Besluit vergoedingen Telecommunicatiewet

Geraadpleegd op 05-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 15-03-2013.
Geldend van 15-03-2013 t/m 31-03-2013

Besluit van 12 maart 1999, houdende regels inzake de in het kader van de Telecommunicatiewet in rekening te brengen vergoedingen (Besluit vergoedingen Telecommunicatiewet)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 18 november 1998, nr. HDTP/98/3612/CG, Hoofddirectie Telecommunicatie en Post;

Gelet op hoofdstuk 3 en de artikelen 16.1, eerste, vierde en vijfde lid, en 20.17 van de Telecommunicatiewet, alsmede op artikel 13a, vierde lid, van de Postwet;

De Raad van State gehoord (advies van 29 januari 1999, no.W09.98.0533);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 8 maart 1999, nr. DGTP/99/233/CG, Directoraat-Generaal Telecommunicatie en Post;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. wet: Telecommunicatiewet;

  • b. vergoeding: vergoeding, bedoeld in artikel 16.1 van de wet;

  • c. aanbieder: onderneming die openbare elektronische communicatiediensten, openbare elektronische communicatienetwerken of bijbehorende faciliteiten aanbiedt;

  • d. omzet: omzet die een aanbieder realiseert uit het in Nederland leveren van openbare elektronische communicatiediensten, openbare elektronische communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten en die wordt berekend overeenkomstig artikel 5b.

Artikel 2

  • 1 De vergoeding dient ter dekking van de kosten van de werkzaamheden of diensten die ingevolge het bepaalde bij of krachtens de wet door Onze Minister of het college worden verricht.

  • 2 De vergoeding bestaat uit:

    • a. een bedrag dat verband houdt met de kosten van het verrichten van werkzaamheden of diensten in het kader van de aan Onze Minister of het college bij of krachtens de wet opgedragen uitvoeringstaak; of

    • b. een bedrag dat verband houdt met de kosten van het verrichten van werkzaamheden of diensten in het kader van de aan Onze Minister of het college bij of krachtens de wet opgedragen toezichthoudende taak; of

    • c. een jaarlijkse bijdrage als bedoeld in artikel 16.1, vierde of vijfde lid, van de wet.

  • 3 De vergoeding wordt per kalenderjaar vastgesteld.

  • 4 Het bedrag, bedoeld in het tweede lid, onder a, wordt eenmaal in rekening gebracht.

  • 5 Het bedrag en de jaarlijkse bijdrage, bedoeld in het tweede lid, onder b en c, zijn per kalenderjaar verschuldigd en worden eens per kalenderjaar in rekening gebracht.

Artikel 3

  • 1 Ter zake van de kosten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, gelden als uitgangspunten dat:

    • a. deze kosten worden geraamd voor het kalenderjaar waarvoor de vergoeding geldt;

    • b. de directe kosten rechtstreeks worden toegerekend aan categorieën van gelijksoortige werkzaamheden of diensten;

    • c. de indirecte kosten worden toegerekend aan categorieën van gelijksoortige werkzaamheden of diensten naar rato van hun beslag op de onderscheiden werkzaamheden of diensten;

    • d. deze kosten op bedrijfseconomische wijze worden berekend door middel van een door Onze Minister onderscheidenlijk het college toe te passen kostencalculatiemodel dat zodanig is ingericht dat daaruit op elk moment op eenduidige en inzichtelijke wijze de kosten van de desbetreffende categorieën van gelijksoortige werkzaamheden of diensten kunnen worden afgeleid.

  • 2 Onze Minister en het college maken het kostencalculatiemodel, bedoeld in het eerste lid, onder d, bekend op een door Onze Minister te bepalen wijze.

  • 3 Voorzover de kosten bestaan uit afschrijvingskosten, worden deze kosten door middel van evenredige afschrijving op de aanschafwaarden van de investeringsgoederen per kalenderjaar geraamd op basis van de economische levensduur.

Artikel 4

  • 2 Categorieën als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b en c, zijn, voor zover het betreft werkzaamheden of diensten van het college, werkzaamheden of diensten met betrekking tot:

    • a. nummers;

    • b. diensten van certificatiedienstverleners;

    • c. openbare elektronische communicatiediensten en openbare elektronische communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen per categorie, bedoeld in het eerste en tweede lid, subcategorieën van gelijksoortige werkzaamheden of diensten worden vastgesteld en kunnen andere categorieën van gelijksoortige werkzaamheden of diensten worden vastgesteld.

Artikel 5

  • 1 Bij ministeriële regeling wordt de hoogte van de vergoeding per categorie of per subcategorie van gelijksoortige werkzaamheden of diensten vastgesteld:

    • a. op basis van de geraamde kosten die per categorie of per subcategorie zijn toegerekend als bedoeld in artikel 4; en

    • b. naar rato van de verdeelsleutel die is bepaald in artikel 5a, eerste lid, onderscheidenlijk naar rato van de verdeelsleutel die per categorie of per subcategorie wordt vastgesteld bij ministeriële regeling.

Artikel 5a

  • 1 Bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding ter zake van het toezicht door het college ten aanzien van openbare elektronische communicatiediensten, openbare elektronische communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten worden de volgende verdeelsleutels gebruikt:

    • a. voor de vergoeding die verschuldigd is door aanbieders wier omzet meer bedraagt dan een bij ministeriële regeling te bepalen grensbedrag: de formule

      Bijlage 197015.png
    • b. voor de vergoeding die verschuldigd is door aanbieders wier omzet ten hoogste het in onderdeel a bedoelde grensbedrag bedraagt: de formule

      Bijlage 197016.png

      waarbij

      A voorstelt: de omzet van de aanbieder wiens omzet meer bedraagt dan het grensbedrag;

      B voorstelt: het totaal van de omzetten A;

      C voorstelt: het bedrag dat wordt berekend door vermenigvuldiging van het aantal aanbieders waarvan de omzet ten hoogste het grensbedrag en ten minste een bij ministeriële regeling te bepalen minimum bedraagt, met de helft van de som van dit minimum en het grensbedrag;

      n voorstelt: het aantal aanbieders waarvan de omzet ten hoogste het grensbedrag en ten minste een bij ministeriële regeling te bepalen minimum bedraagt.

  • 2 De hoogte van de vergoeding wordt op nihil gesteld indien de aanbieder aan het college een onderbouwde opgave over zijn omzet heeft gedaan op grond waarvan naar het oordeel van het college aannemelijk is dat de omzet minder bedraagt dan het in het eerste lid bedoelde minimum.

Artikel 5b

  • 2 Indien een aanbieder behoort tot een groep van ondernemingen als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek worden voor de berekening van de omzet van die aanbieder de omzetten van alle tot die groep behorende ondernemingen opgeteld. Bij deze berekening worden transacties tussen de tot die groep behorende ondernemingen buiten beschouwing gelaten.

  • 3 Indien een aanbieder door het college is geregistreerd op grond van artikel 2.1, vierde lid, van de wet in verband met het verrichten van activiteiten die voorheen werden verricht door één of meer andere aanbieders waarvan de registratie is beëindigd, vindt de berekening van de omzet plaats met inachtneming van de omzet van die aanbieder of aanbieders overeenkomstig bij ministeriële regeling te stellen regels.

  • 4 Voor gevallen waarin berekening van de omzet niet mogelijk is omdat de desbetreffende activiteiten zijn verweven met andere activiteiten, kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat bij de berekening nader vermelde opbrengsten geheel of gedeeltelijk buiten beschouwing kunnen blijven.

Artikel 5c

  • 1 Bij de toepassing van de verdeelsleutels, bedoeld in artikel 5a, eerste lid, wordt uitgegaan van de omzet die is gerealiseerd in het kalenderjaar dat twee jaar voorafgaat aan het kalenderjaar waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld.

  • 4 Op verzoek van het college verstrekt een aanbieder als bedoeld in artikel 5a, eerste lid, onder b, een opgave van de omzet die is gerealiseerd in het voorafgaande kalenderjaar, onder bijvoeging van een verklaring als bedoeld in het tweede lid. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 5 Indien de aanbieder aan de in het tweede of vierde lid bedoelde verplichting niet tijdig heeft voldaan of een kennelijk onjuiste of onvolledige opgave heeft gedaan en dit verzuim niet heeft hersteld na daartoe door het college in de gelegenheid te zijn gesteld, kan het college een schatting doen van zijn omzet en op basis daarvan de vergoeding voor de aanbieder vaststellen.

