    Een gedeelte van de ladingzone is aangemerkt als zijnde veilig voor mensen en veilig voor vuur.

In het laatste geval is de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/1 een voorloper van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/2.

Deze Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/2 kan pas worden uitgereikt indien sinds de uitreiking van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/1 ten minste 6 uren zijn verstreken. In deze periode mag zich geen wijziging voordoen in de toestand van de gehele ladingzone.

Ligplaats

Het schip mag naar de werf of het reparatiebedrijf.

Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke verwachting kunnen ontstaan.

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.

  • 3. Werk met vuur ten minste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/2

Toestand van de ladingzone

  • -

    Een gedeelte van de ruimten binnen de ladingzone is niet veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    Een gedeelte van de ruimten binnen de ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig voor vuur

  • -

    Een gedeelte van de ladingzone is zowel veilig voor mensen als veilig voor vuur.

De Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/2 kan pas worden uitgereikt indien gebleken is dat de ruimten waarin met vuur moet worden gewerkt veilig voor mensen en veilig voor vuur zijn gebleven, terwijl ook in de toestand van de andere ruimten binnen de ladingzone geen wijziging mag zijn opgetreden.

Daarnaast moeten er ten minste 6 uren verstreken zijn na het uitreiken van de bijbehorende Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/1.

Ligplaats

Het schip mag naar de werf of het reparatiebedrijf.

Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke verwachting kunnen ontstaan.

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk boven of buiten de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.

  • 3. Werk met vuur in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.

  • 4. Werk met vuur ten minste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1

Toestand van de ladingzone

  • -

    De gehele ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

Aangezien echter de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1 de voorloper is van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/2 zal men er voor zorg moeten dragen dat de gehele ladingzone veilig voor vuur is. De Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/2 kan pas worden uitgereikt indien sinds de uitreiking van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1 ten minste 6 uren zijn verstreken. In deze periode mag zich geen wijziging voordoen in de toestand van de gehele ladingzone.

Ligplaats

Het schip mag naar de werf of het reparatiebedrijf. Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke verwachting kunnen ontstaan.

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in de gehele ladingzone.

  • 3. Werk met vuur ten minste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/2

Toestand van de ladingzone

  • -

    De gehele ladingzone is veilig voor mensen en veilig voor vuur.

Deze vastgestelde toestand is ongewijzigd gebleven na de uitreiking van de bijbehorende Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1. Daarnaast moeten er ten minste 6 uren verstreken zijn na het uitreiken van de bijbehorende Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1.

Ligplaats

Het schip mag overal ligplaats nemen

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in de gehele ladingzone.

  • 3. Werk met vuur in, boven en buiten de gehele ladingzone echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 20

Toestand van de ladingzone

  • -

    De ladingzone is geheel of gedeeltelijk veilig voor mensen en veilig voor vuur.

Ligplaats

Het schip mag overal ligplaats nemen

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in gehele, of in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.

  • 3. Werk met vuur in besloten ruimten buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 4. Werk met vuur boven en buiten de gehele ladingzone.

  • 5. Werk met vuur in de gehele, of in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 31

Toestand van de ladingzone

  • -

    De gehele ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

Ligplaats

Het schip mag overal ligplaats nemen

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in de gehele ladingzone.

  • 3. Werk met vuur buiten of boven de ladingzone echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 32

Toestand van de ladingzone

  • -

    Een gedeelte van de ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    Het resterende gedeelte van de ladingzone is veilig voor mensen en veilig voor vuur.

Ligplaats

Het schip mag overal ligplaats nemen.

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in de gehele ladingzone.

  • 3. Werk met vuur buiten of boven de ladingzone, echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 4. Werk met vuur in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 33

Toestand van de ladingzone

  • -

    De gehele ladingzone is veilig voor mensen en veilig voor vuur.

Ligplaats

Het schip mag overal ligplaats nemen.

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in de gehele ladingzone.

  • 3. Werk met vuur in, boven of buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring A/30

Toestand van de ladingzone

  • -

    De K3-ruimten buiten de ladingzone zijn veilig voor vuur.

De toestand van de ruimten binnen de ladingzone wordt op deze Veiligheids- en gezondheidsverklaring niet opgenomen.

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Werk met vuur in K3-ruimten buiten de ladingzone.

De Veiligheids- en gezondheidsverklaring A/30 is een zogenaamde “Combinatie Veiligheids- en gezondheidsverklaring”. Dat betekent, dat een Veiligheids- en gezondheidsverklaring A/30 nooit alleen afgegeven mag worden. Altijd zal dit moeten gebeuren in combinatie met een Veiligheids- en gezondheidsverklaring, welke de toestand van de ladingzone aangeeft.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring A4

Deze Veiligheids- en gezondheidsverklaring is bedoeld om een Veiligheids- en gezondheidsverklaring welke zijn geldigheid heeft verloren weer geldig te maken

Toestand van de ladingzone

De toestand van de ladingzone is gelijk aan de toestand zoals die vermeld wordt op de Veiligheids- en gezondheidsverklaring die door het uitreiken van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring A4 zijn geldigheid herkrijgt.

De modellen, bedoeld in deze bijlage, liggen ter inzage in de bibliotheek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Bijlage X. behorend bij de artikelen 4.11, 4.12 en 4.13

Als model meldingsformulier, behorend bij artikel 4.11 en 4.13 wordt vastgesteld Model A.

Dit model betreft reparatiewerkzaamheden aan, op of in tankschepen waarbij werk met vuur boven de ladingzone en/of werk met vuur in een deel van de ladingzone plaatsvindt zonder dat de daartoe voorgeschreven veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt.

Als model meldingsformulier, behorend bij artikel 4.12 en 4.13 wordt vastgesteld Model B.

Dit model betreft afwijking van de voorwaarde op de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 10-11-12/1-12/2 en 13/1 dat binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen vuur aanwezig mag zijn noch naar redelijke verwachting kan ontstaan.

Reparatiewerkzaamheden aan of op tankschepen waarbij werk met vuur buiten de ladingzone, echter binnen 25 meter van die ladingzone, plaatsvindt zonder dat de daartoe voorgeschreven veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt

De modellen, bedoeld in deze bijlage, liggen ter inzage in de bibliotheek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Bijlage XI. behorend bij artikel 4.17d

[Vervallen per 01-01-2011]

Gegevens op te nemen in het werkplan professioneel vuurwerk, bedoeld in artikel 4.9, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit

Bijlage XII

[Red: Ligt ter inzage bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te Den Haag.]

Bijlage XIII. behorend bij artikel 4.19, eerste lid

Lijst van wettelijke grenswaarden op grond van de artikelen 4.3, eerste lid, en 4.16, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit

Verklaring van de gebruikte letters en aanduidingen

CAS-nummer

Om eenduidige identificatie te vergemakkelijken is bij elke stof het zogenoemde CAS-nummer opgenomen, dat wil zeggen het nummer waaronder de stof door de ‘Chemical Abstract’ Service is geregistreerd.

TGG

Tijdgewogen gemiddelde. Voor een aantal stoffen is naast de maximale aanvaarde concentratie bij een blootstellingduur tot 8 uur per dag tevens een grenswaarde vastgesteld voor een kortdurende blootstelling van ten hoogste 15 minuten.

C

Ceilingwaarde

Deze aanduiding is toegepast bij stoffen waarvan de grenswaarde een ceilingwaarde of plafondwaarde is. Een dergelijke waarde geeft aan dat overschrijding van deze concentratie in alle gevallen moet worden voorkomen.

H (Huidopname)

Stoffen die relatief gemakkelijk door de huid kunnen worden opgenomen, hetgeen een substantiële bijdrage kan betekenen aan de totale inwendige blootstelling, hebben in de lijst een H-aanduiding. Bij deze stoffen moeten naast maatregelen tegen inademing ook adequate maatregelen ter voorkoming van huidcontact worden genomen.

Respirabel/inhaleerbaar stof

Voor stoffen die ook als deeltjes/aërosolen kunnen voorkomen geldt dat de grenswaarde betrekking heeft op de deeltjes bemonsterd als ‘inhaleerbaar stof’, tenzij anders vermeld. Voor nadere definiëring van inhaleerbaar en respirabel stof en meetaspecten hiervan wordt verwezen naar NEN-norm NEN-EN 481:1994 ‘Werkplekatmosfeer. Definitie van de deeltjesgrootteverdeling voor het meten van in de lucht zwevende deeltjes’.

Respirabele vezels

Respirabele vezels worden als volgt gedefinieerd: vezels die langer zijn dan 5 micrometer, met een diameter kleiner dan 3 micrometer en die een lengte/breedteverhouding hebben van meer dan 3/1. Voor minerale wolvezels geldt nog het extra criterium dat de vezels korter moeten zijn dan 200 micrometer.

De hierna vermelde grenswaarden gelden bij een temperatuur van 20 °C en een druk van 101,3 kPa.

A. Lijst met wettelijke grenswaarden

ISO-naam van de stof

CAS-nummer

TGG 8 uur

mg/m3

C

TGG 15 min

mg/m3

H

Aceetaldehyde

75-07-0

37

 

92

 

Aceton

67-64-1

1210

 

2420

 

Acetonitril

75-05-8

34

     

Allylalcohol

107-18-6

4,8

 

12,1

H

2-Aminoethanol

141-43-5

2,5

 

7,6

H

Ammoniak

7664-41-7

14

 

36

 

Antimoon en -verbindingen (als Sb)

7440-36-0

0,5

     

Barium, oplosbare verbindingen (als Ba)

7440-39-3

0,5

     

Broom

7726-95-6

   

0,2

 

Broomwaterstof

10035-10-6

   

6,7

 

2-Butanon

78-93-3

590

 

900

H

2-Butoxyethanol

111-76-2

100

 

246

H

2-(2-Butoxyethoxy)ethanol

112-34-5

50

 

100

H

2-Butoxyethylacetaat

112-07-2

135

 

333

H

n-Butylacrylaat

141-32-2

11

 

53

 

tert-Butylchromaat (als CrO3)

1189-85-1

0,1

C

 

H

Carbonylfluoride en PTFE-pyrolyseproducten, als F

353-50-4

   

1

 

Chloor

7782-50-5

   

1,5

 

Chloorbenzeen

108-90-7

23

 

70

 

Chloordifluormethaan

75-45-6

3600

     

Chloorethaan

75-00-3

268

     

Chloroform

67-66-3

5

 

25

 

Chroom (metallisch)

7440-47-3

0,5

     

anorganische Chroom(II)verbindingen en anorganische Chroom(III)verbindingen (onoplosbaar)

 

0,5

 

1

 

Chroom(III)verbindingen (als Cr), wateroplosbaar

 

0,06

     

Cumeen

98-82-8

100

 

250

H

Cyanamide

420-04-2

0,2

   

H

Cyaniden, incl. cyaanwaterstof (als CN)

74-90-8

1

 

10

H

Cyclohexaan

110-82-7

700

 

1400

 

Cyclohexanon

108-94-1

   

50

H

Dichlooracetyleen

7572-29-4

0,4

C

   

1,2-Dichloorbenzeen

95-50-1

122

 

300

H

1,4-Dichloorbenzeen

106-46-7

150

 

300

 

1,1-Dichloorethaan

75-34-3

400

 

800

 

Diethylamine

109-89-7

15

 

30

Diethylether

60-29-7

308

 

616

 

Difosforpentaoxide

1314-56-3

1

 

5

 

Difosforpentasulfide

1314-80-3

1

     

N,N,-Dimethylaceetamide

127-19-5

36

 

72

H

Dimethylamine

124-40-3

1,8

     

Dimethylether

115-10-6

950

 

1500

 

Dipropyleenglycolmethylether

34590-94-8

300

     

Ethaan-1,2-diol

- damp

- druppels

107-21-1

52

10

 

104

H

Ethylamine

75-04-7

9

     

Ethylbenzeen

100-41-4

215

 

430

H

Fenol

108-95-2

8

   

H

2-Fenylpropeen

98-83-9

20

     

Fluor

7782-41-4

   

0,5

 

Fluoriden, anorganisch en oplosbaar (als F)

     

2

 

Fluorwaterstof (als F)

7664-39-3

   

1

 

Formaldehyde

50-00-0

0,15

 

0,5

 

Fosfine

7803-51-2

0,14

 

0,28

 

Fosforpentachloride

10026-13-8

1

     

Fosforzuur

7664-38-2

1

 

2

 

Fosgeen

75-44-5

0,08

 

0,4

 

n-Heptaan

142-82-5

1200

 

1600

 

2-Heptanon

110-43-0

233

     

3-Heptanon

106-35-4

163

     

n-Hexaan

110-54-3

72

 

144

 

1,6-Hexanolactam

- damp

- stof

105-60-2

20

1

     

Isopentaan

78-78-4

1800

     

Kobalt (stof en rook) (als Co)

7440-48-4

0,02

     

Kobalthydrocarbonyl (als Co)

16842-03-8

0,1

     

Kooldioxide

124-38-9

9000

     

Koolmonoxide

630-08-0

29

     

Koper en anorganische koperverbindingen (inhaleerbaar)

7440-50-8

0,1

     

LasrookTot 1 april 2010 is de wettelijke grenswaarde 3,5 mg/m3.

