Paragraaf 4. Voorschriften voor de afzonderlijke borden
Bord A1 (maximumsnelheid)
Toepassing
-
4 30 km/h en 30 km/h-zone, 60 km/h en 60 km/h-zone
Bord A1 (30 km/h binnen en buiten de bebouwde kom en 60 km/h buiten de bebouwde kom)
mag op wegvakken slechts worden toegepast indien wordt voldaan aan de volgende eisen:
- -
iedere weg in het betrokken gebied heeft voornamelijk een verblijfsfunctie;
- -
om te voorkomen dat de verblijfsfunctie wordt aangetast door een relatief hoge intensiteit
van het gemotoriseerde verkeer, is de weg met zijn omgeving waar nodig aangepast;
- -
met het oog op snelheidsbeperking en attentieverhoging is extra aandacht besteed aan
potentieel gevaarlijke punten, zoals:
-
a. plaatsen waar voetgangers, in het bijzonder schoolkinderen en bejaarden, plegen over
te steken;
-
b. kruispunten met een hoofdroute voor fietsers en eventueel bromfietsers;
-
c. kruispunten waar de voorrang door middel van borden geregeld is;
- -
de overgangen naar een andere maximumsnelheid zijn door de constructie duidelijk herkenbaar;
- -
indien de overgang naar een hogere maximumsnelheid binnen 20 meter van een kruisende
weg ligt, dan is de voorrang geregeld door middel van verkeerstekens of een in- en
uitritconstructie, tenzij de kruisende weg geschikt is om in het betrokken gebied
opgenomen te worden.
Plaatsing
Onderborden
Categorale maxima
-
1 Om een maximumsnelheid aan te geven voor een bepaalde categorie bestuurders wordt
die categorie aangegeven op een onderbord, en wel zo mogelijk door het betreffende
symbool dat voorkomt in bijlage 1 van het RVV 1990.
Indien de maximumsnelheden betrekking hebben op motorvoertuigen die een bepaald maximum
toegestane totaalmassa te boven gaan wordt op het onderbord die massa vermeld in het
aantal tonnen, aangegeven door cijfers met toevoeging van de letter t.
Bord A2 Einde maximumsnelheid
Toepassing
Het bord wordt niet toegepast bij de toegang tot een woonerf.
Bord A3 (maximumsnelheid op een elektronisch signaleringsbord)
Toepassing
Geen andere dan de volgende maximumsnelheden worden vastgesteld op wegvakken op autosnelwegen:
130, 120, 110, 100, 90, 80, 70, 60, 50 km/h.
Plaatsing
Bord A4 (adviessnelheid)
Toepassing
Voorwaarschuwingsborden
Bord A5 (einde adviessnelheid)
Toepassing
Bord B1 (voorrangsweg)
Toepassing
-
1 Het bord wordt niet toegepast in erven, op 30 km/h-wegen, in 30 km/h-zones, op 60
km/h-wegen en in 60 km/h-zones.
Plaatsing
Onderborden
Borden B3, B4 en B5 (voorrangskruispunt)
Toepassing
Plaatsing
-
1 Het bord mag achterwege blijven, indien het verwarring kan geven ten aanzien van
de voorrangsregeling op een volgende, op zeer korte afstand gelegen, kruising of splitsing
van wegen. In dit geval worden op de zijweg zowel bord B6 als haaientanden, dan wel
bord B7 en een stopstreep toegepast.
Bord B6 (verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg)
Toepassing
Plaatsing
Voorwaarschuwingsborden
Onderborden
Bord B7 (stop; verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg)
Toepassing
Plaatsing
Vooraanduiding
Bord C1 (gesloten in beide richtingen voor voertuigen, ruiters en geleiders van rij-
of trekdieren of vee)
Toepassing
Bord C2 (eenrichtingweg, in deze richting gesloten voor voertuigen, ruiters en geleiders
van rij- of trekdieren of vee)
Toepassing
-
2 Het bord wordt ter voorkoming van spookrijden geplaatst aan het einde van afritten
van autosnelwegen en dubbelbaans autowegen, ter weerszijden van de rijbaan. Dit bord
wordt op een afstand van tenminste 100 m herhaald en is voorzien van een onderbord
met de tekst ’ga terug’. De onderkant van het onderbord moet zich bij voorkeur op
een hoogte van 0,50 m boven het wegdek bevinden.
Bord C4 (eenrichtingweg)
Plaatsing
Toepassing
Bord C5 (inrijden toegestaan)
Plaatsing
Bord C19 (gesloten voor voertuigen die, met inbegrip van de lading, hoger zijn dan
op het bord is aangegeven)
Toepassing
Plaatsing
Bord C22 (gesloten voor voertuigen met bepaalde gevaarlijke stoffen)
Toepassing en plaatsing
Vooraanduiding
Bord C23-01 Spitsstrook open
Toepassing
Dit bord wordt toegepast op bepaalde trajecten om aan te geven dat daar de vluchtstrook
in verband met grote drukte is opengesteld als spitsstrook.
Plaatsing
Het bord wordt geplaatst aan de zijde van de rijbaan waar zich de spitsstrook bevindt.
Uitvoering
De afmeting van het bord bedraagt tenminste 1,85 meter (breedte) bij tenminste 1,25
meter (hoogte). De borden worden in verschijnuitvoering uitgevoerd. Er moet ook een
blanco vlak of aanduiding kunnen worden getoond, waaruit blijkt dat de spitsstrook
niet operationeel is.
Onderbord
Het bord kan worden voorzien van een onderbord. In dat geval luidt de tekst: ‘Spitsstrook
open’.
Bord C23-02 Spitsstrook vrijmaken
Toepassing
Dit bord wordt uitsluitend gebruikt om aan te geven dat een geopende spitsstrook dient
te worden ontruimd.
Plaatsing
Het bord wordt geplaatst aan de zijde van de rijbaan waar zich de spitsstrook bevindt.
Het bord kan zonodig op enige afstand worden herhaald.
Uitvoering
De afmeting van het bord bedraagt tenminste 1,85 meter (breedte) bij tenminste 1,25
meter (hoogte). De borden worden in verschijnuitvoering uitgevoerd. Er moet ook een
blanco vlak of aanduiding kunnen worden getoond, waaruit blijkt dat de spitsstrook
niet operationeel is.
Onderbord
Het bord C23-02 kan worden voorzien van een onderbord. In dat geval luidt de tekst:
‘Spitsstrook vrijmaken’.
Bord C23-03 Einde spitsstrook
Toepassing
Het bord wordt gebruikt om het einde van de spitsstrook aan te geven.
Plaatsing
Het bord wordt geplaatst aan de zijde van de rijbaan waar zich de spitsstrook bevindt.
Uitvoering
De afmeting van het bord bedraagt tenminste 1,85 meter (breedte) bij tenminste 1,25
meter (hoogte). De borden worden in verschijnuitvoering uitgevoerd. Er moet ook een
blanco vlak of aanduiding kunnen worden getoond, waaruit blijkt dat de spitsstrook
niet operationeel is.
Onderbord
Het bord C23-03 kan worden voorzien van een onderbord. In dat geval luidt de tekst:
‘Einde spitsstrook’.
Bord D1 Rotonde; verplichte rijrichting
Toepassing en plaatsing
-
2 Dit bord wordt slechts toegepast in combinatie met plaatsing van bord B6 en haaientanden
bij de aansluiting van toeleidende wegen op de hoofdrijbaan van de rotonde. De vormgeving
van de toeleidende wegen is zonodig aangepast aan de voorrangsregeling.
Bovenstaande gebeurt op zodanige wijze dat de bestuurders op de toeleidende weg voorrang
moeten verlenen aan de bestuurders op de hoofdrijbaan van de rotonde.
Vooraanduidingsborden
Borden D2 (gebod voor alle bestuurders het bord voorbij te gaan aan de zijde die de
pijl aangeeft) en D3 (bord mag aan beide zijden voorbij worden gegaan)
Toepassing
Plaatsing
Bord E1 (parkeerverbod) en bord E2 (verbod stil te staan)
Plaatsing
-
1 Het einde en het begin van een parkeer- of stopverbod wordt zonodig aangegeven door
middel van een onderbord met een pijl in de richting van het wegvak waarvoor het verbod
geldt. Dit onderbord wordt evenwijdig aan de wegas aangebracht. Wanneer het einde
of het begin van een verbod met een zijweg samenvalt kan het onderbord achterwege
blijven.
Het einde van deze verboden wordt niet aangegeven indien dit reeds volgt uit een ander
verkeersteken of uit een gedragsregel dan wel uit de inrichting van de weg.
-
2 Op rijbanen met verkeer in twee richtingen worden deze borden zodanig geplaatst dat
de verboden voor verkeer in beide richtingen waarneembaar zijn. Hiertoe mogen de borden,
mits voorzien van een onderbord waaruit begin of eind van het parkeerverbod blijkt,
evenwijdig aan de wegas worden geplaatst.
Bord E5 (taxistandplaats; tevens parkeerverbod voor andere voertuigen)
Plaatsing
Bord E6 (gehandicaptenparkeerplaats)
Plaatsing
Onderborden
Bord E7 (gelegenheid bestemd voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen; tevens
parkeerverbod voor andere voertuigen)
Plaatsing
Bord E8 (parkeergelegenheid alleen bestemd voor de voertuigcategorie die op het bord
is aangegeven; tevens parkeerverbod voor andere voertuigcategorieën)
Uitvoering
Plaatsing
Bord E9 (parkeergelegenheid alleen bestemd voor vergunninghouders)
Plaatsing
Bord E10 (Parkeerschijf-zone)
Plaatsing
-
2 In een zone, aangeduid met bord E10, worden parkeerplaatsen waar het gebruik van
de parkeerschijf niet verplicht is, aangeduid of aangegeven met een P-tegel of een
P-bord.
Bord E12 (Parkeergelegenheid voor openbaar-vervoer-reizigers bij een Parkeer en Reis
halte)
Toepassing
Plaatsing
Bord E13 (Parkeergelegenheid ten behoeve van carpoolers)
Toepassing
Plaatsing
Bord F1 (verbod voor motorvoertuigen om elkaar onderling in te halen)
Plaatsing
Bord F2 (einde verbod voor motorvoertuigen om elkaar onderling in te halen)
Plaatsing
Bord F3 (verbod voor vrachtauto’s om motorvoertuigen in te halen)
Plaatsing
Bord F4 (einde verbod voor vrachtauto’s om motorvoertuigen in te halen)
Plaatsing
Bord F5 (verbod voor bestuurders door te gaan bij nadering van verkeer uit tegengestelde
richting)
Vooraanduidingen
Bord F6 (bestuurders uit tegengestelde richting moeten verkeer dat van deze richting
nadert voor laten gaan)
Vooraanduidingen
Bord F7 (keerverbod)
Plaatsing
Bord F10 (stop. In het bord kan worden aangegeven door wie of waarom het bord wordt
toegepast)
Uitvoering
Voorwaarschuwing
Bord G1 (autosnelweg)
Toepassing
Bord G3 (autoweg)
Toepassing
Bord G5 (erf)
Toepassing
-
1 Het erf moet voornamelijk een verblijfsfunctie hebben. Dit houdt in, voor zover het
gemotoriseerd verkeer betreft, dat de wegen binnen een erf slechts een functie mogen
hebben voor verkeer dat zijn bestemming of zijn vertrekpunt binnen het erf heeft en
de intensiteit van het verkeer het karakter van het erf niet mag aantasten.
-
4 De in- en uitgangen van een erf moeten reeds door hun constructie als zodanig duidelijk
kenbaar zijn. Voor zover de in- en uitgangen bij een kruisende weg door motorvoertuigen
kunnen worden gebruikt moeten zij als in- of uitrit zijn uitgevoerd. Het is toegestaan
dat de in- en uitgang van een erf vóór een kruisende weg is gesitueerd, mits op een
zodanige afstand, met een minimum van 20 meter, van de kruisende weg dat geen misverstand
kan bestaan over de op het kruispunt geldende voorrangsregeling.
Bord G6 (einde erf)
Toepassing
Plaatsing
Borden G7 tot en met G14 Voetpad, ruiterpad, verplicht fietspad, onverplicht fietspad
en fiets/bromfietspad, respectievelijk einde van het pad.
Toepassing
Plaatsing
Uitvoering
Borden H1 en H2 (bebouwde kom resp. einde bebouwde kom)
Toepassing
-
1 De grens van de bebouwde kom, aangegeven door bord H1 en H2, wordt gekenmerkt door
het begin van een langs de weg gelegen aaneengesloten bebouwing van zodanige omvang
en dichtheid, dat een voor de weggebruiker duidelijk herkenbaar verschil in het karakter
van de wegomgeving aanwezig is met een buiten de bebouwde kom gelegen weg. Ter plaatse
van de komgrens moet een zodanige wijziging van wegkenmerken voorkomen dat het verschil
in karakter van de weg voor en na bord H1 of H2 aldaar zoveel mogelijk benadrukt wordt.
Plaatsing
Bord J 9 Rotonde.
Toepassing
Bord J15 (beweegbare brug)
Plaatsing
Onderborden
Bord J16 (werk in uitvoering)
Toepassing
Borden J17 tot en met J19 (rijbaanversmalling)
Toepassing
Borden J21 (kinderen), J23 (voetgangers), J24 (fietsers en bromfietsers)
Toepassing
Onderborden
Bord J25 (losliggende stenen)
Toepassing
Bord J29 (tegenliggers)
Plaatsing
Bord J32 (verkeerslichten)
Toepassing
Uitvoering
Onderborden
Verlichting
Bord J33 (file)
Uitvoering
Onderborden
Borden J34 (ongeval); J35 (slecht zicht door sneeuw, regen of mist; J36 (ijzel of
sneeuw)
Toepassing
Bord J37 (gevaar)
Toepassing
Onderborden
Bord K14
Toepassing
Bord L1 (hoogte onderdoorgang)
Toepassing
Plaatsing
Bord L2 (voetgangersoversteekplaats)
Toepassing
Plaatsing
Bord L4 (voorsorteren)
Plaatsing
Bord L5 (einde rijstrook)
Plaatsing
Bord L13 Verkeerstunnel
Toepassing
-
1. Het bord wordt geplaatst voor elke tunnel, langer dan 250 meter.
-
2. De lengte van de tunnel wordt vermeld in het onderste deel van het bord.
-
3. De naam van de tunnel kan op het bord of op een onderbord worden aangegeven.
-
4. Bij tunnels, langer dan 3000 meter, wordt de resterende lengte van de tunnel om de
1000 meter aangegeven.
Plaatsing
Het bord wordt aan elke ingang van de tunnel geplaatst.
Bord L15 Vluchthaven
Toepassing
De aanwezigheid van noodtelefoons en brandblusapparaten wordt aangegeven met bord
L 18.
Bord L 20 Dichtstbijzijnde uitgang in de op het bord aangegeven richting en afstand
Toepassing en plaatsing
Het bord wordt om de 25 meter op een hoogte van ten hoogste 1,5 meter boven het wegdek
op de tunnelwanden geplaatst om aan te geven waar zich de twee dichtstbijzijnde uitgangen
bevinden.