Regeling kentekens en kentekenplaten

Geraadpleegd op 01-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-09-2002.
Geldend van 01-09-2002 t/m 31-08-2005

Artikel 1

  • 1 Kentekens bestaan uit een samenstel van twee groepen van twee cijfers en één groep van twee letters of uit een samenstel van twee groepen van twee letters en één groep van twee cijfers.

  • 2 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid bestaan:

    • a. kentekens, bevattende de lettergroep AA of CDJ en vóór 1 januari 1991 opgegeven kentekens bevattende de lettergroep CD uit een samenstel van genoemde lettergroep en één groep van ten hoogste drie cijfers,

    • b. kentekens als bedoeld in artikel 4, zesde lid, van het Kentekenreglement, uit een samenstel van twee groepen van drie letters en cijfers of een combinatie daarvan, en

    • c. kentekens als bedoeld in artikel 4, zevende en achtste lid van het Kentekenreglement, uit een samenstel van twee groepen van twee cijfers en één enkele letter.

  • 3 Voor een bedrijfsauto wordt, voor zover de toegestane maximum massa niet meer bedraagt dan 3500 kg, een kenteken opgegeven dat begint met de letter V dan wel een kenteken dat begint met een groep van twee cijfers en waarvan de eerste groep van twee letters begint met de letter V of de letter B, en wordt, voor zover de toegestane maximum massa meer bedraagt dan 3500 kg, een kenteken opgegeven dat begint met de letter B.

  • 4 Voor zover voor een bedrijfsauto een kenteken is opgegeven dat bestaat uit een samenstel van twee groepen van twee letters en één groep van twee cijfers, wordt, indien door wijziging van het voertuig de toegestane maximum massa niet meer dan 3500 kg dan wel meer dan 3500 kg is komen te bedragen, met toepassing van het bepaalde in het derde lid, een nieuw kenteken opgegeven.

Artikel 2

  • 1 Het type en de afmetingen van letters, cijfers en horizontale streep alsmede de onderlinge afstand daarvan, moeten overeenkomen met de modellen A.1, A.2, B.1, B.2, C.1 of C.2 van de bijlage. Het Europese embleem en de landenindicator moeten in geel respectievelijk in wit zijn aangebracht op een blauwe retroreflecterende achtergrond overeenkomstig de modellen D1 of D2 van de bijlage.

  • 2 Het type en de afmetingen van de kentekenplaat moeten overeenkomen met de modellen 1.1 tot en met 27.31 van de bijlage.

Artikel 3

  • 1 Kentekens moeten zijn aangebracht op kentekenplaten in zwarte, onuitwisbare tekens op retroreflecterende achtergrond, volgens de modellen 27.1 tot en met 27.29 van de bijlage. De kleur van de achtergrond is geel voor de modellen 27.1 tot en met 27.10, lichtgroen voor de modellen 27.11 tot en met 27.14 en wit voor de modellen 27.15 tot en met 27.29. De kleur van de rand in de modellen 27.1 tot en met 27.13 alsmede 27.15 tot en met 27.17 en 27.24 tot en met 27.29 is zwart. De kentekenplaten volgens de modellen 27.18 tot en met 27.20 mogen zijn voorzien van een zwarte rand. De in dit lid genoemde kleuren moeten voldoen aan de Regeling eisen goedkeuring kentekenplaten 2000.

  • 2 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid:

    • a mogen kentekens zijn aangebracht op kentekenplaten in witte, onuitwisbare tekens op donkerblauwe achtergrond:

      • -

        volgens de modellen 1.1 tot en met 10.1 van de bijlage voor voertuigen die voor 1 januari 1977 in gebruik zijn genomen en waarvoor, voor wat betreft de modellen 1.1, 2.1, 3.1 en 4.1 van de bijlage, geen kenteken is opgegeven dat bestaat uit twee groepen van twee letters en één groep van twee cijfers, en waarvoor, voor wat betreft de modellen 8.1, 9.1 en 10.1 van de bijlage een kenteken bevattende de lettergroep AA, CDJ of vóór 1 februari 1991 een kenteken bevattende de lettergroep CD is opgegeven;

