Besluit Rijksgebouwendienst 1999

Geraadpleegd op 27-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 15-08-2006.
Geldend van 15-08-2006 t/m 30-09-2008

Besluit van 8 september 1998, houdende regels betreffende de Rijksgebouwendienst (Besluit Rijksgebouwendienst 1999)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 2 september 1998, nr. 980264, Rijksgebouwendienst, Directie Huisvestingsbeleid, gedaan in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

  • b. dienst: Rijksgebouwendienst, genoemd in artikel 2;

  • c. huisvesting: ingebruikgeving en beheer van gebouwen, werken en daarbij behorende terreinen;

  • d. afnemer: lichaam of organisatie als bedoeld in de artikelen 3, onderdelen a, b en c, en 4, eerste lid.

Hoofdstuk 2. De Rijksgebouwendienst

AFDELING 1. Instelling, taken en bevoegdheden

Artikel 2

Er is een Rijksgebouwendienst, die ressorteert onder het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De dienst heeft de status van agentschap.

Artikel 3

De dienst heeft tot taak:

  • a. de zorg voor de huisvesting van de hoge colleges van staat, de onderscheidene ministeries, de daaronder ressorterende rijksdiensten en agentschappen;

  • b. de zorg voor de huisvesting van internationale organisaties, voorzover Onze Minister, dan wel Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister(s) wie het mede aangaat, deze zorg aan de dienst heeft opgedragen;

  • c. de zorg voor de huisvesting van andere lichamen en organisaties dan genoemd in de onderdelen a en b, voorzover deze taak bij of krachtens wet aan de dienst is opgedragen;

  • d. het portefeuillemanagement van de gebouwen, werken en terreinen waarover de zorg van de dienst zich uitstrekt;

  • e. de zorg voor het beheer van de het Rijk in eigendom toebehorende paleizen, alsmede het onderhouden, vernieuwen en aanvullen van de tot de vaste inrichting daartoe te rekenen, het Rijk in eigendom toebehorende roerende zaken;

  • f. het beheer van monumenten waarover de zorg van de dienst zich uitstrekt;

  • g. de bevordering en bewaking van de kwaliteit van de architectuur, van de stedenbouwkundige inpassing en van de beeldende kunst bij het tot stand brengen, het wijzigen en het beheren van gebouwen, werken en terreinen waarover de zorg van de dienst zich uitstrekt;

  • h. het doen van beleidsvoorstellen met betrekking tot niet tot bewoning bestemde gebouwen op verzoek dan wel uit eigen beweging aan Onze Minister of Onze Minister(s) wie het mede aangaat.

Artikel 4

  • 1 Ten aanzien van andere lichamen op het niveau van de centrale overheid dan genoemd in artikel 3, onderdeel a, die geheel of nagenoeg geheel bekostigd worden uit de collectieve middelen, heeft de dienst tot taak:

    • a. de zorg voor de huisvesting, voorzover Onze Minister, dan wel Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister(s) wie het mede aangaat, deze zorg aan de dienst heeft opgedragen;

    • b. de zorg voor de huisvesting, voorzover het desbetreffende lichaam met instemming van Onze Minister, dan wel van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister(s) wie het mede aangaat, deze zorg aan de dienst heeft opgedragen.

  • 2 De dienst heeft voorts tot taak het uitbrengen van adviezen betreffende de huisvesting op verzoek van Onze Minister, dan wel van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister(s) wie het mede aangaat, dan wel op verzoek van provinciale of gemeentelijke overheden of andere openbare lichamen.

  • 3 Onze Minister geeft nadere regels omtrent de invulling van de in het eerste lid bedoelde taak.

Artikel 5

Onze Minister kan, in overeenstemming met onze Minister van Financiën en met Onze Minister wie het mede aangaat, de zorg voor de huisvesting van een lichaam als bedoeld in artikel 3, onderdeel a, geheel of gedeeltelijk overdragen aan Onze Minister wie het mede aangaat.

Artikel 6

Ter uitvoering van de taken, bedoeld in de artikelen 3 en 4, is de dienst in elk geval bevoegd tot:

  • a. het sluiten van huurovereenkomsten met afnemers;

  • b. het leveren van adviezen en services op verzoek van afnemers;

  • c. het verstrekken van opdrachten tot het bouwen, verbouwen en onderhouden van gebouwen en werken en tot het inrichten en onderhouden van terreinen;

  • d. het sluiten van koop-, huur- of erfpachtsovereenkomsten terzake van gebouwen, werken en terreinen;

  • e. het (doen) verrichten van onderzoek.

AFDELING 2. Werkwijze

Artikel 7

  • 1 De gebouwen, werken en terreinen waarover de zorg van de dienst zich uitstrekt, worden via huurovereenkomsten aan afnemers ter beschikking gesteld.