 

1

     

Litiumhydride

7580-67-8

0,025

     

Lood, zie artikel 4.19a Arbeidsomstandighedenregeling

         

Mesithyleen (trimethylbenzenen)

 

100

 

200

 

Methanol

67-56-1

133

   

H

2-(Methoxyethoxy)ethanol

111-77-3

45

   

H

1-Methoxy-2-propanol

107-98-2

375

 

563

H

1-Methoxy-2-propylacetaat

108-65-6

550

     

1-Methylbutylacetaat

620-11-1

   

530

 

2-Methylbutylacetaat

625-16-1

   

530

 

5-Methylheptaan-3-on

541-85-5

133

     

5-Methylhexaan-2-on

110-12-3

233

     

4-Methyl-2-pentanon

108-10-1

104

 

208

 

Mierenzuur

64-18-6

   

5

 

Morfoline

110-91-8

36

 

72

H

Naftaleen

91-20-3

50

 

80

 

Natriumazide

26628-22-8

0,1

 

0,3

H

Neopentaan

463-82-1

1800

     

Nicotine

54-11-5

0,5

   

H

Nitrobenzeen

98-95-3

1

   

H

Olienevel (minerale olie)

 

5

     

Oxaalzuur

144-62-7

1

     

Ozon

10028-15-6

0,12 (TGG 1 uur)

     

n-Pentaan

109-66-0

1800

     

n-Pentylacetaat

628-63-7

   

530

 

iso-Pentylacetaat

123-92-2

   

530

 

tert-Pentylacetaat

625-16-1

   

530

 

Perfluorisobutyleen

382-21-8

0,082

C

   

Piperazine

110-85-0

0,1

 

0,3

 

Platina, metallisch

7440-06-4

1

     

Propionzuur

79-09-4

31

 

62

 

Pyrethrum

8003-34-7

1

     

Pyridine

110-86-1

0,9

     

Resorcinol

108-46-3

10

     

Salpeterzuur

7697-37-2

   

1,3

 

Seleenhexafluoride (als Se)

7783-79-1

0,2

     

Seleenwaterstof (als Se)

7783-07-5

0,1

     

Stibine

7803-52-3

0,5

     

Stikstofdioxide

10102-44-0

0,4

 

1

 

Stikstofmonoxide

10102-43-9

0,25

     

Talk (respirabel)

14807-96-6

0,25

     

Tetraethyldithiopyrofosfaat

3689-24-5

0,1

   

H

Tetrahydrofuraan

109-99-9

300

 

600

H

Tolueen

108-88-3

150

 

384

 

1,2,4-Trichloorbenzeen

120-82-1

7,55

 

37,8

H

1,1,1-Trichloorethaan

71-55-6

555

 

1110

 

Triethylamine

121-44-8

4,2

 

12,6

H

1,2,3-Trimethylbenzeen

526-73-8

100

 

200

 

1,2,4-Trimethylbenzeen

95-63-6

100

 

200

 

Vanadiumoxiden (als V)

 

0,01

 

0,03

 

Xyleen, o-, m-, p-isomeren

1330-20-7

210

 

442

H

Zilver, metallisch

7440-22-4

0,1

     

Zilver, oplosbare verbindingen (als Ag)

 

0,01

     

Zoutzuur

7647-01-0

8

 

15

 

Zwaveldioxide

7446-09-5

   

0,7

 

Zwavelwaterstof

7783-06-4

2,3

     

B. Lijst met wettelijke grenswaarden voor kankerverwekkende stoffen

B1. Lijst met wettelijke grenswaarden voor kankerverwekkende stoffen, vastgesteld op basis van het drempelwaarde-effect

ISO-naam van de stof

CAS nummer

TGG 8 uur

mg/m3

TGG 15 min

min mg/m3

H

Cadmiumchloride (als Cd)

10108-64-2

0,005

   

Cadmiumoxide (rook) (als Cd)

1306-19-0

0,005

   

Cadmiumsulfaat (als Cd)

10124-36-4

0,005

   

Hexachloorbenzeen

118-74-1

0,03

   

Silicium(di)oxide:

       

– kwarts

14808-60-7

0,0751

   

– cristoballiet

14464-46-1

0,0752

   

– tridymiet

15468-32-3

0,0753

   
B2. Lijst met wettelijke grenswaarden voor kankerverwekkende stoffen, vastgesteld volgens de risicobenadering

ISO-naam van de stof

CAS nummer

TGG 8 uur

mg/m3

TGG 15 min

mg/m3

H

Acrylamide

79-06-1

0,16

 

H

Aflatoxines

 

0,0054

   

Arseenpentoxide (als As)

1303-28-2

0,025

0,05

 

Arseentrioxide (als As)

1327-53-3

0,025

0,05

 

Arseenzuur (als As)

7778-39-4

0,025

0,05

 

In water oplosbare

       

zouten

       

van arseenzuur (als As)

 

0,025

0,05

 

In water onoplosbare zouten

       

van arseenzuur (als As)

 

0,05

0,1

 
         

Asbest, zie artikel 4.46

       

Arbobesluit

       

Azathioprine

446-86-6

0,005

   

Aziridine

151-56-4

0,0009

   

Benzo(a)pyreen

50-32-8

5505

   

Bariumchromaat (als Cr)

10294-40-3

 

0,025

 

Benzeen

71-43-2

3,25

 

H

Benzine6

 

240

480

 

1,3-Butadieen

106-99-0

46,2

   

Calciumchromaat (als Cr)

13765-19-0

 

0,01

 

Carbadox

6804-07-5

0,003

   

4-Chloor-o-fenyleendiamine

95-83-0

0,2

   

Chroom(III)chromaat (als Cr)

24613-89-6

 

0,01

 

Chroom(VI)-oplosbare

       

verbindingen

 

0,025

0,05

H

Chroomtrioxide (als Cr)

1333-82-0

0,025

0,05

 

Cisplatin

15663-27-1

0,00005

   

Dacarbazine

4342-03-4

0,0009

   

1,2-Dibroomethaan

106-93-4

0,002

   

1,2-Dichloorethaan

107-06-2

7

   

2,2'-Dichloor-4,4'-

       

Methyleendianiline

101-14-4

0,02

 

H

Epichloorhydrine

106-89-8

0,19

   

1,2-Epoxypropaan

75-56-9

6

   

Ethanol

64-17-5

260

1900

H

Ethyleenoxide

75-21-8

0,84

   

Hardhoutstof7

 

2

   

Keramische vezels

 

0,58

   

Loodchromaat (als Cr)

7758-97-6

 

0,025

 

2-Methylaziridine

75-55-8

0,69

   

4,4’-Methyleen-dianiline

101-77-9

910

   

Metronidazol

443-48-1

0,00012

   

2-Nitropropaan

79-46-9

0,036

   

N-Nitrosodimethylamine

62-75-9

0,0002

   

Polycyclische aromatische

       

koolwaterstoffen afkomstig van

       

steenkool (als benzo(a)pyreen)

 

55011

 

H

Procarbazine hydrochloride

366-70-1

0,002

   

Strontiumchromaat (als Cr)

7789-06-2

 

0,01

 

1,2,3-Trichloor-propaan

96-18-4

1,0812

   

Urethaan

51-79-6

0,002

   

Vinylbromide

593-60-2

0,012

   

Vinylchloridemonomeer

75-01-4

7,77

   

Zinkchromaat (als Cr)

13530-65-9

 

0,01

 

Bijlage XIIIa. , behorend bij artikel 4.28

Nadere criteria en voorschriften voor de aanwijzing en het (blijven) functioneren als certificerende instelling in het werkveld asbest

Deel A Algemeen

1. Inleiding

De Arbeidsomstandighedenwet bepaalt dat de Minister certificerende instellingen kan aanwijzen die aan de bij of krachtens de wet genoemde bedrijven of personen een certificaat kunnen verlenen, weigeren of intrekken. Voor een omschrijving van de criteria voor aanwijzing wordt verwezen naar het Arbeidsomstandighedenbesluit. Deze noemt de criteria voor aanwijzing in artikel 1.5a, lid 1. Het onderstaande bevat een uitwerking daarvan voor de certificatie-instellingen werkzaam in het werkveld asbest.

2. Definities en afkortingen

  • Arbobesluit: het Arbeidsomstandighedenbesluit

  • CKI: een certificerende of keurende instelling; (ook: certificatie-instelling) voor zover niet anders aangeduid wordt in dit document met ‘CKI’ een door het ministerie van SZW aangewezen CKI bedoeld;

  • RvA: Stichting Raad voor Accreditatie, gevestigd te Utrecht;

  • SCA: Stichting Certificatie Asbest, gevestigd te Wageningen;

  • CCvD: het Centraal College van Deskundigen Asbest, ingesteld door SCA.

3. Voorschriften voor aanwijzing

3.1 Voorschriften voor aanwijzing

Gebaseerd op art. 20, lid 5, van de Arbeidsomstandighedenwet, stelt art. 1.5a, lid 1, van het Arbeidsomstandighedenbesluit dat als CKI kan worden aangewezen een instelling die:

  • a. rechtspersoonlijkheid heeft;

  • b. haar zetel of een vestiging in Nederland heeft;

  • c. onafhankelijk is;

  • d. beschikt over voldoende deskundigheid en outillage om de uitvoering van de taken waarvoor zij is aangewezen, naar behoren te kunnen vervullen;

  • e. beschikt over een registratiesysteem waarin de gegevens die samenhangen met en betrekking hebben op de uitvoering van haar taken, op een systematische wijze zijn vastgelegd. Aan de hand van deze gegevens is het gecertificeerde product of kwaliteitssysteem dan wel de gecertificeerde persoon afdoende te identificeren;

  • f. naar behoren functioneert.

Art. 1.5a, lid 2, bepaalt dat bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.

Voor de nadere uitwerking van de criteria onder c) t/m f) zijn de desbetreffende bepalingen uit de volgende normen van toepassing. Voor de certificatie van:

  • processen is dat de NEN-EN-ISO 45011;

  • personen is dat de NEN-EN-ISO 17024.

3.2 Voor zover dit document of een in de SZW wet- en regelgeving bindend verklaard certificatieschema niet andersluidend is of verdergaande bepalingen bevat, geeft, in aanvulling op de in het vorige lid genoemde normen, het in de rest van dit document bepaalde een nadere uitwerking van de voor aanwijzing geldende voorschriften.

4 Nadere uitwerking van de voor aanwijzing geldende voorschriften

Onder het vereiste van art. 1.5a, lid 1, onder f van het Arbobesluit wordt, naast het voldoen aan de voorschriften voor aanwijzing van een CKI in het algemeen, in ieder geval ook begrepen hetgeen in het hierna volgende van deel A, en, waar relevant de delen B of C, is bepaald.

4.1 Aanvragen/certificaten bij een andere, of meer dan één, CKI.

  • a) Een CKI dient een aanvrager voor zijn certificaat tijdens de aanvraag schriftelijk te laten verklaren of de aanvrager tot uiterlijk 2 jaar eerder voor hetzelfde werkveld bij een ‘eerste’ CKI een certificaat heeft gehad, of daarvoor een aanvraag heeft ingediend. De CKI neemt de aanvraag niet in behandeling zolang aanvrager geen schriftelijke toestemming heeft gegeven voor het eventuele ter beschikking stellen van de gegevens door de eerste CKI aan de ‘tweede’ CKI, zoals bedoeld in lid c) en d).

  • b) Een aanvraag voor een certificaat van een bedrijf waarvan het certificaat al dan niet op verzoek van de certificaathouder, tot uiterlijk 12 maanden eerder werd ingetrokken, wordt afgewezen.

  • c) Indien de aanvraag bedoeld in lid a) afkomstig is van een aanvrager:

    • die al het certificaat van een eerste CKI heeft, of

    • wiens certificaat dat deze bij een eerste CKI had, eerder dan in de periode genoemd in lid b)

    • werd ingetrokken of door aanvrager zelf werd ingetrokken; of

    • wiens aanvraag bij een eerste CKI nog in behandeling is, werd afgewezen, of door aanvrager zelf werd ingetrokken,

    dient de relevante informatie van de eerste CKI, zoals blijkend uit de rapportages over deze certificaathouder/aanvrager van maximaal de afgelopen certificatieperiode, en eventueel genomen beslissingen of sancties, aan de tweede CKI ter beschikking te worden gesteld.

    De CKI’s zijn verplicht elkaar in deze gevallen de hier bedoelde schriftelijke gegevens op eerste verzoek van de tweede CKI ter beschikking te stellen. Zij nemen daarbij de voor hen geldende regels voor zorgvuldigheid en geheimhouding in acht. De certificaathouder resp. aanvrager wordt over deze doorgifte van informatie door de eerste CKI geïnformeerd.

  • d) Het onder lid a) t/m c) bepaalde geldt eveneens voor de situatie waarin sprake is van een moedermaatschappij met een of meer al dan niet zelfstandige vestigingen/filialen, of twee vestigingen/filialen binnen een moedermaatschappij.

  • e) In elk van de in dit lid genoemde gevallen betrekt de tweede CKI bij zijn besluit in dat dossier, de gegevens van de eerste CKI. In geval de tweede CKI anders beslist dan de eerste CKI, dient de tweede CKI dit te motiveren en een vermelding ervan met een indicatie van het dossier in kwestie op te nemen in de jaarlijkse rapportage aan het Ministerie van SZW, bedoeld in artikel 1.5b, lid 1 van het Arbobesluit.

4.2 Sancties

Los van de sancties die de CKI op grond van een certificatieschema oplegt, is de CKI gehouden aan het volgende:

  • a) indien de CKI schriftelijk en conform eventueel tussen de Arbeidsinspectie en de CKI’s daarover gemaakte afspraken door de Arbeidsinspectie wordt geïnformeerd over een door deze opgelegde sanctie (stillegging, proces verbaal of zware boete) bij een certificaathouder c.q. aanvrager, stelt de CKI vast of de feiten die tot de sanctie aanleiding gaven, ook een of meer afwijkingen zijn van de door de CKI voor het betreffende certificatieschema gehanteerde certificatie-eisen. Is dat niet het geval dan kan de CKI de relevantie van de sanctie voor de beoordeling van de certificaathouder/aanvrager naar eigen goeddunken vaststellen.

    Is dat wel het geval, dan dient de CKI de procedure te volgen genoemd in de leden b) en c);

  • b) de CKI dient het certificaat, in de situatie genoemd onder lid a) in te trekken c.q. de aanvraag af te wijzen, tenzij de CKI op grond van de informatie over deze certificaathouder c.q. aanvrager vaststelt dat het een incident betreft, of om een andere reden niet hoeft te worden ingetrokken of afgewezen. Tot de informatie bedoeld in de vorige zin behoren in ieder geval eigen eerdere rapportages en/of eerdere berichten van de onder lid a) bedoelde sancties.

    Is de CKI, in geval van een reeds verleend certificaat, van oordeel dat het certificaat niet direct hoeft te worden ingetrokken, volgt de CKI de procedure zoals omschreven in het artikel 8.2 van de op specifieke werkvelden gerichte delen B of C.

    Is de CKI, in geval van een aanvraag, van oordeel dat de aanvraag niet direct hoeft te worden afgewezen, dan betrekt de CKI naar eigen goeddunken de feiten die tot de sanctie aanleiding gaven bij de beoordeling;

  • c) een besluit tot handhaving c.q. verlening van het certificaat terwijl een bericht over een sanctie, zoals bedoeld in de eerste volzin van a) werd ontvangen, dient gemotiveerd, en met de relevante feiten geregistreerd te worden. Vermelding van een dergelijk besluit wordt door de CKI, met een indicatie van het betrokken dossier, opgenomen in de jaarlijkse rapportage aan het Ministerie van SZW, bedoeld in artikel 1.5b, lid 1 van het Arbobesluit;

  • d) in geval de CKI schriftelijk wordt geïnformeerd over een zware sanctie door een andere overheidsinstantie dan genoemd in lid a) tegen een certificaathouder c.q. aanvrager, dient de CKI zoveel mogelijk identiek te handelen conform het bepaalde in de leden a) t/m c);

  • e) het certificaat wordt per direct ingetrokken indien blijkt dat de aanvrager of certificaathouder de CKI onjuist heeft geïnformeerd mbt. het genoemde in artikel 4.1. Een nieuwe aanvraag kan in dit geval, in afwijking van het gestelde in artikel 4.1 onder b), pas worden gedaan na verloop van 5 jaar na de dag waarop het certificaat werd ingetrokken.

4.3 Uitbesteding

Een CKI is, tenzij in dit document anders is bepaald, bevoegd om met inachtneming van de door Onze Minister gegeven aanwijzingen bepaalde onderdelen van de door haar te verrichten werkzaamheden door anderen te doen verrichten. Hiertoe dient een schriftelijke overeenkomst tot uitbesteding te worden gesloten, waarin in ieder geval is opgenomen:

  • dat de CKI volledig verantwoordelijk blijft voor het gebruik van de resultaten van de uitbesteding;

  • het certificaat (naam, nummer) van de persoon of organisatie waaraan wordt uitbesteedt;

  • de wijze van rapportage;

  • het tarief dat van toepassing is, of de wijze waarop de verschuldigde vergoeding wordt berekend;

  • dat sub-sub-contracting niet is toegestaan.

Niet uitbesteedbaar is de certificatiebeslissing, de afgifte van certificaten met de daaraan voorafgaande beoordeling van bewijsstukken alsmede het hernieuwen van uitstaande certificaten.

5. Identificatie van certificaathouder

Een CKI dient, ter identificatie van de certificaathouder, naast de naam en vestigingsplaats ten minste ook diens inschrijvingsnummer bij de Kamer van Koophandel op het certificaat te vermelden.

6. Specifieke werkvelden

Dit document is in aparte onderdelen voor specifieke asbestwerkvelden nader uitgewerkt.

Deel B Asbestinventarisatie

1. Doelstelling afkortingen en definities

1.1 Doelstelling

Het Ministerie van SZW hanteert, op grond van de in de Arbowet- en regelgeving vastgelegde criteria en voorwaarden voor aanwijzing van en toezicht op certificerende instellingen. Deze zijn in deel A Algemeen uitgewerkt voor de asbestsector als geheel. Het hierna volgende bevat een specifieke aanvulling daarop voor de certificatie van asbestinventarisatiebedrijven.

1.2 Afkortingen en definities

CKI

Een certificerende of keurende instelling; voor zover niet anders aangeduid wordt in dit deel B met ‘CKI’ een door het ministerie van SZW aangewezen CKI bedoeld.

Asbestinventarisatie

Het systematisch inventariseren van alle asbesthoudende materialen in een (deel van een) bouwwerk of object.

IB

Asbest inventarisatiebedrijf

SC-540

SCA- Certificatieschema voor certificatie van asbestinventarisatie

DIA

Deskundig Inventariseerder Asbest; persoon die voldoet aan het in SC-540 Bijlage A vastgelegde vakbekwaamheidsprofiel.

DTA

Persoon die in het bezit is van een persoonscertificaat Deskundig Toezichthouder Inventariseerder Asbest conform SC-510 en het daarin vastgelegde vakbekwaamheidsprofiel.

DAV

Persoon die in het bezit is van een persoonscertificaat Deskundig Asbestverwijderaar conform SC-520 en het daarin vastgelegde vakbekwaamheidsprofiel.

SCA

De Stichting Certificatie Asbest, gevestigd te Wageningen.

RvA

Stichting Raad voor Accreditatie, gevestigd te Utrecht. RvA is de nationale accreditatie-organisatie voor laboratoria, inspectie- en certificatie-instellingen.

2 Eisen mbt. de kwalificatie van bij certificatie betrokken personeel

2.1 Algemene eisen

De volgende twee taken worden onderscheiden:

  • beoordeling van de kandidaat of het IB op locatie dan wel op de vestiging;

  • beslissing omtrent verlening van het certificaat, en het nemen van sancties, inclusief intrekking.

Beoordelingstaken kunnen worden uitbesteed, mits alle benodigde kennis en kwalificaties daarnaast ook bij een of meer medewerker(s) van de CKI aanwezig zijn.

De beslissing mbt. certificatie kan door de CKI niet aan derden worden uitbesteed.

2.2 Eisen mbt. de beoordelaar

Degene die de beoordeling op locatie en/of de vestiging uitvoert dient aantoonbaar te voldoen aan de volgende kwalificatiecriteria:

  • de Nederlandse taal in woord en geschrift machtig zijn;

  • kennis van de SC-540 te hebben;

  • deskundig te zijn conform het vakbekwaamheidsprofiel voor de DIA;

  • actuele vakinhoudelijk kennis en inzicht te hebben;

  • communicatieve en contactuele vaardigheden te hebben.

2.3 Eisen mbt. de teamleider

De teamleider dient naast de eisen genoemd in 2.2 aantoonbaar te voldoen aan de eisen van ISO 19011, externe auditor, en dient over tenminste twee jaar aantoonbare ervaring op het gebied van certificatie van asbestinventarisatie, opgedaan in de afgelopen drie jaar, te beschikken. Deze ervaring kan bijvoorbeeld worden aangetoond door het overleggen van asbestinventarisatie rapporten, andere rapporten of publicaties en/of vakgerichte opleidingen, of RvA rapporten. Het bezit van alleen een DTA diploma zonder aantoonbare ervaring is niet voldoende.

2.4 Eisen mbt. personen die beslissen over verlenen/intrekken van het certificaat

Degenen die beslissen over het verlenen of intrekken van het certificaat dienen minimaal aantoonbaar te voldoen aan de volgende kwalificatiecriteria:

  • niet betrokken te zijn als onderzoeker bij het betreffende dossier;

  • kennis te hebben van de SC-540.

2.5 Overgangsbepaling

Degenen bedoeld in 2.2, 2.3, en 2.4, die bij het van kracht worden van de SC-540 tenminste drie jaar aantoonbaar actief zijn geweest als beoordelaar, respectievelijk teamleider, dan wel beslisser mbt. asbestinventarisatie, bijvoorbeeld blijkend uit RvA rapporten, worden geacht aan bovenstaande kwalificaties te voldoen.

3 Initiële certificatie

3.1 Aanvraag

3.1.1 Een CKI dient een aanvraag voor het certificaat in overeenstemming met een door hem opgesteld reglement te behandelen. De CKI is verplicht de kandidaat schriftelijk over de daarin vastgestelde regels, voorwaarden en procedures die verband houden met de behandeling van de aanvraag voor het certificaat, te informeren.

3.1.2 Het verloop van het toelatingsonderzoek vanaf het eerste onderzoek op projectlocatie tot de beslissing over al dan niet verlening van het certificaat is gemaximeerd op 4 maanden. Daarna vervallen de onderzoeksresultaten, inclusief voorlopige inventarisatierapporten van de kandidaat.

3.1.3 Indien een kandidaat naast de hoofdvestiging die is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, over een of meer filialen/vestigingen beschikt die al dan niet zelfstandig zijn ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, en van waaruit certificatieactiviteiten met betrekking tot de SC 540 worden ondernomen, is er sprake van één moederbedrijf met een of meer filialen/vestigingen. Een dergelijke kandidaat kan een certificaat worden verleend onder de volgende voorwaarden:

  • alle hierboven bedoelde filialen/vestigingen dienen bij de aanvraag, het onderzoek en de beslissing over certificatie te worden betrokken; de beslissing over het certificaat geldt voor de hoofdvestiging samen met alle hier bedoelde filialen/vestigingen; een negatief oordeel over één van de betrokken filialen/vestigingen staat de verlening of hernieuwing van een certificaat voor het geheel in de weg. Indien alle filialen/vestigingen onder hetzelfde systeem werken, kan de documentatie als bedoeld in artikel 3.2.A op de hoofdvestiging beoordeeld worden, zo niet dan zal deze bij elk filiaal/vestiging beoordeeld moeten worden;

  • elk filiaal/vestiging dient een succesvol vestigingsonderzoek, bedoeld in 3.2.B.1, en twee succesvolle beoordelingen op projectlocaties, bedoeld in 3.2.B.2, te hebben ondergaan;

  • naast de hoofdvestiging dient elk filiaal/vestiging op het certificaat te worden vermeld, met adres, eventuele naam en eventuele inschrijvingsnummer van de KvK.

3.2 Beoordeling

Het doel van de door de CKI uit te voeren beoordeling is om vast te stellen of aan alle eisen in de SC-540 wordt voldaan. De beoordeling bestaat uit:

  • A. Beoordeling van de documentatie.

    Beoordeeld wordt of datgene wat volgens het certificatieschema schriftelijk vastgelegd dient te zijn, ook daadwerkelijk is vastgelegd in de eigen kwaliteitsdocumentatie (kwaliteitshandboek en eventuele daarmee samenhangende documentatie).

  • B. Beoordeling van de implementatie.

    Nadat is vastgesteld dat de documentatie aan de gestelde eisen voldoet, wordt de implementatie van het gedocumenteerde systeem beoordeeld op juistheid en volledigheid op basis van de eisen in de SC-540. Deze beoordeling bestaat uit de onder B.1 en B.2 genoemde onderdelen. Voor de concrete uitvoering van de beoordeling maakt de CKI met de kandidaat de nodige afspraken.

  • B.1 Beoordeling op de vestiging(en).

    Op de vestiging(en) wordt beoordeeld of de delen van het kwaliteitssysteem die op de vestiging kunnen worden beoordeeld, in samenhang met het hele kwaliteitssysteem, voldoen aan de eisen zoals gesteld in de SC-540 en de kwaliteitsdocumentatie van de kandidaat.

  • B.2 Beoordeling op projectlocaties.

    Per filiaal/vestiging bedoeld in artikel 3.1.3, wordt op tenminste twee projectlocaties beoordeeld of ook de praktische uitvoering van de inventarisatie en de rapportage daarvan voldoet aan de SC-540 en de eigen kwaliteitsdocumentatie. Beoordelingen op projectlocaties worden verder onderscheiden in ‘reguliere’ (4.3.1) en ‘resultaatgerichte’ (4.3.2) beoordelingen.

    De te inventariseren bouwwerken of objecten dienen naar het oordeel van de CKI, naar aard en omvang voldoende representatief te zijn om de uitvoeringsaspecten uit de SC-540 goed te kunnen beoordelen.

3.3 Toestemming voor werkzaamheden op de projectlocatie

3.3.1 Aanvraag

Een kandidaat wordt voor de duur van de beoordeling op twee, of in geval 3.3.2 van toepassing is, op drie projectlocaties en uitsluitend voor de projectlocaties waar de beoordeling door de CKI plaatsvindt, gelijkgesteld met een gecertificeerd inventarisatiebedrijf, indien de kandidaat:

  • a) bij een CKI een aanvraag heeft ingediend voor de verwerving van het certificaat, conform het bepaalde in 3.1.1; en

  • b) voldoet aan de in SC-540 gestelde eisen, voor zover het de beoordeling betreft bedoeld in 3.2.A.

    De CKI stelt, na blijk van het voldoen aan deze voorwaarden, een aanvraag op voor elke projectlocatie die in de beoordeling van de kandidaat zal worden betrokken. SCA dient voorafgaand schriftelijke toestemming op de aanvraag te geven.

3.3.2 Eenmalige extra beoordeling op een projectlocatie

Wanneer de CKI op één van de twee projectlocaties bedoeld in 3.3.1 vaststelt dat de kandidaat niet voldoet aan de criteria, kan de CKI, namens de kandidaat, eenmalig een aanvraag voor een beoordeling op een extra projectlocatie bij SCA indienen. Deze extra beoordeling heeft tot doel de door de kandidaat genomen corrigerende maatregelen te verifiëren.

3.4 Het afronden dan wel afbreken van de beoordeling

3.4.1 De beoordeling kan slechts worden afgerond, indien de kandidaat minimaal 2 volledige inventarisatierapporten heeft opgesteld die aan de eisen van de SC 540 voldoen. De resultaten van de asbestinventarisaties, waaronder de betreffende rapportages, maken deel uit van de beoordeling.

3.4.2 De beoordeling wordt zonder verlening van het certificaat afgebroken indien:

  • het resultaat van de beoordeling op de vestiging, bedoeld in 3.2.B.1, ook na een tweede beoordeling op die vestiging niet voldoet aan de eisen;

  • het resultaat van de extra beoordeling op locatie, bedoeld in 3.3.2 niet voldoet aan de eisen;

  • de kandidaat op een of meer projectlocaties werkzaamheden verricht waarvoor geen voorafgaande toestemming van SCA is verkregen;

  • de kandidaat onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft mb.t. het gestelde in art. 7.

Indien de kandidaat waarvan de beoordeling is afgebroken opnieuw het certificaat wil verwerven, dient de CKI alle stappen van de beoordeling opnieuw te doorlopen.

3.4.3 De resultaten van ieder onderdeel van de beoordeling worden aan de kandidaat gerapporteerd.

3.5 Status van inventarisatierapporten tijdens de beoordeling van een kandidaat

De CKI ziet erop toe dat de status van de tijdens de beoordeling van een kandidaat opgestelde inventarisatierapporten een voorlopige is en deze rapporten nog geen rechtsgeldige basis vormen voor het uitvoeren van asbestverwijdering.

Deze voorlopige inventarisatierapporten dienen gedateerd te zijn, en op een in het oog lopende plaats te zijn voorzien van de tekst ‘Niet geschikt voor de aanvraag van een omgevingsvergunning’.

De vervaldatum van deze rapporten is gelijk aan vier maanden na de datum waarop de inventarisatieactiviteiten op de eerste projectlocatie zijn gestart. Deze vervaldatum dient duidelijk op het rapport te zijn aangebracht.

Op basis van de ‘aanvraag van toestemming voor werkzaamheden op projectlocatie’ bedoeld in 3.3.1, en na de verleende schriftelijke toestemming door SCA, worden deze inventarisatieprojecten, met de gegevens over de kandidaat, met het oog op registratie aan SCA toegezonden.

3.6 Certificatiebeslissing

3.6.1 De certificatiebeslissing wordt genomen door een of meer door de CKI daartoe aangewezen college of perso(o)n(en). De beslissing wordt genomen op basis van de beoordelingsrapportage en een bijbehorend schriftelijk advies van de teamleider.

De CKI draagt er zorg voor dat het schriftelijke besluit, inclusief eventueel certificaat, binnen 10 werkdagen na de laatste beoordeling, dan wel na een tussen CKI en kandidaat overeengekomen andere termijn, aan de kandidaat wordt toegezonden.