      • -

        volgens de modellen 11.1 tot en met 17.3 van de bijlage voor voertuigen die voor 1 januari 1978 in gebruik zijn genomen en waarvoor, voor wat betreft de modellen 11.1 en 12.1 van de bijlage, geen kenteken is opgegeven dat bestaat uit twee groepen van twee letters en één groep van twee cijfers, en waarvoor, voor wat betreft de modellen 15.1 tot en met 17.3 van de bijlage een kenteken bevattende de lettergroep AA, CDJ of vóór 1 februari 1991 een kenteken bevattende de lettergroep CD is opgegeven;

      • -

        volgens model 18.1 van de bijlage voor voertuigen die voor 1 januari 1977 in gebruik zijn genomen en waarvoor geen kenteken is opgegeven dat bestaat uit twee groepen van twee letters en één groep van twee cijfers;

    • b mogen kentekens zijn aangebracht op kentekenplaten volgens model 18.2 van de bijlage, voor zover blijkens het kentekenbewijs voor het voeren van deze kentekenplaten toestemming is verleend. Deze kentekens moeten zijn aangebracht in:

      • 1º. zwarte, onuitwisbare tekens op een retroreflecterende gele achtergrond dan wel

      • 2º. voor wat betreft motorrijtuigen die worden gebruikt voor taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer 2000, in zwarte, onuitwisbare tekens op een retroreflecterende lichtblauwe achtergrond.

      Voor wat betreft voertuigen die vóór 1 januari 1978 in gebruik zijn genomen en waarvoor geen kenteken is opgegeven dat bestaat uit twee groepen van twee letters en één groep van twee cijfers mogen deze kentekens in plaats van in zwarte, onuitwisbare tekens op een retroreflecterende gele achtergrond, worden aangebracht in witte, onuitwisbare tekens op een donkerblauwe achtergrond. De kleuren geel, donkerblauw en lichtblauw moeten voldoen aan de Regeling eisen goedkeuring kentekenplaten 2000;

    • c mag op een kentekenplichtige aanhangwagen die in gebruik is genomen voor 1 januari 1978, een kenteken zijn aangebracht op kentekenplaten in witte, onuitwisbare tekens op donkerblauwe achtergrond volgens de modellen 1.1, 2.1, 8.1, 9.1, 10.1, 11.1, 12.1 en de modellen 15.1 tot en met 17.3 van de bijlage.

  • 3 Met betrekking tot motorrijtuigen die voor 1 februari 2000 in gebruik zijn genomen mogen kentekens, niet zijnde handelaarskentekens of kentekens als bedoeld in artikel 4, zesde lid, van het Kentekenreglement, in afwijking van het eerste lid zijn aangebracht op een gele achtergrond volgens de modellen 11.1, 12.1, 13.1, 14.1, en 18.1 van de bijlage en, voor zover het betreft kentekens behorende tot de lettergroep AA en CDJ alsmede vóór 1 februari 1991 opgegeven kentekens bevattende de lettergroep CD, volgens de modellen 15.1, 16.1, 17.1, 17.2 en 17.3 van de bijlage. Deze afwijkingsmogelijkheid geldt:

    • a. voor APK-plichtige motorrijtuigen: tot de aanvang van de eerste periodieke keuring na 1 juni 2000, zulks onverminderd het zesde en zevende lid;.

    • b. voor niet APK-plichtige motorrijtuigen: tot 1 februari 2003.

    Indien van deze afwijkingsmogelijkheid gebruik wordt gemaakt mogen de modellen C1 of C2 worden toegepast.

  • 4

    • a. Op een niet-kentekenplichtige aanhangwagen en een aanhangwagen die voor 1 september 2002 in het verkeer is gebracht en waarvoor nog geen kenteken is opgegeven, mag tot 1 september 2003 het kenteken tevens zijn aangebracht op een kentekenplaat volgens een in het derde lid genoemd model.