  • 2 Een aanvraag tot het sluiten van een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend bij en beoordeeld door de dienst overeenkomstig door Onze Minister gegeven regels.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan Onze Minister, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, bepalen dat de gebouwen, werken en terreinen waarover de zorg van de dienst zich uitstrekt, om niet ter beschikking worden gesteld en dat bekostiging plaatsvindt vanuit de begroting van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

  • 4 De paleizen, bedoeld in artikel 3, onderdeel e, worden om niet ter beschikking gesteld. Bekostiging vindt plaats vanuit de begroting van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Artikel 8

  • 1 Aan een huurovereenkomst die gesloten wordt met een afnemer, ligt ten grondslag de door Onze Minister, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, vast te stellen Standaard Interne Verhuurovereenkomst Rijksgebouwendienst.

  • 2 Onze Minister geeft, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, regels omtrent de taakverdeling ten aanzien van onderhoud en beheer tussen de dienst en de afnemers.

  • 3 Geschillen tussen de dienst en een afnemer worden beslecht door een door Onze Minister in te stellen geschillencommissie met inachtneming van door Onze Minister, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, vast te stellen regels.

Artikel 9

  • 1 Verhuur van gebouwen, werken en terreinen die eigendom zijn van de Staat aan anderen dan afnemers, vindt plaats door de Dienst Domeinen op grond van de door Onze Minister van Financiën in overeenstemming met Onze Minister vast te stellen Standaard Externe Verhuurvoorwaarden Rijksgebouwendienst/Domeinen.

  • 2 Afstoot van gebouwen, werken en terreinen waarover de zorg van de dienst zich uitstrekt, vindt plaats conform een tussen Onze Minister en Onze Minister van Financiën gesloten convenant.

  • 3 Zakelijke lasten en belastingen, geheven ten aanzien van gebouwen, werken en terreinen waarover de zorg van de dienst zich uitstrekt, worden voldaan door Onze Minister van Financiën.

Artikel 10

  • 1 Een afnemer betaalt een gebruiksvergoeding aan de dienst ter vergoeding van de aan hem ter beschikking gestelde huisvesting.

  • 2 Onze Minister stelt, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, de methodiek vast ter bepaling van de gebruiksvergoeding, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Ter vergoeding van werkzaamheden die niet in de huurovereenkomst zijn opgenomen en die de dienst verricht op verzoek van een afnemer, brengt de dienst door Onze Minister vast te stellen tarieven in rekening.

  • 4 Het derde lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het uitbrengen van adviezen, bedoeld in artikel 4, tweede lid.

Artikel 11

Onze Minister kan nadere regels geven omtrent de taken, bevoegdheden, werkwijze en inrichting van de dienst.

AFDELING 4. De Rijksbouwmeester

Artikel 13

  • 1 Aan de dienst is een Rijksbouwmeester verbonden, die bij koninklijk besluit wordt benoemd en ontslagen. De benoeming geschiedt voor bepaalde tijd.

  • 2 De Rijksbouwmeester verricht zijn werkzaamheden binnen het door Onze Minister bepaalde beleid.

Artikel 14

De Rijksbouwmeester adviseert de Directeur-Generaal van de Rijksgebouwendienst ten aanzien van de in artikel 3, onderdelen e, f en g, bedoelde taken van de dienst.

Artikel 15

De Rijksbouwmeester brengt op verzoek, dan wel uit eigen beweging advies uit aan Onze Minister en Onze Minister(s) wie het mede aangaat over:

  • a. de voorbereiding en uitvoering van het rijksarchitectuurbeleid;

  • b. de kwaliteit van de architectuur en van de stedenbouwkundige inpassing bij de totstandkoming van bouwprojecten waarover de zorg van de dienst zich niet uitstrekt, en

  • c. de kwaliteit van de architectuur en van de stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing ten aanzien van infrastructurele en ruimtelijke ordeningsprojecten, waarover de zorg van de dienst zich niet uitstrekt.

Afdeling 5. Het Rijkshuisvestingsberaad

Artikel 15a

  • 1 Er is een Rijkshuisvestingsberaad.

  • 2 Het Rijkshuisvestingsberaad overlegt over rijkshuisvestingsaangelegenheden en adviseert Onze Minister over deze aangelegenheden.

  • 3 Onze Minister geeft, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, nadere regels omtrent de taken en bevoegdheden van het Rijkshuisvestingsberaad alsmede regels omtrent de samenstelling, inrichting, en werkwijze van het Rijkshuisvestingsberaad.

HOOFDSTUK 3. Het meerjarenbeleidsplan

Artikel 16

  • 1 Onze Minister legt na overleg met Onze Minister(s) wie het mede aangaat ten minste eenmaal per vijf jaar een meerjarenbeleidsplan ter vaststelling voor aan de ministerraad.

  • 2 In het meerjarenbeleidsplan wordt het rijkshuisvestingsbeleid geformuleerd.

Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is belast met de uitvoering van dit besluit dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de kamers der Staten-Generaal en aan de Algemene Rekenkamer.

's-Gravenhage, 8 september 1998

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. W. Remkes

Uitgegeven de vierentwintigste september 1998

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals