Besluit gebruik meststoffen

Geraadpleegd op 24-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2015.
Geldend van 01-01-2015 t/m 31-05-2015

Besluit van 1 december 1997, houdende regels betreffende het op of in de bodem brengen van dierlijke meststoffen (Besluit gebruik dierlijke meststoffen 1998)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 25 juni 1997, No. J. 975376, gedaan mede namens Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op de artikelen 6, 7, 15 en 65 van de Wet bodembescherming;

De Raad van State gehoord (advies van 14 oktober 1997, nr. W11.97.0391);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 20 november 1997, No. J. 9712655, uitgebracht mede namens Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemeen

Artikel 1

  • 1 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder grond, meststoffen, bedrijf, landbouwgrond, fosfaat, hectare, veengrond, zand- of lössgrond en kleigrond hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van de Meststoffenwet, wordt verstaan onder zuiveringsslib, compost en overige organische meststoffen hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet en wordt verstaan onder:

    • a. dierlijke meststoffen: uitwerpselen van dieren, daaronder begrepen de geheel of gedeeltelijk verteerde maag- of darminhoud van deze dieren en mengsels van strooisel met de uitwerpselen, alsook producten daarvan;

    • b. gebruiken van meststoffen: meststoffen op of in de bodem brengen;

    • c. grasland: grond die voor ten minste 50 procent is beteeld met gras dat blijkens het gebruik van de grond is bestemd om te worden gebruikt als veevoer door beweiding van de grond met dieren of door de winning van het gewas voor vervoedering aan dieren;

    • d. bouwland: grond waarop ten minste een deel van het jaar een gewas wordt geteeld, niet zijnde grasland;

    • e. natuurterrein: grond met een houtopstand die de hoofdfunctie natuur heeft, heideveld, ven, hoogveenterrein, zandverstuiving, duinterrein, kwelder, schor, gors, slik, riet- en ruigtland, griend en laagveenmoeras, alsmede grasland of bouwland dat de hoofdfunctie natuur heeft;

    • f. beheer: beheer, gericht op de instandhouding van natuurwaarden, dat

      • 1°. is vastgesteld krachtens de Natuurbeschermingswet 1998,

      • 2°. geldt als voorwaarde voor de verlening van een subsidie op grond van de Kaderwet EZ-subsidies;

      • 3°. tot stand is gekomen met instemming van Onze Minister van Economische Zaken;

    • g. overige grond: andere grond dan natuurterrein en dan landbouwgrond die tot een bedrijf behoort;

    • h. stikstofkunstmest: anorganische meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, die meer dan 0,5 gewichtsprocenten van de droge stof aan stikstof bevatten;

    • i. vaste mest: dierlijke meststoffen die niet verpompbaar zijn;

    • j. drijfmest: dierlijke meststoffen die verpompbaar zijn;

    • k. steekvast zuiveringsslib: zuiveringsslib dat niet verpompbaar is;

    • l. vloeibaar zuiveringsslib: zuiveringsslib dat verpompbaar is;

    • m. fruitteelt: bedrijfsmatige teelt op bouwland van vruchten, bestemd voor menselijke consumptie en groeiend aan houtige gewassen;

    • n. emissiearm aanwenden: gebruiken overeenkomstig de voorschriften die voor de desbetreffende situatie zijn opgenomen in de bij dit besluit behorende bijlage I;

    • o. veenkoloniaal gebied: gronden in de provincie Drenthe, de provincie Groningen ten zuiden van het Eemskanaal, de provincie Overijssel ten noorden van de lijn Zwolle-Ommen-Nijverdal-Almelo-Albergen-Tubbergen en de provincie Friesland ten oosten van de lijn Elsloo-Oosterwolde-Haulerwijk;

    • p. hellingspercentage: quotiënt van het hoogteverschil en de horizontale afstand, uitgedrukt in procenten, volgens de in bijlage II bij dit besluit aangegeven meetmethode;

    • q. niet-beteelde grond: grond waarvan niet kan worden waargenomen dat deze gelijkmatig met een gewas is bedekt.

  • 2 Voor de toepassing van artikel 1b, derde lid, is de situatie op 15 mei van het jaar waarin zuiveringsslib wordt gebruikt, bepalend voor de vraag of sprake is van bouwland of grasland, met dien verstande dat indien op 15 mei van het desbetreffende jaar landbouwgrond niet wordt beteeld, deze grond wordt aangemerkt als bouwland, tenzij de grond het gehele jaar niet wordt beteeld, in welk geval de grond wordt aangemerkt als overige grond.

  • 3 Voor de toepassing van artikel 4b wordt onder grasland verstaan: grond die voor tenminste 50 procent is beteeld met gras dat is of wordt gebruikt voor beweiding met dieren of voor de winning van het gewas voor vervoedering aan dieren.

  • 4 Voor de toepassing van de artikelen 4, 4a, 5 en 6d wordt onder bouwland niet verstaan grond waarop tuinbouw in glasopstanden wordt uitgeoefend, of waarop een anderszins bedekte teelt plaatsvindt.

Artikel 1a

  • 1 Het is verboden meststoffen te gebruiken.

§ 1a. Gebruik van zuiveringsslib en overige organische meststoffen

Artikel 1b

  • 1 Het is verboden zuiveringsslib en overige organische meststoffen te gebruiken.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor het gebruik van overige organische meststoffen op landbouwgrond.

  • 3 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor het gebruik van zuiveringsslib op percelen landbouwgrond waarvan overeenkomstig de krachtens artikel 1c gestelde regels is vastgesteld dat een of meer van de in de bodem aanwezige stoffen de in bijlage III opgenomen toetsingswaarden niet overschrijden, en voor zover:

    • a. indien het vloeibaar zuiveringslib betreft, de gebruikte hoeveelheid niet groter is dan:

      • i. twee ton droge stof per hectare per jaar op bouwland; of

      • ii. één ton droge stof per hectare per jaar op grasland; of

    • b. indien het steekvast zuiveringslib betreft, de gebruikte hoeveelheid niet groter is dan:

      • i. vier ton droge stof per hectare per twee jaren op bouwland; of

      • ii. twee ton droge stof per hectare per twee jaren op grasland.

  • 4 Gedurende de in het derde lid bedoelde perioden blijft het grondgebruik voor het desbetreffende aantal hectaren ongewijzigd.

Artikel 1c

  • 1 Voordat op landbouwgrond zuiveringsslib wordt gebruikt, wordt de bodem bemonsterd en geanalyseerd.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld inzake de in het eerste lid bedoelde bemonstering en analyse, die onder meer betrekking kunnen hebben op de methode van bemonstering en analyse, de frequentie waarin de bemonstering en analyse moeten plaatsvinden, de bevoegdheid tot het verrichten van de bemonstering en analyse, alsmede het bewaren en overleggen van de analyseresultaten.

Artikel 1d

Het is verboden zuiveringsslib te gebruiken:

  • a. op weideland: gedurende de periode van beweiding;

  • b. op grond die wordt gebruikt voor de teelt van voedergewassen: minder dan drie weken voor de oogst;

  • c. op grond die wordt gebruikt voor groente- of fruitaanplant, met uitzondering van fruitbomen: gedurende de groeiperiode van de groente onderscheidenlijk het fruit;

  • d. op grond die is bestemd voor de teelt van groenten of vruchten, die gewoonlijk in rechtstreeks contact met de bodem staan en rauw worden geconsumeerd: minder dan tien maanden voor de oogst alsmede tijdens de oogst.

§ 2. Gebruik van dierlijke meststoffen of compost op natuurterrein en overige grond

Artikel 2

  • 1 Het is verboden dierlijke meststoffen of compost te gebruiken op natuurterrein of op overige grond.

  • 2 Het in het eerste lid gesteld verbod is niet van toepassing op natuurterrein waarop een beheer wordt gevoerd, indien aan het beheer beperkingen zijn verbonden ten aanzien van de gebruikte hoeveelheid dierlijke meststoffen of compost en het gebruik daarmee in overeenstemming is.