3.6.2 Indien de CKI het IB een certificaat heeft verleend, ziet de CKI er uiterlijk bij de eerstvolgende controle op toe dat het IB, binnen een termijn van maximaal vier maanden na de eerste beoordeling op locatie, een voorlopig inventarisatierapport, zoals bedoeld in 3.5 heeft omgezet in een definitieve versie conform alle eisen van de SC 540. Bij het omzetten naar een definitief rapport dient de uitgiftedatum daarvan gelijk te zijn aan de datum van verlening van het certificaat

3.6.3 Indien de kandidaat geen certificaat kan worden verleend, vervalt de waarde van een rapport bedoeld in 3.5 automatisch. De CKI deelt dit schriftelijk aan aanvrager mede, en wijst erop dat op basis van dat rapport ook in de toekomst geen asbestverwijdering mag worden uitgevoerd.

3.7 Geldigheidsduur van het certificaat

Het certificaat is, behoudens tussentijdse intrekking, maximaal drie jaar geldig.

4 Periodieke beoordeling

4.1 Algemeen

Nadat het certificaat is verleend, voert de CKI gedurende de certificatieperiode periodieke beoordelingen bij de certificaathouder uit, conform, voor zover niet specifiek gericht op een eerste aanvrager, het bepaalde in hoofdstuk 3, en conform de overige bepalingen in hoofdstuk 4.

4.2 Beoordeling op de vestiging

Er vindt tenminste één beoordeling op de vestiging per jaar plaats. Onderdeel van deze beoordeling is het dossier van tenminste vier inventarisatieprojecten.

Wanneer een IB naast de hoofdvestiging beschikt over één of meer filialen/vestigingen, zoals bedoeld in 3.1.3, vindt tevens, naast de ene beoordeling per jaar op de hoofdvestiging, per filiaal/vestiging ten minste één beoordeling per jaar plaats.

4.3 Beoordeling op locatie

Tijdens de looptijd van het certificaat vindt o.a. periodieke beoordeling op projectlocaties plaats, per filiaal/vestiging op grond van de aantallen genoemd in tabel 1. Daarin is o.a. bepaald dat een deel van de beoordeling op locatie reguliere implementatiebeoordeling (zie 4.3.1), en de rest resultaatgerichte implementatiebeoordeling (zie 4.3.2). De reguliere implementatiebeoordeling vindt onaangekondigd plaats. De resultaatgerichte implementatiebeoordeling wordt samen met het IB gepland.

Op een gemotiveerd verzoek van het IB kan de CKI besluiten dat een grote inventarisatieopdracht met een aantal deelprojecten/locaties, wat betreft de vereiste aantallen in tabel 1, als meerdere opdrachten beschouwd kunnen worden. De CKI weegt hierbij af of, gezien de grootte en complexiteit van de opdracht, alle uitvoeringsaspecten uit de SC-540 goed kunnen worden beoordeeld.

In dat geval vereist de CKI van het IB een per deelproject/locatie aparte melding met apart meldingsformulier, en dat elk deelproject/locatie via een aparte procedure wordt behandeld, inclusief rapportage en besluitvorming.

4.3.1 Reguliere implementatiebeoordeling op locatie

De reguliere implementatiebeoordeling vindt onaangekondigd plaats.

Locaties worden geselecteerd op basis van de reguliere systematiek die de CKI hiervoor hanteert. Het is bedoeld om de implementatie van het gedocumenteerde systeem te beoordelen.

4.3.2 Resultaatgerichte implementatiebeoordeling op locatie

Na uitvoering van een inventarisatie en opmaak van het inventarisatierapport vindt, voorafgaand aan asbestverwijdering, de geplande en aangekondigde resultaatgerichte beoordeling plaats. De CKI gaat daarbij samen met de verantwoordelijke DIA terug naar de projectlocatie met het afgeronde en afgetekende inventarisatierapport als leidraad. De projectlocatie voor deze beoordeling wordt op basis van een steekproef gekozen uit inventarisatieprojecten die nog niet op asbest gesaneerd of gesloopt zijn. Op locatie wordt, naast een overzicht van het project, steekproefsgewijs delen uit het inventarisatierapport met de DIA nagelopen, mede aan de hand van een toelichting door de DIA.

4.3.3 Tijdelijk geen periodieke beoordeling op locatie mogelijk

Indien in een periode van 12 maanden het aantal beoordelingen op locatie, genoemd in tabel 1, niet mogelijk is, stelt de CKI het IB in de gelegenheid, in de volgende periode van 12 maanden, naast het aantal voor deze periode, tevens het ontbrekende aantal uit de vorige periode van 12 maanden te beoordelen. De CKI legt een dergelijke maatregel schriftelijk in het dossier vast.

Deze maatregel kan slechts één keer in 4 opeenvolgende perioden van 12 maanden worden toegepast. Als hier niet aan kan worden voldaan, dient de CKI het certificaat in te trekken.

Tabel 1 Jaarlijkse beoordelingen op locatie naar rato van aantal DIA of aantal (deel-)rapporten

Gemiddeld

aantal DIA

Gemiddeld aantal Inventarisatie rapporten per jaar

Totaal aantal

beoordelingen

per jaar

Reguliere

implementatie

beoordeling

(zie 4.3.1)

Resultaat-

gerichte

implementatie

beoordeling

(zie 4.3.2)

1-2

< 500

4

3

1

3–5

500–1100

6

4

2

6–8

1100–1600

9

6

3

> 8

> 1600

12

8

4

Noten bij tabel 1:

> Het aantal beoordelingen wordt bepaald door het criterium (aantal DIA of aantal inventarisatie- rapporten) dat tot het hoogste aantal beoordelingen op locatie leidt.

> Het begrip ‘jaarlijks’ slaat niet op kalenderjaren, maar op periodes van telkens 12 maanden na de verlening van het certificaat.

4.4 Rapportage door CKI aan de IB over de beoordeling

De resultaten van beoordelingen door de CKI worden tussentijds aan het IB gerapporteerd.

5 Hercertificatie

Tenzij de certificaathouder schriftelijk te kennen heeft gegeven het certificaat niet te willen voortzetten, zal de CKI in het laatste jaar van de lopende certificatieperiode de jaarlijkse beoordelingen bij de filialen/vestigingen in het algemeen drie maanden voor vervaldatum van het certificaat dienen te hebben afgerond. Daarbij wordt zoveel mogelijk de procedure gevolgd omschreven in artikel 4.

6 Tijdsbesteding beoordeling

De hier aangegeven tijdsbesteding is een richtlijn; tijdseenheden zijn inclusief rapportage.

6.1 Beoordeling bij een kandidaat

  • kwaliteitsdocumentatie en voorbeoordeling: 0,5 mandag;

  • implementatie op vestiging of filiaal: 0,5 mandag;

  • beoordeling op projectlocatie, indicatie: 0,5 mandag per beoordeling. Normaal geldt daarbij een maximum van 2 per dag. Alleen als de onderlinge afstand tussen de verschillende locaties dit mogelijk maakt, is een maximum van 3 beoordelingen per dag mogelijk.

6.2 Periodieke beoordeling en hercertificatie

  • Jaarlijkse beoordeling en hercertificatie op vestiging of filiaal: 1 mandag;

  • beoordeling op projectlocatie, indicatie: 0,5 mandag per beoordeling. Normaal geldt daarbij een maximum van 2 per dag. Alleen als de onderlinge afstand tussen de verschillende locaties dit mogelijk maakt, is een maximum van 3 beoordelingen per dag mogelijk.

6.3 Combinatie met beoordelingen voor andere certificatieschema’s

De CKI dient in geval van het combineren van beoordelingen, met de rapportage aannemelijk en aantoonbaar te kunnen maken dat bij beoordeling per vestiging de minimale vereisten van SC 540 gedurende de certificatieperiode worden beoordeeld.

Beoordelingen op projectlocaties staan op zich zelf en dienen conform het bepaalde in 6.1 en 6.2 uitgevoerd te worden.

7 Eisen mbt. melding IB tbv. beoordeling op locatie

De CKI houdt m.b.t. de melding ten behoeve van de beoordeling op locatie het IB aan het in dit artikel gestelde.

7.1 Vorm en tijdstip van de melding

Alle werkzaamheden worden door middel van het SCA standaard meldingsformulier ondertekend, vóór aanvang van de werkzaamheden door het IB bij de CKI gemeld.

Bij reguliere opdrachten is dat per e-mail tot 2 werkdagen van tevoren; per fax 5 werkdagen.

In geval van calamiteiten, dwz. uitsluitend bij acuut gevaar voor mens en/of milieu, kan de CKI het asbestverwijderingsbedrijf toestaan hiervan af te wijken, mits het bedrijf dit schriftelijk motiveert.

7.2 Inhoud van de melding

Wat betreft de inhoud van de melding, hanteert de CKI de Bijlage G van de SC-540.

7.3 Melding tbv. resultaatgerichte implementatiebeoordeling op locatie

Specifiek met het oog op de beoordeling bedoeld in 4.3.2, en eventueel conform het bepaalde in de tweede alinea van 4.2, verzoekt de CKI aan het IB een recent bijgewerkt overzicht van onder het certificaat uitgevoerde projecten, met locatie en de verantwoordelijke DIA, en opgave of de locatie al gesaneerd is of niet.

8 Afwijkingen, corrigerende maatregelen en sancties

8.1 Algemeen

Met betrekking tot de afwijkingen ten opzichte van de eisen van de SC-540 wordt een onderscheid gemaakt tussen de volgende categorieën:

8.1.1 Categorie A afwijkingen betreffen:

  • die onderwerpen die, wanneer daarop afwijkingen zijn, asbestvezelemissies naar mens en/of milieu (kunnen) veroorzaken;

  • een aantal afwijkingen uit categorie B die tezamen door de CKI tenminste even zwaar worden geacht als een afwijking bedoeld bij het eerste streepje;

  • die onderwerpen waarop een afwijking Categorie B is afgegeven die niet binnen de gestelde termijn is afgehandeld;

  • sanctie door de Arbeidsinspectie of andere overheidsinstelling bedoeld in artikel 4.2.d van deel A Algemeen ten gevolge van een feit dat, naar het oordeel van de CKI, een overtreding van SC-540 inhoudt.

8.1.2 Categorie B afwijkingen betreffen die welke wel afwijkingen zijn van de SC-540, maar niet in de categorie A vallen.

8.1.3 Naast de afwijkingen kan sprake zijn van een opmerking. Dit geldt als aandachtspunt ter verbetering, maar heeft niet direct invloed op de aard van de activiteiten, zoals in de verklaring van het certificaat opgenomen. Het gevolg geven aan een opmerking is niet verplicht; het IB dient te overwegen of aan de opmerking gevolg zal worden gegeven.

8.2 Sancties

8.2.1 Een of meerdere categorie A afwijkingen

Bij de constatering van een of meerdere categorie A afwijkingen gelden volgtijdig (Ti ) de volgende stappen, die in het slechtste geval na T6 = 29 + 3 = 32 werkdagen kunnen leiden tot de intrekking van het certificaat:

  • a. De CKI zendt binnen drie werkdagen een kopie van het beoordelingsresultaat, inclusief de geconstateerde afwijkingen, aan de directie van het IB (T1 =3 ).

  • b. Deze dient binnen drie werkdagen de corrigerende maatregelen schriftelijk te melden aan de CKI (T2 = 3 + 3).

  • c. Binnen 10 werkdagen na ontvangst van de melding van de corrigerende maatregelen door het IB dient de CKI invoering en effectiviteit ervan onderzocht te hebben (T3 = 6 + 10).

  • d. Binnen drie werkdagen na dit onderzoek dient de CKI vastgesteld te hebben of het IB aan de eisen voldoet (T4 = 16 +3 ).

  • e. Is dit naar het oordeel van de CKI onvoldoende, dan volgt er een waarschuwing om binnen een termijn van tien werkdagen alsnog effectieve corrigerende maatregelen ingevoerd te hebben (T5 = 19 + 10).

  • f. Indien vervolgens binnen drie werkdagen de invoering van effectieve corrigerende maatregelen door de CKI niet kan worden vastgesteld en het IB dus niet aan de eisen voldoet, wordt het certificaat ingetrokken (T6 = 29 + 3).

8.2.2 Geen categorie A afwijking

Bij het constateren van afwijkingen, zonder een categorie A, geldt de volgende procedure:

  • a. De CKI zendt binnen vijf werkdagen een kopie van het onderzoeksresultaat, inclusief de geconstateerde afwijkingen, aan de directie van het IB. Deze dient binnen drie werkdagen de corrigerende maatregelen schriftelijk te melden aan de CKI.

  • b. Bij de eerstvolgende periodieke beoordeling wordt de effectieve invoering van de corrigerende maatregel door de CKI beoordeeld.

9 Klachten

9.1 Klachten over de kandidaat of het IB

  • a) Indien de CKI over een kandidaat klachten van derden, zoals asbestverwijderingsbedrijven of opdrachtgevers, ontvangt over het voldoen aan de SC-540, wordt deze klacht bij het onderzoek en de besluitvorming betrokken.

  • b) Indien de CKI over een IB klachten van derden, zoals asbestverwijderingsbedrijven of opdracht-gevers, ontvangt over het voldoen aan de SC-540, dient de CKI de klager te verwijzen naar het IB.

De CKI dient de klacht te betrekken bij het eerstvolgende onderzoek bij het betreffende asbestinventarisatiebedrijf. Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het asbestverwijderingsbedrijf, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie. In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra onderzoek uit te voeren. Het reglement van de CKI is bepalend voor de verdere afhandeling van deze klachten.

Indien uit het extra onderzoek blijkt dat de klacht terecht is, wordt deze als extra inspectie in rekening gebracht bij het IB. Indien niet blijkt dat de klacht terecht is, wordt de extra inspectie beschouwd als een reguliere (project)inspectie, die het eerstvolgende, in de toekomst geplande onderzoek vervangt.

9.2 Klachten over de CKI

Klachten over de CKI worden door de CKI geregistreerd en afgehandeld conform het eigen klachtenreglement. Jaarlijks rapporteert de CKI aan het Min. van SZW over de ontvangen klachten, en de wijze van afhandeling, conform artikel 1.5b.1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

10 SCA Certificaatregister

De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder; een afschrift van het certificaat wordt, conform de overeenkomst SCA-CKI per fax of elektronisch aan SCA verzonden, ter aanpassing van het SCA Certificaatregister. Ook elke intrekking van een certificaat wordt, met de relevante gegevens waaronder de datum van intrekking, door de CKI aan SCA toegezonden.

11 Interpretatieverschillen

Indien een CKI merkt dat er met een andere CKI verschillende interpretaties bestaan mbt. de SC-540, dient de CKI dit verschil voor te leggen aan het CCvD Asbest van SCA.

Deel C Asbestverwijdering

1. Doelstelling afkortingen en definities

1.1. Doelstelling

Het Ministerie van SZW hanteert, op grond van de in de Arbowet- en regelgeving vastgelegde criteria en voorwaarden voor aanwijzing van en toezicht op certificerende instellingen. Deze zijn in deel A Algemeen uitgewerkt voor de asbestsector als geheel. Het hiernavolgende bevat een specifieke aanvulling daarop voor de certificatie van asbestverwijderingsbedrijven.

1.2. Afkortingen en definities

CKI

Een certificerende of keurende instelling; voor zover niet anders aangeduid wordt in dit deel C met ‘CKI’ een door het ministerie van SZW aangewezen CKI bedoeld.

Asbestverwijdering

Het systematisch verwijderen van alle asbesthoudende materialen in een (deel van een) bouwwerk of object.

SC-530

SCA- Certificatieschema voor certificatie van asbestverwijdering

DIA

Deskundig Inventariseerder Asbest; persoon die voldoet aan het in SC-540 Bijlage A vastgelegde vakbekwaamheidsprofiel

DTA

Persoon die in het bezit is van een persoonscertificaat Deskundig Toezichthouder Inventariseerder Asbest conform SC-510 en het daarin vastgelegde vakbekwaamheidsprofiel.

DAV

Persoon die in het bezit is van een persoonscertificaat Deskundig Asbestverwijderaar conform SC-520 en het daarin vastgelegde vakbekwaamheidsprofiel.

SCA

De Stichting Certificatie Asbest, gevestigd te Wageningen.

AEDES

Vereniging van woningcorporaties, gevestigd te Hilversum.

RvA

Stichting Raad voor Accreditatie, gevestigd te Utrecht. RvA is de nationale accreditatie-organisatie voor laboratoria, inspectie- en certificatie-instellingen.

2. Eisen te stellen aan certificatiepersoneel

2.1. Algemene eisen

De volgende twee taken worden onderscheiden:

  • beoordeling van de kandidaat of het asbestverwijderingsbedrijf op locatie dan wel op de vestiging;

  • beslissing omtrent verlening van het certificaat, en het nemen van sancties, inclusief intrekking.

Beoordelingstaken kunnen worden uitbesteed, mits alle benodigde kennis en kwalificaties daarnaast ook bij een of meer medewerker(s) van de CKI aanwezig zijn.

De beslissing mbt. certificatie kan door de CKI niet aan derden worden uitbesteed.

2.2. Eisen te stellen aan de beoordelaar

Degene die de beoordeling op locatie en/of de vestiging uitvoert dient aantoonbaar te voldoen aan de volgende kwalificatiecriteria:

  • de Nederlandse taal in woord en geschrift machtig zijn;

  • kennis hebben van de SC-530;

  • het DTA getuigschrift hebben gehaald;

  • actuele vakinhoudelijke kennis en inzicht hebben;

  • communicatieve en contactuele vaardigheden hebben.

2.3. Eisen te stellen aan de teamleider

De teamleider dient naast de eisen genoemd in 2.2 aantoonbaar te voldoen aan de eisen van NEN-EN-ISO 19011, externe auditor, en dient over tenminste twee jaar aantoonbare ervaring op het gebied van certificatie van asbestverwijdering te beschikken. Deze ervaring kan bijvoorbeeld worden aangetoond door het overleggen van rapportages van, in de afgelopen 12 maanden, uitgevoerde beoordelingen van asbestverwijderingsbedrijven. Het bezit van alleen een DTA getuigschrift of -persoonscertificaat zonder aantoonbare beoordelingservaring is niet voldoende.

2.4. Eisen te stellen aan personen die beslissen over verlenen/intrekken van het certificaat

Degenen die beslissen over het verlenen of intrekken van het certificaat dienen aantoonbaar te voldoen aan de volgende kwalificatiecriteria:

  • niet betrokken zijn als beoordelaar bij het betreffende dossier;

  • kennis hebben van de SC-530.

2.5. Overgangsbepaling

Degenen bedoeld in 2.2, 2.3, en 2.4, die bij het van kracht worden van de SC-530 tenminste drie jaar aantoonbaar actief zijn geweest als beoordelaar, respectievelijk teamleider, dan wel beslisser met betrekking tot de certificatie van asbestverwijderingsbedrijven, bijvoorbeeld blijkend uit RvA beoordelingsrapporten, worden geacht aan bovenstaande kwalificaties te voldoen.

3. Initiële certificatie

3.1. Aanvraag

3.1.1 Afhandeling aanvraag

Een CKI dient een aanvraag voor het certificaat in overeenstemming met een door hem opgesteld reglement te behandelen. De CKI is verplicht de kandidaat schriftelijk over de daarin vastgestelde regels, voorwaarden en procedures die verband houden met de behandeling van de aanvraag voor het certificaat, te informeren.

3.1.2 Verloop toelatingsbeoordeling

Het verloop van de toelatingsbeoordeling, vanaf de eerste beoordeling op projectlocatie tot de beslissing over al dan niet verlening van het certificaat, is gemaximeerd op 4 maanden. Daarna vervallen de beoordelingsresultaten van de kandidaat.

3.1.3 Meerdere filialen/vestigingen

Indien een kandidaat naast de hoofdvestiging die is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, over een of meer filialen/vestigingen beschikt die al dan niet zelfstandig zijn ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, en van waaruit certificatieactiviteiten met betrekking tot de SC 530 worden ondernomen, is er sprake van één moederbedrijf met een of meer filialen/vestigingen. Een dergelijke kandidaat kan een certificaat worden verleend onder de volgende voorwaarden:

  • alle hierboven bedoelde filialen/vestigingen dienen bij de aanvraag, de beoordeling en de beslissing over certificatie te worden betrokken; de beslissing over het certificaat geldt voor de hoofdvestiging samen met alle hier bedoelde filialen/vestigingen; dwz. een negatief oordeel over één van de betrokken filialen/vestigingen staat de verlening of hernieuwing van een certificaat voor het geheel in de weg;

  • indien alle filialen/vestigingen onder hetzelfde systeem werken, kan de documentatie als bedoeld in artikel 3.2.A op de hoofdvestiging beoordeeld worden, zo niet dan zal bij elk filiaal/vestiging het in 3.2.A bedoelde beoordeling moeten plaatsvinden;

  • elk filiaal/vestiging dient een succesvolle vestigingsbeoordeling, bedoeld in 3.2.B.1, en twee succesvolle beoordelingen op projectlocaties, bedoeld in 3.2.B.2, te hebben ondergaan;

  • naast de hoofdvestiging dient elk filiaal/vestiging op het certificaat te worden vermeld, met adres, eventuele naam en eventuele inschrijvingsnummer van de Kamer van Koophandel.

3.2. Beoordeling

Het doel van het door de CKI uit te voeren beoordeling is om vast te stellen of aan alle eisen in de SC-530 wordt voldaan. De beoordeling bestaat uit:

  • A. Beoordeling van de documentatie.

    Onderzocht wordt of datgene wat volgens het certificatieschema schriftelijk vastgelegd dient te zijn, ook daadwerkelijk is vastgelegd in de eigen kwaliteitsdocumentatie (kwaliteitshandboek en daarmee samenhangende documentatie).

  • B. Beoordeling van de implementatie.

    Nadat is vastgesteld dat de documentatie aan de gestelde eisen voldoet, wordt de implementatie van het gedocumenteerde systeem onderzocht. Deze beoordeling bestaat uit de onder B.1 en B.2 genoemde onderdelen en vindt plaats aan de hand van gemaakte afspraken tussen de CKI en de kandidaat c.q. het asbestverwijderingsbedrijf.

  • B.1 Beoordeling op de vestiging(en) van de kandidaat c.q. het asbestverwijderingsbedrijf.

    Op de vestiging(en) wordt onderzocht of de delen van het kwaliteitssysteem die op de vestiging kunnen worden onderzocht, in samenhang met het hele kwaliteitssysteem, voldoen aan de eisen zoals gesteld in het certificatieschema SC-530 en de kwaliteitsdocumentatie van de kandidaat c.q. het asbestverwijderingsbedrijf.

  • B.2 Beoordeling op projectlocaties.

    Per filiaal/vestiging wordt op tenminste twee projectlocaties beoordeeld of ook de praktische uitvoering van de asbestverwijdering voldoet aan het certificatieschema SC-530 en de eigen kwaliteitsdocumentatie. De bouwwerken of objecten waaruit asbest dient te worden verwijderd dienen, naar het oordeel van de CKI, naar aard en omvang voldoende representatief te zijn om de uitvoeringsaspecten uit de SC-530 goed te kunnen beoordelen. Zo dient minimaal één project in containment te worden beoordeeld.

3.3. Toestemming voor werkzaamheden op de projectlocatie

3.3.1 Aanvraag

Een kandidaat wordt voor de duur van de beoordeling op twee projectlocaties waar de beoordeling door de CKI plaatsvindt, gelijkgesteld aan een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf, òf in geval artikel 3.3.2 van toepassing is, op drie projectlocaties. De daarbij geldende voorwaarden zijn dat:

  • bij de CKI een schriftelijke aanvraag is ingediend voor de verwerving van het certificaat;

  • de kandidaat voldoet aan de in SC-530 gestelde eisen, voor zover de beoordeling, bedoeld in 3.2.A betreft.

Na blijk van het voldoen aan genoemde voorwaarden stelt de CKI een aanvraag op voor elke projectlocatie die in de beoordeling van de kandidaat zal worden betrokken. SCA dient voorafgaand schriftelijke toestemming op de aanvraag te geven.

3.3.2 Eenmalige extra beoordeling op een projectlocatie

Wanneer de CKI op één van de twee projectlocaties bedoeld in 4.3.1 vaststelt dat de kandidaat niet voldoet aan de criteria, kan de CKI, namens de kandidaat, eenmalig een aanvraag voor beoordeling op een extra projectlocatie bij SCA indienen.

Deze extra beoordeling heeft tot doel de door het asbestverwijderingsbedrijf genomen corrigerende maatregelen te verifiëren en vindt plaats op kosten van de kandidaat.

3.4. Het afronden dan wel afbreken van de beoordeling

3.4.1 Minimaal 2 volledige asbestverwijderingswerken

De beoordeling kan slechts worden afgerond, indien de kandidaat minimaal 2 volledige asbest-verwijderingswerken heeft uitgevoerd, die aan de eisen van de SC-530 voldoen.

3.4.2 Afbreken beoordeling

De beoordeling wordt zonder verlening van het certificaat afgebroken indien:

  • het resultaat van de beoordeling op de vestiging, bedoeld in 3.2.B.1, ook na een tweede beoordeling op die vestiging niet voldoet aan de eisen;

  • het resultaat van de extra beoordeling op locatie, bedoeld in 3.3.2, niet voldoet aan de eisen;

  • de kandidaat op een of meer projectlocaties werkzaamheden verricht waarvoor geen voorafgaande toestemming van SCA is verkregen.

Indien de kandidaat wiens beoordeling is afgebroken opnieuw het certificaat wil verwerven, dienen alle stappen van de beoordeling opnieuw te worden doorlopen.

3.4.3 Rapportage

De resultaten van ieder onderdeel van de beoordeling worden aan de kandidaat gerapporteerd.

Op basis van SC-530 Bijlage D ‘Aanvraag van toestemming voor werkzaamheden op projectlocatie’ worden de asbestverwijderingswerken met de gegevens over de kandidaat bij SCA geregistreerd.

3.5. Certificatiebeslissing

3.5.1 Besluitvorming

De certificatiebeslissing wordt genomen door een door de CKI daartoe aangewezen college of perso(o)n(en). De beslissing wordt genomen op basis van de beoordelingsrapportage en een bijbehorend schriftelijk advies van de teamleider.

3.5.2 Rapportage

De CKI draagt er zorg voor dat het schriftelijke besluit, inclusief eventueel certificaat, binnen 10 werkdagen na de laatste beoordeling, dan wel na een tussen CKI en kandidaat overeengekomen termijn, aan de kandidaat wordt toegezonden.

3.6. Geldigheidsduur van het certificaat

Het certificaat is, behoudens tussentijdse intrekking, maximaal drie jaar geldig.

4. Periodieke beoordeling

4.1. Algemeen

Nadat het certificaat is verleend, voert de CKI gedurende de certificatieperiode periodieke beoordelingen bij de certificaathouder uit, conform, voor zover niet specifiek gericht op een eerste aanvrager, het bepaalde in hoofdstuk 3, en conform de overige bepalingen in hoofdstuk 4.

4.2. Beoordeling op de vestiging

Er vindt tenminste één beoordeling op de vestiging per jaar plaats. Onderdeel van deze beoordeling is de dossierbeoordeling van tenminste vier asbestverwijderingsprojecten.

Wanneer een asbestverwijderingsbedrijf, naast de hoofdvestiging beschikt over één of meer filialen/vestigingen, vindt tevens, naast de ene beoordeling per jaar op de hoofdvestiging, per filiaal/vestiging één beoordeling per jaar plaats.

4.3. Beoordeling op projectlocatie

4.3.1 Tijdens de looptijd van het certificaat vindt periodiek beoordeling op projectlocaties plaats, op grond van de aantallen genoemd in tabel 4.3. De frequentie van de periodieke beoordelingen op de projectlocatie wordt vastgesteld op basis van het aantal door alle werknemers van de certificaathouder in totaal bestede projectdagen uit het voorgaande jaar. Daarbij geldt het volgende.

  • a) De beoordeling vindt onaangekondigd plaats.

  • b) Het aantal projectdagen per jaar dient te zijn verdeeld over minimaal 7 aangemelde en uitgevoerde asbestwerken.

  • c) Een projectdag is een pakdag van minimaal zes uur tijdens welke door tenminste één werknemer van het asbestverwijderingsbedrijf op een project asbestwerkzaamheden, worden verricht met persoonlijke beschermingsmiddelen, ongeacht het aantal medewerkers op het project zoals geregistreerd in het logboek. Drie uur asbest verwijderen door één werknemer met persoonlijke beschermingsmiddelen op een project, komt overeen met een halve projectdag.

    Onder asbestwerkzaamheden worden verstaan die werkzaamheden waarbij asbest verwijderd, opgeruimd en/of verpakt wordt.

  • d) Bij de bepaling van het aantal projectdagen worden niet als (delen van) projectdagen meegeteld:

    • werkzaamheden voor bijvoorbeeld opbouw van een containment en afvoer van asbesthoudend afval naar de stortplaats; .

    • regendagen waarop niet gewerkt wordt;

    • pauzes en verzuim van werknemers.

  • e) Indien het asbestverwijderingsbedrijf kan aantonen dat het bedrijf één of enkele grote verwijderingsopdrachten uitvoert, kunnen de minimaal zes beoordelingen bij verschillende deelprojecten worden uitgevoerd. Echter wel onder de voorwaarde dat deze naar grootte en complexiteit, naar het oordeel van de CKI, voldoende representatief zijn om de uitvoeringsaspecten uit de SC-530 te kunnen beoordelen.

4.3.2 Periodieke beoordeling op projectlocatie tijdelijk niet mogelijk

Indien door omstandigheden het in tabel 4.3 aangegeven aantal beoordelingen op projectlocatie over een periode van 12 maanden niet kan worden uitgevoerd, dienen de ontbrekende aantallen in de direct daaropvolgende periode van 12 maanden alsnog te worden uitgevoerd. De CKI legt een dergelijke maatregel schriftelijk in het dossier vast.

Deze maatregel kan slechts één keer in 4 opeenvolgende perioden van 12 maanden worden toegepast. Als hier niet aan kan worden voldaan, dient de CKI het certificaat in te trekken.

Tabel 4.3

Aantal

projectdagen

per jaar

Totaal aantal beoordelingen op projectlocatie per periode van

12 maanden na certificaatverlening

35

140

6

141

240

7

241

440

8

441

640

9

641

840

10

841

Meer

11

4.4. Rapportage door de CKI aan het asbestverwijderingsbedrijf

De resultaten van beoordelingen door de CKI worden tussentijds aan het asbestverwijderingsbedrijf gerapporteerd.

5. Hercertificatie

Tenzij de certificaathouder schriftelijk te kennen heeft gegeven het certificaat niet te willen voortzetten, zal de CKI in het laatste jaar van de lopende certificatieperiode de jaarlijkse beoordelingen bij de filialen/vestigingen in het algemeen drie maanden voor vervaldatum van het certificaat dienen te hebben afgerond. Daarbij wordt zoveel mogelijk de procedure gevolgd omschreven in artikel 4.

6. Tijdsbesteding beoordeling

De aangegeven tijdsbesteding is een richtlijn; de tijdseenheden zijn inclusief rapportage.

6.1. Initiële beoordeling bij een kandidaat

  • kwaliteitsdocumentatie en voorbeoordeling: 0,5 mandag;

  • implementatie op vestiging: 0,5 mandag;

  • beoordeling op projectlocatie: 0,5 mandag per beoordeling; maximaal 2 beoordelingen per dag.

6.2. Periodieke beoordeling en hercertificatie

  • Jaarlijkse beoordeling en hercertificatie op vestiging: 1 mandag;

  • beoordeling op projectlocatie: 0,5 mandag per beoordeling; maximaal 2 beoordelingen per dag.

6.3. Combinatie met beoordelingen voor andere certificatieschema’s

De CKI dient in geval van het combineren van beoordelingen, met de beoordelingsrapportage aannemelijk en aantoonbaar te kunnen maken dat bij beoordeling per vestiging de minimale vereisten van SC-530 gedurende de certificatieperiode worden onderzocht.

Beoordelingen op projectlocaties staan op zich zelf en dienen conform het bepaalde in 6.1 en 6.2 uitgevoerd te worden.

7. Melding asbestverwijderingsbedrijf t.b.v. beoordeling op locatie

7.1. Vorm en tijdstip van de melding

De CKI vereist van het asbestverwijderingsbedrijf alle asbestverwijderingswerken door middel van een daartoe beschikbaar gesteld standaard meldingsformulier ondertekend, vóór aanvang van de werkzaamheden te melden bij de CKI.

Bij reguliere opdrachten is dat per e-mail tot 2 werkdagen van tevoren; per fax is dat minimaal 5 werkdagen . In geval van calamiteiten, dwz. uitsluitend bij acuut gevaar voor mens en/of milieu, kan de CKI het asbestverwijderingsbedrijf toestaan hiervan af te wijken, mits het bedrijf dit schriftelijk motiveert.

7.2. Inhoud van de melding

Wat betreft de inhoud van de melding hanteert de CKI de bijlage A van de SC 530.

7.3. Grote projecten

Melding moet per project/projectdeel/opdracht plaatsvinden. Conform het bepaalde in de tweede alinea van 4.3, kan een groot project verwijdering van asbest uit meerdere bouwwerken of objecten op verschillende projectlocaties omvatten, zolang er sprake is van één opdrachtgever.

Indien het asbestverwijderingsbedrijf een project zoals bedoeld in de vorige zin wil melden, dienen de bovenstaande gegevens uitgesplitst per projectlocatie/deelopdracht aan de CKI kenbaar te worden gemaakt. Daartoe wordt, per projectlocatie een meldingsformulier ingevuld.

7.4. Asbestverwijdering bij mutatie- en klachtenonderhoud woningcorporaties

Een groot project in het kader van mutatie- en/of klachtenonderhoud in opdracht van een woningcorporatie kan in onderdelen gemeld worden conform het bepaalde in het AEDES protocol ‘Asbestverwijdering bij mutatie- en klachtenonderhoud woningcorporaties’ van 24 september 2007.

8. Afwijkingen, corrigerende maatregelen en sancties

8.1. Algemeen

Met betrekking tot de afwijkingen ten opzichte van de eisen van de SC-530 wordt een onderscheid gemaakt tussen de volgende categorieën:

8.1.1 Categorie A., deze betreffen:

  • die onderwerpen die, wanneer daarop afwijkingen zijn, asbestvezelemissies naar mens en/of milieu (kunnen) veroorzaken;

  • die onderwerpen waarop een afwijking Categorie B is afgegeven die niet op de gestelde termijn is afgehandeld;

  • stillegging van het asbestverwijderingswerk door de Arbeidsinspectie ten gevolge van een feit dat een overtreding van SC-530 inhoudt.

8.1.2 Categorie B afwijkingen betreffen die welke wel afwijkingen zijn van de SC-530, maar niet in de categorie A vallen.

8.1.3 Naast de afwijkingen kan sprake zijn van een opmerking. Dit geldt als aandachtspunt ter verbetering, maar heeft niet direct invloed op de aard van de activiteiten, zoals in de verklaring van het certificaat opgenomen. Het gevolg geven aan een opmerking is niet verplicht; het asbestverwijderingsbedrijf dient te overwegen of aan de opmerking gevolg zal worden gegeven.

8.2. Sancties

8.2.1 Een of meerdere categorie A afwijkingen

Bij de constatering van een of meerdere categorie A afwijkingen gelden volgtijdig (Ti) de volgende stappen, die in het slechtste geval na T6 = 36 + 4 = 40 werkdagen kunnen leiden tot de intrekking van het procescertificaat:

  • a. De CKI zendt binnen vier werkdagen een kopie van het beoordelingsresultaat, inclusief de geconstateerde afwijkingen, aan de directie van het asbestverwijderingsbedrijf (T1 = 4 ).

  • b. Deze dient binnen vier werkdagen de corrigerende maatregelen schriftelijk te melden aan de CKI (T2 = 4 + 4).

  • c. Binnen 14 werkdagen na ontvangst van de melding van de corrigerende maatregelen door het asbestverwijderingsbedrijf dient de CKI beoordeeld te hebben op de effectieve invoering ervan (T3 = 8 + 14).

  • d. Binnen vier werkdagen na de beoordeling dient de CKI vastgesteld te hebben of het asbestverwijderingsbedrijf aan de eisen voldoet (T4 = 18 + 4 ).

  • e. Is dit naar het oordeel van de CKI onvoldoende, dan volgt er een waarschuwing om binnen een termijn van veertien werkdagen de corrigerende maatregelen effectief ingevoerd te hebben (T5 = 22 + 14).

  • f. Indien vervolgens binnen vier werkdagen de effectieve invoering van de corrigerende maatregelen door de CI niet kan worden vastgesteld en het bedrijf dus niet aan de eisen voldoet, wordt het procescertificaat ingetrokken (T6 = 36+ 4).

8.2.2 Geen categorie A afwijking

Bij het constateren van afwijkingen, zonder een categorie A, geldt de volgende procedure:

  • a. De CKI zendt binnen vijf werkdagen een kopie van het beoordelingsresultaat, inclusief de geconstateerde afwijkingen, aan de directie van het asbestinventarisatiebedrijf. Deze dient per direct de corrigerende maatregelen schriftelijk te melden aan de CKI.

  • b. Bij de eerstvolgende periodieke beoordeling wordt de effectieve invoering van de corrigerende maatregel door de CKI beoordeeld.

9. Klachten

9.1. Klachten over het asbestverwijderingsbedrijf

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan de SC-530 door het asbestverwijderingsbedrijf dat een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het asbestverwijderingsbedrijf. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende asbestverwijderingsbedrijf.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het asbestverwijderingsbedrijf, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.

In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. Het reglement van de CKI is bepalend voor de verdere afhandeling van deze klachten.

Indien uit de extra beoordeling blijkt dat de klacht terecht is, wordt deze als extra beoordeling in rekening gebracht bij het asbestverwijderingsbedrijf. Indien niet blijkt dat de klacht terecht is, wordt de extra beoordeling beschouwd als een reguliere (project)beoordeling, die de eerstvolgende, in de toekomst geplande beoordeling vervangt.

9.2. Klachten over de CKI.

Klachten over de CKI worden door de CKI geregistreerd en afgehandeld conform het eigen klachtenreglement. Jaarlijks rapporteert de CKI aan het Ministerie van SZW over de ontvangen klachten en de wijze van afhandeling, conform artikel 1.5b.1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

10. SCA Certificaatregister

De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Conform de overeenkomst SCA-CKI wordt een afschrift van het certificaat elektronisch, in pdf-format aan SCA verzonden voor opname in het SCA Certificaatregister. Ook elke intrekking van een certificaat wordt, met de relevante gegevens waaronder de datum van intrekking, door de CKI aan SCA toegezonden.

11. Interpretatieverschillen

Indien een CKI merkt dat er verschillende interpretaties bestaan m.b.t. de SC-530, dient de CKI dit verschil voor te leggen aan CCvD-Asbest van SCA

Bijlage XIV. behorende bij artikel 4.32a, derde lid, onderdeel a

Bijlage 241845.png

Lijst met verklarende begrippen bij beslisschema

Belastende situatie in de gebruiksfase

Belastingen die een belangrijke toename in de corrosie veroorzaken en/of die hogere eisen stellen aan de prestaties van het verfsysteem nadat het is aangebracht

Beschermingsmaatregel

Maatregelen ter bescherming van de gezondheid

Bijzondere belastende omstandigheden

Situaties in de gebruikersfase die gelijktijdig een verhoogde kans op corrosie veroorzaken door bij voorbeeld gelijktijdig mechanische en chemische belasting

C1–C5

Corrosiesnelheden gekoppeld aan belastingen met voorbeelden:

 

C1 Verwarmde gebouwen met een schone atmosfeer b.v. kantoren, winkels, scholen, hotels, woningen.

 

C2 Onverwarmde gebouwen waar condensatie kan optreden b.v. depots, sporthallen.

 

C3 Productiehallen met een hoge vochtigheid en enige luchtvervuiling b.v. Voedselverwerkende fabrieken, wasserijen, brouwerijen zuivelindustrie

 

C4 Productiehallen of gebouwen met een permanente belasting of hoge condensatie b.v. chemische fabrieken, zwembaden

 

C5 Gebouwen met bijna permanente condensatie of een hoge vervuiling

Dauwpunt

De temperatuur waaronder het vocht in de lucht zal condenseren op het oppervlak

Derivaten

Afgeleide producten van minerale oliën of combinaties van producten waarin minerale oliën aanwezig zijn

Droge ruimte

Een ruimte waarin de relatie luchtvochtigheid en temperatuur van dien aard is dat van een normale geaccepteerde leefomgeving kan worden gesproken, waarin verblijfomstandigheden voor langere duur zijn geaccepteerd

Enige luchtvervuiling

Een vervuiling welke incidenteel dan wel permanent wordt gekenmerkt door een chemische verontreiniging welke invloed kan uitoefenen op de kwaliteit van het beschermende verfsysteem

Hoge luchtvervuiling

Een vervuiling welke bijna permanent aanwezig is welke gezien de aanwezige chemische stoffen invloed hebben op het verfsysteem en direct negatieve invloed hebben, in corrosieve zin, op een metalen ondergrond

NEN 12944 ( NPR 7452)

Norm die de bescherming van metalen door middel van verfsystemen behandelt. In deze norm vertegenwoordigen de aanduidingen C1 t/m C5 corrosiebelastingscategorieën. Aan deze categorie-indeling zijn nu ook vervangings- en beheersmaatregelen gekoppeld.

Onderdompeling langer dan 5 minuten per 24 uur

Directe blootstelling aan een vloeistof, welke plaats vindt langer dan 5 minuten en die zoor zijn samenstelling directe deformatie van het beschermende verfsysteem veroorzaakt, dan wel omdat de vloeistof door het verfsysteem heen dringt en dan corrosie van de onderliggende metalen ondergrond veroorzaakt

Schone atmosfeer

Een atmosfeer welke zich kenmerkt door zeer weinig of geen verontreiniging en welke gezien wordt als een normale situatie onder normale leefomstandigheden

VOS

Vluchtige organische stof. Volgens het Arbeidsomstandighedenbesluit artikel 4.62a wordt hieronder verstaan: organische verbindingen en mengsels hiervan, die bij 293,15 K (20°C) een dampspanning hebben van ten minste 0,01 kPa, dan wel een overeenkomstige vluchtigheid bij de specifieke gebruiksomstandigheden. Blootstelling aan VOS kan schadelijk zijn voor de gezondheid. VOS moeten zoveel mogelijk worden vervangen. In gevallen waarin vervanging onmogelijk is, moeten beschermingsmaatregelen worden genomen.

Bijlage XV. behorend bij artikel 4.32f, tweede lid, onder a en vierde lid

Maximale hoeveelheid vluchtige organische stoffen (VOS) in producten toegestaan bij het herstellen van lakschade of het vernieuwen van laklagen op onderdelen van motorrijtuigen

Groepen

VOS 13 in het gebruiks-/spuitklare mengsel

Spuitenreinigers

850 gr/liter

Oppervlaktereinigers

200 gr/liter

Washprimers

780 gr/liter

Primer surfacer,

540 gr/liter

1 of 2 component

 

Sealer

540 gr/liter

1-laags aflaksysteem

420 gr/liter

en chassiscoating

 

2-laagsaflaksysteem bestaande uit:

420 gr/liter 14

basiskleurlak en blanke lak

 

Speciale producten 15

840 gr/liter

Overige producten 16

150 gr/liter

Bijlage XVI. , behorend bij de artikelen 6.5, tweede lid, en 6.6

A. Eindtermen certificaat duikarbeid, certificaat duikmedische begeleiding, certificaat duikploegleider en certificaat duikerarts

Bij de duikopleiding voor de categorie duikarbeid waartoe de cursist wordt opgeleid worden in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:

Duikarbeid categorie A als bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, onderdeel b, onder 1° (SCUBA):

  • elementaire natuurkunde, fysiologie, en kennis van duikerziekten en de daaraan verbonden EHBO-procedures;

  • werking en onderhoud van, en duiken met diverse SCUBA-apparatuur volgens het navolgende schema:

    • op een diepte tot 20 meter: ten minste 700 minuten inwatertijd waarvan ten minste 300 minuten op een diepte tussen 10 en 20 meter, en

    • op een diepte van 20 meter of meer: ten minste 200 minuten inwatertijd met ten minste een duik tot op een diepte van meer dan 28 meter;

  • decompressiemethoden;

  • theorie met betrekking tot onderwatertechniek en -veiligheid;

  • bijzondere gevaren onder water en veiligheidsprocedures;

  • zeemanschap bestaande uit: nautische theorie en elementaire meteorologie;

  • onderwatercommunicatie en -navigatie;

  • schiemanswerk en tuigage (rigging);

  • inspectie en rapportage;

  • zoek- en werkmethoden;

  • gebruik van de hefballon (lifting);

  • relevante wet- en regelgeving.