    • b. Op een niet-kentekenplichtige aanhangwagen mag het kenteken slechts zijn aangebracht op een kentekenplaat in een kleur en volgens een model als genoemd in het tweede lid, onder a, indien het kenteken op het trekkend motorrijtuig op een kentekenplaat in dezelfde kleur is aangebracht.

    • c. Op een aanhangwagen achter een motorrijtuig waarvoor een GV-kenteken is opgegeven, mag een kentekenplaat met het voor het trekkend motorrijtuig opgegeven kenteken worden gevoerd volgens de modellen 27.24 en 27.25.

    • d. Indien een niet-kentekenplichtige aanhangwagen wordt voortbewogen door een motorrijtuig dat moet worden voorzien van handelaarskentekenplaten, geldt deze verplichting ook voor die aanhangwagen, met dien verstande dat de kentekenplaat in afwijking van artikel 7, eerste lid, aan de achterzijde van de aanhangwagen wordt aangebracht.

    • e. Op een aanhangwagen mag het kenteken niet zijn aangebracht op een kentekenplaat volgens model 18.2 van de bijlage.

  • 5

  • 6 In afwijking van het eerste en derde lid moeten kentekens die zijn opgegeven voor motorrijtuigen die op of na 1 juli 2000 voor de eerste keer worden gebruikt voor taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer 2000, zijn aangebracht op kentekenplaten in zwarte, onuitwisbare tekens op retroreflecterende achtergrond, volgens de modellen 27.30 en 27.31, onverminderd het bepaalde in het tweede lid, onderdeel b, aanhef en onder 2°. De kleur van de achtergrond is lichtblauw. De kleur van de rand is zwart. De in dit lid genoemde kleuren moeten voldoen aan de Regeling eisen goedkeuring kentekenplaten 2000.

    Dit lid geldt niet voor motorrijtuigen die moeten zijn voorzien van kentekenplaten volgens de modellen 27.15 en 27.16 van de bijlage.

  • 7 Indien het kenteken van een motorrijtuig op meer dan drie wielen is aangebracht op een kentekenplaat volgens model 18.2, 27.15 of 27.16 van de bijlage, is het motorrijtuig aan de voor- en achterzijde voorzien van een kentekenplaat volgens hetzelfde model dan wel, voor wat betreft de modellen 27.15 en 27.16, van een kentekenplaat volgens één van deze modellen.

Artikel 4

  • 1 Indien het kenteken bestaat uit twee groepen van twee cijfers voorafgegaan door één letter of één groep van twee letters, wordt de letter of lettergroep voor of in het midden boven de cijfergroepen geplaatst.

  • 2 Indien het kenteken bestaat uit twee groepen van twee cijfers gevolgd door één letter of één groep van twee letters, wordt de letter of lettergroep achter of in het midden onder de cijfergroepen geplaatst.

  • 3 Indien het kenteken bestaat uit twee groepen van twee cijfers gescheiden door één letter of één groep van twee letters wordt de letter of lettergroep geplaatst tussen de cijfergroepen of links naast de tweede cijfergroep. In het laatste geval wordt de eerste cijfergroep in het midden boven de letter of lettergroep en de tweede cijfergroep geplaatst.

  • 4 Indien het kenteken bestaat uit twee groepen van twee letters en één groep van twee cijfers, worden de groepen achter elkaar geplaatst of wordt de eerste groep in het midden boven de twee andere groepen geplaatst.

  • 5 Indien het kenteken bestaat uit twee groepen van twee cijfers en één groep van twee letters of uit twee groepen van twee letters en één groep van twee cijfers, wordt het kenteken, indien dit wordt aangebracht op een kentekenplaat volgens model 18.1 van de bijlage, gesplitst in twee groepen van drie tekens, waarbij de eerste groep tekens boven de tweede groep tekens wordt geplaatst.

  • 6 Indien het kenteken bestaat uit de lettergroepen AA of CD en één groep van ten hoogste drie cijfers, wordt de lettergroep voor of in het midden boven de cijfergroep geplaatst.

  • 7 Indien het kenteken bestaat uit de lettergroep CDJ en één groep van ten hoogste drie cijfers, wordt de lettergroep voor of in het midden boven de cijfergroep geplaatst dan wel, indien het een kenteken betreft dat vóór 1 februari 1991 is opgegeven, worden de letters CD voor de letter A of J en de cijfergroep of in het midden boven de letter A of J en de cijfergroep geplaatst.

  • 8 Indien het kenteken bestaat uit twee groepen van drie letters en cijfers of een combinatie daarvan, wordt de eerste groep van drie tekens voor of boven de tweede groep van drie tekens geplaatst.

Artikel 5

  • 1 Kentekenplaten zijn voorzien van een merk volgens model M.3 van de bijlage.

  • 2 In afwijking van het eerste lid zijn kentekenplaten voorzien van een merk overeenkomstig artikel 5, eerste en tweede lid, zoals die artikelleden luidden vóór de inwerkingtreding van deze regeling, indien:

  • 3 De kentekenplaten volgens de modellen 11.1, 12.1 en 18.1 van de bijlage, voor zover zij zijn voorzien van een witte achtergrond, alsmede kentekenplaten volgens de modellen 19.1 tot en met 26.1 en 27.18 tot en met 27.23 van de bijlage behoeven niet te behoren tot een goedgekeurde soort.

  • 4 Het door de lamineerder, bedoeld in de Regeling erkenning lamineerders, aan te brengen waarmerk is volgens model M3, met dien verstande, dat er slecht vier cijfers in zijn opgenomen, beginnend met een 3. Het door de foliefabrikant, bedoeld in de Erkenningsregeling foliefabrikanten, aan te brengen waarmerk is volgens model M3, met dien verstande, dat er slechts vier cijfers in zijn opgenomen, beginnend met een 2.

Artikel 6

  • 1 Op de donkerblauwe of groene achtergrond van een kentekenplaat volgens de modellen 1.1 tot en met 10.1 van de bijlage mag niets anders voorkomen dan het kenteken, het Rijkskeurmerk, het keurmerk van de erkende of gemachtigde kentekenplaatfabrikant en de waarmerken van de erkende of gemachtigde foliefabrikant en lamineerder.

    Voor zover het betreft een kentekenplaat volgens de modellen 5.1, 6.1 en 7.1 van de bijlage mogen voorts in witte cijfers op rode achtergrond de laatste twee cijfers van het jaartal voorkomen dat het jaar aangeeft waarin de geldigheid van het kentekenbewijs, door de afgifte waarvan het kenteken is opgegeven, eindigt.

  • 2 Op de donkerblauwe, groene of gele achtergrond van een kentekenplaat volgens de modellen 11.1 tot en met 18.2 van de bijlage mag niets anders voorkomen dan het kenteken, het keurmerk van de erkende of gemachtigde kentekenplaatfabrikant en de waarmerken van de erkende of gemachtigde foliefabrikant en lamineerder.

    Voor zover het betreft een kentekenplaat volgens de modellen 13.1 en 14.1 van de bijlage mogen voorts in witte dan wel gele retroflecterende cijfers op rode achtergrond de laatste twee cijfers van het jaartal voorkomen dat het jaar aangeeft waarin de geldigheid van het kentekenbewijs, door de afgifte waarvan het kenteken is opgegeven, eindigt.

  • 3 Op de witte achtergrond van kentekenplaten volgens de modellen 11.1, 12.1, 18.1 en 19.1 tot en met 26.1 mag niets anders voorkomen dan het kenteken en het merk van de fabrikant. Op de achtergrond van een kentekenplaat volgens de modellen 27.1 tot en met 27.29 van de bijlage mag niets anders voorkomen dan hetgeen is vermeld in die modellen, alsmede de waarmerken van de erkende of gemachtigde foliefabrikant en lamineerder. De kentekenplaten volgens de modellen 27.15 tot en met 27.17 moeten zijn voorzien van een maandaanduiding, die uitsluitend mag bestaan uit het nummer van de lopende of de volgende maand.