  • 3 Het in het eerste lid gesteld verbod is niet van toepassing op natuurterrein, indien op dat terrein geen beheer wordt gevoerd waaraan beperkingen ten aanzien van de gebruikte hoeveelheid dierlijke meststoffen zijn verbonden en ten minste aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a. het totaal van de gebruikte hoeveelheid dierlijke meststoffen en compost, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, is niet groter dan 20 kilogram fosfaat per hectare per jaar;

    • b. het natuurterrein is grasland en het totaal van de daarop gebruikte hoeveelheid dierlijke meststoffen en compost, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat en stikstof, is niet groter dan 70 kilogram fosfaat, onderscheidenlijk 170 kilogram stikstof per hectare per jaar.

  • 4 Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op overige grond indien ten minste aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a. het totaal van de gebruikte hoeveelheid dierlijke meststoffen en compost, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, is niet groter dan 20 kilogram fosfaat per hectare per jaar;

    • b. de overige grond is grasland of bouwland en het totaal van de daarop gebruikte hoeveelheid dierlijke meststoffen en compost, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat en stikstof, is niet groter dan 80 kilogram fosfaat, onderscheidenlijk 170 kilogram stikstof per hectare per jaar.

  • 5 Bij de bepaling van de in het derde en vierde lid bedoelde hoeveelheid meststoffen wordt de hoeveelheid fosfaat in compost slechts voor het krachtens artikel 12, vijfde lid, van de Meststoffenwet bepaalde deel in aanmerking genomen.

Artikel 2a

  • 1 In afwijking van artikel 2, vierde lid, is het toegestaan op overige grond compost te gebruiken bij wijze van eenmalige gift in een hoeveelheid van ten hoogste 200 ton droge stof per hectare, indien tenminste voorafgaande aan het gebruik een melding daarvan aan Onze Minister van Economische Zaken heeft plaatsgevonden.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde melding bevat:

    • a. naam en adres van de gebruiker;

    • b. een kadastrale of topografische aanduiding van het desbetreffende perceel alsmede een opgave van de oppervlakte ervan;

    • c. naam en adres van de leverancier van het product; en

    • d. de te gebruiken hoeveelheid.

  • 3 Met het in het eerste lid bedoelde gebruik mag eerst worden aangevangen, zodra een bevestiging van ontvangst van de melding door de gebruiker is ontvangen.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de melding wordt gedaan.

§ 3. Gebruik van dierlijke meststoffen, stikstofkunstmest, zuiveringsslib, compost en overige organische meststoffen

Artikel 3

  • 1 Het is verboden dierlijke meststoffen, stikstofkunstmest, zuiveringsslib of een mengsel met deze meststoffen te gebruiken indien de bodem geheel of gedeeltelijk is bevroren of geheel of gedeeltelijk is bedekt met sneeuw.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het gebruik van vaste mest op grasland waarop een beheer wordt gevoerd, indien het gebruik van vaste mest onderdeel is van het op het desbetreffende grasland van toepassing zijnde beheersregime.

  • 3 Het in het eerste lid gestelde verbod is, voor zover het betreft het gebruik indien de bodem geheel of gedeeltelijk is bevroren, niet van toepassing op het gebruik van stikstofkunstmest op kleigrond waarop graan wordt geteeld, mits in het algemeen weerbericht, bedoeld in artikel 5 van de Wet op het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut, voor de desbetreffende regio van het land is voorspeld dat de maximumtemperatuur op de dag waarop de meststoffen worden gebruikt ten minste 5° Celsius bedraagt en dat de minimumtemperatuur gedurende het etmaal volgend op die dag ten minste 0° Celsius bedraagt.

Artikel 3a

Het is verboden dierlijke meststoffen, stikstofkunstmest, zuiveringsslib, compost, overige organische meststoffen of een mengsel met deze meststoffen te gebruiken indien de bovenste bodemlaag met water verzadigd is.