Duikarbeid categorie B als bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, onderdeel b, onder 2° (SSE):

  • De vaardigheden genoemd bij categorie A, uitgebreid met voor het gebruik van ademgas voorziening van de oppervlakte relevante theorie alsmede werking en onderhoud van, en duiken met diverse duikapparatuur met ademgas voorziening van de oppervlakte (SSE), zodanig dat de duikminuten van categorie A en B te zamen ten minste de volgende tijd bedragen:

    • op een diepte tot 20 meter: ten minste 1600 minuten inwatertijd waarvan ten minste 400 minuten tussen 10 en 20 meter,

    • op een diepte tussen 20 en 40 meter: ten minste 250 minuten inwatertijd waarvan ten minste 100 minuten op een diepte tussen 30 en 40 meter in ten minste acht duiken met een bodemtijd van ten minste 10 minuten per duik, en

    • op een diepte tussen 40 en 50 meter: ten minste 150 minuten waarvan ten minste drie duiken in open water en met een totale bodemtijd van ten minste 75 minuten;

  • decompressiemethoden, inclusief werking en bediening van de decompressietank;

  • meer uitgebreide kennis van schiemanswerk en tuigage (rigging);

  • werken met de videocamera;

  • theorie en gebruik van mechanisch, hydraulisch en elektrisch onderwatergereedschap;

  • duiken uit de natte duikklok en daarbij optreden als duiker en bellman met de daarbij behorende noodprocedures;

  • theorie met betrekking tot dynamische positioneringssystemen;

  • theorie en gebruik van het heetwaterpak;

  • relevante regelgeving.

Duikarbeid categorie C als bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, onderdeel b, onder 3° (droge duikklok):

Voor de opleiding van deze categorie duikarbeid geldt als minimale vooropleidingseis ten minste één jaar in het bezit zijn van een duikcertificaat categorie B alsmede ten minste 50 uren duikarbeid hebben verricht van deze categorie.

Daarnaast worden de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:

  • natuurkunde, fysiologie en kennis van duikerziekten met de daaraan verbonden EHBO-procedures voor mengselgasduiken;

  • theorie met betrekking tot decompressietank (gassystemen, gasbewaking, brandbestrijding, sanitaire systemen, communicatie en noodprocedures);

  • het bedienen van een decompressietank en het uitvoeren van alle hiervoor noodzakelijke procedures;

  • werken als lid van de oppervlakte- en de duikploeg bij zowel bounce- als verzadigingsduiken;

  • het uitvoeren als duiker en bellman van procedures voor in- en uitsluizen (lock-out) en vervoer onder druk (transport under pressure (TUP)) volgens het vereiste programma;

  • het uitvoeren van ten minste drie bounceduiken met de duikklok tot respectievelijk 55, 75 en 100 meter;

  • het uitvoeren van ten minste één saturatieduik;

  • theorie met betrekking tot de duikklok (gassystemen, scrubbers, verwarming, communicatie en het ballasten);

  • het bedienen van de droge duikklok inclusief het uitvoeren van de noodzakelijke controles en noodprocedures;

  • theorie met betrekking tot gasterugwinningssystemen en overlevingsapparatuur;

  • relevante regelgeving.

Duikarbeid categorie D als bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, onderdeel b, onder 4° (duikarbeid in aquaria, zwembaden of vergelijkbare omstandigheden):

Duikers in de categorie Duikarbeid in aquaria, zwembaden of vergelijkbare omstandigheden verrichten lichte duikwerkzaamheden in de bassins in het kader van het onderhoud hiervan, alsmede het observeren en assisteren bij simulaties van ongevallen, het verzorgen van dieren en bewaking, onderzoek en instandhouding van kunstmatige ecosystemen. Hiervoor geldt dat:

  • de maximaal bereikbare diepte van het bassin 9 meter is;

  • er ten minste 4 meter zicht is onder water;

  • te allen tijde vrije opstijging mogelijk is;

  • de stroomsnelheid minder dan 0,5 meter per seconde is;

  • gebruik wordt gemaakt van perslucht en geen gasmengsels.

Bij de duikopleiding voor de categorie duikarbeid in aquaria, zwembaden of vergelijkbare omstandigheden worden de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:

  • elementaire natuurkunde, fysiologie, en kennis van duikerziekten en de daaraan verbonden EHBO-procedures conform de Opleiding Diver First Aid;

  • werking en onderhoud van, en duiken met diverse SCUBA-apparatuur afgestemd op het duiken tot een diepte van 9 meter in aquaria, zwembaden en dergelijke met tenminste 600 minuten inwatertijd;

  • decompressierichtlijnen;

  • theorie met betrekking tot onderwatertechniek en -veiligheid;

  • bijzondere gevaren onder water en veiligheidsprocedures gerelateerd aan het werken met gevaarlijke dieren of begeleiden van mensen bij gesimuleerde ongevallen;

  • lijnseinen en visuele seinen;

  • schiemanswerk: ten minste drie knopen;

  • relevante werkmethoden;

  • relevante wet- en regelgeving.

B. Eindtermen ten aanzien van de afgifte van een certificaat duikmedische begeleiding met betrekking tot de soort arbeid die wordt verricht

Bij de opleiding voor de categorie van duikmedische begeleiding waartoe de cursist wordt opgeleid, worden in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:

EHBO duikarbeid, bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, onderdeel c, onder 1°:

  • EHBO en cardiopulmonaire resuscitatie;

  • specifieke medische risico’s met betrekking tot het duiken;

  • natuurkundige aspecten;

  • anatomie en fysiologie;

  • pathologie en duikerziekten;

  • diagnostiek;

  • gebruik zuurstofkoffer;

  • preventie;

  • benodigde minimum praktijkervaring.

MAD A, bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, onderdeel c, onder 2°:

  • EHBO en cardiopulmonaire resuscitatie;

  • specifieke medische risico’s met betrekking tot het duiken;

  • natuurkundige aspecten;

  • anatomie en fysiologie;

  • pathologie en duikerziekten;

  • diagnostiek;

  • neurologisch onderzoek;

  • behandeling (decompressieziekten en longembolie);

  • gebruik zuurstofkoffer;

  • preventie;

  • benodigde minimum praktijkervaring.

Voor de opleiding tot dit certificaat geldt als eis een EHBO-diploma met cardiopulmonaire resuscitatie aantekening.

MAD B, bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, onderdeel c, onder 3°:

  • uitgebreid lichamelijk onderzoek;

  • subcutaan, intramusculair en intraveneus injecteren;

  • hechten van wonden;

  • uitvoering thoraxpunctie;

  • inbrenging blaascatheter;

  • inbrenging intraveneus infuus en uitvoering infuusbeleid;

  • kunstmatig mechanisch beademen;

  • intuberen;

  • inbrenging maagsonde;

  • rectale ontluchting;

  • benodigde minimum praktijkervaring.

Voor de opleiding tot dit certificaat geldt als eis een geldig certificaat MAD A

C. Eindtermen ten aanzien van de afgifte van een certificaat duikploegleider

Bij de opleiding voor de categorie van duikploegleider waartoe de cursist wordt opgeleid , worden in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:

Duikploegleider, bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, onderdeel a, onder 1°

  • 1. Wetgeving

    • Relevante arbeidsomstandighedenregelgeving (waaronder de hoofdstukken 3, afdeling 2 Aanvullende voorschriften bouwplaats en 6, afdeling 5 Werken onder overdruk van het Arbeidsomstandighedenbesluit);

    • Relevante mijnbouwregelgeving

    • Relevante Europese regelgeving (Engeland [offshore], Duitsland [binnenwater]).

  • 2. Natuurkunde

    • Theorie gassen (zuurstof, nitrox);

    • Praktijk gassen (ademgasmeting, zuurstofniveau, gasanalyse-apparatuur);

    • Produktinformatiebladen.

  • 3. Duikmedische kennis/vaardigheden

    • Noodzakelijke EHBO-middelen en personeel;

    • Ongevalsmanagement.

  • 4. Operationele zaken

    • Veiligheid en gezondheid;

    • Kwaliteitszorg;

    • Documentatie en registratie;

    • Materieelbeheer;

    • Uitvoering, contractbewaking en organisatie;

  • 5. Leidinggeven, waaronder leidinggeven in crisissituaties.

Vooropleidingseisen duikploegleidersopleiding

  • 1. minimumleeftijd: 24 jaar;

  • 2. certificaat duikarbeid met betrekking tot de soort arbeid die wordt verricht of equivalent;

  • 3. MAD-A-certificaat of equivalent;

  • 4. minimaal 2 jaar ervaring als ademgasduiker en tenminste 100 werkduiken;

  • 5. in de 2 jaar voorafgaand aan de cursus tenminste 30 werkduiken hebben gemaakt, of aan tenminste 30 werkduiken leiding hebben gegeven, of een combinatie van beide.

Duikploegleider bij de brandweer, bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, onderdeel a, onder 2°

De leerdoelstellingen zijn gelijk aan die voor de duikploegleider, bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, onderdeel a, onder 1

Vooropleidingseisen duikploegleidersopleiding bij de brandweer

  • 1. minimumleeftijd: 24 jaar;

  • 2. in het bezit zijn van het rijksdiploma brandweerduiker;

  • 3. minimaal twee jaar ervaring als brandweerduiker en ten minste 20 oefenduiken met een totale onderwatertijd van ten minste 600 minuten;

  • 4. in de twee jaar voorafgaand aan de opleiding:

    • a. ten minste 20 oefenduiken met een totale onderwatertijd van ten minste 600 minuten, of

    • b. ten minste aan 20 werkduiken leiding hebben gegeven, of

    • c. een combinatie van de onderdelen a en b.

Duikploegleider bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, onderdeel a, onder 3° (duikarbeid in aquaria, zwembaden of vergelijkbare omstandigheden)

De volgende leerdoelstellingen worden onderscheiden en onderwezen:

  • 1. Wetgeving

    – Relevante arbeidsomstandighedenregelgeving (waaronder de hoofdstukken 3, afdeling 2 Aanvullende voorschriften bouwplaats en 6, afdeling 5 Werken onder overdruk van het Arbeidsomstandighedenbesluit);

  • 2. Duikmedische kennis/vaardigheden

    • Noodzakelijke EHBO-middelen en personeel;

    • Ongevalsmanagement.

  • 3. Operationele zaken

    • Veiligheid en gezondheid;

    • Kwaliteitszorg;

    • Documentatie en registratie;

    • Materieelbeheer;

    • Organisatie;

  • 4. Leidinggeven, waaronder leidinggeven in crisissituaties.

Vooropleidingseisen duikploegleidersopleiding duikarbeid in aquaria, zwembaden of vergelijkbare omstandigheden

  • 1. minimumleeftijd: 21 jaar;

  • 2. een certificaat duikarbeid met betrekking tot de soort arbeid die wordt verricht of equivalent;

  • 3. een certificaat Diver First Aid of equivalent;

  • 4. minimaal 1 jaar ervaring met duikarbeid in aquaria, zwembaden of vergelijkbare omstandigheden en tenminste 30 werkduiken.

D. Eindtermen ten aanzien van de afgifte van certificaten duikerarts met betrekking tot de soort arbeid die wordt verricht

Deze eindtermen zijn samengesteld in overeenstemming met ‘Training standards for Diving and Hyperbaric medicine’ van de ‘Joint Medical Subcommittee’ van de ‘European Diving Technology Committee’ (EDTC).

1. Categorieën certificaten:

  • I. certificaat duikerarts A

  • II. certificaat duikerarts B

ad I. Certificaat dat vereist is voor het arbeidsgezondheidskundig onderzoeken van personen die worden belast met het verrichten van duikarbeid, caissonarbeid en overige arbeid onder overdruk, bedoeld in artikel 6.14a, tweede lid, van het besluit.

ad II. Certificaat dat vereist is voor het arbeidsgezondheidskundig onderzoeken van personen die worden belast met het verrichten van duikarbeid, caissonarbeid en overige arbeid onder overdruk, bedoeld in artikel 6.14a, eerste lid, van het besluit en op grond waarvan ook de keuringen, bedoeld in artikel 6.14a, tweede lid, van het besluit mogen worden uitgevoerd.

2. Eindtermen per categorie

   

I

II

1

Fysiologie en Pathologie

*

*

 

Hyperbare fysica

– gaswetten en gevolgen op de anatomie

B

C

 

Duikmedische fysiologie

– functionele anatomie

– longfunctie

– gehoor- en evenwicht

– warmteregulatie.

B

C

 

Hyperbare pathofysiologie

– duikreflex

– blackout mechanisme inclusief apneu

– psychologie

– arbeid en uithoudingsvermogen onder water

– decompressie theorie en ontstaan van bellen

B

C

 

Hyperbare pathologie

– acute aandoeningen (barotraumata,decompressieziekte)

– chronische aandoeningen (lange termijn effecten)

B

C

 

Hyperbare zuurstof en behandelingstabellen

-

C

 

Zuurstofintoxicatie

A

C

 

Inerte-gaseffecten (narcose, HPNS)

A

C

 

Medicamenten onder druk

B

C

 

Overige pathologie (hypothermie, verdrinking, ongevallen onder water)

A

C

 

Dodelijke duikongevallen

A

C

       

2

Duiktechnologie en veiligheid

   
 

Kennis van operationele duikprocedures

A

B

 

Kennis van duikapparatuur

A

C

 

Kennis van duiktabellen

A

C

 

Wetgeving en standaards

B

C

 

Veiligheidsplanning en monitoring

A

C

       

3

Duikmedische geschiktheid

   
 

Medische criteria en contra-indicaties voor duikmedische geschiktheid

C

C

 

Diagnostisch onderzoek van de duiker

C

C

 

Wetgeving en standaards van de duikmedische keuring nationaal en internationaal

C

C

       

4

Duikongevallen

   
 

Duikongevallen en -incidenten

A

C

 

Behandeling van duikongevallen

A

C

 

Revalidatie en vervolg na een duikongeval

B

C

       

5

Overig

   
 

Duikmedisch onderzoek nationaal en internationaal

-

C

       

6

Praktische training

   
 

Duikmedische geschiktheid voor werken onder overdruk

-

+

 

Praktische ervaring in de eerste hulp bij duikongevallen ter plaatse

-

+

 

Praktische ervaring in de behandeling van duikongevallen

-

+

 

Introductie en demonstratie professioneel duiken

+

+

 

Demonstratie behandeling duikongeval in compressiefaciliteit

+

+

* A = basis kennis; B = uitgebreide kennis; C = kennis op expert niveau.