  • 4 [Red: Vervallen.]

Artikel 7

  • 1 Bij motorrijtuigen op meer dan drie wielen moeten de kentekenplaten zijn aangebracht aan de voor- en achterzijde van het motorrijtuig op de daartoe bestemde plaats.

  • 2 Bij motorrijtuigen op twee of drie wielen met of zonder zijspanwagen moet de kentekenplaat zijn aangebracht aan de achterzijde van het motorrijtuig op de daartoe bestemde plaats.

  • 3 Bij aanhangwagens waarvoor een kenteken dient te zijn opgegeven moet de kentekenplaat zijn aangebracht aan de achterzijde van de aanhangwagen op de daartoe bestemde plaats.

  • 4 Bij aanhangwagens waarvoor het vereiste dat een kenteken dient te zijn opgegeven niet geldt, moet, indien de aanhangwagen is verbonden met een motorrijtuig, een kentekenplaat met het kenteken van het motorrijtuig zijn aangebracht aan de achterzijde van de aanhangwagen op de daartoe bestemde plaats.

  • 5 De kentekenplaat moet loodrecht op het verticale mediaanvlak van het voertuig zijn aangebracht en zich in verticale stand bevinden, met een tolerantie van 5%. Indien de vorm van het voertuig zulks vereist, mag de kentekenplaat evenwel de volgende helling ten opzichte van de verticale stand hebben:

    • a. indien de van het kenteken voorziene zijde van de kentekenplaat naar boven is gekeerd, een hoek van ten hoogste 30°, mits de bovenrand van de kentekenplaat zich niet hoger dan 1.20 m boven het wegdek bevindt,

    • b. indien de van het kenteken voorziene zijde van de kentekenplaat naar beneden is gekeerd, een hoek van ten hoogste 15°, mits de bovenrand van de kentekenplaat zich op een grotere hoogte dan 1.20 m boven het wegdek bevindt.

  • 6 Het kenteken dat aan de voorzijde is aangebracht moet van voren, het kenteken dat aan de achterzijde is aangebracht, moet van achteren zichtbaar zijn en mag niet hoger dan 2 m boven het wegdek zijn aangebracht.

  • 7 De kentekenplaat moet zodanig op het motorrijtuig dan wel de aanhangwagen zijn bevestigd, dat:

    • a. de kentekenplaat en het kenteken aan de achterzijde van het voertuig over de volle, in de bijlage voorgeschreven, oppervlakte zichtbaar is voor een waarnemer, die zich op een afstand van 20 m midden achter het voertuig bevindt,

    • b. de karakters van het kenteken niet door de bevestigingsmiddelen zijn beschadigd, en

    • c. de kentekenplaat aan de achterzijde van het voertuig niet door glas of ander doorzichtig materiaal wordt bedekt.

  • 8 Aan of op het motorrijtuig, de aanhangwagen of de kentekenplaat mag geen teken of middel zijn aangebracht dat de herkenning, daaronder begrepen de herkenning met behulp van technische voorzieningen, van het kenteken bemoeilijkt of kan bemoeilijken.

  • 9 Het bepaalde in het zevende lid, onderdeel c, geldt niet voor voertuigen die voor 1 januari 1972 in gebruik zijn genomen, tenzij het kenteken op een retroflecterende plaat is aangebracht.

Artikel 9

De regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 13 december 1994, nr. RV 188178, betreffende kentekens en kentekenplaten (Stcrt. 248), wordt ingetrokken.

Artikel 10

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 11

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling kentekens en kentekenplaten.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen, die ter inzage worden gelegd bij de bibliotheek van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Plesmanweg 1, ’s-Gravenhage, de Dienst Wegverkeer, Europaweg 205, Zoetermeer en de Dienst Wegverkeer, Skager Rak 10 Veendam.

’s-Gravenhage, 3 december 1997

De

Minister

van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Bijlage

[Red: Ligt ter inzage bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, te 's-Gravenhage.]