Artikel 3b

  • 1 Het is verboden in de periode van 1 september tot en met 31 januari dierlijke meststoffen, stikstofkunstmest, zuiveringsslib, compost, overige organische meststoffen of een mengsel met deze meststoffen te gebruiken indien de bodem tegelijkertijd wordt bevloeid, beregend of geïnfiltreerd.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder infiltreren verstaan: aanvoeren van water op of onder het grondoppervlak door middel van een buizen- of slangenstelsel.

Artikel 4

  • 1 Het is verboden in de periode van 1 september tot en met 31 januari vaste dierlijke meststoffen of steekvast zuiveringsslib te gebruiken.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op:

    • a. grasland, gelegen op kleigrond of veengrond, in de periode van 1 september tot en met 15 september;

    • b. bouwland, gelegen op kleigrond of veengrond;

    • c. bouwland, gelegen op zandgrond of lössgrond, indien op de desbetreffende grond bomen worden geteeld, voor zover het gebruik direct voorafgaand aan de aanplant van de bomen plaatsvindt.

  • 3 Het is verboden in de periode van 1 augustus tot en met 15 februari drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib te gebruiken.

  • 4 Het in het derde lid gestelde verbod is niet van toepassing op:

    • a. grasland, in de periode van 1 augustus tot en met 31 augustus;

    • b. bouwland, in de periode van 1 februari tot en met 15 februari;

    • c. bouwland, in de periode van 1 augustus tot en met 31 augustus, indien:

      • 1°. uiterlijk op 31 augustus op de desbetreffende grond een bij ministeriële regeling aangewezen gewas wordt ingezaaid of geplant dat niet eerder dan acht weken na de datum van inzaaien of planten wordt vernietigd, of

      • 2°. in de desbetreffende grond in het daarop aansluitende najaar bloembollen worden geplant.

  • 5 Het in het eerste en derde lid gestelde verbod is niet van toepassing op het gebruik van zuiveringsslib dat niet meer dan 70 gram stikstof per kilogram droge stof bevat, indien:

    • a. het zuiveringsslib door de producent of namens hem door tussenkomst van ten hoogste één vervoerder rechtstreeks aan de gebruiker is afgeleverd;

    • b. het zuiveringsslib wordt gebruikt op de dag waarop het aan de gebruiker is afgeleverd; en

    • c. het zuiveringsslib, nadat overeenkomstig de krachtens artikel 21, eerste lid, onderdeel d, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet gestelde regels, de samenstelling ervan is bepaald, niet is gemengd met ander zuiveringsslib of andere stoffen.

  • 6 Bij ministeriële regeling kan het gebruik van dierlijke meststoffen of zuiveringsslib in de periode van 1 augustus tot 15 augustus, dan wel in de periode van 1 september tot 15 september indien het het gebruik van drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib op grasland, gelegen op kleigrond of veengrond betreft, van het bij die regeling te bepalen jaar en in het bij die regeling te bepalen gebied worden toegestaan, indien naar het oordeel van Onze Minister, de Technische commissie bodem gehoord:

    • a. daarvoor een landbouwkundige noodzaak bestaat; en

    • b. dit in het desbetreffende gebied door extreme weersomstandigheden is gerechtvaardigd.

Artikel 4a

  • 1 Het is verboden in de periode van 16 september tot en met 31 januari stikstofkunstmest te gebruiken op bouwland en op grasland.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op bouwland dat gelijkmatig is beteeld met een vollegrondsgroente.

  • 3 Het in het eerste lid gestelde verbod is in de periode van 16 september tot en met 15 oktober niet van toepassing op bouwland waarop uitsluitend fruitteelt wordt uitgeoefend of op bouwland dat gelijkmatig is beteeld met winterkoolzaad of dat gelijkmatig is beteeld met graszaad behorend tot de rassen roodzwenkgras of veldbeemdgras, ten behoeve van een tweede of latere zaadoogst in het daaropvolgende jaar.

  • 4 Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het gebruik van ureum op bouwland waarop uitsluitend fruitteelt wordt uitgeoefend.

  • 5 Het in het eerste lid gestelde verbod is in de periode van 16 januari tot en met 31 januari niet van toepassing op bouwland dat gelijkmatig is beteeld met hyacinten of tulpen.

Artikel 4b

  • 1 Het is verboden op grasland de graszode te vernietigen.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing:

    • a. in de periode van 1 februari tot en met 15 september op grasland, gelegen op kleigrond of veengrond;

    • b. in de periode van 1 februari tot en met 31 mei op grasland, gelegen op zand- of lössgrond, indien direct aansluitend op de vernietiging van de graszode op de desbetreffende grond de teelt van gras aanvangt; en

    • c. in de periode van 1 februari tot en met 10 mei op grasland, gelegen op zand- of lössgrond, indien direct aansluitend op de vernietiging van de graszode op de desbetreffende grond de teelt van een bij ministeriële regeling aangewezen relatief stikstofbehoeftig gewas aanvangt.

  • 3 Het in het eerste lid gestelde verbod is in de periode van 1 augustus tot en met 15 augustus niet van toepassing op grasland, indien in de desbetreffende grond uiterlijk in het daarop volgende voorjaar lelie of gladiool wordt geplant, mits direct na de vernietiging van de graszode de desbetreffende grond wordt ontsmet en uiterlijk op 15 september op de desbetreffende grond de teelt van een krachtens het tweede lid, onderdeel c, aangewezen relatief stikstofbehoeftig gewas aanvangt.

  • 4 Het gebruik van stikstofhoudende meststoffen op de grond, beteeld met de in het tweede lid en derde lid bedoelde gewassen, vindt slechts plaats voorzover uit een representatief grondmonster blijkt dat de aanwezige hoeveelheid stikstof, rekening houdend met de minerale stikstof en met de toevoer van stikstof door netto-mineralisatie van voorraden organische stikstof in de bodem, onvoldoende is om te voldoen aan de behoefte van het desbetreffende gewas. Het representatieve grondmonster wordt genomen, bemonsterd en geanalyseerd door een laboratorium dat blijkens accreditatie door Raad voor Accreditatie te Utrecht aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.

  • 5 Het in het eerste lid gestelde verbod is in de periode van 16 september tot en met 30 november niet van toepassing op grasland, indien direct na de vernietiging van de graszode in de desbetreffende grond tulp, krokus, iris of muscari wordt geplant.

  • 6 Het in het eerste lid gestelde verbod is in de periode van 1 november tot en met 31 december niet van toepassing op grasland, gelegen op kleigrond, indien na de vernietiging van de graszode als eerstvolgend gewas een ander gewas dan gras wordt geplant of gezaaid.

  • 9 Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op grasland op zandgrond indien de graszode wordt vernietigd om schade aan het grasland te herstellen en wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a. de beschadiging van het grasland is veroorzaakt door droogte of door vraat van emelten of engerlingen;

    • b. de verwachte grasopbrengst zonder herinzaai is naar verwachting tenminste 25% lager dan in een jaar zonder vraat of droogte;

    • c. de totale oppervlakte beschadigd grasland bedraagt tenminste 5% van de oppervlakte grasland die bij het bedrijf in gebruik is;

    • d. een geregistreerd schade-expert bevestigt in een op het bedrijf te bewaren rapport dat is voldaan aan de onder a tot en met c genoemde voorwaarden;

    • e. het voornemen om de graszode te vernietigen wordt minimaal zeven werk dagen voorafgaand aan de daadwerkelijke vernietiging, maar uiterlijk op 31 augustus van het betreffende jaar en na gereedkomen van het onder d bedoelde rapport, gemeld bij Onze Minister van Economische Zaken;

    • f. op de betreffende percelen grasland vindt herinzaai van gras plaats binnen zeven werkdagen na de vernietiging van de graszode, maar uiterlijk op 15 september van het betreffende jaar.

Artikel 5

  • 1 Het is verboden dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of een mengsel met deze meststoffen te gebruiken op grasland, bouwland of niet-beteelde grond, tenzij de dierlijke meststoffen of het zuiveringsslib emissiearm worden aangewend.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod is in de periode van 1 maart tot en met 31 mei niet van toepassing op het gebruik van drijfmest afkomstig van runderen ter voorkoming van schade aan gewassen door winderosie op bouwland gelegen op zandgrond in veenkoloniaal gebied of op Texel en indien op het perceel een gewas is ingezaaid, geplant of gepoot.

  • 3 Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het gebruik van vaste dierlijke meststoffen onderscheidenlijk steekvast zuiveringsslib op grond waarop gras wordt geteeld of waarop uitsluitend fruitteelt wordt uitgeoefend, tenzij de grond een hellingspercentage heeft van 7 of meer.

Artikel 6

Het is verboden dierlijke meststoffen, stikstofkunstmest, zuiveringsslib, compost, overige organische meststoffen of een mengsel met deze meststoffen te gebruiken anders dan door een zo gelijkmatig mogelijke verspreiding over het perceel waarop de meststoffen worden gebruikt.

§ 4. Gebruik van dierlijke meststoffen en stikstofkunstmest op steile hellingen

Artikel 6a

  • 1 Het is verboden dierlijke meststoffen, stikstofkunstmest, zuiveringsslib, compost, overige organische meststoffen of een mengsel met deze meststoffen te gebruiken op grond met een hellingspercentage van 7 of meer indien de desbetreffende grond is aangetast door geulenerosie.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder geulenerosie verstaan: de versnelde afvoer van bodemmateriaal door oppervlakkig afstromend water, waarbij geulen van meer dan 30 centimeter diepte zijn ontstaan.

Artikel 6b

  • 1 Het is verboden dierlijke meststoffen, zuiveringsslib, compost, overige organische meststoffen of een mengsel met deze meststoffen te gebruiken op niet-beteelde grond met een hellingspercentage van 7 of meer.

  • 2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor niet-beteelde grond met een hellingspercentage van minder dan 18 indien deze grond uiterlijk acht dagen na het gebruik van de dierlijke meststoffen gelijkmatig is ingezaaid met een ander gewas dan maïs, aardappelen of bieten.

  • 3 De in het tweede lid genoemde uitzondering voor maïs, aardappelen of bieten geldt niet voor een perceel met een aaneengesloten lengte van ten hoogste 300 meter dat aan beide einden over de volle breedte door een duidelijk waarneembare kavelgrens is afgebakend, dan wel over de volle breedte wordt begrensd door grond die gelijkmatig is bedekt met een ander gewas dan maïs, aardappelen of bieten over een aaneengesloten lengte van ten minste 100 meter.

  • 4 Voor de toepassing van het derde lid wordt verstaan onder:

    • a. lengte van een perceel: zijde van een perceel die de grootste hoek vormt met de hoofdrichting van de hoogtelijnen;

    • b. breedte van een perceel: zijde van een perceel, die de kleinste hoek vormt met de hoofdrichting van de hoogtelijnen.

Artikel 6c

Het is verboden stikstofkunstmest te gebruiken op niet-beteelde grond met een hellingspercentage van 7 of meer.

Artikel 6d

Het verboden dierlijke meststoffen, stikstofkunstmest, zuiveringsslib, compost, overige organische meststoffen of een mengsel met deze meststoffen te gebruiken op bouwland met een hellingspercentage van 18 of meer.

§ 5. Ontheffingen

Artikel 7

  • 1 Onze Minister van Economische Zaken kan in overeenstemming met Onze Minister, op aanvraag en gehoord de Technische commissie bodem, ten behoeve van onderzoek ontheffing verlenen van de in de artikelen 4, 4a, 4b, 5, 6, 6b en 6d gestelde verboden, op basis van een ingediend onderzoeksplan.

  • 2 Een ontheffing kan slechts worden verleend indien naar het oordeel van Onze Ministers:

    • - de ontheffing noodzakelijk is voor het te verrichten onderzoek,

    • - het onderzoeksplan voldoende duidelijk en onderbouwd is,

    • - het voldoende aannemelijk is dat het onderzoek daadwerkelijk zal leiden tot het in het onderzoeksplan geformuleerde onderzoeksresultaat,

    • - het onderzoek voldoende innovatief is,

    • - het onderzoek voldoende beperkt in duur en omvang is, en

    • - het belang van de bescherming van de bodem zich niet verzet tegen de ontheffing.

Artikel 8

  • 1 Gedeputeerde staten kunnen voor de periode van 1 tot en met 15 september ten behoeve van experimenten met het gebruik van dierlijke meststoffen op bouwland of niet-beteelde grond, gelegen op zand- of lössgrond, of ten behoeve van experimenten met het gebruik van compost, zuiveringsslib of overige organische meststoffen op bouwland, gelegen op zand- of lössgrond, op aanvraag, ontheffing verlenen van het in artikel 4 gestelde verbod, op basis van een ingediend voorstel voor een experiment.

  • 2 De ontheffing kan slechts worden verleend na kennisgeving door gedeputeerde staten aan Onze Minister van de in het eerste lid bedoelde aanvraag en nadat Onze Minister ter zake de Technische commissie bodem heeft gehoord.

§ 6. Overige bepalingen

Artikel 8a

  • 1 Op zand- en lössgronden wordt na de teelt van maïs direct aansluitend een bij ministeriële regeling aangewezen gewas geteeld.

  • 2 De gewassen die na maïs worden geteeld, bedoeld in het eerste lid, mogen niet worden vernietigd voor 1 februari van het daarop volgende jaar.

Artikel 9

Met een laboratorium als bedoeld in artikel 4b, derde lid, wordt gelijk gesteld een vergelijkbare instelling, gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie, dan wel in een andere staat die partij is bij een daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, die een verklaring verstrekt op basis van onderzoekingen die voldoen aan een kwaliteitsborgingniveau dat tenminste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale onderzoekingen wordt nagestreefd.

Artikel 11

Dit besluit treedt in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 1 december 1997

Beatrix

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer

Uitgegeven de negende december 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Bijlage I. , behorende bij het Besluit gebruik meststoffen

Beschrijving van emissiearm aanwenden als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel n, van het Besluit gebruik meststoffen

1. Algemeen

Het emissiearm aanwenden van dierlijke meststoffen of zuiveringsslib vindt uitsluitend plaats door toepassing van de in de punten 2 en 3 beschreven methoden.

2. Emissiearm aanwenden van dierlijke meststoffen of zuiveringsslib op grasland

Bij het emissiearm aanwenden van dierlijke meststoffen of zuiveringsslib op grasland, gelegen op zand- of lössgrond, wordt tot 1 januari 2012 de mest of het slib onmiddellijk op of in de grond gebracht.

Bij het emissiearm aanwenden van dierlijke meststoffen of zuiveringsslib op grasland, gelegen op zand- of lössgrond, wordt na 31 december 2011 de mest of het slib onmiddellijk in de grond gebracht.

Bij het emissiearm aanwenden van dierlijke meststoffen of zuiveringsslib op grasland, gelegen op kleigrond of veengrond wordt de mest of het slib onmiddellijk op of in de grond gebracht.

Indien de mest of het slib op de grond wordt gebracht, geschiedt dit door middel van apparatuur waarmee de mest of het slib uitsluitend in strookjes tussen het gras wordt gebracht, waarbij het gras tevoren wordt opgelicht of zijdelings wordt weggedrukt. De strookjes hebben geen grotere breedte dan 5 centimeter en de afstand van het midden van een strookje tot het midden van het naastliggende strookje is minimaal 15 centimeter.

Indien de mest of het slib in de grond wordt gebracht, geschiedt dit door middel van apparatuur waarmee de mest of het slib uitsluitend in de grond wordt gebracht in sleufjes. De sleufjes hebben geen grotere breedte dan 5 centimeter.

3. Emissiearm aanwenden van dierlijke meststoffen of zuiveringsslib op bouwland

  • a. Bij het emissiearm aanwenden van drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib wordt de drijfmest of het zuiveringsslib:

    • 1°. op beteeld bouwland, onmiddellijk in de grond gebracht door middel van apparatuur waarmee de mest of het slib uitsluitend in de grond wordt gebracht in sleufjes. De sleufjes hebben geen grotere breedte dan 5 centimeter, of

    • 2°. op niet-beteeld bouwland, onmiddellijk in de grond gebracht door middel van apparatuur waarmee de mest of het slib uitsluitend in de grond wordt gebracht in sleufjes. De sleufjes hebben geen grotere breedte dan 5 centimeter en zijn minimaal 5 centimeter diep, of

    • 3°. in één werkgang aangewend, waarbij de mest of het slib met één machine op het grondoppervlak wordt gebracht en ondergewerkt, op zodanige wijze dat de mest of het slib direct nadat deze op het grondoppervlak is gebracht ofwel in de grond wordt gebracht, ofwel intensief met de grond wordt vermengd, met als gevolg dat de mest of het slib als zodanig niet meer zichtbaar op het grondoppervlak ligt.

  • b. Bij het emissiearm aanwenden van vaste mest of steekvast zuiveringsslib wordt de mest of het slib in maximaal twee direct opeenvolgende werkgangen op het grondoppervlak gebracht en ondergewerkt, en wel op zodanige wijze dat de mest of het slib direct nadat deze op het grondoppervlak is gebracht ofwel in de grond wordt gebracht, ofwel intensief met de grond wordt vermengd, met als gevolg dat de mest of het slib als zodanig niet meer zichtbaar op het grondoppervlak ligt.

Bijlage II. , behorende bij het Besluit gebruik meststoffen

I Bepaling hellingspercentage van gewaspercelen met één hoogste en één laagste punt

1. Bepaling van de richting van de steilste helling in het gewasperceel (L = lengte van het gewasperceel).

De steilste helling in het gewasperceel is maatgevend voor L.

Figuur A

Bijlage 2563.png

L van gewasperceel a = 400 meter

L van gewasperceel b = 200 meter

2. Bepaling van het gemiddelde hellingspercentage over de in 1 vermelde L (lengte gewasperceel).

Figuur B

Bijlage 2564.png

Gemiddeld hellingspercentage = 1.

Figuur C

Bijlage 2565.png

Gemiddeld hellingspercentage: 300/500 x 6 + 200/500 x 1 = 4

Figuur D

Bijlage 2566.png

Gemiddeld hellingspercentage: 150/500 x 2 + 200/500 x 12/500 + 150/500 x 2 = 6

II Bepaling hellingspercentage van gewaspercelen met meer dan één hoogste punt of laagste punt (holle en bolle percelen)

1. Holle percelen: vanuit het laagste punt het gemiddelde van twee hellingen bepalen.

Figuur E

Bijlage 2567.png

Gemiddeld hellingspercentage van helling 1: 200/300 x 6 + 100/300 x 9 = 7

helling 2: idem

Gemiddeld hellingspercentage gewasperceel:

300/600 x 7 + 300/600 x 7 = 7

2. Bolle percelen: vanuit het hoogste punt het gemiddelde van twee hellingen bepalen.

Bijlage III. , behorende bij het Besluit gebruik meststoffen

Toetsingswaarden voor de bodem bij het gebruik van zuiveringsslib

Cd (Cadmium)

ten hoogste 0,4 + 0,007 (L + 3H) mg/kg ds

Cr (Chroom)

ten hoogste 50 + 2 L mg/kg ds

Cu (Koper)

ten hoogste 15 + 0,6 (L + H) mg/kg ds

Hg (Kwik)

ten hoogste 0,2 + 0,0017 (2 L + H) mg/kg ds

Ni (Nikkel)

ten hoogste 10 + L mg/kg ds

Pb (Lood)

ten hoogste 50 + L + H mg/kg ds

Zn (Zink)

ten hoogste 50 + 1,5 (2 L + H) mg/kg ds

As (Arseen)

ten hoogste 15 + 0,4 (L + H) mg/kg ds

L = % Lutum

H = % organische stof

Bijlage IV. behorende bij het Besluit gebruik meststoffen

[Vervallen per 01-01-2008]