De duur van de cursus is minimaal voor:

I

25 lesuren + 3 praktijk uren

II

60 lesuren + praktijkstage

3. Kwaliteitscontrole

Ter vernieuwing van het certificaat zijn nodig:

  • I minimaal tien keuringen per jaar en deelname aan minimaal een herhalingscursus per twee jaar;

  • II continue ervaring op duikmedisch gebied en deelname aan en/of participatie in een cursus of congres.

Bijlage XVII. behorend bij artikel 6.7

Met betrekking tot het arbeidsgezondheidskundig onderzoek van personen die duikarbeid, caissonarbeid, of overige arbeid onder overdruk verrichten:

Een persoon die wordt belast met het verrichten van duikarbeid, caissonarbeid en overige arbeid onder overdruk:

  • -

    moet onbelemmerd zijn werkzaamheden onder overdruk kunnen uitvoeren, onder fysiek zware omstandigheden kunnen zwemmen/lopen, communiceren en de verantwoordelijkheid psychisch aankunnen;

  • -

    mag zichzelf of een ander lid van het team niet in gevaar brengen door een medische aandoening bij werkzaamheden onder overdruk zoals bewustzijnsverlies, oriëntatieverlies of paniekaanval;

  • -

    mag geen aandoening hebben die ten gevolge van arbeid onder overdruk kan verergeren;

  • -

    mag geen aandoening hebben die aanleiding kan geven tot het ontstaan van een duikerziekte zoals decompressieziekte of barotrauma.

De keuring voor aanvang van de arbeid onder overdruk dient door een duikerarts met het certificaat duikerarts B uitgevoerd te worden in een voldoende toegerust centrum om alle aspecten te kunnen onderzoeken. Periodieke keuringen kunnen ook door artsen met het certificaat duikerarts A worden uitgevoerd. Na een doorgemaakte duikerziekte - zoals decompressieziekte, luchtembolie of aandoening genoemd als absolute contra-indicatie dient het medisch onderzoek plaats te vinden door een duikerarts met het certificaat duikerarts B.

Ten minste dienen de volgende aspecten onderzocht te worden:

CI

Onderzoek/Biometrie

1

Infectieziekten

- indien

R

onbehandeld

2

Endocriene organen

- diabetes mellitus

A

3

Psychische aandoeningen

- Psychosyndromen en psychotische

A

toestandsbeelden

- claustrofobie

A

4

Zenuwstelsel

* baseline

- episoden van bewustzijnsverlies, convulsies,

neurologische status

gezichtsverlies, verlies motoriek

* visus

en/of oriëntatie

A

- duizeligheid

A

- epilepsie

A

5

Tractus circulatorius

* ergometrie

- septumdefecten

A

- angina pectoris

A

- decompensatio

A

cordis

- myocard infarct

A

- arrythmiën

R

- hypertensie

R

6

Tractus respiratorius

* 1ste keuring : X-thorax

- luchtembolie

A

* longfunctieonderzoek

- CARA

A

7

Tractus digestivus

- hiatus herniae/abdominale hernia

R

- acute en/of chronische hepatitis of -

A

pancreatitis

- haemorrhoiden

R

8

Tractus urogenitalis

* urineonderzoek

- aandoeningen met abnormale

A

nierfunctie

9

Keel-Neus-Oor

* toonaudiogram

- chronische otitis media

A

- middenoor plastieken

A

- M. Ménière

A

- mastoiditis

A

- gebitstoestand (losse elementen)

R

10

Haematologie

* volledig

- thallassaemia major

A

bloedbeeld incl. Hb,

Ht en leucocyten

* glucose

* sikkelcel

uitsluiten op indicatie

11

Overige aandoeningen

- maligniteit

R

CI (contraindicatie): A = absoluut, R = relatief (meestal tot correctie)

Bijlage XVIII. behorend bij artikel 8.10

1. Verbodsborden

Intrinsieke kenmerken:

  • -

    rond;

  • -

    zwart pictogram op witte achtergrond, rode rand en balk die van links naar rechts over het pictogram loopt onder een hoek van 45° ten opzichte van de horizontale lijn. De rode kleur beslaat ten minste 35% van het oppervlak van het bord.

Bijlage 52019.png
Verboden te roken
Bijlage 52020.png
Vuur, open vlam en roken verboden
Bijlage 52021.png
Verboden voor voetgangers
Bijlage 52022.png
Verboden met water te blussen
Bijlage 52023.png
Geen drinkwater
Bijlage 52024.png
Geen toegang voor onbevoegden
Bijlage 52025.png
Verboden voor transportvoertuigen
Bijlage 52026.png
Niet aanraken

2. Waarschuwingsborden

Intrinsieke kenmerken:

  • -

    driehoekig;

  • -

    zwart pictogram op gele achtergrond, zwarte rand. De gele kleur beslaat ten minste 50% van het oppervlak van het bord.

Bijlage 52027.png
Ontvlambare stoffen of hoge temperatuur
Bijlage 52028.png
Explosieve stoffen
Bijlage 52029.png
Giftige stoffen
Bijlage 52030.png
Bijtende stoffen
Bijlage 52031.png
Radioactieve stoffen of ioniserende straling
Bijlage 52032.png
Hangende lasten
Bijlage 52033.png
Transportvoertuigen
Bijlage 52034.png
Gevaar voor elektrische spanning
Bijlage 52035.png
Gevaar
Bijlage 52036.png
Laserstraal
Bijlage 52037.png
Oxiderende stoffen
Bijlage 52038.png
Niet-ioniserende straling
Bijlage 52039.png
Belangrijk magnetisch veld
Bijlage 52040.png
Struikelen
Bijlage 52041.png
Vallen door hoogteverschil
Bijlage 52042.png
Biologisch risico
Bijlage 52043.png
Lage temperatuur
Bijlage 52044.png
Schadelijke of irriterende stoffen 17
Bijlage 52045.png
Explosieve atmosfeer

3. Gebodsborden

Intrinsieke kenmerken:

  • -

    rond;

  • -

    wit pictogram op blauwe achtergrond. De blauwe kleur beslaat ten minste 50% van het oppervlak van het bord

Bijlage 52046.png
Oogbescherming verplicht
Bijlage 52047.png
Veiligheidshelm verplicht
Bijlage 52048.png
Gehoorbescherming verplicht
Bijlage 52049.png
Adembescherming verplicht
Bijlage 52050.png
Veiligheidsschoenen verplicht
Bijlage 52051.png
Veiligheidshandschoenen verplicht
Bijlage 52052.png
Veiligheidspak verplicht
Bijlage 52053.png
Gelaatsbescherming verplicht
Bijlage 52054.png
Individueel harnas verplicht
Bijlage 52055.png
Verplichte oversteekplaats (voetgangers)
Bijlage 52056.png
Algemeen gebod (eventueel samen met een ander bord

4. Reddingsborden

Intrinsieke kenmerken:

  • -

    rechthoekig of vierkant;

  • -

    wit pictogram op groene achtergrond. De groene kleur beslaat ten minste 50% van het oppervlak van het bord.

Bijlage 52057.png
Vluchtweg-nooduitgang
Bijlage 52058.png
Te volgen richting Wordt tezamen met één van de onderstaande borden gebruikt
Bijlage 52059.png
Eerste hulp
Bijlage 52060.png
Brancard
Bijlage 52061.png
Veiligheidsdouche
Bijlage 52062.png
Ogen spoelen
Bijlage 52063.png
Telefoon voor redding en eerste hulp

5. Borden in verband met het brandbestrijdingsmateriaal

Intrinsieke kenmerken:

  • -

    rechthoekig of vierkant;

  • -

    wit pictogram op rode achtergrond. De rode kleur beslaat ten minste 50% van het oppervlak van het bord.

Bijlage 52064.png
Brandslang
Bijlage 52065.png
Ladder
Bijlage 52066.png
Blusapparaat
Bijlage 52067.png
Telefoon voor brandbestrijding
Bijlage 52068.png
Te volgen richting (wordt tezamen met één van de bovenstaande borden gebruikt)

Bijlage XIX. behorend bij artikel 8.26

Hand en armseinen

A. Algemene Gebaren

Betekenis

Beschrijving

Illustratie

BEGIN

Pas op! Begin van commando

Beide armen zijn horizontaal gestrekt met de handpalmen naar boven

Bijlage 52069.png

STOP

Onderbreking

Einde van de beweging

 De rechterhand is opgeheven en de rechterhandpalm naar voren gehouden

Bijlage 52070.png

EINDE

Einde van de werkzaamheden

Beide handen zijn ter hoogte van de borst samengevoegd

Bijlage 52071.png

B. Verticale bewegingen

Betekenis

Beschrijving

Illustratie

HIJSEN

Met de opgeheven rechterarm en naar voren gebrachte rechterhandpalm wordt traag een cirkelbeweging gemaakt

Bijlage 52072.png

VIEREN

Met de naar beneden gerichte rechterarm en naar binnen gehouden rechterhandpalm wordt traag een cirkelbeweging gemaakt

Bijlage 52073.png

VERTICALE AFSTAND

De afstand wordt met de handen aangegeven

Bijlage 52074.png

C. Horizontale bewegingen

Betekenis

Beschrijving

Illustratie

VOORUIT

Beide armen worden gebogen, palmen worden naar binnen gehouden en met de voorarmen worden trage bewegingen naar het lichaam toe gemaakt

Bijlage 52075.png

ACHTERUIT

Beide armen worden gebogen, beide handpalmen worden naar buiten gehouden, met de voorarmen worden trage beweging van het lichaam af gemaakt

Bijlage 52076.png

NAAR RECHTS

ten opzichte van de signaalgever

Met de ongeveer horizontaal gestrekte rechterarm en de naar beneden gehouden rechterhandpalm worden trage, richting aanwijzende bewegingen gemaakt

Bijlage 52077.png

NAAR LINKS

ten opzichte van de signaalgever

Met de ongeveer horizontaal gestrekte linkerarm en de naar beneden gehouden linkerhandpalm worden trage richtingaanwijzende bewegingen gemaakt

Bijlage 52078.png

HORIZONTALE AFSTAND

De afstand wordt met de handen aangegeven

Bijlage 52079.png

D. Gevaar

Betekenis

Beschrijving

Illustratie

GEVAAR

Beide handen opgeheven, handpalmen naar voren

Bijlage 52080.png

SNELLE BEWEGING

De gecodeerde, bevelende gebaren ter aangeving van de beweging worden zeer snel uitgevoerd

 

TRAGE BEWEGING

De gecodeerde, bevelende gebaren ter aangeving van de bewegingen worden zeer langzaam uitgevoerd

 
  1. Voor respirabel stof ^ [1]
  2. Voor respirabel stof ^ [2]
  3. Voor respirabel stof ^ [3]
  4. µg/m3 ^ [4]
  5. Nanogr/m3 ^ [5]
  6. Als brandstof voor verbrandingsmotoren. Dit mengsel wordt als kankerverwekkend ingedeeld indien het benzeengehalte groter is dan 0,1%. ^ [6]
  7. Definitie van hardhout volgens de International Agency for Research on Cancer (IARC) van hout op basis van botanische karakteristiek: hout van bedektzadigen = hardhout. ^ [7]
  8. Respirabele vezels per cm3 lucht, TGG 8 uur. ^ [8]
  9. µg/m3 ^ [9]
  10. microgram/m3 ^ [10]
  11. Nanogr/m3 ^ [11]
  12. microgram/m3 ^ [12]
  13. Het VOS-gehalte is bepaald conform de methodiek ASTM – D 3960-96 voor gebruiksklare mengsels. ^ [13]
  14. Het gemiddelde wordt bepaald door het VOSgehalte per laag te hanteren in de formule (a. L1 + b.L2)/ ( a + b) Dit gemiddelde is gelijk aan of minder dan 420 gram/liter spuitklaar product. Hierbij is L1 het VOS-gehalte van de basiskleurlaag en L2 het VOS-gehalte van de blanke lak, waarbij a en b staan voor de aangemaakte hoeveelheid in gram van resp. L1 en L2. De hoeveelheden hebben betrekking op spuitklare producten en géén van de lagen mag méér VOS bevatten dan 480 gr/liter. ^ [14]
  15. Speciale producten zijn bedoeld voor speciale behandelingen (zoals bijvoorbeeld motorfietskleuren en speciale designkleuren waar inkten voor worden gebruikt die niet met een gewone basecoat gemaakt kunnen worden) en speciale toepassingen (bijvoorbeeld moeilijk hechtende ondergronden). Deze groep producten betreft ook additieven die worden toegevoegd aan bestaande producten om speciale effecten te realiseren zoals ruwheid, mattering, etc. Dit betekent dat producten waar deze specifieke additieven aan zijn toegevoegd het maximum gehalte aan VOS/liter van dat product kunnen overschrijden. Speciale reinigers (siliconen, lakverwijdering) zijn toegevoegd omdat zij niet onder de aangegeven spuitreinigers en oppervlaktereinigers vallen. De groep speciale producten bevat elastificeermiddelen, (ver)harders, versnellers/activeerders, vertragers, matteringsmiddelen, structuurmiddelen, effectmiddelen, antisiliconen, basisverf en inkt ten behoeve van speciale kleuren (design), matte lak, hechtprimer voor speciale kunststof- of metaalondergronden (waar geen gewone (wash)primer gebruikt kan worden), spuitbussen, uitspuitverdunning, kunststofreiniger, siliconenverwijderaar en lakverwijderaar. ^ [15]
  16. 4 Overige producten zijn: polijst- en poetsmiddelen, vulmiddelen, kitten, lijmen en plamuren. ^ [16]
  17. Bij wijze van uitzondering mag de achtergrond van dit bord oranje zijn, als de kleur gerechtvaardigd is omdat er een soortgelijk bord bestaat voor het wegverkeer. ^ [17]