  • 6 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de opgave van de omzet door de aanbieder en over de verklaring van de accountant.

Artikel 6

Onverminderd artikel 2, eerste tot en met derde lid, kan in afwijking van de artikelen 2, vierde en vijfde lid, 3, 4 en 5, bij ministeriële regeling een vergoeding worden vastgesteld, voorzover noodzakelijk ter dekking van onvoorziene kosten van werkzaamheden of diensten als bedoeld in artikel 2, eerste lid.

Artikel 7

Tenzij bij ministeriële regeling anders wordt bepaald, wordt de vergoeding door degene die de vergoeding is verschuldigd, bij vooruitbetaling voldaan.

Artikel 10

  • 1 Degene die het college verzoekt een geschil als bedoeld in artikel 12.9 van de wet te beslechten, is ter bestrijding van de kosten aan het college een vergoeding verschuldigd van € 133,00.

  • 2 De hoogte van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, kan bij ministeriële regeling worden gewijzigd voorzover de consumentenprijsindex daartoe aanleiding geeft.

  • 3 Het college wijst de aanvrager, bedoeld in het eerste lid, op het verschuldigd zijn van het bedrag en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dagtekening van zijn mededeling moet zijn betaald. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is betaald, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de aanvrager in verzuim is geweest.

Artikel 12

  • 1 [Red: Wijzigt de Wet op de telecommunicatievoorzieningen.]

  • 2 [Red: Wijzigt de Vergunningenwet kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur.]

  • 3 [Red: Wijzigt het Besluit radio-elektrische inrichtingen.]

  • 4 [Red: Wijzigt het Besluit elektromagnetische compatibiliteit.]

  • 5 [Red: Wijzigt het Besluit randapparatuur en apparatuur voor satellietgrondstations.]

  • 6 [Red: Wijzigt het Besluit aanvraagprocedure nummers.]

  • 7 [Red: Wijzigt het Besluit vergunningen mobiele telecommunicatie.]

  • 8 [Red: Wijzigt het Besluit kabelgebonden telecommunicatie-infrastructuur.]

  • 9 [Red: Wijzigt van het Besluit draadomroep- en kabelinrichtingen.]

Artikel 15

Na de inwerkingtreding van dit besluit berusten de Regeling vergoedingen RDR 1999 en de Regeling vergoedingen OPTA 1999 I op de artikelen 4, 5, 6 en 7 van dit besluit.

Artikel 16

  • 1 Indien de verplichtingen van een aanbieder die verbonden zijn aan een aanwijzing op grond van de artikelen 6.4 of 7.2 van de wet zoals die luidden voor de inwerkingtreding van de Wet implementatie Europees regelgevingskader voor de elektronische communicatiesector 2002, gedurende het kalenderjaar maar vóór 15 november komen te vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van besluiten als bedoeld in artikel 19.4 van de wet, en indien de aanbieder voor dat jaar een vergoeding had betaald voor het toezicht op deze verplichtingen, vindt naar rato compensatie plaats voor de periode vanaf het tijdstip dat de aan de aanwijzing verbonden verplichtingen vervallen tot en met 31 december van het desbetreffende jaar.

  • 2 Indien de omstandigheden die zijn bedoeld in het eerste lid, zich voordoen en indien het college op grond van artikel 6a.2, van de wet een besluit neemt om verplichtingen op te leggen aan één of meer aanbieders met een aanmerkelijke marktmacht onderscheidenlijk om één of meer aanbieders aan te wijzen als aanbieder met een aanmerkelijke marktmacht, wordt bij ministeriële regeling een vergoeding vastgesteld voor de werkzaamheden of diensten die het college verricht in het kader van het toezicht ten aanzien van deze aanbieder of aanbieders, die slechts betrekking heeft op de periode vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van de regeling tot en met 31 december van het desbetreffende jaar.

  • 3 Het college stelt ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde aanbieder het bedrag van de compensatie vast. Indien de aanbieder op grond van het tweede lid een vergoeding is verschuldigd, kan het college het compensatiebedrag verrekenen met deze vergoeding.

Artikel 18

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit vergoedingen Telecommunicatiewet.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 12 maart 1999

Beatrix

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries

Uitgegeven de vijfentwintigste maart 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals